Archieven: Verhalen

‘Toen wist ik dat er iets niet klopte’

Het interview begon op school waar wij mevrouw Schaap (1944) ontmoette. Wij (Senna, Merdan, Dyan en Sem) vonden haar er meteen al vriendelijk uitzien. Ze gaf ons een hand en stelde zich voor. Ze was erg aardig en ze gaf ons het gevoel dat zij haar verhaal graag met ons wilde delen. Wat voor ons fijn was, aangezien wij best wel gespannen waren voor dit interview.

Waarom wilde u alles te weten te komen over de oorlog?
‘Eerst wilden mijn zus en mijn ouders niet over de oorlog praten, maar toen ik op een dag een document vond met mijn zus haar naam en een andere achternaam, wist ik dat er iets niet klopte en dat het met de oorlog te maken had. Ik besloot om het allemaal uit te zoeken. Ik begon met het vragen aan mijn moeder. Zij vertelde mij dat ze mijn zus had geadopteerd tijdens een inval door de Duitsers bij onze buren die joods waren (mijn buren waren de echte ouders van mijn zus). Ook vertelde ze wat er allemaal was gebeurd in de oorlog. Al die vreselijke gebeurtenissen zoals met joden en homo’s en lesbo’s.’

Bent u joods?
‘Wij waren gereformeerd, dat was allemaal nog apart vroeger. Er waren toen veel meer soorten geloven; ‘hervormd’ en ‘gereformeerd’ is samengegaan en dat heet nu protestantse kerk. In de gereformeerde kerk in Zaandam was een stevige verzetsgroep en de leider daarvan heette Willem Brinkman en hij was eigenaar van een boekhandel. En als je een onderduiker in huis wilde nemen, dan zei je dat tegen iemand die in het verzet zat. Mijn ouders die waren nog geen dertig, zeiden dat ze dat wel wilden. Mijn ouders hadden ook een stapeltje illegale kranten.’

Wat deden uw ouders tijdens de oorlog?
‘Mijn vader werkte bij de Hembrug in de munitiefabriek. Dat was een soort van werken voor de Duitsers, zodat hij niet naar Duitsland hoefde om daar te gaan werken. Later werkte hij bij de administratie, waar soms lijsten stonden met namen die de Duitsers wilden oppakken. Hij zei dan tegen die mensen dat ze moesten onderduiken.
Vrouwen gingen weleens op hongertochten. Met de fiets op houten banden, want er was geen rubber meer. Vrouwen werkten in die tijd niet buitenshuis. In mijn jeugd zag ik mijn moeder nooit naar buiten gaan om te werken. Zij was altijd thuis bezig om voor de kinderen te zorgen.’

Hadden u oma of opa nog trauma’s over de oorlog?
‘Opa en oma praatten er ook nooit over. Mijn vader was één van de jongste kinderen uit dat gezin, dus toen ik jong was waren mijn opa en oma al redelijk oud. Toen mijn opa overleed was ik een jaar of zeven, dus aan hem heb ik geen duidelijke herinneringen. Ik weet alleen dat het een hele gesloten man was. Hij zat altijd in zijn stoel met zijn grote snor en mijn oma zorgde altijd overal voor. Zij overleed toen ik twaalf was, dus daar heb ik ook niet hele stevige herinneringen, en bovendien waren we toen verhuisd.’

 

 

Archieven: Verhalen

‘Mijn moeder zei: “Kruip achterin de kelder!”

Wij (Iker, Tim en Danis) hebben mijnheer Ben Bonte (89 jaar) geïnterviewd. De reis ernaartoe was heel spannend omdat geen van ons ooit iemand van zo’n hoge leeftijd had geïnterviewd. Eenmaal daar aangekomen kregen we een heel vriendelijke begroeting en bood mijnheer Bonte ons drinken aan. We zaten aan tafel en mijnheer Bonte vertelde zijn verhaal aan de hand van wat boeken en plaatjes.

Wat voor werk deed uw vader?
Mijn vader had voor de oorlog een oliebedrijf en toen de oorlog begon pikten de Duitsers de olie in, waarna mijn vader de zwarte handel inging. Hij begon vanaf toen met het verkopen van shag (tabak). Ik had een klossie gemaakt met een spijker erin en dan een bontje eroverheen. Dan haalden we het klossie eruit en deden we daar tabak in, dat eerst werd afgewogen. Vervolgens kwamen er mensen bij de deur voor tabak en mijn vader ruilde dat natuurlijk. Hij had ook kolen en die ruilde hij in voor bijvoorbeeld aardappelen en zo ging dat. We moesten natuurlijk wel heel erg oppassen met wat we deden. Op een gegeven moment kwam er een politieagent aan de deur, die vroeg: ’Ehh u verkoopt tabak?’ Mijn vader zei: ‘Nee hoor.’ Maar wat deed mijn vader? Hij ging naar de kast en pakte een handvol met shag, deed die in een zakje en zei tegen die politieagent: ‘Dit is alles wat ik heb.’ En daarvoor moest hij een maand in de gevangenis.

Wat waren uw hobby’s?
Eén van mijn hobby’s was voetbal. Ik voetbalde zelf bij ZFC en dat was op de Westzanerdijk. Daar ging ik elke keer lopend naartoe. Op een dag hadden we daar dus getraind en het was een woensdagmiddag en we lopen dus op de Hogendijk, net daar waar de brug naar het eiland ligt. Ineens komen daar Jeugdstormers aan. Dat waren kinderen van NSB’ers. Die liepen daar helemaal in uniform en ze zagen er opgeschoten uit. En wat gebeurt er? Op een zeker moment komen er twee kerels aan in een leren jas en die grepen mij bij m’n kraag en wilden me naar de Polizei (de Duitse politie) brengen. Komt er opeens een man uit een dichtsbijzijnde winkel naar buiten, en die geeft die kerels een klap. Ik ben zo hard als ik kon naar huis gelopen. Ik had hier een kelder onder de schuur. Mijn moeder opende vervolgens de deur en zei: “Kruip achterin de kelder!” Dus toen heb ik hier een uur onder de grond gezeten’

Moest u Duits leren?
‘Ja, op school moesten we van mevrouw Von Gut Duits leren. Ze zei zo ‘Duitse boeken op tafel!’ Alleen had ik daar niet zo’n behoefte aan gezien de situatie die tijden.’

Hoe was de Bevrijding voor u?
‘Dat was best heftig. Ik was een opgeschoten jongen en wat gebeurde er? Er was een groep meiden met die moffen geweest en die werden vervolgens kaalgeschoren en daar moest een hakenkruis op. Voor de rest waren er een hoop buurtfeesten, in elke straat was er wel een feestje. De straten werden massaal versierd en ik vierde uiteraard ook mee.’

Hoe vindt u dat we 100 jaar Bevrijding moeten vieren?
‘Dat is moeilijk te zeggen, want je moet het eigenlijk altijd vieren, hé. Ook over 100 jaar want het moet gewoon zo zijn dat het de mensen bij blijft dat je dit (de oorlog) niet meer terugkrijgt. En of je nou 89 jaar bent of 14: het moet in je hoofd zitten dat dit nooit meer mag gebeuren.’

  

  

 

 

 

Archieven: Verhalen

‘We wisten niet eens wat er aan de hand was’

Eva, Zilver, Amy en Valerie van het Zaanlands Lyceum gingen op bezoek bij Annemie Doorgeest (1937). Ze vonden het heel gezellig in haar huis aan de Zaan, dat vol hangt met schilderijen die ze zelf maakt. In de oorlog woonde Annemie in een zijstraat van de Westzijde. Ze was drie jaar toen de oorlog begon.

Wanneer begon de oorlog voor u echt?
‘Er werd bij ons in de familie niet echt veel over de oorlog gepraat, maar ik weet wel dat er soldaten binnen kwamen om te zoeken naar mijn vader en andere mannen. Dat noemden ze een razzia. Ze zochten jonge mannen voor in het leger. Aan de kinderen werd niet veel verteld, want als zo’n soldaat zou vragen: “weet jij waar papa is?” dan zou je dat natuurlijk kunnen vertellen. Wij hebben later gehoord dat mijn vader en zijn broer en een vriend met een roeiboot het Westzijderveld in gingen. Mijn zus Ina was net voor de oorlog geboren. En aan het eind van de oorlog raakte mijn moeder nog in verwachting van Ireen. Ik praatte nooit met mijn zus over de oorlog, we wisten niet eens wat er aan de hand was. Daar werd altijd heel geheimzinnig over gedaan. “

Merkte u op school wat van de oorlog?
‘Ik zat op een christelijke basisschool die op het laatst bezet werd door de soldaten, dat weet ik nog. De school was op de Gedempte Gracht, op de hoogte waar nu de Blokker zit. Toen de school bezet werd moesten wij naar de kerk op de Vinkenstraat. En dan was er nog maar een klein deel van de klas dat daar les kreeg. We werden ook vaak naar huis gestuurd, omdat er gewoon geen mogelijkheid was om les te geven. Ik was natuurlijk jong, dus ik was blij dat ik weer buiten mocht spelen. Er ging altijd wel iemand mee naar het speeltuintje of naar een buurman of buurvrouw.’

Had u veel vriendinnen op school?
‘Ik had wel een paar vriendinnen. Sommigen spreek ik nog wel, maar anderen zijn al overleden. Veel vriendinnen zijn al wel van de mulo, de middelbare school zeg maar. Mijn moeder was toen ik op de Mulo zat vaak ziek, dus daar was ik wel verdrietig om. Mijn vriendin Erna had een Joodse moeder en die moeder had een grote familie. Meer dan de helft is omgebracht, maar haar moeder en Erna gelukkig niet. Zij hebben ook samen ondergedoken gezeten, daar spraken we samen wel eens over. Zij droeg ook in de oorlog een Davidsster.’

Hoe was uw welzijn qua kleding en eten in de oorlog?
‘Ik moet eerlijk zeggen: goed. Mijn moeder was heel handig met de naaimachine en mijn vader zat dag en nacht in de schuur om klompen en sandalen te maken. Aan kleding hebben wij nooit te kort gehad. Eten hadden we ook genoeg. We hadden een moestuin achter in de tuin en daar verbouwde mijn vader eten. We hadden ook twee boeren als buren en daar kregen we ook wel eens melk van of eieren. Mijn tantes werkten bij Verkade en van hen kregen we soms meelzakken. We hadden ook soms wol van schapen die geschoren werden en daar konden we weer truien van breien.’

Hoe was de Bevrijding voor u?
‘Ik weet nog dat ik met mijn moeder de Westzijde op liep en het was overal feest. Mensen die nog een vlag hadden hingen die uit en winkels gingen weer open, vaandels werden uitgegeven waarop stond ‘Nederland herrijst’. Ik weet ook nog dat vrouwen werden opgepakt en werden kaalgeschoren voor hun omgang met Duitsers. Dit was op de Westzijde. Ze werden op een kar de stad rondgereden. In juli werd mijn tweede zusje Ireen geboren, dus daar was iedereen ook druk mee. Ik was veel bij mijn tantes. Op een dag kwam mijn vader aan fietsen om te vertellen dat er een meisje was geboren. Mijn zusje en ik mochten ook mee kijken en we gingen bij mijn vader achterop zijn fiets met houten banden. In die tijd waren er nonnen als verpleegsters, dus toen heb ik even gekeken en toen ging ik weer terug naar mijn oom en tante. In mijn familie werd er eigenlijk ook niet meer over de oorlog gesproken, het onderwerp ging al vrij snel over naar Nederlands-Indië, dat was toen aan de orde. Later hebben we ook nog wel schuilplekken gevonden voor als er weer een razzia was, maar dat werd dus pas na de oorlog verteld. Er werd mij later ook verteld over bomaanslagen. Ik zag natuurlijk wel eens Duitse vliegtuigen zien overgaan, maar was me nooit bewust geweest wat dat precies betekende.’

Archieven: Verhalen

‘Maar ik zie nooit dat de dwangarbeiders herdacht worden’

Wij, Daan, Jari, Luke en Felix van het Zaanlands Lyceum gingen langs bij meneer Anton Overpelt om hem te interviewen over de Tweede Wereldoorlog. Hij is nu 96 jaar, maar hij was 16 toen de oorlog begon. Toen we in zijn kamer kwamen, vertelde hij trots over het molentje dat hij vroeger had gemaakt en dat was voor ons een leuk welkom. We zijn weggegaan bij Anton met het gevoel dat het ondanks de oorlog voor hem geen slechte tijd geweest is, maar dat hij zijn familie en vrienden wel erg had gemist.

Hoe begon de oorlog voor u?
“Ik was 16 toen de oorlog begon. Er liepen veel soldaten met geweren op straat. Ik wist wel waarom en dat het oorlogstijd was, maar ondanks de soldaten op straat was ik niet bang. In mijn buurt gebeurde er eigenlijk niks vreemds, ik kon gewoon het normale leventje leiden zoals ik dat voordat de oorlog begon ook al deed.’

Moest u naar Duitsland om te werken?
‘Ja, ik ben naar Freiburg en Straatsburg geweest. Ik zat daar in een barak, en moest voor de Duitsers werken. In Freiburg ben ik het langst geweest. Ik zat met andere Nederlanders, Polen en Fransen in die barak. Ik werkte in een spinnerij. Elke dag werkte ik acht uur. Ik moest ervoor zorgen dat de spinnerij warm bleef door op een knopje te drukken. Best saai eigenlijk.’

Kon u nog sporten tijdens de oorlog?
Voordat de oorlog begon heb ik altijd gevoetbald, ik voetbalde in Wormer bij WSV 30. Ik had daar een leuke tijd met mijn vrienden. Toen ik naar Duitsland moest had ik werkdagen van acht uur. In mijn vrije tijd wilde ik gaan voetballen met mijn vriend uit de barak. Op een dag na het werk zijn we met zijn tweeën naar een voetbalclub in de buurt gegaan. We dachten gewoon samen leuk te voetballen maar dat verliep iets anders. We kwamen aan en nadat we ons hadden omgekleed liepen we de kleedkamers uit richting het veld. Daar stonden de trainers en de spelers. Ze deden de Hitlergroet. Ze zeiden dat wij het ook moesten doen, maar dat weigerden we. Toen zijn we weggestuurd en mochten we niet mee voetballen.’

 Hoe zou u willen dat 100 jaar Bevrijding in Nederland gevierd wordt?
‘Dat is nou een hele mooie vraag. Ik zit altijd op 4 mei voor de televisie te kijken naar de mooie herdenking op de Dam. En ik ben er zelf ook wel eens geweest en dan zie ik al die mooie kransen neergelegd worden en de koning en koningin. Maar ik zit daar dan met een gevoel dat er tekortgedaan wordt aan de dwangarbeiders in Duitsland. Ik vind het prachtig dat er heel veel militairen en heel veel verzetsmensen herdacht worden, maar ik zie nooit dat de dwangarbeiders herdacht worden. Dat ik vind ik dus heel erg jammer. En ik zou dus heel graag willen dat 100 jaar bevrijding in Nederland meer aandacht krijgt.’

   

 

 

Archieven: Verhalen

‘Ik vind hoe nu de oorlog wordt herdacht een goede manier’

Wij (Ryva, Marit, Rosa, Dominique en Zoë) hebben met het project Oorlog in mijn buurt voor het vak geschiedenis een interview met mevrouw Ditty Han (1939) gehouden. We gingen naar haar appartement in Zaandam toe voor het interview. Wij vonden haar een hele aardige en spontane mevrouw.  Het fijne was dat ze nog veel wist te vertellen over haar levensverhaal in de Tweede Wereldoorlog. 

Had u broertjes of zusjes in de oorlog?
‘Ik was één jaar toen de oorlog begon. Ik was de oudste van een gezin met drie kinderen. In de oorlog was mijn moeder zwanger van een jongen. We woonden met mijn vader, moeder, broertje en zusje in de Oranjestraat. Deze straat lag in een oude buurt in de buurt van het spoor, waar vele oude huizen stonden. Ik was zes jaar oud toen de oorlog eindigde.’
 
Hoe maakte u de oorlog mee? 
‘De meeste verhalen die ik nog weet, zijn de verhalen die mijn moeder mij vertelde. Overdag ging ik als de meeste jonge kinderen naar de kleuterschool. Daar bleef ik de hele ochtend en de middag. Mijn moeder deed overdag het huishouden en regelde de boodschappen. Mijn vader ging elke dag naar de Verkadefabriek om te kijken of er voor die dag werk beschikbaar is. Als hij de ochtend weg bleef, wist mijn moeder dat hij voor die dag werk had. Van dit geld kochten we alleen de benodigde producten zoals avondeten en ontbijt.
We hadden nooit geld voor leuke dingen, maar op een verjaardag of feestdag waren er altijd cadeaus voor mij, mijn broertje en mijn zusje. In het begin merkte ik er vrij weinig van de oorlog, maar in der loop van de tijd merkte ik wel dat mijn vader soms niet thuiskwam. Dat was omdat de Duitsers hem zochten.’ 
 

Wat had de Bevrijding voor een impact op u en uw familie? 
‘Ik was bezig met het helpen van me moeder met de was ophangen, toen opeens veel kabaal van buiten kwam. Mijn moeder rende naar buiten toe en ik rende zo snel als ik kon achter haar aan. Iedereen juichte en vierde feest. Mijn moeder had een rokje van oranje crêpepapier voor mij gemaakt en die droeg ik net zoals de meeste mensen in mijn buurt met volle trots, omdat de oorlog voorbij was.’
 
Hoe zou u willen dat 100 jaar Bevrijding wordt gevierd? 
‘Ik heb het idee dat het dan niet meer gevierd zal worden. Ik hoop het natuurlijk wel, want ik vind dat iedereen moet weten wat er gebeurd is. Als ik zou mogen kiezen hoe het gevierd zou worden, zou ik niet veel willen veranderen. Ryva, Marit, Rosa, Dominique en Zoë Ik hoop dat deze traditie om de oorlog te herdenken nog voor een lange tijd blijft bestaan.’  

Archieven: Verhalen

‘Ik zei: “Dank je wel, rotmof!” en toen begon hij te huilen’

Als Sil, Boele, Famke, Febe, Julia en Hansje van de Bosschool in Bergen aankomen bij de Ruinekerk om het interview met Gerrit Sijpheer voor te bereiden blijkt de lange tafel waar ze willen interviewen bezet. Daarom ploffen ze in het gras en bereiden daar de vragen voor. De 80-jarige Gerrit komt er gezellig bij zitten. Hansje is jarig en iedereen zingt voor haar. En dan kan het gesprek beginnen. Halverwege schuift het gezelschap op naar de schaduw.

Hoe was het in Bergen in de oorlog?
‘Bergen was bijzonder, omdat we hier een vliegveld hadden. De militairen en luchtmacht waren hier de baas, maar ze waren minder streng en minder erg dan op andere plekken.
Wij woonden aan de Prinsesselaan. Mijn drie jaar oudere broer moest altijd op mij passen en dat vond hij heel vervelend. We gingen vaak met vriendjes – Leo, Theo, Siem en Hans – slootje springen. Ik donderde altijd in de sloot, omdat ik heel klein was en nooit die grote sprongen kon maken. Dan was mijn moeder weer kwaad op me omdat dat water smerig was met kroos.’

Wat deden uw ouders?
‘Mijn vader was meteropnemer. Hij kwam bij iedereen aan de deur en wist dus ook van iedereen waar onderduikers terecht zouden kunnen. Mijn moeder moest voor de hele meute eten koken; voor haar drie kinderen en acht onderduikers. Ik vind het geweldig knap dat het haar altijd gelukt is om iedereen te eten te geven. Mijn vader was leider van de ondergrondse en degene die zich in Bergen bemoeide met het onderbrengen van Joodse onderduikers. Ook mijn ome Freek had onderduikers. Hij werkte bij de PTT en op een dag werd hem door een Joodse meneer gevraagd om zijn familie onder te laten duiken. Mijn vader vertrouwde het niet en hij bleek gelijk te hebben. Het bleek om Joodse mensen te gaan die door de Duitsers gedwongen werden om anderen te verraden. Toen ome Freek terugkwam van zijn werk zag hij dat alle onderduikers bij hem in huis werden opgepakt. Zijn vrouw was hoogzwanger; die lieten ze achter.’

Was u bang?
‘Ik was bang voor de mannen met die grote geweren die in het dorp rondliepen. Ik herinner me een soldaat die op me afliep met een groot geweer. Ik schrok me rot en rende heel snel terug naar huis. Mijn moeder deed de deur open en ik zag de Duitse soldaat de hoek omkomen. Hij kwam naar ons toe en vroeg aan mij: “Heb je honger?” Natuurlijk had ik honger! Toen kreeg ik een hele dikke pil brood met kaas ertussen. Ik zei: “Dank je wel, rotmof!” De soldaat begon te huilen. “Wat is er aan de hand?” vroeg mijn moeder. Net die dag was zijn dorp in Duitsland helemaal platgebombardeerd en zijn hele familie was omgekomen. Hij had ook een kind van mijn leeftijd en daarom moest hij huilen. Mijn moeder was een verzetsvrouw en moest toen een Duitse soldaat troosten. Ik herinner me ook dat ik vliegtuigen laag over de huizen en weilanden zag vliegen en verderop zag neerstorten bij de Vinkenbaan. Dat bleken Poolse vliegeniers. Dat maakte zo’n indruk, dat blijft me altijd bij. Hun graven liggen achterin de begraafplaats hier in Bergen.

Had u veel contact met de onderduikers bij u thuis?
‘Ze waren mijn familie! Mijn grote zus van nu 93 jaar zat bij ons ondergedoken. En ook een jongen, David. Hij was twaalf en mocht zelden naar buiten en verveelde zich natuurlijk. Maar mijn vader was een goede goochelaar en vermaakte de onderduikers, die vrijwel altijd binnen zaten, met zijn optredens. David leerde van mijn vader fantastisch goochelen. Na de oorlog is hij over de hele wereld op gaan treden en heeft een beroemde act gemaakt en zijn geld ermee verdiend!’

        

Archieven: Verhalen

‘Mijn vader werd verraden door de directeur van het postkantoor’

Rite Prins en Olivia, Nick, Bregje, Kobus en Maria van de Bosschool in Bergen installeren zich aan de lange houten tafel voor de Ruinekerk. Mevrouw Prins vraagt of dit anderhalve meter is. Het is opgemeten, dus ja!

Waar woonde u in de oorlog?
‘We woonden in Bergen, aan de Karel de Grotelaan 24. In 1942  moesten we weg. Alleen mensen zoals de bakker mochten blijven. Omdat er geen vrachtwagens waren, zijn we met trouwkoetsjes van de firma Wester naar Alkmaar verhuisd. Daar kwamen we in een heel vies huis met vlooien. Af en toe gingen we stiekem terug naar Bergen. Dat mocht niet, maar ons oude huis was heel groot. We hadden boven een slaapkamer die we als zitkamer gebruikten. Daar verbleven we dan soms.’

Wat deden uw ouders in de oorlog?
‘Mijn vader was bij de ondergrondse in Bergen. Hij zat met een paar anderen ondergedoken in het postkantoor achter de grote kerk. Achter een paar grote balen met stro was een verborgen ruimte. De Duitsers hadden niets door. Mijn vader werd in 1943 verraden door de directeur van het postkantoor, een NSB’er. De Duitsers kwamen bij ons aan de deur en mijn vader moest meteen mee. Hij werd getransporteerd naar kamp Buchenwald in Duitsland. Hij overleefde, maar woog bij thuiskomst nog maar 48 kilo.’

Hadden jullie genoeg te eten?
‘De eerste drie jaar hadden we geen honger. In 1944 en 1945 hadden we amper eten. Samen met mijn broertjes moest ik naar de boer aan de Groeneweg. Dan vroegen we of we wat melk en aardappelen mochten hebben. Meestal aten we suikerbieten. We maalden ze en dan hadden we stroop en van de pulp maakten we platters op de kachel.’

Wat vond u het engste in die tijd?
‘Ik zat op school waar nu de Wereldwinkel is. Je zat in allemaal kleine gele bankjes. Als er Tommies – de goeie vliegtuigen die tegen de slechte vliegtuigen (de jagers) vochten – voorbijvlogen kon je vanuit je bankje net zien wie er inzaten. Als ze begonnen te schieten gingen we allemaal onder de banken zitten en grapjes maken met elkaar en gek doen. Maar als het heel erg was, werden we wel bang en moesten we in het halletje gaan staan. Ik was vooral bang omdat de vliegtuigen heel laag overkwamen. Ze vochten tegen elkaar in de lucht. Dat was heel eng. Dan zag je allemaal lichtjes en sterretjes in de lucht.’

          

Archieven: Verhalen

‘Het geluid vanuit mijn kinderbedje was beangstigend’

Anna, Julius, Mees, Isabeau en Romijn van de Bosschool in Bergen interviewen Mart Groentjes aan de grote lange tafel voor de Ruinekerk in Bergen. Af en toe motregent het en houdt de projectleidster een paraplu boven de verteller. De 82-jarige beantwoordt de vragen die de kinderen hebben bedacht en vertelt onder andere over zijn oom Ben, die in de oorlog is verraden en opgepakt.

Wat was uw eerste indruk van de oorlog?
‘Er liepen ineens veel soldaten door de straten. Ik was nog heel klein, twee jaar pas, en had nog nooit soldaten gezien. Ze hadden uniformen aan en hun laarzen maakten heel veel lawaai. De vliegtuigen maakten me bang. Dat waren van die propellervliegtuigen met zware ronkende motoren. Soms wel vijftig tegelijk en vaak ’s nachts. Vanuit mijn kinderbedje hoorde ik de laag overkomende vliegtuigen, treinen die beschoten werden. Dat was heel angstig. Later ging ik naar school. Daar ging ik lopend naartoe. Het was heel stil op straat, mensen waren bang. Een beetje zoals nu in Coronatijd.’

Moest je op een bepaalde tijd binnen zijn?
‘We moesten om zeven uur binnen zijn. Dat heette spertijd. Een keer vergaten we de tijd. We zijn toen gaan schuilen in een bunkertje aan het water, anders zouden we worden opgepakt. We hebben uren gewacht totdat het helemaal donker was. Toen pas durfden we naar huis te sluipen. Thuis moest iedereen van de Duitsers alle ramen verduisteren met papieren zwarte gordijnen. Dan konden de Engelse vliegeniers zich niet oriënteren.’

Had u speelgoed in de oorlog?
‘Op mijn vierde verjaardag kreeg ik een houten stoomlocomotief met autootjes die oom Ben gemaakt had. Dat was heel bijzonder omdat er in die tijd geen speelgoed was. Wij woonden in Alkmaar, mijn oom en andere familie in Bergen. Daar speelde ik graag met mijn nichtje en neefjes. Oom Ben luisterde stiekem in een schuurtje naar Radio Oranje. Het was verboden om naar de Engelse zender te luisteren. Bij een inval werd hij opgepakt en opgesloten in de gevangenis in Alkmaar. Hij wist te vluchtten en dook onder bij zijn ouders. Iemand heeft hem toen verraden. Toen kwam hij in een zwaardere gevangenis in Vught. Daar is hij aan het einde van de oorlog doodgeschoten. Het witte tafeltje dat hij in de gevangenis had, heb ik nog. Het staat nu in het Stedelijk museum in Alkmaar. Aan de onderkant tekende hij met krijt en schreef hij gedichten. Na de oorlog hebben ze alles opgespoord wat er was overgebleven in de gevangenissen, en toen hebben ze mijn moeder gebeld. Zo is het tafeltje bij mij terechtgekomen. Ook ik tekende in de oorlog. Alles wat ik meemaakte in die tijd heb ik in een dagboek getekend.’

         

Archieven: Verhalen

‘Jongetjes streden om wie de meeste munitie verzameld had’

Jaap Bijlsma wordt door Derek, Willem, Luna, Eva Maria en Esmaralda van de Bosschool in Bergen geinterviewd in Tha Banque, een grote galerie in de voormalige ABN AMRO in het centrum. De kinderen vinden het een interessante plek voor de ontmoeting. Aan een ronde tafel en met vlierbeslimonade kan het interview beginnen.

Hoe was uw schooltijd in de oorlog?
‘Ik heb op wel zes lagere scholen gezeten! De Duitsers namen de scholen namelijk in beslag en daardoor kregen we les op allerlei andere locaties. Dan zei mijn moeder: “In Alkmaar is een school aan de Oude Gracht; ga daar maar naartoe en bel maar aan.” Ik belde dan aan en vroeg: “Mag ik hier naar school?” Zo ging dat toen. Er kwam ook niets van leren terecht. We speelden veel buiten. Jongetjes streden om wie het snelste of sterkste was en in die tijd ook om wie de meeste munitie van de Duitsers verzameld had. Ik had het meeste van iedereen; mitrailleurkogels, een bus met dynamiet, verstopt in mijn slaapkamer. Mijn vader kwam erachter en gooide alles weg, in het water. Hij had gelijk. Het was ook erg gevaarlijk. Een keer heb ik met vriendjes een kogel in een glazen potje met een vuurtje heet gemaakt. We scholen in een kruiwagen, wachtend op wat er zou gebeuren, maar er gebeurde niks. Dus ging ik er naartoe om het vuurtje een beetje op te porren en toen explodeerde dat ding. Ik heb ontzettend geluk gehad, want het kwam niet in mijn ogen. Van een vriendje hing zijn oor er half af. Daar schrok ik enorm van. Mensen kwamen allemaal uit hun huizen. Ook een politieagent kwam erbij. Hij pakte me bij m’n arm en zei: “Heb je nog meer van die rotzooi bij je?” Ik zei van niet. Toen begon hij me te fouilleren en overal uit mijn jas en broekzakken kwamen kogels…’

Hadden jullie onderduikers in huis?
‘We hadden twee Joodse onderduikers in huis; een moeder en dochter. Het meisje blondeerde haar haar zodat ze er niet Joods uitzag. Ze flirtte met de Duitse soldaten maar mijn vader vond dat veel te gevaarlijk en was daar best een beetje boos over.
Sommige Duitsers waren aardig. Zo mocht ik met eentje mee in zijn auto. Ik mocht zelfs achter het stuur zitten en sturen! Ik reed zo de berm in. Later, na een jaar of drie, werd de sfeer anders. De Duitsers verloren veel en hun gedrag werd feller. En toen kwam er de Hongerwinter. Mijn moeder stuurde me dan op pad met een melkkarretje. “Ga maar kijken of je iets kunt krijgen!” zei ze dan. Soms kreeg ik iets bij de boeren, soms niet. We aten ook bloembollen in die tijd. Die smaakten best lekker, als zoete aardappelen. En suikerbieten werden heel veel gegeten. Daar persten we met onze handen stroop uit. Van de droge suikerbiet maakte mijn moeder koekjes. Ook gingen we naar de gaarkeuken. Voor vijf bonnen kreeg je vijf scheppen varkensvoer. Dat bestond uit bieten, uien,  aardappel en soep. Niet lekker, maar ja, je had tenminste iets. Zo bleef je in leven.’

Wat weet u nog van bombardementen?
‘Ik herinner me de bommenwerpers die overvlogen. Dan gingen de luiken open en vielen de bommen eruit. Maar die bommen werden gepakt door de wind en vielen rondom ons. Iedereen vluchtte dan alle kanten op. Vaak vlogen Engelse vliegtuigen vol bommen over naar Duitsland en kwamen ze leeg weer terug. De Duitsers waren hierop bedacht dus ze waren alleen alert als ze vol heenvlogen. Maar op een dag besloten twee Engelse vliegeniers in Duitsland geen bommen af te werpen en kwamen dus vol terug. De Duitsers rekenden daar niet op. Wij stonden die dag in de tuin en plotseling zagen we recht boven ons twee Engelse bommenwerpers die grote zwarte dingen lieten vallen. Dat was wel schrikken. De wind nam de bommen mee en ze vielen op het vliegveld dat de Duitsers in beslag hadden genomen.’

           

Archieven: Verhalen

‘Mijn Joodse hoofdmeester werd uit de klas gehaald’

Jade, Isabella, Dante, Jean-Pierre en Nadia van de Bosschool in Bergen interviewen de 89-jarige Frans Busselman in de tuin. Op anderhalve meter afstand. Hij was negen toen de oorlog begon en woonde toen in de Spaarndammerbuurt in Amsterdam.

Hoe was het leven in de oorlog? Hoe anders was die tijd dan nu?
‘Het was een hele andere tijd sowieso. Kleding zag er heel anders uit, minder kleurrijk vooral. Meisjes droegen geen broeken; dat kon niet in die tijd. Je had toen ook geen telefoon thuis, en een smartphone was er natuurlijk al helemaal niet. Er was wel een enkel telefoonhokje, maar meestal belde je bij een bedrijf of garage. Kinderen speelden op straat; daar groeide je op. We pinkelden of we gingen putten, een soort voetbal waarbij de putten aan weerskanten van de straat het doel waren. Er waren bijna geen auto’s. In onze straat was er één. Die reed op gas en had een ballon vol gas op het dak. Een andere auto verderop werd op hout gestookt. Op school was er scheiding van geloof en in zwembaden werden meisjes en jongens  gescheiden. Ik droomde ervan om een beroemd zwemmer te worden. Ik zwom en trainde iedere dag.’

Hadden jullie honger in de oorlog?
‘Ik kwam uit een arm gezin. De eerste drie jaar van de oorlog ging het nog wel, maar de laatste twee jaar hadden we honger. Er was geen eten, omdat alles naar de Duitse legers ging. Wij kregen voedselbonnen en plakzegels die je in kon leveren. Ook maakten we hongertochten; we gingen op de fiets naar boeren om spullen te ruilen voor voedsel. Geld was niets waard, omdat er bijna niets te koop was. Daarom ruilden mensen dingen voor eten. En wat er te koop was, was heel duur: één ei of een fles slaolie kostte 100 euro! Er ontstond veel zwarte handel waar veel geld mee werd verdiend. Na de oorlog was al het oude geld niets meer waard. Er werd nieuw geld gedrukt en iedereen kreeg een tientje. Met het oude geld kon je de muren behangen.’

Wat vond u het ergste toen?
‘Dat we zo weinig te eten hadden en dat er iedere nacht duizenden vliegtuigen overvlogen op weg om Duitsland te bombarderen. Een keer zagen we een vliegtuig recht in de kerk belanden. Ook is mijn Joodse hoofdmeester toen de oorlog begon door de Gestapo uit onze klas gehaald en afgevoerd naar Duitsland. We woonden in een buurt met veel Joodse mensen. In die tijd woonden mensen van een bepaalde groep – Joden, katholieken, communisten – bij elkaar in de buurt. Onze buurt werd afgezet met borden. ‘Joods kwartier’ stond er op. Veel Joden doken onder. Er waren Nederlanders die hen verraadden en daar geld voor kregen, maar er waren ook Nederlanders die ze in huis namen; dat was best gevaarlijk.’

Hoe was de Bevrijding?
‘Toen bekend werd dat we bevrijd waren, ging ik naar de Dam in Amsterdam. Het stond er vol mensen. Ineens begonnen Duitsers te schieten op de menigte. Ik stond daar middenin. Dat was heel eng. Iedereen rende weg. De burgerstrijdwachten konden de boel niet handhaven. Ik ben hotel De Roode Leeuw ingevlucht.’

           

Contact


Heb je een vraag aan ons? Wilt u meedoen als verteller, als basisschool, of een bijdrage leveren door een interview te begeleiden? Neem contact op, we helpen graag verder.

Christine: +31 6 816 834 18

NL41 TRIO 0254 753892