‘Ouders ruilden stiekem snoepbonnen om voor iets anders’


Rose, Heroet, Karel, Sarah en Rink vertellen het verhaal van Marie en Willie van Oers
Gasthuisstraat 777, Eindhoven

Rose, Heroet, Karel, Sarah en Rink van de Floralaanschool in Eindhoven spreken met Marie en haar man Wil van Oers. Vanwege de coronapandemie is het interview via Google Meet. Ondanks deze technische aanpassing en met een goede etherdiscipline kunnen de kinderen gelukkig toch hun vragen stellen. Als ze antwoord hebben op de vraag of het goed met ze gaat in deze tijd (ja!) kan het interview beginnen. Marie en Willie van Oers waren vijf jaar toen de oorlog begon. Marie woonde toen in de Eerste Akkermuntstraat, dicht bij de Floralaanschool. Willie woonde in die tijd aan de Lijmbeekstraat.

Wat herinnert u zich van de oorlog?
Marie: ‘Ik herinner me dat we veel binnen moesten blijven. En dat we stiekem naar de radio luisterden. En de koude winter van 1942. Op school hadden we gasverwarming, maar dat werd steeds afgesloten. Dan mochten we naar huis. Dat was eigenlijk niet zo leuk, want thuis moesten we meehelpen. Mijn ouders verbouwden groente en dat moesten we schoonmaken. Gelukkig hebben wij geen honger geleden. Eten was toen op de bon. Ook het snoep, maar mijn moeder maakte dat zelf. Mensen met grote gezinnen gaven soms niet alle snoepbonnen aan hun kinderen, zodat ze die konden ruilen voor bijvoorbeeld boter, dat schaars was. Dat wisten de kinderen natuurlijk niet!’
Willie: ‘Mijn moeder ruilde de snoepbonnen inderdaad. Voor een pakje boter, voor een stukje vlees of vis. Fijn, want we hadden niet altijd genoeg te eten. Je kon alleen met bonnen aan eten komen. Voor een vleesbon kon je een onsje broodbeleg kopen. Had je twee bonnen dan kon je een hele karbonade kopen. Ja, dus wel met geld, maar niet zonder bon. Waren je bonnen op dan ging je op de zwarte markt kopen. Als je geld had kon je alles kopen. Maar wel tien keer zo duur. Een broodje kostte met een bon een kwartje, zonder bon twee guldens. Een litertje melk kostte een kwartje, maar ging je het bij de boer halen dan kostte het een gulden. Veel mensen haalden bij de boer. Wij niet, omdat we geen geld hadden.’

Konden jullie buiten spelen?
Marie: ‘We voetbalden of we gingen touwtjespringen. Ik had drie tennisballen van mijn vader gekregen waar ik graag mee speelde. Wij hadden thuis een grote gang, dus daar had je fijn de ruimte. Soms speelden we buiten, maar als het luchtalarm afging, moesten we snel naar binnen. We waren na een tijdje helemaal niet meer zo bang voor dat luchtalarm. Je raakte eraan gewend.’
Willie: ‘Er was geen verkeer, we konden toen fijn op straat spelen. We mochten niet met de meisjes mee springtouwen. Wij jongens voetbalden en ja, dan tikten we wel eens een ruitje in. Mijn vader was schilder en die kon zo weer nieuw glas erinzetten. Zodra het luchtalarm afging, moesten we inderdaad snel naar binnen. Dan kwam er gevaar. Er was ook een avondklok om acht uur. Dan moesten we binnenblijven en zelfs de ramen moesten verduisterd worden. Er was toen geen verlichting op staat. Het was dus echt pikkepikkedonker. Alleen bij volle maan kon je een wandeling maken.’

Hadden jullie een schuilkelder in de buurt?
Marie: ‘Er was bij ons wel een schuilkelder in de buurt, maar wij zaten altijd in onze eigen kelder. Ik herinner me nog wel een dag, toen waren we al bevrijd, dat mijn vader niet naar huis mocht van zijn werk. Door de Duitse vliegtuigen werden ‘oranje ballen’ uit de lucht gegooid. De buurman zei toen tegen mijn moeder dat we in de schuur moesten schuilen in plaats van naar huis gaan.’
Willie: ‘Dat was ’s avonds op de dag na de bevrijdingsdag. Wij  zagen ook heel veel oranje lichtkogels. “Och, kijk eens,” zei mijn moeder. “Wat een mooie lichten!” Mijn vader vertrouwde het niet. “Naar de kelder!” zei hij. En toen begon meteen het bombardement. Een paar mensen in onze buurt, waaronder twee meisjes, zijn daarbij omgekomen. De volgende dag gingen we kijken wat er gebeurd was. Alles was toen weer rustig. Mijn opa had er een handje van, die stond overal voorop. En ik mee! Er waren verschillende puinhopen. Onder andere bij het PSV-stadion. Op de hoek lag een machtige bomkrater. Weer thuis hoorde ik van mijn vader dat ze het hele treinstation hadden vernield. Ik mocht er eigenlijk niet komen. Het was te gevaarlijk, maar ik ging toch. Ik was altijd gek op treinen en ging daar vaak kijken. Alles brandde, alles was vernield. Seinhuisjes waren opgeblazen. De wisselstukken hadden de Duitsers eruit laten springen. Er kon geen trein meer rijden. Toen ik thuiskwam, kreeg ik op mijn donder, omdat ik toch was gegaan.’

Contact


Heb je een vraag aan ons? Wilt u meedoen als verteller, als basisschool, of een bijdrage leveren door een interview te begeleiden? Neem contact op, we helpen graag verder.

Christine: +31 6 816 834 18

NL41 TRIO 0254 753892