‘Mijn vriendje Albert en ik hebben ons op de wc opgesloten’
Adriana, Niels, Roan vertellen het verhaal van Oeds Venema
Tytsjerk
Meneer Oeds Venema is een jaar oud als de oorlog begint en hij weet van de beginjaren van de oorlog niet zo veel. Zijn herinneringen beginnen als hij ongeveer vijf jaar oud is. Hij is enig kind en woont dan met zijn ouders in een boerderij op de Lytse Geast in Tytsjerk. Adriana, Niels en Roan van basisschool De Romte in Tytsjerk interviewen meneer Venema.
Had u last van de hongerwinter?
‘Nee, want we hadden zelf een boerderij. Dus we hadden wel melk en onze vader maakte zelf turf. Andere mensen hadden wel honger. Er kwamen wel mensen met de trein uit Leeuwarden en die haalden dan melk bij de boeren. Dat hadden ze nodig voor hun kinderen. Want alles was op de bon, zoals brood en suiker. Vooral in de steden hadden ze daar last van. Meneer Roelofsen uit Leeuwarden kwam met de trein van vijf uur, dat noemden we dan de melktrein. Hij kwam bij ons melk halen voor zijn zoons van 12 en 14. De vriendschap is altijd gebleven.’
Waren er ook Duitsers in Tytsjerk?
‘Ik weet nog dat er Duitse soldaten voorbij marcheerden, een man of veertig. Die kwamen van Bergum en gingen via Zwartewegsend door naar Leeuwarden. Die hadden van die kistjes aan met ijzeren hakken eronder. Op de stenen klonk dat heel hard, dat was een hels kabaal. Mijn maat Albert, hij was net als ik 5 jaar, en ik lagen dan achter de heg naar de soldaten te kijken. Dat vonden we heel indrukwekkend.’
‘Een paar dagen later kwam er weer een bataljon voorbij met Duitse soldaten. Deze keer met gasmaskers op. Ik denk voor een oefening. Dat leek heel eng. Albert en ik waren zo bang dat we naar de wc zijn gevlucht, daar hebben we onszelf opgesloten. We waren nog heel jong en dat leek zo verschrikkelijk. Dat vergeet ik nooit weer.’
Heeft u ook spannende dingen meegemaakt in de oorlog?
‘Ik was met m’n vader, m’n oom Wietse en met m’n neef achter de kerk riet aan het snijden. Het was februari of maart. We zouden om een uur of twee, drie naar huis gaan, want de koeien moesten weer gemolken worden. De goederentrein van Leeuwarden naar Groningen kwam voorbij en er kwam een Engelse straaljager aan en die begon de trein te beschieten, want misschien zat er wel oorlogsmateriaal van de Duitsers in de trein. Hij vloog weg en kwam weer terug om de trein opnieuw te beschieten. De trein bleef gewoon doorrijden. M’n vader zei: ‘platliggen in de greppel!’ Dat was wel heel spannend om mee te maken als klein jongetje.’
‘Wat ook wel spannend was, was dat mijn vader in de oorlog moest werken voor de Duitsers, in Drenthe. Dat was voor de arbeidsdienst. De boerenarbeider paste dan op onze boerderij. De jonge mannen liepen echt gevaar om naar Duitsland te worden gestuurd om daar bijvoorbeeld in de wapenfabrieken te werken. En die werden vaak gebombardeerd. Mijn vader was 44, dus die dacht dat hij te oud was om naar Duitsland te worden gestuurd. Ook onze buurman en nog een paar mannen uit het dorp moesten greppels graven in Drenthe waar de geallieerde voertuigen dan in vast moesten komen te zitten. Er was daar een Duitse soldaat die zei dat ze extra hard moesten werken als de officieren van de Wehrmacht kwamen kijken. Hij wilde namelijk niet naar het front worden gestuurd, hij wilde helemaal niet vechten.’
Heb je een vraag aan ons? Wilt u meedoen als verteller, als basisschool, of een bijdrage leveren door een interview te begeleiden? Neem contact op, we helpen graag verder.