Archieven: Verhalen

‘Ineens heb je gewoon geen vader meer’

Marwa, Serdar, Thijmen en Dhiyae uit groep 8 van de Beppino Sarto school uit Eindhoven moeten een heel eind fietsen om mevrouw Els Peeters te interviewen. Zij heeft al koekjes en drinken voor hen klaarstaan. Mevrouw Peeters vijf jaar was toen de oorlog begon en woonde op de Binnewiertzstraat.

Hoe kwam u erachter dat de oorlog begon?
‘In de straat kwamen Duitsers. Er kwamen heel veel soldaten. Zij hadden van die laarzen aan, die een heel akelig scherp geluid maken. Net zoals bij tapdansen hadden ze een ijzertje onder hun hak zitten en als je dan met die hakken op de grond komt, geeft dat een heel scherp geluid. Alle mensen in de buurt kwamen kijken. Ik stond daar met mijn moeder. Ik vond dat meteen zo griezelig! Het was zo’n akelig geluid. Ik kroop helemaal bij mijn moeder weg. Ze zongen uit honderden monden: ‘Wir fahren gegen Engeland!’’

Wat deed u tijdens de oorlog?
‘We moesten bij de ramen alles helemaal dicht maken met karton of met planken. ’s Avonds als je op straat liep, mocht je geen straaltje licht zien. Dat heette de verduistering. Je mocht van buiten niet zien, dat er binnen lichten aan waren. Mijn oudste zus en mijn oudste broer liepen door de straten, als burgerwacht, om te kijken waar je wel licht kon zien. Want als de Duitsers dat zouden zien, dan werd je of meegenomen of kreeg je een boete of weet ik wat.’
‘Op een gegeven moment belden ze aan mij een meneer en ze zeiden: ‘Meneer, er is vol licht aan bij u boven!’ Die meneer zei dat dat niet kon. Een uur later belden ze weer aan: ‘Meneer, er is nog steeds licht bij u!’ Toen ze nog eens goed gingen kijken, bleek het dat de maan op de ramen scheen. Daardoor leek het net of er licht van binnen naar buiten kwam. Zo was er ook wel eens wat te lachen.’

Was u bang tijdens de oorlog?
‘Ik was van af het begin al bang. Op sinterklaasdag was ik bij een vriendinnetje, die woonde honderd meter verder. Toen ging het luchtalarm. Ik wilde alleen maar naar huis. Ik wilde bij mijn moeder zijn, dus ik liep de deur uit en ik zag vliegtuigen heel laag vliegen. Daar vielen zulke grote bommen uit. Het centrum van Eindhoven is toen heel erg gebombardeerd. Ik was toen verschrikkelijk bang. Ik wist niet wat er ging gebeuren.’
‘Er waren ook Engelsen, die kwamen overvliegen om in het Ruhrgebied in Duitsland te bombarderen. Soms lag ik ’s nachts in bed, dan hoorde ik de honden blaffen en dan wist ik dat de vliegtuigen zo zouden komen. Mijn moeder zei altijd: ‘Dat is niet erg, die vliegen alleen maar over.’ Maar op het vliegveld hadden de Duitsers hele grote schijnwerpers staan en als een vliegtuig in het licht van die schijnwerper kwam, dan werd het naar beneden geschoten. Soms vond ik het geluid van die vliegtuigen zo verschrikkelijk, dan ging ik weer naar beneden naar mijn ouders en broers en zussen. Dan mocht ik in de kamer zitten tot het voorbij was en werd ik door mijn grote zus naar bed gebracht.’

Is iemand in je familie opgepakt?
‘Op een gegeven ogenblik ging mijn vader naar zijn kantoor, dan moest hij door het centrum van de stad. Daar staat een hele grote kerk, de Catharina kerk. Daar stond een synagoge schuin tegenover, dat is de kerk van de Joden. Mijn vader liep daar voorbij en toen waren ze de kerk aan het kapot maken. Toen zei mijn vader heel venijnig: ‘Die rotmoffen, ze kunnen ook niks heel laten!’ Dat heeft iemand gehoord, die vlak bij hem stond. Hij liep door naar zijn kantoor, maar werd onderschept door twee Duitse soldaten en toen werd hij meegenomen naar het politiebureau. Hij heeft daar zes weken gezeten. Daarna is hij naar het concentratiekamp gebracht in Vught. Daar heeft hij nog drie maanden gevangen gezeten.’
‘Dat was een hele spannende tijd. Want ineens heb je gewoon geen vader meer. Soms liep ik op straat en dan liep er iemand die ongeveer net zo groot was als mijn vader, met een regenjas aan die mijn vader ook had. Dan riep ik: ‘Papa! Papa!’ Maar het was mijn vader niet. Op een gegeven moment als ik zo iemand zag, dan ging ik heel hard lopen, zodat ik hem voorbij liep. Dan kon ik hem in zijn gezicht zien en dan wist ik of het mijn vader was of niet. Het was iedere keer zo’n teleurstelling. Toen, zomaar op de dag, stond hij weer voor de deur.’
‘Mijn dertien jaar oudere zus mocht een keer in de veertien dagen bij het rode kruis een pakket afgeven waar allemaal eten in zat. Mensen in de buurt hielpen om dat pakket samen te stellen en dat ging dan naar Vught. Mijn vader deelde het dan met zijn hele kamer, want er zaten ook mensen uit andere delen van Nederland en die kregen niet zo veel eten als hij. Als mijn vader een pakket kreeg dan was het feest voor acht mensen!’

Wat vond u van de Duitsers?
‘Ik stond met mijn broer op de hoek van de straat en er kwam een Duitse soldaat aan op een motor. Hij stopte en noemde een straat, waar hij naartoe wilde. Mijn broer en ik hebben elkaar alleen maar aangekeken en de ene kant op gewezen, terwijl hij de andere kant op had moeten gaan. Ik was zeven, maar ik wist al wel, die mensen zijn vervelend tegen ons, dus daar moet je vervelend tegen terugdoen. Daarna zijn we zijn hard naar huis gerend.’

Herinnert u zich nog wat van de bevrijding?
‘Vlak voor de bevrijding ging een van mijn broers altijd kijken naar de auto’s van de Duitsers. Hij wilde aardrijkskunde gaan studeren en de Duitsers hadden kaarten van de omgeving. Die gingen de jongens wel eens jatten. Op een zeker moment stond hij in een garage bij een Duitse auto. Voor die garage stonden blikken benzine. Hoe het gebeurd is, weet niemand verder, maar die benzineblikken zijn in de fik gevlogen. Hij heeft dwars door de vlammen moeten lopen. Iemand kwam het bij ons thuis vertellen: ‘Jullie Henk is heel erg verbrand, die wordt dadelijk thuisgebracht.’ Mijn moeder had al een pan melk klaargezet om hem te verzorgen. Hij werd thuisgebracht op een fietskar en zijn benen waren helemaal verbrand. Daar moest een dokter bij komen. Hij zou naar het ziekenhuis moeten en mijn moeder vond dat heel griezelig. Met al die bombardementen, wilde ze liever dat haar kinderen thuis waren. De dokter kende gelukkig een non. Zij kwam iedere dag om de wonden van mijn broer te verzorgen. En dat was een Duitse non. Ik weet nog dat mijn moeder altijd zei: ‘Je moet niet zeggen dat alle Duitsers slecht zijn, want dat is helemaal niet waar!’
‘Bij de bevrijding lag mijn broer nog steeds in bed. Toen is een oudere broer naar de stad gegaan, naar de bevrijders. En die heeft een Amerikaan gevraagd: ‘Kom jij even mee, naar mijn huis.’ Toen bracht mijn broer, die man naar mijn zieke broer en zei hij: ‘Kijk, dit is nu een Amerikaan! Dit is een van onze bevrijders!’

 

Archieven: Verhalen

‘Ik wilde ook wel eens zo’n militair bij ons’

Selma, Tessel, Alan, Nadia en Ayla uit groep 8 van de Beppino Sartoschool in Eindhoven fietsen naar de Wilgenhof. Daar worden ze ontvangen door mevrouw Anna van den Broek. Mevrouw Van den Broek vertelt van alles over de oorlog, maar ook over het leven daarna. Aan het begin van de oorlog was ze 9 jaar oud en woonde ze in Woensel, in de Kamerlingh Onnestraat.

Hoe was het tijdens de oorlog?

‘Het was aanpassen! We moesten naar een andere school, omdat de militairen de onze nodig hadden. Wij woonden in Woensel en kwamen op een school terecht in de stad. Dat was een heel eind lopen. Toch waren we wel blij dat we iedere dag naar school konden.’
‘Het eten was heel eenvoudig. Aardappelen en groenten. Toch zijn we er in het zuiden goed van af gekomen. We hebben nooit hongergeleden. We gingen wel ruilen met de boeren. We fietsten dan naar een boer om melk te halen. De boer had dan wel eens lakens nodig. Daar ruilden we dan voor. We hebben ook wel eens geruild voor schoenen voor mij, alleen niet met een boer. Ik vond ze niet mooi hoor, maar ik had wel weer schoenen.’
‘We hadden ook bonnen in de oorlog. Voor eten of kleding. Dat was allemaal heel weinig. Ik ben zelf coupeuse, ik kan zelf naaien. Toen ik 13 was, had ik stof nodig om iets te naaien en dat moest via die bonnen. Je moest ze inleveren en dan moest je er vaak een poos op wachten, voordat ze het binnen kregen. Zo makkelijk ging dat niet.’

Hoe was uw ervaring met het Sinterklaasbombardement?
‘Het was verschrikkelijk! We hadden het alarm niet gehoord, dus we stonden echt in het centrum toen ze begonnen met bombarderen. Ineens begonnen ze te schieten. Ik zag een Duitser met een zijspan en die werd geraakt. We zijn toen gevlucht naar een huis dat gelukkig niet geraakt is. We waren met ons hele gezin; vier kinderen en mijn ouders. Mijn moeder was toen zeven maanden in verwachting. Toen het stiller werd zijn we naar een schuilkelder gelopen. Er stond een hele grote schuilkelder achter de Dommelstraat. Daar hebben we geschuild tot alles rustig was. Daarna hebben we het hele eind terug moeten lopen, helemaal terug naar Woensel, via een omweg langs Tongelre, omdat er een versperring was voor het spoor. Alles te voet, want een Duitser had mijn moeder haar fiets afgenomen. Gelukkig zijn we er allemaal goed vanaf gekomen.’

Hoe was het om te schuilen?
‘In de tuin hadden wij een schuilkelder gemaakt. Als het nodig was, schuilden we daar. Je kon altijd gebombardeerd worden. Veel mensen hadden een schuilkelder, voor de veiligheid.’
‘Elke avond kwamen er vliegtuigen overvliegen om Engeland te bombarderen. Dat was heel angstig, omdat je wist dat dat de vijand was. Er kon er zomaar eentje in Nederland terecht komen en ik vond het ook verschrikkelijk voor de mensen in Engeland dat ze gebombardeerd werden. Gelukkig was het was het hier in Brabant best veilig tegenover de andere andere gebieden in Nederland.’

Hoe was de bevrijding?
‘We waren heel blij met de Engelsen. Zij waren onze bevrijders. We kregen verschillende dingen van ze, vooral chocola! We gingen dan met een groepje kinderen naar de school waar de militairen waren. Ze hadden gegeten en wat ze over hadden, dat gaven ze aan de kinderen. Dat was lekker. Dat was geweldig! Ik ben zelf een beetje verlegen, dus ik stond altijd achteraan. Op een gegeven moment was er een militair en die ging helemaal over de andere kinderen heen. Om mij iets te geven. Dat zal ik nooit vergeten, dat was heel leuk.’

Hoe was het met de Engelsen over de vloer?
‘Mijn vriendin had een zus van ongeveer 18 jaar en die kon goed Engels, dus die had altijd wel iemand ’s avonds thuis. De militairen die waren blij dat ze in hun vrije tijd bij de burgers konden zijn. Ik ben ook een keer meegegaan. Ik wilde ook weleens zo’n militair bij ons. Ik vond een tankbestuurder. Jimmy heette hij. ’s Avonds stonden zij langs de bosdijk, achter elkaar, om te overnachten. Zij mochten ook mee naar de burgers. Hij is toen met mij meegegaan. Sindsdien, als hij vrij was, kwam hij altijd naar ons toe.’
‘Na de oorlog is hij van het geld dat hij kreeg als beloning, naar ons toegekomen met zijn vrouw. We kende haar alleen van foto’s. Hij is drie keer geweest. De vierde keer ging het niet door, want toen was zijn vrouw in verwachting en die mocht niet vliegen. Hij is ook nog een keer geweest met zijn zoon, die was toen 17 jaar. Tot aan zijn overlijden hebben we contact gehad. Het voelde als familie! Ik was heel erg dankbaar, want hij was onze bevrijder. Toen hij overleden is hoorde we dat pas drie maanden naderhand, door de poststaking in Engeland. Ik ben toen met mijn man naar zijn graf gegaan. Het was een hele lieve man. Ik denk nog steeds aan hem.’

 

 

 

Archieven: Verhalen

‘Ik zag alleen maar grote laarzen onder de wc-deur’

Het is de eerste dag van de herfst en het waait hard. Mevrouw Jeanne van Hoof staat gelukkig al bij de voordeur klaar met limonade en koekjes en ze wil graag haar herinneringen van de Tweede Wereldoorlog delen met Emir, Nihal, Ayla en Stef uit groep 8 van bassisschool Beppino Sarto in Eindhoven.

Uit wat voor gezin komt u?
Ik ben de oudste van mijn broers en zussen. Samen met mijn vader en moeder waren we met tien mensen. Ik heb de tafel van mijn ouders nog steeds hier staan, daar zaten we vroeger met zijn tienen aan. Ook de stoelen zijn nog van hen. Ik heb een hele fijne jeugd gehad, ook al was er een oorlog. Mijn ouders zorgden goed voor ons. We woonden aan de Prins Hendrikstraat in Eindhoven. Toen ik jong was moesten we wel binnenspelen, omdat het daar druk was. Maar het was een fijn gezin. Mijn moeder zong altijd en toen we ouder waren, rolden we altijd het kleed op en schoven we de tafel aan de kant. En dan gingen we elke avond dansen.’

Hoe voelde het toen er bommen vielen?
‘Dat was heel spannend. Mijn vader wilde niet dat we in een schuilkelder gingen. Hij kende iemand die was overleden in een schuilkelder. Dus wij bleven thuis, wij woonden in een bovenwoning.  We woonden tussen de Philipsfabriek en het station. Toen de bommen vielen, kan ik me nog heel goed herinneren, dat de muren enorm aan het schudden waren. De jaloezieën van onze buren lagen bij ons op het balkon! Er zijn toen bij ons in de buurt wel vijf bommen gevallen.’

Zijn er familieleden gestorven tijdens de oorlog? 
Nee, gelukkig is er niemand gestorven van onze familie tijdens de oorlog. Maar we hebben wel wat meegemaakt hoor. Vooral mijn man. Hij woonde met zijn familie in Woensel. Zij hadden een wc in de tuin, dus die moesten door de tuin naar de wc. Toen ze daar een keer naar toe moesten, zaten er ineens een aantal Duitsers op hun wc! Ja, die jongens moesten ook gewoon naar de wc. Mijn man zei later altijd; ik zag alleen maar van die grote laarzen onder de wc-deur!’

Wat gebeurde er met NSB’ers bij de bevrijding
Onze buurvrouw is na de oorlog meegenomen, omdat ze een NSB’er was. Dat was heel naar. We zaten daar met andere kinderen op de straat naar te kijken. Na de oorlog kwam ze hier weer wonen. Dat ging daarna gewoon goed. Bij ons in de buurt woonde iedereen door elkaar, protestanten, christenen, Joden. Bij ons thuis waren we heel ruimdenkend.’
Ik weet ook nog goed dat we een Joods gezin in onze buurt hadden, die weg moesten. Ze hebben toen hun hele huisraad weggegeven aan de buurt. Ze zeiden; ‘We hopen dat we het terugkrijgen, als we terugkomen. Maar ze zijn niet meer teruggekomen. Voor dat huis liggen nu struikelstenen, als herinnering.’

Archieven: Verhalen

‘Mijn moeder was echt heel stoer’

In de serre van mevrouw Lies Vogels maken Ava, Jayden en Selenay uit groep 8 van de Beppino Sarto-school in Eindhoven kennis met deze gastvrije dame. Mevrouw Vogels is 95 jaar, maar daar viel niets van te merken. Mevrouw Vogels was 11 toen Nederland bezet werd. Net zo oud als Ava, Jayden en Selenay nu zijn

Heeft u nog voorwerpen of foto’s van de oorlog en de bevrijding?
’Ja, ik heb een tekening van de kazerne, die mijn zoon gemaakt heeft. In een stukje woonden wij, de rest van de kazerne was voor de marechaussee. Nu verblijven er studenten, maar tijdens de oorlog woonden wij daar; mijn ouders en hun zes kinderen. Later hebben de Duitsers er hun intrek genomen. Dat was nadat de marechaussee vertrok.  Er was zelfs een schietpartij tussen leden van de Marechaussee en de Duitsers. Dat was best angstig.’
‘Ik heb ook een fotoalbum, waar je heel wat belangrijke gebeurtenissen ziet. Zoals de bevrijding, de vliegtuigen waar de parachutisten uitgesprongen zijn. Er is zelfs een foto, waar ik met een van de bevrijders opsta. Ook heb ik foto’s van meisjes die omgingen met de Duitsers. Zij werden als straf kaalgeschoren.’
‘Het meest bijzondere dat ik heb is een boekje met handtekeningen. Ik hield als klein meisje een boekje bij, waarin mijn leraren en klasgenootjes een handtekening zetten. Dat boekje liet ik ook door de Amerikaanse piloten tekenen tijdens de bevrijding. Op een avond werd ik gebeld met de vraag of ik naar het restaurant van mijn schoonzoon wilde gaan, daar waren twee Amerikaanse veteranen. Gewapend met al mijn handtekeningen, stapte ik meteen op mijn fiets. Zij konden hun ogen niet geloven, er waren heel wat kameraden die er wat in hadden geschreven.  Deze veteranen kwamen ieder jaar naar Eindhoven.’

Wat mocht er allemaal niet tijdens de oorlog?
‘We moesten vanaf acht uur ’s avonds binnenblijven. Dat noemde ze de Spertijd.  Als je nog steeds buiten was, riskeerde je opgepakt te worden. De vensters werden afgeplakt. Het moest verduisterd worden. We hadden bijna geen elektriciteit en gas. Huiswerk maakten we met zijn alleen in een kamer met een kaars.  Wij hebben trouwens altijd wel les gehad. Niet op een school, want daar zaten de Duitsers. De lessen waren bijvoorbeeld op een zolder.’
‘Er werden fietsen meegenomen. Gelukkig had ik een oude fiets. Die wilden ze niet en daar ging ik mee naar Lieshout om bonnen te halen. Maar ja, als het eten op was, had je niets aan de bonnen. Ook radio’s moesten ingeleverd worden. Dat heeft mijn moeder nooit gedaan!  Zij verstopte haar radio in de kast. En in de avond luisterde ze naar Radio Oranje vanuit London. Daar hadden wij natuurlijk niet zoveel zin in – we waren met zes kinderen en maakten dan wat meer geluid – dus zette mijn moeder de radio weer wat harder. Dan werden we bang, want we woonden natuurlijk naast de Duitsers. Maar dat deed ze gewoon.’
‘Mijn moeder was trouwens echt heel stoer. Ze hielp ook een bekende Eindhovense verzetsstrijder aan voedsel en wapens. Ze moest een keer opdraven bij de lokale grote baas van de Duitsers. Nou dan ben je als kind wel bang hoor! We zaten echt in onrust! Maar ze kwam gelukkig terug. Wat ze hem wijsgemaakt had, weten we niet. ‘

Schrok u van het bombardement na de bevrijding?
‘Dat was heel gek. Ik was inmiddels 16 jaar. Het was de hele dag feest, wij waren eindelijk vrij! We wilden ‘s avonds weer gaan feesten, terug naar het centrum. Ineens zagen wij oranje lichtkogels. We vonden dat prachtig. We wisten toen nog niet wat er aan de hand was, totdat er een vader riep: ‘Naar binnen! Naar binnen!’ De Duitsers wilden terugkomen.  Ik kwam toen terecht in een kelder met allemaal mensen. Het was echt grote paniek! En mijn arme moeder was doodongerust. Nadat het luchtalarm het sein ‘veilig’ hadden gegeven, mocht ik eindelijk weer naar huis. Intens gelukkig omarmden mijn moeder en ik elkaar.’
De middag van het bombardement kwam ik nog meiden tegen die bij mij in de klas zaten. Hartstikke blij, vrij, zonder zorgen, feestend. Zij zochten, tijdens het bombardement, bescherming in een schuilkelder op de Biesterweg. Zij overleefden het niet. Zoiets vergeet je nooit. Dat kan je gewoon niet vergeten. Heel beangstigend allemaal.’

 

 

Archieven: Verhalen

‘De vader kwam ons een vreselijk verhaal vertellen’

Als Vik, Juul en Odin uit groep 8 van basisschool de Hasselbraam in Eindhoven binnenlopen bij meneer Guus de Kok, staan er al wat schaaltjes met hapjes uit de oorlog voor hen klaar. Zo kunnen ze ook een stukje van de oorlog letterlijk proeven. Meneer De Kok was 5 jaar oud toen de oorlog begon en kan er veel verhalen over vertellen.

Hebben jullie goed gegeten in de oorlog?
‘Ja, wij woonden wel in Eindhoven, maar meer aan de rand op de Geldropseweg. Vroeger stonden daar enkele boerderijen, waar ze koeien en varkens hielden. In oktober was het slachtmaand en dan werden er varkens geslacht. En die hingen ze dan aan een ladder. Mijn vriendje was een boerenzoon en als ik daar ging spelen, kreeg ik een pakketje vlees mee en ook reuzel. Reuzel is gesmolten vet van het varken. Wij smeerden dat op brood in plaats van boter. Als je reuzel smelt, dan krijg je kaantjes en daar kon je lekker op knabbelen, want wij hadden geen zoute pinda’s. Mijn moeder was slagersdochter en die wist wel raad met die verschillende onderdelen van een dier. Van de varkenskop maakte ze zult, dat ligt hier ook op tafel. Proef maar eens! Soms vermengden wij de reuzel met stroop en dat smeerden we ook op brood. Zult eet ik nog steeds. Als er geen vlees was, kocht mijn moeder wel eens stokvis, dat is gedroogde kabeljauw. Die liet zij weken in water en die aten we dan met boterjus en aardappelen als warm eten.’

Wat is er eigenlijk gebeurd met de aardappelboer?
Wij hadden thuis een groot gezin met zes kinderen en we hebben ook nog een tijdje een onderduiker gehad. Dat was een student rechten, die niet in de Arbeitseinsatz wilde. Dus wij hadden veel eten nodig. En vooral veel aardappels, omdat er weinig vlees beschikbaar was. In Geldrop had je de bakker, de slager en de aardappelboer. De zonen van de aardappelboer kwamen met een paard en wagen iedere week bij ons aardappels brengen. Op een gegeven moment kwamen ze niet meer. Wij wisten niet wat er aan de hand was. Maar toen kwam de vader ons een vreselijk verhaal vertellen. Zijn dochter had verkering met een Duitse sergeant. Maar haar broers haatten de Duitsers zo erg dat ze die sergeant hebben vermoord. Alle vier de broers zijn toen gearresteerd. De twee oudsten, die het gedaan hadden, zijn geëxecuteerd. De andere twee zoons zijn uiteindelijk vrijgelaten.’

Kunt u het verhaal vertellen over de Duitsers en de mop van de papegaai?
Bij onze buren kwamen regelmatig Duitse soldaten op bezoek, want ze hadden daar twee leuke dochters. De Duitse dienstplichtige soldaten waren ook maar gewone jongens, die in het Duitse leger moesten om in de oorlog te vechten. En ze misten natuurlijk ook hun familie en vrienden. Daarom zochten ze hier de gezelligheid van het familieleven op. Op een dag was mijn broer Frans ook bij de buren, toen de Duitse soldaten er waren. Eén van de Duitse soldaten vroeg aan Frans of hij een mooie mop kende. ‘Ja’, zei Frans, ‘die ken ik wel’ en hij begint te vertellen: ‘Een vrouw heeft een papegaai. Dan komt er een Duitse officier bij haar op bezoek en de papegaai zegt: ‘Hitler is dood, Hitler is dood’. Dat vindt die officier niet leuk en hij zegt tegen die vrouw:’Als hij dat volgende keer weer zegt, draai ik zijn nek om’. De vrouw moet huilen en juist komt de pastoor voorbij. Die zegt tegen haar:’Weet je wat? Ik heb ook een papegaai, laten we ruilen van papegaai.’ Zo gezegd, zo gedaan. Dan komt de Duitse officier weer op bezoek bij die vrouw en hij zegt tegen de papegaai:’Zeg het nog eens!’ Maar de papegaai zegt niks. En de officier zegt:’Durf je nog een keer te zeggen ‘Hitler is dood?’ en de papegaai zegt:’Laat ons danken’. De Duitse soldaat, waaraan Frans deze mop vertelde, moest er heel erg om lachen. Maar de buren hadden doodsangsten uitgestaan, dat de mop niet goed zou vallen bij de Duitse soldaten.’

Archieven: Verhalen

‘Het was net een spookverhaal’

Als Lily, Nanna, Ties en Jesse uit groep 8 van de Hasselbraam in Eindhoven komen aangefietst, staat mevrouw Joke van der Vliet al in de deuropening om hen enthousiast te ontvangen. Je zou niet zeggen dat de gastvouw al bijna 100 jaar oud is. Als de kinderen binnen zijn in haar gezellige huisje, kan het interview beginnen.

Hoe begon de oorlog voor u en hoe kwam u aan spullen?
‘Mijn vader stond ’s morgens aan ons bed en hij zei: ’Het is geen leuke morgen, want we zijn in oorlog. Vannacht is de oorlog begonnen. En nu gaat jullie leven helemaal veranderen.’ We kregen een andere regering en iedereen, die anti-Duits was, werd opgepakt. Op die dag zelf was het heel gek. Er reden oorlogswagentjes, helemaal dichtgemaakt met ijzer. Het was net een spookverhaal, echt waar! Je moest er heel erg aan wennen. Ik wilde weten hoe het met mijn vriendinnen ging en zocht ze op. We liepen samen richting de stad. We durfden niet ver en daar zag je ze aankomen, met motortjes, met wagentjes. Het was doodeng. We gingen maar weer gauw naar huis.’
‘In de oorlog kon je moeilijk aan spullen komen. Je had bonnen nodig voor brood, maar ook voor kleding en schoenen. Maar vaak waren er helemaal geen schoenen in de winkel en dan kon je nog niks met die bonnen. Af en toe kwam er een lading schoenen uit Amerika. Dan hing er een briefje op de winkelruit ‘Er zijn schoenen binnengekomen’. Dan ging ik snel kijken. Maar helaas, de maten waren allemaal te klein voor mij. Toen had ik nog niks! Maar er waren wel goede instanties, zoals Het Rode Kruis, die de mensen hielpen met spullen.”

Was er bij u wel eens luchtalarm? En was u bang?
Ja zeker. Als het luchtalarm afging, gingen wij allemaal samen schuilen in de kast onder de trap in de gang. “Wij”, dat waren mijn vader, moeder, mijn drie zussen, mijn broertje en ik. Als het luchtalarm afgelopen was, dachten wij : ’Hè hè, wij hebben het weer gehaald.’ En dan kwam je buiten en dan zag je dat er een huis ingestort was. We waren ook vaak bang, omdat je niet wist wie je kon vertrouwen. Er was in de buurt een gezin verraden omdat zij Joodse onderduikers in huis hadden.’

Heeft u kunnen hockeyen in de oorlog?
Jazeker, maar we moesten alles zelf regelen. We hockeyden met jongens en meisjes door elkaar van verschillende leeftijden. Als we gingen hockeyen, spraken we af dat steeds één van ons op de uitkijk ging staan, voor het geval de Grüne Polizei langskwam. Die waren op zoek naar jongens en jonge mannen voor het Duitse leger en dat wilden wij niet! Als de Grüne Polizei eraan kwam, sloegen we alarm en dan konden de jongens snel via een achteruitgang verdwijnen.’

Kreeg u een brief van de koningin van Engeland?
Ja, inderdaad heb ik een brief gekregen van de koningin van Engeland. Ik weet ook niet waarom, misschien omdat ik lid was van het Jeugd Rode Kruis. In die brief stond een verzoek om naar Engeland te komen, om daar Nederlandse kinderen op te vangen, die moesten bijkomen van de oorlog. Mijn vader liet me niet graag gaan, maar mijn moeder zei: ‘Ze heeft een goed stel hersens en het Rode Kruis zal haar wel helpen en ik denk dat ze moet gaan.’ Zo ging ik op de boot naar Engeland. De boot werd begeleid door mijnenvegers, want de Noordzee lag vol met mijnen. Wel spannend, maar ik besefte dat toen niet. In Engeland kregen we nieuwe kleding, schoenen en regenjassen. We werden daar in een vakantiepark ondergebracht. In ieder huisje zat een groep kinderen met twee begeleidsters. Vier jaar heb ik daar gewerkt en ik was er heel gelukkig. Ook ik kon daar de oorlog een beetje vergeten. Na vier jaar kreeg ik bericht, dat mijn moeder ernstig ziek was en toen ben ik weer teruggegaan.’

Archieven: Verhalen

‘Mijn dappere, krachtige mami’

Hamit, Roosmarijn en Mats uit groep 8 van basisschool De Hasselbraam in Eindhoven mogen mevrouw Sheila Meinhardt interviewen in een lokaal op hun eigen school. Mevrouw Meinhardt heeft schilderijen en boeken meegenomen om haar verhaal te kunnen illustreren. Ze vertelt het verhaal van haar oma, haar mami.

Wat zijn Roma en Sinti en waarom werden ze opgepakt?
Veel mensen denken dat dit hetzelfde volk is, met eenzelfde cultuur. De Roma en de Sinti hebben een gezamenlijk land van herkomst; India. Vanuit daar zijn ze gaan rondtrekken, we weten niet echt waarom. De Roma zijn naar de Balkan getrokken. De Sinti zijn naar Europa getrokken. Ze hebben van veel verschillende talen iets meegenomen. De Sinti zijn meer de muzikanten. Mami, mijn oma, was van de Sinti-kant. Mami is geboren in Heerlen in 1920. Tijdens de WOII woonden ze op woonwagenkamp de Zwaaikom in Eindhoven. Op 16 mei 1944 werden de woonwagenbewoners opgepakt. De Sinti werden, net als de Joden, gediscrimineerd en racistisch behandeld, omdat ze een andere afkomst hadden. Maar over de vervolging van de Sinti is veel minder bekend en daarom vind ik het zo belangrijk erover te vertellen. Want als niemand dit vertelt vergeet iedereen de gruwelijkheden die ons volk heeft meegemaakt.’
‘Op 16 mei 1944 is Mami opgepakt samen met familieleden. Ze was zwanger en haar dochtertje Hélene was 1 jaar.  Ze werden heel vroeg in de ochtend opgeschrikt en wisten niet wat er gebeurde. Ze wisten niet waar ze naartoe werden gebracht. Kunnen jullie je voorstellen hoe angstig dit moet zijn geweest? Daar denk ik vaak aan; hoe zou kleine Helena zich hebben gevoeld?’

Hoe is het in Auschwitz geweest voor uw oma en hoe heeft ze het overleefd?
‘Via een doorgangskamp in Westerbork zijn ze weggevoerd naar Auschwitz. Ze hebben drie dagen een verschrikkelijke reis meegemaakt, zonder eten of drinken. In Auschwitz zijn haar kinderen, inmiddels was Josef ook geboren, van haar weggerukt en vermoord. Daarna vonden de nazi’s haar nog ‘goed genoeg’ en stuurde haar naar het werkkamp. Daar moesten ze zwaar werk doen, zoals stenen sjouwen. De angst blijft altijd bij je, zo durfde mijn Mami nooit meer in een trein.’
‘Door de overplaatsing naar het werkkamp heeft Mami de massamoord op 3000 Roma en Sinti overleefd. Door de kracht, die ze had, heeft ze kunnen doorgaan en volhouden tot in mei 1945 de Amerikanen Auschwitz bevrijdden. Ik weet nog een verhaal dat Mami was flauwgevallen en dat een Amerikaan haar bij heeft gebracht met een ui. Na de oorlog is ze teruggegaan naar de Zwaaikom in Eindhoven, waar ze haar man Johan Meinhardt weer heeft gevonden. Hij had een zware tijd gehad in kamp Vught.’

Hoe ging het verder na de oorlog?
Bij terugkomst begon eigenlijk pas het verdriet. Mami kwam terug zonder haar twee kinderen. Ook zonder andere familieleden. Het hele kamp was afgebroken, bezittingen vernield of verbrand. Alles moest opnieuw worden opgebouwd. Maria en Johan zijn ondanks al het verdriet doorgegaan en hebben samen nog elf kinderen gekregen, waaronder Tata, mijn papa. De Sinti hebben een hechte gemeenschap, waarbij het fijn is samen met de familie te zijn en te eten. Er werd vroeger niet gesproken over de wonden, die de oorlog had achtergelaten. Ik weet dat mijn Mami weleens helemaal alleen in een weideveld ging liggen en dan alles eruit schreeuwde. Ik heb zelf vaak pijn en verdriet gevoeld en nooit goed gesnapt waar dat vandaan kwam. Nu begrijp ik dat dit het verdriet is van de generaties voor mij, van mijn Mami. Dit noemen ze transgenerationeel trauma; een trauma wat doorwerkt. Wanneer ik me zo verdrietig of bang voel, ga ik schilderen. Niet met een plan, maar vanuit mijn hart. Er komen dan vaak dingen vanuit de oorlog op het doek. Maar ook bijvoorbeeld een schilderij van kleine Josef, als hij niet was vermoord. Ik wil heel graag het verhaal levend houden en traumawonden helen. Ik denk elke dag aan mijn oma en hoe het zou zijn geweest als Hélene en Josef nog hadden geleefd. Ik vind het heel belangrijk dat dat discriminatie en racisme stopt. Dat haat op basis van achtergrond nooit meer mag voorkomen. Dat ieder mens gelijk is en evenveel waard.’

 

 

Archieven: Verhalen

‘Ik kreeg nergens antwoord op’

Saar, Levi, Isis en Sebas uit groep 8 van basisschool De Hasselbraam in Eindhoven gaan op bezoek bij meneer Rolf Loewenstein. Ze worden verwelkomd met limonade en een stroopwafel. Meneer Hasselbraam heeft veel te vertellen; over Hitler, de Eerste Wereldoorlog, over waardevermindering van geld en over de jodenvervolging.  De kinderen hebben zich goed voorbereid op het interview.

Hoe bent u in Eindhoven terecht gekomen?
‘Ik ben geboren in Duitsland. Al lang voordat de oorlog begon, zijn mijn Joodse ouders gevlucht uit Duitsland. Ze hadden daar een schoenenwinkel. Er was veel onvrede onder de mensen en Hitler zei dat alles wat niet goed ging de schuld was van de Joden. De mensen geloofden dat. Op een dag werden ramen van onze winkel ingegooid en leuzen zoals: ‘Niet van Joden kopen’ op de gevel geklad. Mijn vader deed aangifte bij de politie, maar werd weggestuurd. De politie wilde hem niet helpen, omdat hij een Jood was. Iedereen was bang om Joden te helpen. Bang om naar een strafkamp gestuurd te worden.’
Toen zijn we met zijn allen naar Eindhoven gevlucht. Mijn vader en moeder en mijn opa en oma, mijn boer Helmut en ik.  Mijn ouders begonnen toen weer een schoenenwinkel. Midden in de stad op de Demer. Toen kwam de oorlog.  In de oorlog zijn op de Demer bommen gevallen en onze hele winkel was vernield. Het werd ook steeds gevaarlijker voor Joodse mensen. Ze mochten ook niks meer. Niet meer werken, niet meer in de parken komen.  Uiteindelijk zijn we moeten onderduiken.’

Waar zijn jullie toen ondergedoken?
‘We zijn gevlucht en ondergedoken bij een boer. Die had op het land van die hooimijten staan.  Ik weet niet of jullie dat kennen? De boer liet gras drogen op het weiland. Op een hoge stapel.  Als het droog was werd het hooi, voedsel voor de dieren. Mijn vader, moeder en mijn broertje Helmut en ik mochten van de boer niet in de boerderij schuilen. Dat vond hij te gevaarlijk.  We moesten met het hele gezin buiten in die hooiberg slapen. In die berg hooi hebben we een gat gemaakt en daar hebben mijn opa en oma, mijn vader en moeder en ik en mijn broer geslapen. Maar vroeger waren de winters veel kouder dan nu en schijnbaar hebben ik en mijn broer gehuild. Wij hadden het in de winter koud natuurlijk. De boer zei: ‘De kinderen moeten hier weg. Die kunnen hier niet blijven. Dat is te gevaarlijk als ze zoveel huilen.’ Maar wij waren nog baby’s, ik was 2 of 3 jaar en mijn broer was 6 jaar. En toen hebben ze gezorgd dat wij ergens anders onder konden duiken. Bij vreemde mensen. Mijn broer en ik zijn met een mevrouw meegegaan. Die vrouw heeft mijn broer verkocht voor zeven gulden vijftig aan de Duisters. Mijn boer is naar Auschwitz gebracht en dezelfde dag vermoord. Ik heb geluk gehad dat ik bij hele goede mensen in Apeldoorn in huis ben gekomen. De hele oorlog door.  Ik heb een hele mooi tijd gehad daar. Ik herinner me vooral de kinderen van het gezin. Het meisje bracht me achter op haar rug naar boven als ik naar bed moest. Ik had een andere naam gekregen, zodat ik niet gevonden kon worden door de Duitsers. Ze noemden me Wimpie. Ik wist niet wat er met mijn boer was gebeurd.’

Kunt u iets vertellen over uw moeder?
‘Mijn moeder heette Hilda. Na de oorlog kwam ze me ophalen in Amersfoort. Ze kwam met een militaire wagen. Ik herkende haar niet meer.  Ik zag een vrouw met heel lang zwart haar. Ik moest met haar mee en heb alleen maar gehuild in die militaire vrachtwagen. Ik was bang voor haar. Dat moet ook wel heel moeilijk voor haar geweest zijn. Haar enige zoon die ze terugvond huilde alleen maar.’
Mijn moeder begon toen weer een kleine schoenenzaak in een noodwinkeltje op de Demer.
Ik denk dat mijn moeder nog zeker vijf jaar gedacht heeft dat mijn vader nog terug zou komen. Ze had helemaal geen geld. Ik moest dus gaan werken toen ik 15 jaar was. Eigenlijk had ik liever willen studeren maar dat kon niet.’
Als ik iets aan mijn moeder vroeg over mijn broertje of mijn vader zei ze alleen maar: ‘Dat weet ik niet’. Ik kreeg nergens antwoord op. Ook als ik iets over mijn vader vroeg, bijvoorbeeld of het een lieve man was kreeg ik geen antwoord. Alleen maar: ‘Dat weet ik niet’. Mijn moeder was een hele stille vrouw. Erg vriendelijk en opgewekt was ze niet. Ik heb haar nog nooit zien lachen. Mijn opa en oma woonde ook bij ons in huis. Er werd helemaal niet gepraat en gelachen bij ons thuis. Als ik te laat thuiskwam, werd ik geslagen met een bezemsteel. Ik had een heel onvriendelijke moeder. Misschien was ze getraumatiseerd door de oorlog.’

Bent u nog iets te weten gekomen over uw Vader?
Na de oorlog ben ik zelf uit gaan zoeken wat er gebeurd is met mijn vader. Onder andere door naar het Rode Kruis te schrijven. Ik heb er jaren over gedaan om het uit te zoeken en ben nog steeds niet zeker over het verhaal. Naar alle waarschijnlijkheid is er een Engels vliegtuig door de Duitsers bij Maarheeze uit de lucht geschoten. De ‘Moffen’ zijn op de boerderij gaan zoeken naar de Engelse piloot van het vliegtuig. Naar alle waarschijnlijkheid hebben ze mijn vader toen meegenomen, omdat ze dachten dat hij de Engelse piloot was. Toen zijn ze erachter gekomen dat hij Joods was. Hij is gedeporteerd en nooit meer teruggekomen. Ik heb mijn vader niet gekend en kan hem me ook niet herinneren.’

Archieven: Verhalen

‘Toen brak de hel los! Echt de hel brak los’

Billie, Rebecca en Fen uit groep 8 van de Hasselbraamschool in Eindhoven brengen een bezoek aan meneer Peter Buddemeijer.  Hij was 4 jaar oud toen de oorlog begon en woonde toen in de Lijmbeekstraat in Eindhoven. Onder het genot van een drankje beantwoordt meneer Buddemeijer alle vragen over de oorlog. Hij vertelt zeer boeiend met een lach en een traan, iedereen is aan zijn lippen gekluisterd.

Hadden jullie Joodse onderduikers op zolder?
Ik moest met mijn broertje bijna altijd binnenspelen. Wij mochten bijna nooit naar buiten vanwege de veiligheid. We hadden wel een grote tuin waar we speelden. Als het te koud was, zei mijn moeder: ‘Ga maar naar boven toe’. Naar de zolder, bedoelde ze. En daar lag van alles, een viool en boeken van mijn vader, maar ook een beetje speelgoed. Mijn broer en ik vermaakten ons altijd daar. We hadden een overloop met een deur. Daarachter zat de trap naar de zolder. Op een dag was die deur op slot. Mijn moeder zei dat er zwarte pieten boven zaten. Daar waren we bang van. Wij geloofden dat je meegenomen zou worden in de zak van zwarte piet als je stout was geweest. Mijn moeder zei: ‘Wees maar stil, want die Pieten zitten boven en het is er niet een, maar wel twee of drie. Wees lief en blijf van de deur af.’
Toen de oorlog voorbij was en wij een beetje groter waren zeiden mijn ouders: ’Het waren geen zwarte pieten, maar twee Joodse mensen.’ Dat was heel spannend voor hen geweest. Mijn ouders riskeerde de doodstraf.’
Mijn moeder was vreselijk bang in de oorlog. Mijn vader was nergens bang voor. De Joodse mensen op zolder verstoppen, durfde hij dus ook. Ze hebben er een of twee maanden gezeten. Mijn vader heeft die meneer en mevrouw daarna naar een boer in Eersel gebracht. Daar hebben ze de oorlog overleefd. Toen de oorlog was afgelopen, zijn ze nog een keer bij ons geweest om te bedanken.’

Wat gebeurde er bij het Sinterklaasbombardement?
Toen had ik echt schrik. Sinterklaas werd vroeger op 6 december gevierd; de echte feestdag van de Heilige Nicolaas. Midden op tafel stond een Toverlantaarn voor mijn broertje en mij en er stonden twee cyclamen op de tafel met een briefje ‘voor oma’. Toen we hadden gegeten, zei mijn vader: ‘Jongens, we gaan die bloemen wegbrengen naar oma’. Oma woonde gelukkig ook in Eindhoven, in de Hoofdstraat. Mijn moeder en kleine zusje bleven thuis. Mijn broertje zat voorop in het kinderstoeltje en ik achter op de fiets. We moesten allebei een cyclaam vathouden. We kwamen op de Boschdijk bij een spooroverweg. De slagbomen waren dicht en dus moesten we wachten. Er stonden heel veel mensen; allemaal fietsers, niemand had een auto.’

Rond half een brak de hel Los! Echt de hel brak los.’

‘Van de kant van het PSV-stadion kwam een geluid, dat ik nog nooit had gehoord. Heel veel vliegtuigen kwamen zo laag over dat je de cijfers die erop stonden, kon lezen en de hoofden van de piloten kon zien. Ze lieten vlak voor onze neuzen allemaal bommen vallen, op de Phillips fabrieken was de bedoeling, maar veel vielen ernaast en ontploften.’
‘Op de Phillipstoren stond zwaar afweergeschut met een stuik of zeven Duitse soldaten erbij en die begonnen op die vliegtuigen te schieten en op de bommen die vielen. De soldaten werden door de luchtdruk naar beneden geblazen.  Er vielen bommen op de Demer, op de Phillipsfabrieken, op de Emmasingel, op de Witte Dame, op de Bruine Heer. En een heleboel vuur. Overal vuur, vuur, vuur. Een deel van die bommen waren fosforbommen en die fosfor brandt altijd. Alle mensen wilden vluchten. We zijn naar een paar huizen gelopen, naar een dokterspraktijk. Een paar sterke mannen trapte de deur in. Toen kwamen we met 25 tot 30 mensen in een gang. Het hout om de deur begon door de fosfor te branden. We moesten steeds verder naar achteren de gang in. Via een kapotgeslagen raam zijn we allemaal naar buiten gegaan.’
‘Mijn vader heef ons over de muur getild.  Het was een grote puinhoop! We zijn zonder fiets en zonder cyclamen naar huis gelopen. Toen we thuiskwamen, lagen de ruiten eruit en de voordeur stond open. Mijn moeder was met mijn zusje naar de buren gevlucht. De deur was door de luchtdruk van de ontploffende bommen naar binnen geduwd door het ijzeren slot heen.’

Hoe heeft u de bevrijding ervaren?
Op 17 september 1944 begon de bevrijding. Toen hebben we boven de keuken op het platdak gestaan. De lucht zag zwart van de Amerikaanse vliegtuigen. Allemaal Dakota’s. Ze landen op de Sonse Heide. Uit de vliegtuigen kwamen soldaten en voertuigen. Er waren veel parachutisten.’
Op 18 september kwamen de Amerikanen, die in Son geland waren, via de Frankrijkstraat en de Boschdijk, richting de stad. Op de hoek van de Boonstraat en de Boschdijk heb ik bijna drie dagen gezeten. ‘s Nachts niet natuurlijk en ik moest ook naar huis om te eten. De Amerikanen gooiden uit de tanks en de auto’s allemaal biscuits. Daarin zaten alle vitamines, die een mens nodig heeft. Ik propte alle koekjes in m’n zakken en achter m’n shirt. En iedere dag leerden we een aantal Engelse woordjes; ‘Please cigarette for papa’, ‘please chocolate’, ‘please biscuits’. Als ik dan veel koekjes had, rende ik vlug naar huis en kwam ik de buit afgeven aan m’n moeder. Daarna ging ik weer snel terug naar de Boschdijk. Dat heb ik op 18 en 19 september gedaan.’
Op 19 september waren er tot de avond nog steeds feestende mensen, maar toen kwam er een verschrikkelijk bombardement door de Duitsers. We zijn weggevlucht uit het huis naar Waalre met wat we konden dragen. We mochten meerijden met de buurman, met zijn paard en wagen. In Waalre hebben hebben we drie nachten in een veestal geslapen. De boerin heeft goed voor ons gezorgd. Toen konden we terugkeren naar huis.’
‘Op de Demer stond niet een winkel meer. Er waren alleen bomkraters’.

 

 

Archieven: Verhalen

‘Plas maar in de koektrommel’

Ian, Lyla en Mei uit groep 8 van basisschool De Hasselbraam in Eindhoven gaan op bezoek bij mevrouw Nel Machiels. Zij hebben zich goed voorbereid en onder het genot van een glaasje fris, branden ze los met hun vragen. Mevrouw Machiels heeft zich ook voorbereid door het een en ander op papier te zetten over haar ervaringen als kind in de tweede wereldoorlog.

Kunt u iets vertellen over het Sinterklaasbombardement?
Het Sinterklaasbombardement was op 6 december 1942. Ik weet het nog goed. Ik had van Sinterklaas een boek gekregen van Puk en Muk. En mijn vader was aan het voorlezen uit dat boek, toen het luchtalarm ging. Dan moest je naar de schuilkelder, maar wij hadden geen schuilkelder. Mijn vader schoof de zware eikenhouten eettafel onder het raam en daar gingen wij met zijn allen onder zitten. Mijn vader, moeder, mijn broertjes en ik. Toen het luchtalarm ophield, mochten we weer onder de tafel uitkomen en waren we opgelucht dat er bij ons niks gebeurd was.’

Wat is uw leukste herinnering van de oorlog?
De leukste herinnering is de bevrijding! Toen was het feest! Van alle kanten kwamen de soldaten, die ons kwamen bevrijden. De Amerikaanse parachutisten waren geland in Son. De Engelsen kwamen vanuit België en de Canadezen via Eindhoven. Het 101ste Airborne divisie kwam binnen en iedereen was uitgelaten. Met mijn moeder liep ik naar de Markt in Eindhoven. Daar was iedereen blij aan het dansen in een ronde kring.’
‘Na de bevrijding kregen wij Engelse soldaten in huis en dat vonden wij heel fijn, want dat waren onze bevrijders. Ik kreeg een keer een stukje chocolade van één van die soldaten. Maar dat mocht ik niet opeten. Dat moest ik mee naar huis nemen en op de boterham schaven. Dan had je tenminste wat beleg op je boterham.’

Is er iemand dood gegaan, die u goed kende?
Jazeker, mijn buurjongen. Na het bevrijdingsfeest op 18 september, zagen wij op 19 september allemaal oranje ballonnen in de lucht. Wij dachten dat het feestballonnen waren om de bevrijding te vieren. Maar dat was niet zo! De buurman waarschuwde ons dat we snel naar binnen moesten gaan, want die oranje ballonnen waren een voorbode van het Bevrijdingsbombardement door de Duitsers. Zij wilden zoveel mogelijk Engelse en Amerikaanse soldaten en hun oorlogsvoertuigen treffen. Wij gingen snel naar binnen en zijn toen onder de eettafel gaan zitten. Ik moest naar de wc, maar ik mocht niet onder de tafel uit. ‘Plas maar in de koektrommel’, zei mijn vader, maar dat wilde ik niet, want dan zou ik nooit meer koekjes lusten als we bleven leven. Dat koektrommeltje heb ik nog steeds.’
Bij het Bevrijdingsbombardement zijn veel inwoners van Eindhoven omgekomen. Bij ons in de straat waren zeven mensen getroffen. Mijn buurmeisje had een scherf in haar been en we zijn met haar naar de EHBO-post gegaan in het Villapark. Daar hebben ze die scherf uit haar been gehaald. Toen we terugkwamen bij haar thuis, lag haar broer Jan in de woonkamer te sterven. Hij was ernstig gewond geraakt door het bombardement en ik zie hem nog steeds in de kamer liggen. Hij heette Jan van der Linden en zijn naam staat nu op een monument op het Stadhuisplein in Eindhoven.’

Contact


Heb je een vraag aan ons? Wilt u meedoen als verteller, als basisschool, of een bijdrage leveren door een interview te begeleiden? Neem contact op, we helpen graag verder.

Christine: +31 6 816 834 18

NL41 TRIO 0254 753892