‘Op dat moment dacht ik dat ik ieder moment dood zou gaan’


Pieter, Juna, Liz en Dominique vertellen het verhaal van Pim de Miranda
Potgieterstraat, Eindhoven

Als Pieter, Juna, Liz en Dominique van de Floralaanschool in Eindhoven om half twee klaar zitten voor het interview met Pim de Miranda is hij net wakker. Pim woont in Florida, het is daar zeven uur in de ochtend. De 86-jarige heeft speciaal voor het interview de wekker gezet. Zijn meester in de derde klas van de HBS vertelde vroeger vaak verhalen over Amerika, toen het land van de onbegrensde mogelijkheden. Daar wilde en ging hij naartoe om avonturen te beleven. Pim was zes jaar toen de oorlog begon en woonde met zijn vader, moeder, twee broers en zussen in de Potgieterstraat in Eindhoven.

Hoe was de oorlog voor u?
‘Mijn vader was Joods. Mijn moeder niet. Mijn opa van vaders kant, Monne de Miranda, was wethouder in Amsterdam. Hij is in juli 1942 opgepakt en in november van dat jaar in een kamp in Amersfoort vermoord. Een van mijn eerste herinneringen aan de oorlog is dat mijn vader toen thuiskwam. Normaal zwaaide hij altijd naar ons als hij langs het raam liep, maar deze keer niet. Hij keek heel somber en bedroefd. Hij fluisterde iets tegen mijn moeder, waarop zij heel hard begon te huilen en schreeuwen. Ze was heel erg gek op mijn grootvader. Mijn moeder begon op haar mantel te slaan en te vloeken en ze schreeuwde: ‘”Die rotmoffen!” Toen vertelde mijn vader ons dat mijn opa dood was, vermoord was door de Duitsers. Zijn gouden horloge, dat hij altijd uit zijn vestzak haalde, hebben we pas een paar jaar geleden teruggevonden.’

Was u bang in de oorlog?
‘Ja, er waren zoveel vreemde geluiden, ontploffingen en knallen in die tijd. We waren vooral bang voor de vliegtuigen die ‘s nachts overvlogen. De Duitsers schoten daarop en af en toe vloog er een vliegtuig in brand. Dan zag je een vuurbal in de lucht en die stortte dan uiteindelijk neer. Mijn moeder was altijd heel bang dat het op ons huis zou komenn. Dat was erger dan een bom. Door een brandend vliegtuig was zeker je hele huis verwoest. We zagen ook ‘s nachts de lichtkogels van het afweergeschut. Rode ballen die de lucht invlogen met een boog. En dan hoorde je het in de verte dingen ontploffen.’

Hadden jullie genoeg kolen om het huis te verwarmen?
‘Ons grote huis konden we aan het eind van de oorlog, toen er bijna geen kolen meer waren, niet meer warm stoken. We leefden in de voorkamer. We hadden een klein kacheltje dat minder kolen nodig had om het warm te stoken. Een ketel op dat kacheltje verwarmde het water voor in de teil, om op zaterdag in te badderen. We gingen allemaal in diezelfde teil met water. De oudste eerst. Die had het warmste en schoonste water. De jongste en laatste kreeg het koude, vieze water. Toen er geen kolen meer waren, gingen mijn broer en ik kolen scharrelen. De Duitsers hadden alle elektrische en dieseltreinen mee naar Duitsland genomen. Er waren alleen nog stoomtreinen over en die reden op kool. Af en toe viel er wat naast de spoorweg. Wat we vonden, wikkelden we in kranten en vervoerden we in mijn zusjes kinderwagen mee naar huis. Zo konden we ons kacheltje weer een paar dagen stoken.’

Herinnert u zich het bombardement op 19 september 1944 nog?
‘Dat was het ergste bombardement, een dag na de bevrijding. Het was groot feest geweest. Mensen zongen en dansten op straat, omdat de Amerikanen en Engelsen waren binnengekomen om ons te bevrijden. Het Engelse leger was met trucks, tanks en munitie vanuit België gekomen. De Duitsers hebben toen een luchtmacht verzameld en de stad gebombardeerd, net toen het ging schemeren. Opeens zei iemand: “Ho, wacht even, het zijn Moffen!” Dat zagen we aan de kruisen op de vliegtuigen. De eerste bommen vielen op de Helmersstraat, een paar straten van ons vandaan. Snel renden we naar het huis van de buurman, die had een trap met een hoek erin. We hoorden de bommen fluitend neerkomen, zagen ontploffingen vlak om ons heen. Op dat moment dacht ik dat ik ieder moment dood zou gaan. Maar ik ben er nog, ik heb het overleefd. Een huis tegenover ons is toen afgebrand. Buren gaven emmers water om de zolder te blussen door. Boven gooiden ze de emmer naar beneden om opnieuw te vullen. Een man kreeg daarbij een emmer op zijn hoofd. Ik herinner me nog hoe hij helemaal bebloed bij ons binnenkwam.’

Is uw vader ook opgepakt?
‘Nee. Hij moest wel een Jodenster op elk kledingstuk dragen. Toen alle Joden werden opgepakt, had mijn vader twee keuzes. Onderduiken en misschien vermoord worden of krijgsgevangene worden. Hij besloot tot het laatste. Hij moest zich melden in uniform. Daar zat geen Jodenster op. Men wist daardoor niet dat hij Joods was en zo heeft hij eigenlijk de oorlog overleefd. Van 1943 tot 1945 zat hij in een krijgsgevangenkamp in Polen. Hij kwam pas in juli 1945 terug, bevrijd door de Russen. Hij is een heel stuk door Duitsland teruggelopen met vrienden die ook krijgsgevangenen waren en het laatste stukje is hij met geallieerden teruggereden. Wij waren heel verbaasd toen hij thuiskwam. We wisten niet of hij nog leefde. Ik deed de deur open en herkende hem met moeite; ik had hem tweeënhalf jaar niet gezien. Ik riep meteen mijn moeder. Het was groot feest.’

       

Contact


Heb je een vraag aan ons? Wilt u meedoen als verteller, als basisschool, of een bijdrage leveren door een interview te begeleiden? Neem contact op, we helpen graag verder.

Christine: +31 6 816 834 18

NL41 TRIO 0254 753892