Als de deur opengaat, klimmen Arwin, Maja, Noralie, Raja en Sam snel de trap op. Ze worden hartelijk ontvangen door Guillaumine Nelom. De regenjassen en de schoenen kunnen uit. In de woonkamer staan de stoelen al klaar en blikjes Fernandez staan op tafel. De leerlingen van de Dongeschool in Amsterdam-Zuid kijken uit naar het interview met mevrouw Nelom.
Hoe was het om op te groeien in Suriname?
‘Mijn ouders hadden tien kinderen. Bij ons woonden ook twee kinderen van mijn tante, ‘kweekjes’ noemen we dat in Suriname. Zij groeiden met ons op omdat hun moeder in Nederland woonde. Ze tellen altijd mee, de kweekjes, dus als ik het over mijn zussen en broers heb, dan zitten zij er ook bij.
Wij speelden veel buiten want het is er altijd lekker warm. Ik speelde met de buurkinderen. We deden tikkertje of Djompo Futu, dat is hinkelen met van die vakjes op de grond. Ik ging ook gewoon naar de kleuterschool, maar ik weet nog dat ik het in het begin helemaal niks vond. Op de eerste schooldag ben ik de deur uitgerend achter mijn moeder aan, zo bang was ik. De dagen erna deed de juf de deur op slot dat vond ik zo eng dat ik een week lang elke dag huilend naar school ging en niet wilde blijven. De juf vond me dan ook niet zo’n leuk kind. Op Beekhuizen waar ik woonde ging ik naar school, de openbare basisschool Beekhuizen.’
Kunt u iets over uw voorouders vertellen?
‘Mijn voorouders zijn tot slaaf gemaakten en hun kinderen ook. Ik ben de zevende generatie, mijn ouders zijn de zesde generatie. Daar kwamen we achter toen we onze stamboom maakten van de familie Nelom. Mijn voorouders stammen af van de plantage Commewijne. Het was een suikerrietplantage en werken was er heel zwaar. Het leven in slavernij heeft 400 jaar geduurd. Het is soms lastig om de oorsprong van je eigen achternaam te weten te komen. De achternaam Nelom is ontstaan omdat er op de suikerrietplantage een molen stond. Op 1 juli 1963 moesten alle tot slaafgemaakten een achternaam krijgen. Daarvoor hadden de mensen die op de plantage werkten alleen voornamen. Maar na de afschaffing van de slavernij konden de slavenhouders geld krijgen voor elke slaafgemaakte die nog op de plantage was. En toen werden achternamen bedacht en aan mensen gegeven. Soms begonnen ze met achternaam A. Van Amsterdam, dat werd dan Madretsma. Zo in Nelom het omgekeerde van Molen. Sommigen kregen plaatsnamen Arnhem, de Bilt. Zo kregen veel Afro Surinamers hun achternaam. Op de plantage Slootwijk in Commewijne waren nog veertien mensen toen de slavernij werd afgeschaft. Al die mensen kregen de naam Nelom, terwijl ze helemaal geen familie van elkaar waren.
De Neloms die familie van mij zijn hebben korte armen en korte benen en een rond gezicht. Ze lijken allemaal op mijn opa. Mijn vader ook. Ik lijk niet zoveel op de Neloms, maar mijn kleinzoon weer wel. Zowel uiterlijk als in zijn gedrag. Opa had veel gedaan, hij heeft een vakbond opgericht en een voetbalclub Robin Hood. Als hij ergens kwam was hij altijd aan het woord, hij stopte niet met praten. En mijn kleinzoon net zo, hij moet altijd babbelen en praat overal tussendoor als hij op zijn stoeltje aan de tafel zit.’
Dacht u in Suriname vaak aan uw geschiedenis?
‘Toen ik van de middelbare school kwam, heb ik gestudeerd om juf te worden. Als je net juf was moest je ook een tijd in een district werken. Ik werd in Commewijne geplaatst, waar je alleen per boot naartoe kon. Je moest er ook gaan wonen. Samen met een collega woonde ik in een heel groot herenhuis in een bos. De mensen uit het bos moesten 2 kilometer lopen om bij het schooltje te komen.
Ik heb me nooit gerealiseerd dat dat grote herenhuis weleens een woning zou kunnen zijn geweest van een plantage-eigenaar. In Suriname en ook in Nederland werd er niets verteld over de slavernijgeschiedenis. Je hoorde weleens wat maar het werd niet op school of thuis besproken. In het huis had ik soms een heel vreemd gevoel, maar dat kon ik niet goed plaatsen. Misschien komt het door de geschiedenis…’
Waarom bent u naar Nederland gekomen?
‘Als we verder wilden studeren, dan gingen we naar Nederland want Suriname hoorde bij Nederland. Soms werden mensen uit Suriname hier gevraagd om in de zorg te gaan werken. Het was vanzelfsprekend voor mijn generatie dat we naar Nederland gingen. Dat was het niet voor de generatie van mijn moeder.
Toen ik pas in Nederland was, vond ik het hier verschrikkelijk. Het was koud, somber en donker en het sneeuwde. Er waren alleen maar hoge gebouwen, die hadden wij daar niet. Hier zat ik te bibberen bij de kachel met dikke truien aan. Maar op een gegeven moment went het wel en ga je toch niet terug, alleen op bezoek. Toen mijn moeder nog leefde ging ik elk jaar in december voor haar verjaardag. Ik vond het fijn voor haar dat ze familie om zich heen had met de feestdagen. Toen ze overleden was ben ik wel nog teruggegaan, maar dan voor projecten die ik deed samen met Surinaamse organisaties. We keken hoe mensen die in de binnenland woonden en houtsnijwerk maakten, dit ook op andere plekken konden verkopen. Ook heb ik een training gegeven aan Suriname vrouwen om in de politiek te gaan. Zelf heb ik ook acht jaar in de politiek gezeten. In Amsterdam-Oost heb ik in de deelraad gezeten. Mijn portefeuille was het sociaal domein. Dus ik hield me bezig met onderwijs, buurtvoorzieningen, ouderenzorg, het voortbestaan van de bibliotheek in Oost en dat soort dingen. Ook zorgde ik ervoor dat er professionele huiswerkbegeleiding kwam. Ik wilde de wereld een beetje veranderen.’
