‘Stiekem keken we naar buiten’


Yavuz, Igor en Ahmet vertellen het verhaal van Bep Zijlstra
Jan van Riebeekstraat 3 huisAmsterdam-West

Met Yavuz, Igor en Ahmet loopt de 85-jarige Bep Zijlstra vanaf de Visserschool naar de Witte de Withstraat. Daar wil ze hun een plaquette laten zien en vertelt ze wat ze in deze straat heeft meegemaakt in de oorlog. Bij haar ouderlijk huis aan de Jan van Riebeekstraat 3 belt ze net als vorige keren graag spontaan aan om de leerlingen het luik uit haar verhaal te laten zien.

Wie zijn dat op deze plaquette?
‘Dat zijn Dirk Bons en zijn zoon Antonie, die hier woonden. Samen met Jacob Miedema zijn zij in de oorlog opgepakt en doodgeschoten, omdat ze in het verzet zaten. Het gebeurde vaak in de oorlog dat mensen opeens werden opgepakt. Een keer speelde ik toen net op straat. We hoorden opeens een grote tank aankomen. Mijn moeder had ons wel gewaarschuwd dat we dan weg moesten lopen, maar wij vonden het als kind alleen maar spannend. Opeens werden mijn broertjes, zusjes en ik een huis binnengetrokken. Stiekem keken we naar buiten. We zagen Duitse soldaten de huizen ingaan. Uit een portiek werden drie jonge mannen gehaald, tegen het muurtje gezet en doodgeschoten. Wij zagen dat allemaal gebeuren. Als kind was het voor mij alsof ik naar cowboyfilm keek. Veel later besefte ik dat dat echt was gebeurd.’

Moest u onderduiken?
‘Ik niet, wij waren niet Joods. Maar het was wel gevaarlijk soms. Mijn vader haalde bij de boeren wel eens vlees voor de slager naast ons. Als de Duitsers daar gingen controleren, moest de slager snel het vlees verstoppen. Dat deed hij in een kolenhok bij zijn winkel. Aan de andere kant van het hok woonden wij; daar zat ook een luik, een soort deur. Mijn moeder pakte het vlees aan onze kant weg en deed het in een grote hutkoffer. Op die koffer legde ze een tafelkleedje en daar zette ze een kinderserviesje op. Mijn zusje en ik gingen daar dan mee spelen, op het verstopte vlees. Een keer kwam een Duitse soldaat bij ons controleren. Hij keek rond, gaf ons een aai over ons hoofd en wij moesten dan heel lief lachen, wisten we. En toen liep die soldaat weer naar buiten. Mijn moeder was heel slim in dat soort dingen. Zo knipte ze toen er geen wc-papier meer was oude kranten in stukjes en dat hing ze aan een touwtje bij de wc. En toen er in de Hongerwinter bijna geen eten meer was, stuurde ze vier kinderen van ons gezin naar Friesland, zodat wij daar te eten hadden en zij met alle voedselbonnen thuis wat hadden. Ik miste een jaar school in Friesland. Dat vond ik toen heerlijk, maar als je dan terugkomt, loop je wel achter.’

Wat is het ergste dat u in de oorlog heeft meegemaakt?
‘Mijn vader kwam op een gegeven moment niet thuis. Hij was bij een razzia opgepakt. We hebben negen maanden niks van hem gehoord. Bij thuiskomst hoorden we pas wat er was gebeurd. De trein die hem naar Duitsland bracht, was vlak voor de grens in een weiland gestopt, omdat de rails kapot waren. Mijn vader is toen met nog twee mannen eruit gesprongen en in het hoge gras op zijn buik gaan liggen. Toen de trein wegreed, bleven ze stil liggen tot het donker werd. Toen slopen ze naar een boer en daar konden ze blijven; werken als boerenknecht. Hij heeft mijn moeder nooit een brief gestuurd, want hij was bang dat de Duitsers het zouden lezen en dat hij dan opgepakt zou worden. Maar hij kwam dus weer terug! Ook mijn oom kwam terug. Toen hij op een dag bij ons aanbelde, leek hij wel een zwerver. We herkenden hem niet meer. Hij had anderhalf jaar lang in een Nederlandse gevangenis gezeten en was daar vreselijk gemarteld. In de gevangenis hadden ze ook een grote binnenplaats met in het midden een stip. De gevangenen moesten daar soms een rondje lopen. Er was een Duitser met een fluitje en als hij floot, was degene die het dichtst bij de stip stond de pineut. Een van de andere Duitsers deed dan z’n broek naar beneden, legde een grote drol neer en die ene gevangene moest het dan opeten alsof het een gebakje was. Je mocht het niet kokhalzend opeten, want dan werd je alsnog doodgeschoten. Ik vroeg mijn oom of hij ook wel eens bij de stip stil heeft moeten staan. Ik dacht: dan geef ik hem nooit meer een zoen! Maar dat heeft hij gelukkig nooit hoeven doen. En anders had hij het toch opgegeten, zei hij. Wij begrepen dat niet, maar hij zei: “Wat als ze je anders doodschieten?” Mijn moeder haatte door dit soort verhalen de Duitsers enorm. Toen mijn broertje een keer een reep van een Duitse soldaat had gekregen, sloeg ze die uit zijn handen. Ze wilde niks van hen aannemen.’

Contact


Heb je een vraag aan ons? Wilt u meedoen als verteller, als basisschool, of een bijdrage leveren door een interview te begeleiden? Neem contact op, we helpen graag verder.

Christine: +31 6 816 834 18

NL41 TRIO 0254 753892