Marwa, Serdar, Thijmen en Dhiyae uit groep 8 van de Beppino Sarto school uit Eindhoven moeten een heel eind fietsen om mevrouw Els Peeters te interviewen. Zij heeft al koekjes en drinken voor hen klaarstaan. Mevrouw Peeters vijf jaar was toen de oorlog begon en woonde op de Binnewiertzstraat.
Hoe kwam u erachter dat de oorlog begon?
‘In de straat kwamen Duitsers. Er kwamen heel veel soldaten. Zij hadden van die laarzen aan, die een heel akelig scherp geluid maken. Net zoals bij tapdansen hadden ze een ijzertje onder hun hak zitten en als je dan met die hakken op de grond komt, geeft dat een heel scherp geluid. Alle mensen in de buurt kwamen kijken. Ik stond daar met mijn moeder. Ik vond dat meteen zo griezelig! Het was zo’n akelig geluid. Ik kroop helemaal bij mijn moeder weg. Ze zongen uit honderden monden: ‘Wir fahren gegen Engeland!’’
Wat deed u tijdens de oorlog?
‘We moesten bij de ramen alles helemaal dicht maken met karton of met planken. ’s Avonds als je op straat liep, mocht je geen straaltje licht zien. Dat heette de verduistering. Je mocht van buiten niet zien, dat er binnen lichten aan waren. Mijn oudste zus en mijn oudste broer liepen door de straten, als burgerwacht, om te kijken waar je wel licht kon zien. Want als de Duitsers dat zouden zien, dan werd je of meegenomen of kreeg je een boete of weet ik wat.’
‘Op een gegeven moment belden ze aan mij een meneer en ze zeiden: ‘Meneer, er is vol licht aan bij u boven!’ Die meneer zei dat dat niet kon. Een uur later belden ze weer aan: ‘Meneer, er is nog steeds licht bij u!’ Toen ze nog eens goed gingen kijken, bleek het dat de maan op de ramen scheen. Daardoor leek het net of er licht van binnen naar buiten kwam. Zo was er ook wel eens wat te lachen.’
Was u bang tijdens de oorlog?
‘Ik was van af het begin al bang. Op sinterklaasdag was ik bij een vriendinnetje, die woonde honderd meter verder. Toen ging het luchtalarm. Ik wilde alleen maar naar huis. Ik wilde bij mijn moeder zijn, dus ik liep de deur uit en ik zag vliegtuigen heel laag vliegen. Daar vielen zulke grote bommen uit. Het centrum van Eindhoven is toen heel erg gebombardeerd. Ik was toen verschrikkelijk bang. Ik wist niet wat er ging gebeuren.’
‘Er waren ook Engelsen, die kwamen overvliegen om in het Ruhrgebied in Duitsland te bombarderen. Soms lag ik ’s nachts in bed, dan hoorde ik de honden blaffen en dan wist ik dat de vliegtuigen zo zouden komen. Mijn moeder zei altijd: ‘Dat is niet erg, die vliegen alleen maar over.’ Maar op het vliegveld hadden de Duitsers hele grote schijnwerpers staan en als een vliegtuig in het licht van die schijnwerper kwam, dan werd het naar beneden geschoten. Soms vond ik het geluid van die vliegtuigen zo verschrikkelijk, dan ging ik weer naar beneden naar mijn ouders en broers en zussen. Dan mocht ik in de kamer zitten tot het voorbij was en werd ik door mijn grote zus naar bed gebracht.’
Is iemand in je familie opgepakt?
‘Op een gegeven ogenblik ging mijn vader naar zijn kantoor, dan moest hij door het centrum van de stad. Daar staat een hele grote kerk, de Catharina kerk. Daar stond een synagoge schuin tegenover, dat is de kerk van de Joden. Mijn vader liep daar voorbij en toen waren ze de kerk aan het kapot maken. Toen zei mijn vader heel venijnig: ‘Die rotmoffen, ze kunnen ook niks heel laten!’ Dat heeft iemand gehoord, die vlak bij hem stond. Hij liep door naar zijn kantoor, maar werd onderschept door twee Duitse soldaten en toen werd hij meegenomen naar het politiebureau. Hij heeft daar zes weken gezeten. Daarna is hij naar het concentratiekamp gebracht in Vught. Daar heeft hij nog drie maanden gevangen gezeten.’
‘Dat was een hele spannende tijd. Want ineens heb je gewoon geen vader meer. Soms liep ik op straat en dan liep er iemand die ongeveer net zo groot was als mijn vader, met een regenjas aan die mijn vader ook had. Dan riep ik: ‘Papa! Papa!’ Maar het was mijn vader niet. Op een gegeven moment als ik zo iemand zag, dan ging ik heel hard lopen, zodat ik hem voorbij liep. Dan kon ik hem in zijn gezicht zien en dan wist ik of het mijn vader was of niet. Het was iedere keer zo’n teleurstelling. Toen, zomaar op de dag, stond hij weer voor de deur.’
‘Mijn dertien jaar oudere zus mocht een keer in de veertien dagen bij het rode kruis een pakket afgeven waar allemaal eten in zat. Mensen in de buurt hielpen om dat pakket samen te stellen en dat ging dan naar Vught. Mijn vader deelde het dan met zijn hele kamer, want er zaten ook mensen uit andere delen van Nederland en die kregen niet zo veel eten als hij. Als mijn vader een pakket kreeg dan was het feest voor acht mensen!’
Wat vond u van de Duitsers?
‘Ik stond met mijn broer op de hoek van de straat en er kwam een Duitse soldaat aan op een motor. Hij stopte en noemde een straat, waar hij naartoe wilde. Mijn broer en ik hebben elkaar alleen maar aangekeken en de ene kant op gewezen, terwijl hij de andere kant op had moeten gaan. Ik was zeven, maar ik wist al wel, die mensen zijn vervelend tegen ons, dus daar moet je vervelend tegen terugdoen. Daarna zijn we zijn hard naar huis gerend.’
Herinnert u zich nog wat van de bevrijding?
‘Vlak voor de bevrijding ging een van mijn broers altijd kijken naar de auto’s van de Duitsers. Hij wilde aardrijkskunde gaan studeren en de Duitsers hadden kaarten van de omgeving. Die gingen de jongens wel eens jatten. Op een zeker moment stond hij in een garage bij een Duitse auto. Voor die garage stonden blikken benzine. Hoe het gebeurd is, weet niemand verder, maar die benzineblikken zijn in de fik gevlogen. Hij heeft dwars door de vlammen moeten lopen. Iemand kwam het bij ons thuis vertellen: ‘Jullie Henk is heel erg verbrand, die wordt dadelijk thuisgebracht.’ Mijn moeder had al een pan melk klaargezet om hem te verzorgen. Hij werd thuisgebracht op een fietskar en zijn benen waren helemaal verbrand. Daar moest een dokter bij komen. Hij zou naar het ziekenhuis moeten en mijn moeder vond dat heel griezelig. Met al die bombardementen, wilde ze liever dat haar kinderen thuis waren. De dokter kende gelukkig een non. Zij kwam iedere dag om de wonden van mijn broer te verzorgen. En dat was een Duitse non. Ik weet nog dat mijn moeder altijd zei: ‘Je moet niet zeggen dat alle Duitsers slecht zijn, want dat is helemaal niet waar!’
‘Bij de bevrijding lag mijn broer nog steeds in bed. Toen is een oudere broer naar de stad gegaan, naar de bevrijders. En die heeft een Amerikaan gevraagd: ‘Kom jij even mee, naar mijn huis.’ Toen bracht mijn broer, die man naar mijn zieke broer en zei hij: ‘Kijk, dit is nu een Amerikaan! Dit is een van onze bevrijders!’