‘Een scherf vloog dwars door een raam, een deur en het kussen van de bank’


Fabio, Sofia, Beyzanur en Frein vertellen het verhaal van Theo van den Nieuwenhof
Aalsterweg, Eindhoven

Fabio, Sofia, Beyzanur en Frein van basisschool Floralaan groeien op in de wijk Stratum, waar Theo van den Nieuwenhof (87) als kind de oorlog meemaakte. Ze zijn nu even oud als Theo aan het einde van de oorlog, elf jaar. De interesse in elkaar is wederzijds. Theo is blij om de kinderen – al is het online – te zien en geeft aan dat het goed met hem gaat, ondanks de lockdown vanwege corona. De kinderen zijn een en al oor wanneer Theo hun vragen beantwoordt en uitgebreid vertelt over zijn leven als kind in de oorlog.

Hoe was u als kind?
‘Ik was een boefje. Als wij ergens iets lekkers konden pikken, dan wisten we daar wel raad mee. Mijn ouders kregen nog wel eens buren aan de deur omdat we bij hen appels en perziken hadden gejat. In de oorlog leerde ik mijn eten bij elkaar te sprokkelen tijdens voedseltochten. Echte honger hebben we hier in Brabant gelukkig nooit gehad. Mijn moeder haalde met een van ons kinderen op een gehuurde tandem zakken rogge bij een bevriende boer in Borkel en Schaft. De zak brachten we op een bolderkar naar de molen van Aalst, waar de rogge werd gemalen. Moeder maakte daar deeg van en dat brachten we naar de bakker. Na schooltijd haalden we de gebakken broden dan op. We hadden geluk met de villa Huize Kortonjo en de bijbehorende boerderij tegenover ons huis aan de Aalsterweg. Wij gingen ’s avonds tijdens spertijd stiekem de weg over met een pannetje om gauw twee liter melk te halen. Ik ben ook een keer te voet met mijn vader naar Nuenen gelopen door de sneeuw. Vader had een zak met witte bonen op zijn rug. Bij de Van Abbe Sigarenfabriek op de Tongelresestraat viel mijn vader en scheurde de zak open. Toen moesten we in de maneschijn witte bonen gaan zoeken in de sneeuw. Als ik tegenwoordig hier in Waalre door het laantje loop, raap ik tamme kastanjes, want die vind ik lekker. Ik zie nu bijna niemand meer die dat doet. Maar jullie hebben natuurlijk ook chips en allerlei ander lekker eten uit pakjes.’

Hoe keek u tegen Duitse soldaten aan?
‘Toen de Duitsers Eindhoven binnenvielen en door de Aalsterweg trokken, was ik vooral onder de indruk van mijn vloekende buurman. Ik was nog te jong om te snappen wat er gebeurde. Vlak na de komst van de Duitsers werd voor ons huis voor een paar dagen een groot afweergeschut geplaatst. Mijn vader vond dit nogal angstaanjagend en we vluchtten met het gezin naar Woensel, waar we op de grond sliepen bij een tante. Waar nu het politiebureau is, tegenover het oude St. Josephziekenhuis, was een Duitse militaire begraafplaats. Daar gingen wij kijken als er Duitsers begraven werden. Dat ging vaak met militaire eer en met een fanfare erbij en een hoop toneel. We hadden als jongens geen hekel aan Duitse soldaten. Er was een Duitse keuken om de hoek en daar kregen we altijd wel wat te eten. En van de soldaten in het ziekenhuis kreeg ik weleens lekker witbrood met cornedbeef of chocolade. Helaas heb ik toen ook leren roken. Dat was natuurlijk verrekte dom. Maar goed, dat heb ik later wel afgeleerd.
Ik heb ook zelfs ooit een Duitse soldaat krijgsgevangene gemaakt. Dat klinkt nu misschien heel heldhaftig, maar het zat zo. Op de dag van de bevrijding, 18 september 1944, zaten we met zo’n veertig familieleden en vrienden in een schuilkelder. Ineens riep iemand: daar komen de Engelsen! Iedereen liep naar de Aalsterweg toe, maar mijn oudste broer en ik gingen naar het bos, waar de militairen hadden gezeten, op zoek naar geweren. Daar vonden we een grote Duitse soldaat in de sloot, in angst wat er met hem zou gebeuren. Mijn broer vroeg op zijn Brabants: Waar is je geweer? De soldaat antwoordde: “weiter, weiter”. Mijn broer liep verder. De Duitser vroeg aan mij: hunger? Ik zei ja. De soldaat haalde een grote worst uit zijn zak, sneed die in tweeën en gaf de helft aan mij. Hij pakte me bij de hand en zo liepen we samen naar de weg. Hij dacht vast: als ik dat kind bij me heb, dan word ik misschien niet ter plekke doodgeschoten. Ik denk dat die man heel rustig krijgsgevangene is gemaakt en dat hem verder geen leed is overkomen. Tenminste, dat hoop ik.’

Kunt u iets vertellen over de bombardementen van 1944?
‘Het bombardement van 19 september 1944, een dag na de bevrijding, was heel spannend. ’s Avonds om een uur of zes gooiden de Duitsers lichtkogels om de bommenwerpers de weg te wijzen naar de militaire voertuigen en munitie van de geallieerden. Iedereen dacht dat het vuurwerk vanwege de bevrijding was. De bom die terechtkwam bij de Aalsterweg en de rondweg was schrikbarend. Het vuur spatte alle kanten op. Het leek net klaarlichte dag. Mijn zusje was niet thuis, want die was naar de Engelsen kijken. Zij kroop in een schuttersputje. Terwijl wij op de vlucht waren, viel er weer een bom. Onze oude oma viel van schrik voorover in het natte gras en werd verfomfaaid de schuilkelder binnengesleept. Ja, als kind kon je daar echt van genieten. De angst was nooit zodanig dat je het daarvan in je broek deed. Een aantal weken na de bevrijding gooiden de Duitsers splinterbommen. Er vloog een scherf met een enorme kracht ons huis in, dwars door een raam, een deur en het kussen van de bank. Bij mij in de buurt, in de Primulastraat, zijn toen drie kinderen om het leven gekomen. Dat maakte zo’n indruk op mij als jongen van bijna twaalf. Ik weet hun namen de dag van vandaag nog. Twee kinderen heetten Koolen. Het jongetje van vier of vijf heette Hansje Sperna Weiland. Dat mannetje kan ik me nog enigszins voorstellen, want ik heb een redelijk goed geheugen. In die tijd gebeurde nog veel, al waren we bevrijd. Tijdens kerstnacht stopte op de Aalsterweg een Amerikaanse jeep om de weg naar het ziekenhuis te vragen. Het was niet zo slim dat de jeep de lampen aanhad, want een Duits vliegtuig is daardoor op de wagen gaan schieten. Er vloog een kogel door het slaapkamerraam van mijn ouders en een meisje uit de buurt raakte gewond. Mijn vader hielp mee haar naar het ziekenhuis te brengen. Bij thuiskomst stelde moeder voor om de sok van de kruik in bed te halen, zodat vader er misschien nog een beetje warmte van zou hebben. Maar in plaats van een kruik, vond vader een grote granaat in zijn bed. Hij schrok zich het apezuur. Helaas heeft hij die granaat weggedaan. Ik had ‘m best willen houden als souvenir. Ik vermoed ook dat het een blindganger is geweest, een granaat zonder kruit. Want anders was die ontploft en dan was de ramp niet te overzien geweest.’

      

Contact


Heb je een vraag aan ons? Wilt u meedoen als verteller, als basisschool, of een bijdrage leveren door een interview te begeleiden? Neem contact op, we helpen graag verder.

Christine: +31 6 816 834 18

NL41 TRIO 0254 753892