Archieven: Verhalen

‘Door te stelen hebben we onszelf in leven gehouden’

Felicia, Zainab, Imran en Nefiah ontvangen Huub Liebrand (87) in het bevo-lokaal van de Rosa Boekdrukkerschool. Tijdens het interview slaken de kinderen geregeld kreten van herkenning bij het horen van de straten en pleinen waar Huub speelde. Wel was Huubs jeugd door de oorlog heel anders, realiseren de kinderen zich. ‘Het erge is dat wij ons dat niet meer kunnen voorstellen’, zegt Felicia. Dat is niet erg, vindt Huub, maar: ‘Je mag best bedenken hoe goed wij het nu hebben.’

U moest hout stelen. Waarom was dat?
‘We hebben hout gestolen uit nood, omdat er geen brandstof meer was aan het einde van de oorlog. Ik weet nog goed dat ik tien, elf jaar was en met mijn broertje op zoek ging naar hout. Er waren geen trams, dus met een karretje liepen we helemaal naar het Olympisch Stadion. Daar reed een treintje en over het spoor liep een houten brug met spijltjes aan de zijkant. De spijltjes maakten we los, want we hadden thuis geen kolen, we hadden niets. We waren dolgelukkig dat we dat hout hadden gevonden, namen het mee naar huis en zeiden thuis: ‘Nou, over twee dagen gaan we er weer naartoe’. Maar toen was die hele brug al weggehaald! Wij waren de eersten en daarna zijn er meer mensen gekomen die de rest van het hout weghaalden om op te stoken. Dat is stelen, ja. Maar door stelen en pikken hebben we ons levend kunnen houden.’

Wat at u tijdens de oorlog?
‘Het brood was op bonnen en je kreeg maar een beperkte hoeveelheid voedsel per week. Het brood was op een gegeven moment niet meer te eten. En op het laatst was er helemaal niets meer. Tijdens de Hongerwinter aten we suikerbieten. We moesten ook naar de gaarkeuken. Dan moest je zelf een pannetje meenemen en dan stond je in de rij. Sommige mensen vielen dan flauw omdat ze heel weinig gegeten hadden. En dan liep je langs die grote bakken waar eten in zat. Ik herinner me nog dat ze zuurkoolstamppot maakten, maar er waren haast geen aardappelen. Dus dat hebben ze met suikerbieten gemaakt. Het was niet om te eten, maar ja, je had niets anders. Dan kreeg je zo’n hap in je pannetje en daar liep je mee naar huis. Ik kan hierdoor nu nog steeds geen eten weggooien. Als ik mensen oud brood aan de eendjes zie voeren, denk ik ‘Koop dan niet zo veel!’’

Wat was uw hobby in de oorlog?
‘Er waren amper hobby’s. Ik voetbalde veel op straat, maar de straten waren vies. De laatste jaren werd de riolering niet meer onderhouden en uit de putdeksels kwam water en stront. Daar moesten we in voetballen. Het werkte allemaal niet meer, we hadden geen gas, geen licht. Als enige lichtbron hadden we een soort jampot met daarin een bepaalde olie die je met veel moeite kon krijgen. In dat potje was een lontje en dat gaf een klein lichtje, het enige licht in het hele huis. Lezen was heel moeilijk met zo weinig licht, dus het waren afschuwelijke avonden om door te komen. Op een avond had mijn moeder als enige eten een puddinkje gemaakt van nepingrediënten: surrogaatpudding. We mochten er allemaal een lepeltje van, maar het smaakte zo vies dat we het weigerden. Tot we midden in de nacht wakker werden van de honger en toen konden we het wel op krijgen. Je mag best bedenken, hoe goed we het nu hebben.’

Hoe vond u de Bevrijding?
‘We waren al bevrijd, maar misschien hebben jullie wel eens gehoord dat er op de Dam een schietpartij plaatsvond. Op de hoek van de Dam en de Kalverstraat zaten nog Duitse soldaten verschanst in een groot gebouw. Zij schoten op de mensen die feest vierden op de Dam. Ik was toen elf en liep die dag door de Kinkerstraat. Op de Da Costakade zag ik verzetsstrijders, die kon  je herkennen aan hun blauwe overalls. Ze liepen in rijen richting de stad met stenguns (pistoolmitrailleurs) om te helpen. Dus ik ben gauw naar huis gegaan; ik ben niet doorgelopen. Verder was de bevrijding geweldig. Ik heb zoveel feest gevierd! Er werd heel veel buiten gedanst en er waren zoveel straatfeesten. Niemand had een auto dus de straten waren helemaal leeg. Op het midden van de weg konden we zaklopen en hardlopen.’

 

Archieven: Verhalen

‘De beestjes liepen uit ons eten’

Na maanden van thuiszitten vanwege de coronamaatregelen is Bep blij dat ze nu eindelijk de tweede vaccinatie heeft gehad en haar verhaal weer kan delen. Bep legt Adam, Deniz en Samih uit dat de oorlog wel wat weg heeft van het leven tijdens corona nu we zo weinig mogen en veel regels hebben. Alleen toen mocht écht niks en had je ook écht niks; geen speelgoed en vooral geen eten.

Wat at u tijdens de oorlog?
‘In het begin van de oorlog was er nog genoeg eten, maar dat was al snel op. Toen kregen we voedselbonnen waarmee we eten in de winkels konden halen. Vaak gingen mijn broertjes van acht jaar al om zes uur ‘s morgens in de rij staan. Je moest er op tijd bij zijn want ‘op was op’ en dan had je niets. Om acht uur loste mijn moeder mijn broertjes af en ging ze op hun plekje staan. Het eten dat we hadden, werd door mijn moeder heel precies afgemeten zodat we allemaal evenveel kregen. Zelf nam ze bijna niets. We moesten het heel goed kauwen en bewust doorslikken, want vaak was dat het enige eten wat je had die dag. In 1943 kwamen de gaarkeukens. Dat waren hele grote keukens waar stamppot, soep of pap werd gemaakt. Zonder vlees, want er was heel weinig vlees. Ook dit eten was ‘op de bon’, je kreeg één schep per bon. Voor ons gezin hadden we acht bonnen, want er waren zes kinderen en mijn ouders. Een buurvrouw was ‘opschepster’ en als we bij haar in de rij stonden, kregen we een schep extra. Een keer op een zondag hadden we pap gekregen. Mijn moeder had de tafel netjes gedekt en net toen we wilden gaan eten, zagen we uit die pap beestjes lopen… en hadden we weer geen eten.’

En tijdens de Hongerwinter?
‘Tijdens de Hongerwinter aten we gekookte suikerbieten. Dat is alsof je vies zeepsop eet, heel raar. Het vulde wel je maag. Van mijn moeder moesten we het opeten, want dan hadden we tenminste geen honger. Mijn vader regelde samen met dominee Van der Zee transporten naar boeren in Friesland. Met grote vrachtschepen gingen honderden kinderen naar Friesland. Mijn tweelingbroers, mijn jongere zusje en ik gingen ook naar Friesland. Mijn tweelingbroertjes zaten samen bij een boer en mijn zusje en ik bij een andere boer. Wij hadden daar genoeg te eten. Ondertussen ontvingen mijn vader en moeder in Amsterdam wel nog alle bonkaarten voor het hele gezin. Als er dan eten was, hadden ze dus acht bonkaarten voor vier personen. Daardoor hadden ze in de Hongerwinter toch genoeg voor zichzelf en mijn kleine broertje en zusje.’

Kent u mensen die zijn doodgeschoten?
‘Halverwege de Witte de Withstraat hangt een plaquette aan de muur. Daar zijn 3 mannen doodgeschoten, zomaar. Het was een wraakactie van de Duitsers. Op de dag dat dat gebeurde, waren wij buiten aan het spelen voor ons huis. Ik woonde in een zijstraat van de Witte de Withstraat, op de Jan van Riebeekstraat 3. We hoorden het lawaai van de grote trucks die langsreden. Wij vonden het heel spannend en wilden weten wat er zou gebeuren. Op de Witte de Withstraat werden we door mensen die daar woonden naar binnen getrokken. Zij wisten dat het gevaarlijk was. We mochten niet naar buiten kijken, maar dat moet je natuurlijk niet tegen kinderen zeggen. Want wat je niet mag, wil je toch juist doen? En toen keken we dus toch. We zagen dat er drie mannen naar buiten werden meegenomen en tegen de muur werden gezet. 6 Duitse soldaten gingen tegenover de mannen staan en toen schoten ze. Rikketikketikketikketik, met zijn allen tegelijk. De mannen vielen neer. De mensen bij wie wij in huis stonden, begonnen te huilen, want ze kenden de mannen. We begrepen niet zo goed waarom, want voor ons was het zoals in die cowboyfilms die we in de bioscoop hadden gezien. Pas veel later begreep ik pas hoe heftig dat eigenlijk was en wat een oorlog met mensen doet.’

Archieven: Verhalen

‘Met de stenen van de kerkmuur bouwende we een huisje’

Op een besneeuwde ochtend in Eindhoven komen Rital, Lynn en Liam op bezoek bij Wies van de Somme-de Haan. De leerlingen van basisschool De Trinoom hebben hun vragen voorbereid, maar ook Wies (1934) heeft zich nog een keer goed ingelezen. Het is natuurlijk al lang geleden, maar ze herinnert zich alles nog goed. Iedereen vindt het een beetje spannend, maar ook wel bijzonder om deze ontmoeting mee te mogen maken. De oorlogsverhalen uit eerste hand worden steeds zeldzamer en dat beseft iedereen vandaag.

Wat miste u het meeste tijdens de oorlog?
‘Snoepjes! Ik was natuurlijk pas zes, dus voor mij was dat echt een gemis. Die snoepjes waren er niet tijdens de oorlog en dat vond ik maar stom! Om de hoek hadden wij een bakker en die had een uithangbord met daarop een beschuitje met jam. De hele oorlog heb ik gedacht: als ik toch óóit weer eens een beschuitje met jam zou kunnen eten, zou dat echt heeeeeerlijk zijn… En nu na al die jaren eet ik nog iedere ochtend ean beschuitje met jam en ik weet zeker dat niemand dat met zoveel smaak opeet als ik! Bijzonder dat zoiets gewoons, zo speciaal kan worden.’

Kon u een beetje omgaan met de oorlog?
‘Ja, al krijg je als kind er natuurlijk maar de helft van mee. Maar wat me wel goed is bijgebleven, is de manier waarop er naar kinderen van NSB’ers gekeken werd. Op een dag had ik een heel mooi winterhulp-speldje gekregen van een vriendinnetje. Toen ik dit aan mijn moeder liet zien, gooide ze het direct in de prullenbak. Ze vertelde wat de NSB was en dat dit speldje hiervan afkomstig was. En dat ik die dus echt niet mocht dragen. Later wilde een jongen verkering met mij, maar ik heb hem afgewezen omdat zijn ouders NSB’ers waren. Iets waar hij niks aan kon doen, en waar hij het misschien ook niet mee eens was. Ik heb me daar altijd over verbaasd, want is een kind schuldig omdat zijn of haar ouders NSB’ers zijn?’

Wanneer werd de oorlog echt vervelend?
‘Op 6 december 1942 was ik bij mijn buurmeisje om te kijken wat zij had gekregen van Sinterklaas, toen het luchtalarm afging. We moesten snel schuilen. Iedereen dook onder tafel, maar voor mij was er geen plek meer. Dus toen moest ik onder de naaimachine kruipen. De bommen vielen vlak naast ons. Het halve plafond kwam zelfs naar beneden. We hebben heel veel geluk gehad!
Een paar keer viel er een bom vlak naast ons huis. Daardoor werd onze tuin, die grensde aan de kerk, ineens een doorgang recht de kerk in. Met de stenen van de kerkmuur hebben wij kinderen een huisje in de tuin gebouwd. Ook gingen we verstoppertje spelen op de plek van het altaar. Je reinste heiligschennis natuurlijk! Maar voor ons was het een avontuur.’

U kreeg thuis ook vrienden van uw broer te logeren?
‘Mijn broer was te werk gesteld in Duitsland. Toen hij terugkwam, omdat de oorlog hier in het Zuiden voorbij was, waren zijn vrienden waar hij in Duitsland mee verbleef nog daar. Maar mijn broer had tegen zijn vrienden, die ook te werk gesteld waren, gezegd dat als het ooit nodig was ze welkom waren bij zijn ouders in Eindhoven. Dus stonden er zo nu en dan vrienden van hem voor de deur en die kregen dan te eten en mochten zo lang ze wilden blijven. Mijn ouders hadden tien kinderen dus iemand meer of minder maakte niet uit. Mijn moeder was heel gastvrij. Aan het eind van de oorlog kwam er een Duitse soldaat huilend bij ons aan de deur en ook hij werd in huis genomen. Zo’n jongen kon er toch ook niks aan doen?’

      

Archieven: Verhalen

‘Ik was bang van mijn moeder, die ik na vier jaar niet meer kende’

De ontmoeting tussen Edellief, Yoep en Matisse uit groep 8 van basisschool De Trinoom in Eindhoven en Rolf Loewenstein vindt in verband met corona via het beeldscherm plaats. Met de vraag hoe het met de 81-jarige gaat, wordt het ijs ook online snel gebroken. Rolf vertelt dat hij zijn tweede vaccinatieprik heeft gehad en dat het gewone leven snel weer kan beginnen, gelukkig.

Wat herinnert u zich nog van de oorlog?
‘Ik was nog heel jong, één jaar, toen het begon, dus van die tijd kan ik me niks herinneren. Na de oorlog woonden mijn opa en oma bij ons thuis, maar die hebben me nooit iets verteld. Maar ik was wel nieuwsgierig naar wat er gebeurd is, dus ik ben het gaan uitzoeken. Sommigen dingen geloof ik niet.’

Uw vader en broer zijn opgepakt tijdens de oorlog, heeft u ze daarna nog gezien?
‘Mijn vader en mijn broer zijn vermoord. Ik heb ze niet meer gezien. Ik heb mijn moeder een paar keer gevraagd naar mijn vader, maar dan kreeg ik een heel stom antwoord: “Dat weet ik niet!” Ik kan er nog om janken. Ik wilde weten hoe mijn vader was, of hij lief was of streng, maar mijn moeder vertelde niets. Ik heb een foto waar een jongetje op staat. Ik vroeg mijn moeder, toen ze al in het bejaardenhuis zat, wie dat jongetje was. Weer: “Dat weet ik niet!” Ik kreeg hele rare, stomme antwoorden. Soms denk ik er weer aan en snap ik niet dat mijn moeder zo praatte. Maar ik heb wel gehoord dat mensen die de oorlog meegemaakt hebben, bijna alle overlevenden, niet over de oorlog praatten. Dat moet zo erg geweest zijn dat mensen er niet over konden praten.’

Hoe was het om alleen ondergedoken te zitten?
‘Dat is me heel goed bevallen. Ik had het geluk dat het bij hele lieve mensen was. In een gezin met een dochter en twee zonen, in een vrijstaand huis in Apeldoorn. Ik kon er buitenspelen en vrij rondlopen. Het enige wat ik heb gezien was een Duits kanon, maar daar werd niet mee geschoten. Aan het eind van de oorlog kwam mijn moeder me halen met een militaire auto. Ik was hartstikke bang van haar. Ze had zwart, lang haar en ik kende haar niet meer. Ik heb de hele reis van Apeldoorn naar Eindhoven gehuild. We hadden elkaar vier jaar niet gezien. Moet je eens voorstellen, dat je eigen kind niet met je mee wil.’

Hoe kwam het eigenlijk dat uw vader en broer zijn opgepakt?
‘Ik heb brieven naar Het Rode Kruis geschreven om te achterhalen hoe mijn vader is omgekomen. Ik kreeg twee brieven terug met verschillende verhalen. Ik denk dat mijn vader is aangehouden in Maarheeze toen de moffen naar een Engelse piloot zochten. Volgens een van de  brieven van Het Rode Kruis riep mijn vader toen: “Laat me toch gaan, laat me toch gaan, ik ben een Jood!” Maar dat geloof ik niet. Want hoe stom kun je zijn als je weet dat de moffen alle Joden oppakken. Dan ga je dat niet zeggen. In de andere brief stond dat hij aan het einde van de oorlog is omgekomen tijdens de dodenmars van Oostenrijk naar Hamburg. En of dat waar is, ik weet het allemaal niet. Dat heb ik als bericht gekregen en daar heb ik mezelf maar bij neergelegd. Mijn broer is vermoord in een concentratiekamp net als zes miljoen Joden. Alleen omdat ze Joods waren.
Ik erger me kapot als mensen ooit zeggen: het mag nooit meer gebeuren. Het gebeurt iedere dag! Ik wil nog één ding benadrukken jongelui. Geloof niet in nepnieuws! In de Eerste en Tweede Wereldoorlog is er veel nepnieuws verkondigd. Hier in Nederland zijn er bijvoorbeeld ook mensen die niet geloven dat corona bestaat, terwijl mensen doodgaan. Probeer daar onderscheid in te maken.
Ik ken nog een mooie spreuk van Goethe en daar moeten jullie maar eens over nadenken: Gevaarlijk is het om een leeuw in zijn slaap te wekken. Gevaarlijk is een panter. Het gevaarlijkste en het gevaarlijkste is de mens in zijn waan.’

Archieven: Verhalen

‘Terwijl de volwassenen luisterden, stond ik op de uitkijk’

Kiki, Saar en Zoë van basisschool De Trinoom bereiden online het interview met Ria van der Waals voor, achter de laptop in een leegstaande klas op school. Helaas is een gewone ontmoeting door de pandemie niet mogelijk en vindt het interview plaats. De kinderen kennen de buurt waar Ria is opgegroeid, hun school is daar niet ver vandaan. Ria was acht jaar oud toen de oorlog voorbij was, iets jonger dan de kinderen nu zijn. Ze vragen zich af hoe groot de verschillen zijn tussen toen en nu.

Hoe wist je wanneer je moest schuilen tijdens de oorlog?
‘Als het luchtalarm afging, dan moest je zo snel mogelijk naar een veilige plek. In onze straat waren drie schuilkelders. Die zagen er aan de buitenkant uit als heuvels met een trapje en zo ging je naar binnen. Daar stonden wat bankjes in om op te zitten. Er was plaats voor ongeveer twintig tot dertig personen. Als het luchtalarm afging, dan rende je zo hard als je kon via de achtertuin naar de schuilkelder. Daarbinnen wachtte je totdat het luchtalarm wéér afging; dat was het teken dat het weer veilig was en je naar buiten kon. Vaak gingen volwassenen bidden in de schuilkelder. Bidden dat de oorlog snel voorbij zou zijn en onze huizen niet geraakt zouden worden door de bommen. Gelukkig is ons huis niet geraakt. Wel de Philipsfabriek waar mijn vader werkte en waar wij vlakbij woonden. En ook de kerk waar wij altijd naartoe gingen, is geraakt. ’s Avonds mocht je in de oorlog niet naar buiten, dat was de avondklok. En die hebben we nu weer.’

Hadden jullie genoeg te eten en kon u uw verjaardag wel vieren?
‘Tijdens de oorlog hadden wij genoeg te eten. Dat was wel anders in het noorden van Nederland. Dat kwam ook omdat wij eerder bevrijd zijn. Je kreeg eten op de bon en met bonnen, een soort zegels, kon je dan het eten kopen wat op die bon stond, bijvoorbeeld meel. Ook haalden we brood bij de boer. Dat zag er een beetje grijsbruin uit. En dat deelden we dan met onze familie. We hadden niet zoveel geld vroeger, maar als er iemand jarig was, vierden we dat wel. We kregen dan lekkere limonade en een koek. Dat doen we nu nog steeds, dus dat is al die jaren hetzelfde gebleven. Ook kregen we cadeautjes met Sinterklaas. Ik had een hele mooie pop gekregen op Sinterklaasavond. Juist die avond ging het luchtalarm af en renden we ons huis uit om te gaan schuilen. Ik was toen in de haast mijn pop vergeten en kon niet meer ophouden met huilen, zo erg vond ik het dat ik mijn mooie pop was vergeten. Uiteindelijk is mijn moeder mijn pop thuis gaan halen.’

Wat merkte u van de Duitse soldaten?
‘Die hebben de radio’s afgepakt, zodat we geen dingen te weten kwamen waarvan ze niet wilden dat wij dat zouden weten. Bijvoorbeeld wanneer er gebombardeerd werd. Soms lukte het iemand om zijn radio voor de Duitsers te verstoppen. Zo gingen we bij de fietsenmaker stiekem luisteren naar Radio Oranje, de stem van strijdend Nederland. De volwassenen gingen binnen luisteren, ik bleef buiten op de uitkijk staan. Zodra ik Duitsers zag, waarschuwde ik mijn vader en werd de radio snel verstopt. Ook moesten we uitkijken voor de NSB’ers. Die woonden ook bij ons in de buurt. Zij verraadden aan de Duitsers bijvoorbeeld wie er een radio had. Het was niet zo moeilijk om een NSB’er te herkennen; daar kwamen de Duitsers over de vloer. Ook hebben Duitsers onze school een tijdje bezet. We konden wel naar school, maar kregen toen steeds ergens anders les. Bijvoorbeeld op een zolder of in een café. We zaten dan met alleen meisjes bij elkaar, jongens hadden we niet in de klas want die zaten op de jongensschool. Dat is natuurlijk wel anders dan nu! Ook voetballen mocht je niet als meisje, dat was een sport voor jongens.’

         

Archieven: Verhalen

‘Uit de vliegtuigen werden paaseieren gegooid’

Roos, Lika en Aniek van basisschool De Trinoom wonen alle drie ook in het centrum van Eindhoven. Niet ver van de plek waar Miep Kersenmakers is opgegroeid en waar zij als achtjarig meisje de oorlog meemaakte. Het interview is niet bij mevrouw Kersenmakers thuis maar bij ‘Ons Thuis’, een gezellige dagbesteding voor ouderen waar zij vaak naartoe gaat. De meiden hebben het gesprek goed voorbereid en zitten startklaar met een lekker glaasje ranja en een heerlijke koek.

Wat is u het meeste bijgebleven van de oorlog?
‘De oorlog begon op mijn verjaardag, op 15 mei. Tijdens de oorlog konden wij niet vaak naar school op de Gasthuisstraat. Dat was te gevaarlijk. Op 6 december 1942, de dag van Sinterklaas, at ik ’s avonds zuurkool. Een afschuwelijk gerecht waar ik nog erg van ga rillen. Binnen de kortste keren stond die avond onze buurt vol met mensen. Later bleek dat ze allemaal op de vlucht waren. Toen ik buiten ging kijken, zag ik dat er allemaal vliegtuigen over vlogen. Ze gooiden ‘paaseieren’ naar beneden. Althans, dat dacht ik. Maar het waren bommen. In de weken die volgden zijn er veel mensen overleden. Ook vijf klasgenootjes die in een zelfgemaakte schuilkelder aan de Biesterweg schuilden. Door een bom die voor de kelder is geplaatst zijn ze allemaal gestikt.’

Kende u mensen die ondergedoken waren?
‘In het bovenhuis boven de Edah woonden al weken tientallen Joodse mensen. Dit huis stond recht tegenover mijn huis en ik wist hier helemaal niks van. Op een dag kwamen ze allemaal achter elkaar het huis uit. Hun handen achter hun hoofd en een geweer op hen gericht. Dit was heel indrukwekkend en ik kan het mij nog goed herinneren. Ik snapte niet wat het betekende, maar later hebben mijn ouders me het uitgelegd.’

Hadden jullie genoeg eten, drinken en kleding tijdens de oorlog?
Eens in de zoveel tijd mochten wij bonnen gaan halen bij een distributiekantoortje in de buurt. Met die bonnen konden we dan eten kopen. We kochten er suiker, melkpoeder en brood van. We aten wat er was, het was zeker geen luxe. Gelukkig hadden we wel schoon water. Dat mocht je niet verspillen. Als we in bad moesten, stonden we achter elkaar in een rijtje klaar en gingen we in hetzelfde water ons wassen. Anders kostte al dat water veel te veel geld en dat hadden we vroeger niet. Gelukkig woonden wij op de Stratumsedijk recht tegenover een kruidenier. Hij zorgde goed voor zijn vaste klanten en dus ook voor ons. Mijn vader had een sigarenhandeltje en de kruidenier hield van sigaren, dus zo werd er goed voor elkaar gezorgd. Veel kleren hadden we niet, maar we hadden een goede huisnaaister en als we weer gegroeid waren, werd er gewoon een stuk stof tussen onze kleding gezet, zodat onze rokken en truien toch nog langer meegingen.’

Hoe was de bevrijding?

‘Oh, wat waren we blij toen we bevrijd werden. Mensen sprongen op de auto’s en tanks die over de Aalsterweg reden. Het was één groot feest. De oranje Afrikaantjes in ons voortuintje waren in twee minuten allemaal weg, meegenomen in de feestvreugde. Maar helaas was het van korte duur. Die nacht werden we opnieuw gebombardeerd, dat was op 19 september. We zijn toen met het hele gezin vertrokken naar opa en oma en samen met hen zijn we te voet naar een huisje op de hei gegaan. Hier hebben we een fijne tijd gehad en een aantal maanden gewoond. Totdat de oorlog echt voorbij was. Toen zijn we terug naar huis gegaan.’

       

Archieven: Verhalen

‘Gedroogde appeltjes aan de waslijn, dát waren onze snoepjes’

Dee, Emre en Liselot van basisschool De Trinoom in Eindhoven wonen in de buurt van de woning aan de Emmasingel waar Jan vlak voor de oorlog werd geboren. Het beeld van Jans babybroertje in een wiegje voor het raam tijdens het Sinterklaasbombardement blijft hen na het interview op de fiets terug naar school bij. Erg indrukwekkend en niet voor te stellen.

Was u bang voor de Duitsers?
‘Ik was zo klein toen de oorlog begon, een jaar of één pas, dat ik niet wist wat er aan de hand was. Ik woonde in wat nu de binnenstad van Eindhoven is en elke zondag kwam de harmonie voorbij gelopen. Ik merkte dat dat op een gegeven moment niet meer gebeurde, en ik miste dat. Dit was voor mij een teken dat er iets aan de hand was. Toen ik wat ouder was, merkte ik wel dat mijn ouders bang waren. Ik was zelf te klein om te begrijpen wat er precies aan de hand was. Later, toen we verhuisden naar een woning aan de rand van de stad, woonde ik bij een bos. Ik speelde daar vaak met kinderen uit de buurt. In het bos vond ik het erg spannend. Ik dacht dat er beren zaten. Ik was daar wel bang voor, dat die beren me zouden pakken. Maar bang voor de Duitsers was ik niet… raar hè.’

Heeft u herinneringen aan de Duitse soldaten?
‘We hadden een tuinhuisje achter in de tuin. Op een dag kwamen er Duitse soldaten aan de deur. Ze vroegen of ze binnen mochten komen en of we wat te eten hadden. Mijn ouders hebben hen toen in dat tuinhuisje wat te eten gegeven. Ik heb toen zelfs nog even bij ze gezeten, een boterham meegegeten en met ze gekletst. Achteraf besef ik pas dat zij ook gewoon hun plicht deden.’

Hoe was het leven in de oorlog?
‘Het leven was een beetje anders dan nu. De normale dingen die je voor de oorlog had, waren er ineens niet meer.  Als je een snoepje wilde, was dat er niet. Mijn moeder kocht appeltjes, schilde die en sneed ze in plakjes. Dat hing ze aan een draad op in de zon om te drogen. Er kwamen allemaal vliegen op af. Mijn moeder deed ze gedroogd in een trommeltje en daar mochten wij dan af en toe een ‘snoepje’ uit pakken. Je moest ze dan wel heel goed afwassen, want het was heel smerig met al die vliegen die erop hadden gezeten.’

Wat herinnert u zich van het Sinterklaasbombardement?
‘Er werd gebombardeerd op de Philipsfabrieken vlak bij ons huis. De hele binnenstad stond in brand. Op een gegeven moment moesten we van huis vluchten. Ik herinner me dat ik tussen mijn ouders in liep, mijn moeder een grote tas bij zich had en mijn vader mijn broertje op de arm had. We renden weg van huis. Op een gegeven moment beseften mijn ouders dat ze het jongste kind waren vergeten! Mijn vader rende vlug terug naar huis, dat al beschadigd was. Het huizenblok stond al brand. Hij kon nog net op tijd mijn broertje uit zijn wiegje pakken. Dat wiegje stond onder het raam en er lagl glas in. Mijn vader besefte wel dat ze erg veel geluk hadden. Mijn broertje mankeerde niets!’

     

Archieven: Verhalen

‘Wij mochten nooit aan die meisjes komen en die soldaten wel’

Jort en Bobbie van basisschool De Trinoom in Eindhoven interviewen de 95-jarige Frans de Wit over zijn herinneringen aan de Tweede Wereldoorlog. In de bibliotheek van Vitalis Wilgenhof weet Frans de jonge interviewers te boeien met spannende verhalen. Frans is niet op zijn mondje gevallen. Hij praat makkelijk en is heel open over wat hij heeft meegemaakt tijdens de oorlog. Frans was 14 jaar toen de oorlog begon en woonde met zes broertjes en zusjes in de Schalmstraat.

Herinnert u zich nog hoe de oorlog begon?
‘Op 10 mei 1940, de vrijdag voor Pinksteren, was ik misdienaar in de kerk. Na de kerkdienst zag ik allemaal witte strepen van vliegtuigen in de lucht. Mijn vader vertelde me toen dat de oorlog was begonnen. De keren dat het luchtalarm afging en iedereen naar binnen moest, waren voor mijn broers en mij momenten van sensatie. We keken stiekem boven door het dakraam wat er zich op straat afspeelde.’

Was er ook een avondklok?
‘Net als nu was er in die tijd een avondklok. Die werd met harde hand gehandhaafd door de Duitse bezetters. Een keer waren we aan het voetballen en de tijd vergeten. We hadden er ook geen erg in dat er een auto stopte. “Hinein!” werd er geroepen, wat “naar binnen” betekent, gevolgd door een aantal schoten. De kogels vlogen over onze hoofden, zo de muur van een gebouw in.’

Hadden jullie honger in de oorlog?
‘Echt honger heb ik niet gehad. Een keer had ik viavia gehoord dat het varken van een boer in Leende jongen kreeg en dat als we vlug waren we een big konden ophalen. Mijn vader en ik zijn toen met de fiets naar Leende vertrokken. Met op de fietsendrager een grote kist om het biggetje te vervoeren. De hele terugweg heeft dat big geknord, wat tot vreemde blikken leidde bij voorbijgangers. Toen we thuis aankwamen kon ik niet afstappen door dat big achterop. Dus ben ik nog heel wat rondjes door de buurt gereden met dat geknor achter me.’

Wat herinnert u zich nog van de bevrijding?
‘De bevrijding van Eindhoven in 1944 was een groot feest. Ineens kwamen er Joodse families, waarvan we niet wisten waar ze tijdens de oorlog waren gebleven, de straat op. De meiden sprongen allemaal op de Engelse tanks. De Engelse jongens vonden dat wel leuk, maar ik was jaloers en boos, want mijn vrienden en ik mochten nooit aan die meisjes komen en zij wel. De dag na de bevrijding kwam er nog een bombardement. Hier vlakbij, op de Biesterweg, hadden de bewoners van de straat een grote schuilkelder gemaakt. Maar één bom viel vlak bij de ingang van de kelder en de mensen die erin zaten zijn allemaal gestikt. Onder de slachtoffers waren een heleboel vrienden en bekenden van mij. Ik zie de lijken die op een rij werden neergelegd aan de Biesterweg nog voor me. Het was verschrikkelijk. Ook hele mooie meisjes lagen daar. Ze werden allemaal tegelijk begraven in de Joriskerk. De kerk was bijna helemaal leeggemaakt en daar stonden al die 41 kisten op een rij. Het is een hele pijnlijke herinnering aan de oorlog.’

   

Archieven: Verhalen

‘Na de oorlog werd ik gepest op school omdat ik Joods was’

Deborah Maarsen werd in de oorlog geboren. Als kind van orthodox-Joodse ouders heeft ze met haar moeder en zusjes in verschillende concentratiekampen gevangen gezeten. Door een wonder heeft het hele gezin de oorlog overleefd. Aan de hand van de vragen van Anna-Maria, Eva en Faustine uit groep 8 van de Anne Frankschool vertelt ze haar verhaal.

Hoe komt het dat uw moeder en zussen naar Westerbork moesten?
‘Mijn moeder en zussen hadden zich heel netjes gemeld bij de Duitsers. Die stonden toen dus meteen in het register. Mijn vader had een vriend die hem kon helpen om onder te duiken, in het ziekenhuis. Dat kon, maar daarvoor moest hij wel iets heel vies doen. Hij moest een beker bloed opdrinken; daar werd hij heel ziek van. Zo kon zijn vriend hem in het ziekenhuis laten opnemen. Ik ben pas in 1942 geboren. Niemand had mij ingeschreven bij de gemeente, dus officieel bestond ik niet. Toen heeft mijn moeder de buurvrouw gesmeekt om mij stiekem naar het ziekenhuis te brengen. Dat heeft ze met gevaar voor eigen leven gedaan. Daar zei ze dat ik een besmettelijke ziekte had, want daar waren de Duitsers heel bang voor. Zo heeft mijn vader negen maanden met mij in het ziekenhuis gewoond. In dezelfde tijd heeft mijn moeder samen met mijn zussen een oproep gekregen om zich te melden in Westerbork.’

Wat gebeurde er na die negen maanden?
‘Mijn vader ging naar de gevangenis in Scheveningen, waar het hoofdkwartier van de SS in Nederland zat. Hij liep naar een heel belangrijke SS-bazin en zei: “Ik ben Hongaar en Hongarije is niet in oorlog met Duitsland. U hebt het recht niet om mijn vrouw en kinderen vast te houden. Ik wil ze terug!” En dat is nog gelukt ook! De volgende dag kwamen ze al thuis. Later zijn we echter weer teruggestuurd naar Westerbork, en is mijn vader naar Buchenwald gebracht, terwijl mijn moeder, zusjes en ik naar Ravensbrück gingen. Daar was het heel naar. We moesten elke week op appèl, zodat de Duitsers konden bijhouden of iedereen er nog was. Dan moesten we in heel dunne kleding de hele dag buiten in een rij staan terwijl zij de mensen telden. Dat was heel vervelend en de Duitsers gingen verschrikkelijk met die mensen om.’

Wat gebeurde er als er iemand miste op het appèl?
‘Dan gingen ze die mensen zoeken, en uiteindelijk vermoorden. Een mensenleven telde niet. Zo moesten met Kerstmis 1944 alle kinderen in kamp Ravensbrück tijdens het kerstdiner van de bewakers kerstliedjes zingen, terwijl zij dus een feestmaal aten en wij enorme honger hadden. Mijn moeder wilde niet dat wij als Joodse kinderen christelijke kerstliedjes zongen en verstopte ons onder een luik in de barak. Toen de SS’ers klaar waren met eten en de kinderen klaar waren met zingen, hebben ze iets verschrikkelijks gedaan. De soldaten gingen naar buiten en staken de hele kamer in brand. Al die honderden kinderen zijn toen verbrand. Wij waren de enige kinderen die Ravensbrück hebben overleefd. Ik heb me daar mijn hele leven schuldig over gevoeld. Daarom wil ik heel graag iets met mijn leven doen nu. Zes miljoen Joden zijn vergast en vermoord en ik heb het geluk dat ik er nog ben. Daarom zet ik mij in voor jonge kankerpatiënten én vertel ik mijn verhaal over de oorlog.’

Hoe was het om terug te komen na de Bevrijding?
‘Nou, het was nog heel ingewikkeld om na de Bevrijding weer onze plek te vinden in Nederland. Ten eerste gingen mijn moeder en vader naar elkaar op zoek, want ze wisten nog helemaal niet van elkaar of ze nog in leven waren. Daarna moesten we een nieuw huis vinden. Mijn ouders hebben het allebei ook maar net overleefd. Mijn vader moest in Buchenwald de dodenmars lopen; toen moest hij heel ver lopen terwijl hij heel zwak en uitgehongerd was. Als je dan niet meer door kon, werd je doodgeschoten. Een vriend van mijn vader heeft hem toen door de laatste meters heen gesleept. Toen ons kamp bevrijd werd, was mijn moeder in een coma omdat ze zo verzwakt was. Ze hebben haar op een lijkenstapel gegooid. Maar omdat zij drie kinderen had, heeft iemand de bevrijders kunnen overhalen haar toch te redden. Ze hebben dus heel veel geluk gehad. Maar toen moesten we dus nog thuiskomen. Mijn vader had voor de oorlog een prachtige bontwinkel in Rotterdam, waar we woonden. Door de bombardementen en de oorlog zijn we alles kwijtgeraakt. Na de oorlog hadden we geen geld, geen huis, niets te eten. We hebben dus niet echt de Bevrijding gevierd. Op school sprak ook niemand over de oorlog. Ik ben nog gepest op school omdat ik Joods was. Moet je je voorstellen! Ik was het enige Joodse meisje, had concentratiekampen meegemaakt, en dan word je daarna nog gepest! Nou, ik ben heel trots om Joods te zijn, dus ze kregen mij niet klein.’

           

Archieven: Verhalen

‘Als vermaak sorteerden we de bonen op kleur’

Ria van der Woerd is geboren in 1936 en woonde tijdens de oorlog aan de Rijnstraat in de Amsterdamse Rivierenbuurt. Ze woont nog steeds in die buurt. Ondanks corona kunnen Teun, Luc en Noud van groep 8 van de Anne Frankschool haar toch interviewen, via de laptop.

Kon u naar school tijdens de oorlog?
‘Ik zat net als mijn broers op de Zuiderschool in de Geulstraat. Via de Rijnstraat, dat was toen een landje, liepen we dan samen via het poortje van de Rooseveltlaan en door de Maasstraat naar school toe. Later in de oorlog pikten de Duitse soldaten de school in. Toen ging ik in de Lekstraat naar school. In het begin merkte je als kind niets van de oorlog. Later zijn er kinderen verdwenen, zoals mijn vriendinnetje Stella. Die heeft mij ooit een ringetje met een blauw steentje gegeven om te bewaren, maar dat ben ik helaas kwijt geraakt. Stella is nooit meer teruggekomen. Door het vertellen bij ‘In mijn Buurt’ heeft iemand, omdat ik nog precies wist waar ze woonde, uitgezocht wat er met haar is gebeurd. Stella en haar familie zijn inderdaad in 1943 weggevoerd en allemaal in Sobibór vermoord.’

Hielp uw familie Joodse mensen?
‘Er woonden veel Joden bij ons in de Rivierenbuurt. Een boel winkeliers zijn opgepakt. Op de etage onder ons woonde een ouder Joods echtpaar.  De kans was groot dat die opgepakt zouden worden. Mijn moeder wist dat de Duitsers heel erg bang waren voor besmettelijke ziektes, dus toen heeft ze een briefje met het teken van het Rode Kruis op de deur geplakt waarop stond dat er bij deze familie roodvonk heerste. Dat was een besmettelijke ziekte waar de Duitsers heel erg bang voor waren. Dit hielp voor een paar weken, maar uiteindelijk zijn ze in 1943 toch opgepakt. We hoorden kabaal en toen zag ik hoe de soldaten de vrouw, die een sok met voedsel in haar hand had, van de stenen trappen gooiden. Ik heb toen enorm gehuild. Het waren hele lieve mensen. Ze zijn nooit meer teruggekomen.
In huis hadden we een onderduiker. Eerst begreep ik er helemaal niets van, want hij zou langskomen, naar de wc gaan, en weer vertrekken. Maar hij zat dus eigenlijk altijd gewoon op zolder. Ook mijn oudste broer moest onderduiken, omdat hij oud genoeg was om opgeroepen te worden om te werken voor de Duitsers. Bij elke razzia verstopten we hem en mijn vader onder de plankenvloer. Later dook hij ook op andere plekken onder, maar ik mocht niet weten waar hij was.’

Kon u wel buitenspelen in die tijd?
‘We speelden vaak waar nu de RAI is, want daar was toentertijd nog land. Tollen, touwtjesspringen, bokspringen – maar dat doen jullie waarschijnlijk niet meer. Ook gingen we vaak zwemmen, bij het De Mirandabad of in de Amstel, als je je diploma had. Toentertijd vonden wij zwemmen heel fijn, maar het badpak was nog een nieuw concept. Als jongen kon je dan nog gewoon in je onderbroek zwemmen, maar voor meisjes werd een pak gebreid van wol. Dat prikte vreselijk. Als het nat werd, dan werd het heel zwaar, heel groot en hing het zo op je knieën! Moest je snel zorgen dat het droogde. In het zwembad hebben mensen tijdens de Hongerwinter van alles gestolen wat van hout was, omdat ze brandstof nodig hadden. De kleedhokjes, de duikplank… allemaal weg. In die winter ging mijn vader vaak op pad om bij boeren eten te halen. Dan kwam hij met een zak bonen aan, en omdat wij niet meer zo makkelijk naar buiten konden, gingen wij die dan ter vermaak op kleur sorteren. Als we dan klaar waren, deden we het opnieuw.’

Hoe kwam uw familie aan genoeg te eten?
‘Toen het eten schaarser werd, moesten we, nou ja vooral mijn moeder, in een lange rij voor de winkels staan voor wat eten. Dat kon je alleen met voedselbonnen kopen. Gelukkig woonden we boven een bakker. Toen bakten wij nog vaak brood – dan maakten wij zelf het deeg, en bakte de bakker het brood voor ons af. Wij deden het deeg in een mandje en lieten dat met een touwtje vanaf het balkon aan de achterkant van het huis zo naar beneden zakken. Dan pakte de bakker het deeg eruit en bakte voor ons het brood. We hoefden dan niet in de lange rij te staan. En soms hadden we geluk. Dan deed hij er nog wat lekkers bij.’

Contact


Heb je een vraag aan ons? Wilt u meedoen als verteller, als basisschool, of een bijdrage leveren door een interview te begeleiden? Neem contact op, we helpen graag verder.

Christine: +31 6 816 834 18

NL41 TRIO 0254 753892