‘Hij sneed in zijn hand en deed suiker in de wond’


Rida en Diyae vertellen het verhaal van Leo van Zadel
John Franklinstraat 25, AmsterdamAmsterdam-West

Vanuit Oostzaan komt de 87-jarige Leo van Zadel met de bus, metro en tram naar de Visserschool. Daar wordt hij ontvangen door Rida en Diyae uit groep 8. Ze hebben hun vragen voorbereid en willen graag horen over wat Leo in hun buurt beleefde tijdens de oorlog.

Hoe oud was u toen de oorlog begon?
‘Ik was bijna zeven jaar. Mijn vader had een radio en die zette hij bij het raam zodat iedereen het kon horen: de oorlog was begonnen. In het begin merkte je daar niet veel van en ik vond het ook niet eng. Als zevenjarige gaat dat langs je heen. Maar mijn ouders zullen wel bezorgd zijn geweest. In de loop van de oorlog merkte je steeds meer. Eten ging op de bon, je kon niet zo maar meer alles kopen. Bij de bakker zorgden mijn broer en ik altijd dat we iets kochten als het druk was. Als ze dan om onze bon vroegen, zeiden we dat we die al hadden gegeven. In de drukte van klanten vroegen ze dan niet meer ernaar.
Halverwege de oorlog werd mijn school door Duitse soldaten bezet. Dan moesten we naar een andere school en soms een paar dagen later weer. Een groot deel van de oorlog heb ik geen school gehad. Mijn broertje Jan en ik zwierven dan over straat. Gingen we voor ons konijn gras plukken op het Hoofdweglandje, bij wat nu het Bos en Lommerplein is. Dat konijn was niet voor de leukigheid. Die werd uiteindelijk opgegeten. Ja, dat smaakte heerlijk. Er waren ook steeds minder kolen om het warm te maken in huis. Toen gingen mensen hout gebruiken. In de John Franklinstraat zaagden de mensen ’s nachts stiekem de bomen om. Een keer stond ik erbij met een lampje en toen kwamen er twee Nederlandse politieagenten aan. Ze pakten de zagen van mijn vader en buurman af. Maar het lampje hield ik verstopt. Dat vond ik spannend, maar ze hebben het dus niet kunnen afpakken!’

Heeft u honger gehad?
‘Er was zo weinig in die tijd. En steeds minder. In de Vespuccistraat was een gaarkeuken; daar kon je wat te eten halen. We hebben ook suikerbieten gegeten. Mijn vader Dirk, mijn broer en ik gingen op de fiets naar Aalsmeer om suikerbieten te halen. Met een mes sneden we meteen een plakje eraf. Van tulpenbollen maakten we koekjes. Mijn vader zorgde dat we evenveel kregen, zodat mijn broer en ik geen ruzie maakten. En het smaakte best. Ook haalde mijn vader verder weg van huis wel eens eten bij boeren. Die wilden daar dan spullen voor. Hij heeft zijn trouwring toen geruild voor eten. Een keer kwam hij met eten terug, maar zag hij dat er Duitse soldaten bij de pont stonden. Die zouden alles afpakken. Hij heeft zijn fietskarretje toen verstopt en is de volgende dag teruggegaan om het op te halen. Maar toen kon ie de weg niet meer vinden. Weet je, niet alle Duitse soldaten waren slecht. Mijn buurman werkte op de gasfabriek, die bewaakt werd door Duitsers.Op kerstavond huilden ze samen, want die Duitser miste ook gewoon zijn familie.’

Wat voor werk deed uw vader?
‘Hij werkte aan het Bosplan, dat is nu het Amsterdamse Bos. Dat was voor mensen zonder werk, zodat ze toch wat te doen hadden. Hij heeft meegeholpen de Bosbaan te graven, waar ze nu op roeien. Ook heeft hij als postbezorger gewerkt. Een keer werd ie opgeroepen om in Duitsland te gaan werken. Dat wilde hij niet. Toen bedacht hij een manier om niet te hoeven gaan. Hij sneed in zijn hand en deed suiker in de wond. Dat ging zweren. Toen hij werd opgeroepen, zagen ze zijn hand en wisten ze dat ze niks aan hem hadden. Hij was wel bang opgepakt te worden. Soms was er een razzia ‘s nachts, dan vluchtte hij weg via de achtertuin. Mijn moeder kwam dan onze kamer in en zei: “Je weet niet waar je vader is”. We mochten dat dus niet vertellen als iemand ons ernaar zou vragen. Mijn moeder had een zwakke gezondheid, ze lag vaak in het ziekenhuis en had maar een halve maag. Daardoor moesten mijn broer en ik twee keer naar een weeshuis. Het was daar koud en ongezellig, maar ja, je had wel te eten. Op een dag hebben onze moeder en tante ons opgehaald. Ze had haar kinderen in die oorlog liever bij zich.’

U moest ook weg uit Amsterdam.
‘Een paar weken na de geboorte van mijn zusje, die in Hongerwinter is geboren, besloten mijn ouders ons naar Friesland te sturen. Met een auto met zo’n 25 kinderen gingen we toen vanaf het postkantoor, bij de Wiegbrug hier vlakbij, naar het dorp Paesens-Moddergat. Daar waren mensen die wel een kindje een tijd in huis wilden nemen. Mijn broer en ik wilden bij elkaar blijven en werden als laatste door twee dames meegenomen naar huis. We moesten nog driekwartier lopen, terwijl er gevochten werd in de lucht. We hebben toen met onze nieuwe moeders gescholen in een greppel. De vrouw waar ik ging wonen, had ook een onderduiker in huis en ik sliep met hem in één bedstee. Dat is een bed in een kast. Ik moest ook naar school, maar na een week haalde ze me er al weer af. “Je bent hier niet om iets te leren, je moet aansterken,” vond ze. Van thuis hoorden we niets. We vroegen meneer de Jong van de post elke dag of er een brief was van onze ouders, maar er kwam niets. Gelukkig was de oorlog dat jaar afgelopen. Met de Lemmerboot gingen we terug naar huis. Vader haalde ons van het Centraal Station met een bakfiets op. Ons zusje was gegroeid in die tijd. Omdat zij in de Hongerwinter is geboren en te weinig eten heeft gehad, heeft ze haar hele leven een slechte gezondheid gehouden.’

Contact


Heb je een vraag aan ons? Wilt u meedoen als verteller, als basisschool, of een bijdrage leveren door een interview te begeleiden? Neem contact op, we helpen graag verder.

Christine: +31 6 816 834 18

NL41 TRIO 0254 753892