Archieven: Verhalen

‘Op de boot was het heerlijk’

Eliza, Timur, Sarah en Adriano, leerlingen van de Sint Antoniusschool in Amsterdam-Centrum, gaan met de tram naar meneer Frank van den Berg om hem te interviewen. Meneer Van den Berg ontvangt hen met een brede glimlach. Op de tafel heeft hij al foto’s en boeken uitgestald om tijdens het gesprek te laten zien.

Wat voor werk deed uw vader?
‘Mijn vader was een zendeling en wilde het Christendom naar Nederlandse Indië brengen. Dat was en is een Moslimstaat. Vroeger dachten wij in de westerse wereld dat mensen in andere landen gelukkiger konden worden met ons Christelijk geloof. Ik ben geboren in een ziekenhuis in de buurt van Malang, in Nederlands-Indië. We hebben toen nog negen maanden in een mooi wit huis op Malang gewoond. Mijn vader nam altijd foto’s, maar er zijn niet veel foto’s van mij, want hij is opgepakt toen ik vijf maanden oud was. Hij is in het kamp overleden en ik heb hem nooit meer gezien. Ik was 9 maanden toen ik samen met mijn moeder werd geïnterneerd door de Japanners. Alle Hollanders werden in kampen opgesloten achter prikkeldraad. Dat heeft tweeënhalf jaar geduurd, tot mijn vierde jaar. Doordat ik zo jong was, heb ik aan deze periode geen actieve herinnering, maar mijn moeder heeft er later over verteld.’

Wat vertelde uw moeder?
‘We zaten met drie gezinnen in een kamer op dat kamp en als er een Japanner binnen kwam, moesten de vrouwen diep buigen. Als ze dat niet deden, werden ze geslagen of meegenomen en soms ook vermoord. Maar soms hadden de vrouwen niet snel genoeg in de gaten dat er een Japanner binnen kwam en dan riep ik in het Japans: ‘Kirie!’ Dat betekent ‘buig’. Ik was heel alert.’
‘Toen we uit het kamp waren, zijn we met een grote oceaanstomer terug naar Nederland gekomen. Mijn jongste herinneringen zijn van de boot. Op de boot was het heerlijk. Ik maakte papieren scheepjes die ik kon laten varen in de goot van het overtollig zeewater. Ik heb van de boot later een model gevonden om met papier na te bouwen.’

Hadden jullie veel meegenomen naar Nederland?
‘Toen we in Nederland kwamen, hadden we helemaal niks: zes zilveren lepeltjes en de fotoboeken. In die boeken kon ik zien hoe mijn oudere broers een mooi leven hadden in het huis op Malang met een tuin en paardrijden, zwembaden en een kerstboom van een houten staketsel omwikkeld met bladeren, want dennenbomen hadden we niet. Ik was wel jaloers op dat mooie leven voor de oorlog. Ik ben later wel als toerist terug geweest naar mijn geboorteplaats Malang en heb het huis gezien. Er woonden Chinezen in.’
‘In Nederland aangekomen, kregen we na een paar weken een te kleine woning in Amsterdam -West aan de Hoofdweg. Toen ik tien was, kregen we een grotere woning in Zuid. Ik kreeg een eigen kamer en hoefde geen kamer meer met mijn broer te delen.’
‘Ik had blond haar en blauwe ogen maar op school, in Nederland, werd ik toch vreemd gevonden, omdat ik uit Indië kwam. Ik werd katjang genoemd, wat pinda betekent. Ik vond het niet zo erg. School vond ik niet echt leuk, huiswerk en ik waren geen goeie combinatie. Toch kwam het wel goed, ik heb rechten gestudeerd hier aan de universiteit en ben rechter geweest.’

Archieven: Verhalen

‘Toen mijn moeder mij na de oorlog kwam halen zei ik tegen mijn pleegmoeder, wie is die mevrouw?’

Morris, Jayden, Meyra, Roan en Yfke van de Twiske school, wonen allemaal in Amsterdam noord, waar de vader van Samuel de Leeuw (1941) in de oorlog werkte bij Hollandia Kattenburg; een regenjassenfabriek. Meneer de Leeuw is geboren in het begin van de oorlog. Zijn vader is in 1942 opgepakt omdat hij Joods was en is uiteindelijk vermoord in het concentratiekamp Auschwitz. Hijzelf bleef alleen met zijn moeder achter, totdat meneer de Leeuw in Heerlen bij pleegouders terechtkwam.

 Waar kwam jij terecht in de oorlog?
‘Ik werd ondergebracht bij een gezin in Heerlen, via het verzet. Deze verzetsgroep bracht 270 kinderen in veiligheid en ze hebben het allemaal overleefd. Daar kwam ik bij mijn pleegouders, die zelf geen kinderen hadden. Ze deden daarom net alsof ik hun zoon was. Ik kreeg ook een andere naam: Baukje. Mijn moeder is later zelf ondergedoken in een grote villa in Heiloo, bij een gezin met drie kinderen, waar ze voor gezorgd heeft. De vader was ondergedoken in de kelder van zijn eigen huis! Zijn kinderen wisten van niets.’

Hoe bracht je je tijd door toen je ondergedoken zat?
‘Als ‘eigen kind’ van mijn pleegouders ging ik gewoon naar school. Ook speelde ik veel op de hei en met andere kinderen van de buurt. Mijn pleegvader maakte houten auto’s voor mij.’

Zijn er familieleden of bekenden doodgegaan tijdens de oorlog?
‘Mijn vader, opa en oma zijn vermoord. Mijn moeder kwam uit een gezin met 11 kinderen, dus in totaal zijn er wel 200 familieleden van mij vermoord in de oorlog aan mijn moeder’s kant en vader’s kant. Omdat ik na de oorlog weinig familie had, voelde ik mij altijd anders;  apart.’

Hoe was de Hongerwinter?
‘In Limburg was er geen Hongerwinter, want Limburg was in september 1944 al bevrijd. In het Westen zijn wel veel mensen overleden (20.000). Mensen verbrandden hun deuren in hun kachels voor warmte en aten hun huisdieren op. En er waren gaarkeukens. De gemeenten gingen keukens maken, waar gekookt werd. Dan stonden de mensen in de rij met een pannetje om eten te halen. Als die grote pannen leeg waren, gingen kinderen vaak nog met hun vingers de pan uitschrapen. Of mensen gingen stelen van andere mensen.’

Heb je na de oorlog nog contact gehad met je pleegouders?
‘Ik was 5 jaar toen mijn moeder mij kwam ophalen na de oorlog. Ik zei toen tegen mijn pleegmoeder: ‘Wie is die mevrouw?’ Ik moest erg wennen omdat ik 1 jaar was toen ik bij mijn pleegouders kwam en ik mijn echte moeder niet meer kon herinneren. Mijn moeder nam mij mee naar Amsterdam, maar ik ging ook nog terug naar Limburg totdat ik in Amsterdam en aan mijn moeder gewend was. Ik heb mijn leven lang contact gehouden met mijn pleegouders en ben hun heel dankbaar wat ze voor mij hebben gedaan. Als de Duitsers erachter kwamen dat je onderduikers had, werd je namelijk doodgeschoten of naar een kamp gebracht. Iedere vakantie ben ik teruggegaan naar mijn pleegouders in Limburg. Ook toen ik zelf kinderen kreeg kwam ik er nog.

Was je bij de Bevrijding op de dam?
Ik was niet op de dam, want ik was nog in Limburg. Ik kan mij wel herinneren dat er tanks met Amerikanen door de straten reden en mensen erachteraan renden en blij waren. De Amerikanen deelden chocolade en kauwgom uit. Mensen hadden heel lang niets lekkers gehad.’

Archieven: Verhalen

‘Mijn vader heeft de hele nacht op zijn knieën in het natte gras de aardappels gezocht’

De kinderen gaan met de fiets van de Twiskeschool naar Tuindorp Oostzaan waar Ton Baardwijk woont. Het is heel koud, dus iedereen is blij dat ze er zijn en het binnen lekker warm is. Heel leuk en bijzonder was het bezoek aan de museumwoning om de hoek bij zijn huis!

Wat weet u van de oorlog?
‘Ik ben de middelste van elf kinderen. Ik ben in maart 1945 geboren, midden in de Hongerwinter. Ik heb toen longontsteking gekregen. Mijn moeder was sterk verzwakt en had geen moedermelk. Er was ook nergens melk te verkrijgen. Ik heb toen acht weken lang suikerwater gehad. Dat werd gemaakt van suikerbieten. Zo heeft mijn moeder me erdoorheen gesleept. Pas in juni heb ik voor het eerst melk gekregen, dat was toen poedermelk. Ik herinner me dus eigenlijk zelf niks van die tijd, maar ik weet wel veel over de oorlog, omdat ik veel werk doe voor het Historisch Archief Tuindorp Oostzaan.’

Heeft uw familie een bombardement meegemaakt?
‘Ja, mijn ouders woonden toen op de Fazantenweg. Dat is in de Vogelbuurt en daar zijn ook bommen gevallen. Bij de Fokker fabriek werden vliegtuigen gerepareerd voor de Duitsers. De Amerikanen hebben toen gebombardeerd, maar helaas zijn de bommen op huizen terechtgekomen. De Duitsers hadden op het dak van de fabriek huizen nagemaakt om de kans op een bombardement te verkleinen. Een paar maanden later hebben de Engelsen de fabriek wel gebombardeerd.

Hoe was het voor uw familie in de oorlog?
‘Er was heel weinig eten in de oorlog, je kreeg eten via bonnen, maar heel veel was dat niet. Mijn moeder had zes kinderen in de oorlog, die moesten wel allemaal eten.We hadden ook allemaal stekeltjeshaar tegen de luizen. Het was geen prettige tijd.
Er werd gestookt met een kolenkachel waar ook op gekookt werd. Mijn oom was slager en die kwam een keer thuis met een half varken onder zijn jas. Dat moest stiekem anders konden de Duitsers het varken in beslag nemen. Mijn vader smokkelde aardappels en meel. Een keer had hij een kar met aardappels en zag hij een auto aankomen met  geblindeerde lampen, waardoor je een klein spleetje licht zag. Hij duwde zijn kar naar de zijkant van de weg en toen viel de kar om. Hij heeft de hele nacht op zijn knieën in het natte gras de aardappels gezocht en kwam daarna ziek thuis. Voor de oorlog heeft mijn vader drie jaar op Curaçao gewerkt bij de Shell en daar heeft hij goed verdiend. Hij was koperslager en maakte koperen leidingen voor de raffinaderij. Mijn vader wilde niet terug naar Nederland, maar mijn moeder wilde niet naar Curaçao. Had ze dat wel gedaan, dan hadden ze de oorlog niet meegemaakt.’

Hoe werd de Bevrijding gevierd?
‘Met feesten in de wijk. Daar heb ik nog foto’s van, maar ik was een baby. Wij zijn altijd in Tuindorp blijven wonen. Wij vermaakten ons met spelletjes zoals pinkelen. Dat is speelgoed dat we zelf maakten. Je slaat met een stok tegen een puntig houten blokje. En dan schoot het blokje vooruit. Dat deden we dan van thuis tot aan school. Ook speelden we ‘bok berry’, dan maakte je een piramide van allemaal kinderen. Als er ijs lag gingen we ‘bochelen’, dat is over het ijs lopen, terwijl dat nog niet sterk genoeg was. Het ijs ging dan op en neer. Soms zakte je dan met een voet erdoorheen en kwam je met een natte schoen thuis. Dat vonden mijn ouders niet leuk en leverde een pak slaag op. Niet alleen vanwege de natte schoen, maar het was natuurlijk gevaarlijk als je door het ijs zakte. Ik heb een broertje verloren die in het kanaal is verdronken. Hij was pas 7 jaar. Mensen maakten van hun munten sieraden zoals armbanden en ringetjes. Anders werden het muntgeld door de Duitsers in beslag genomen.’

 

Archieven: Verhalen

‘In het Verzetsmuseum hangt nog altijd een grote foto van mijn opa’

‘Hier zou ik ook wel willen wonen’ zeggen Tyson, Milou, Reeva en Felix uit groep 7 van de Twiskeschool als ze bij het huis van Janny Praamsma aanbellen. Ze verwent de kinderen met wat lekkers. Mevrouw Praamsma heeft zelf de oorlog niet meegemaakt, maar haar ouders wel. Ze vertelt ook over haar ooms; Antoon en Bertus, Twee oudste broers van haar moeder. Ze werkten allebei in de Fokkerfabriek.

Hoe was het voor uw moeder om zoveel broers en zussen te hebben?
Mijn moeder groeide op in Amsterdam-Noord in een groot gezin. Ze was de middelste en had acht broers en zussen. Toen de oorlog net begon was mijn opa het er helemaal niet mee eens. Hij ging eigenlijk meteen al in het verzet. Hij zag de maatregelingen tegen de Joden en dacht; daar ga ik niet aan meewerken! Mijn opa werkte bij de tram, hij was tramconducteur in Amsterdam. Ze wisten toen nog niet precies wat er met Joodse mensen gebeurde. Hij was één van de eerste mensen bij de tram die gingen staken op dinsdagochtend 25 februari 1941. Dat heet nu de Februaristaking. Hij heeft zijn collega’s opgeroepen om hetzelfde te doen. Door het werk neer te leggen dachten alle mensen ineens wat gebeurt er nou de trams rijden allemaal niet.  De stakers zeiden: ‘we doen dit, omdat we willen dat iedereen weet dat wij ertegen zijn dat alle Joodse mensen worden opgepakt’. In het Verzetsmuseum hangt nog altijd een grote foto van mijn opa.
In diezelfde tijd werd mijn oma ziek, ze kreeg borstkanker waaraan ze overleed. Toen moest mijn moeder op haar 15e al voor het hele gezin zorgen. Best zwaar natuurlijk heeft zenniet verder kunnen leren. De oudste kinderen werkten al allemaal namelijk. De twee oudsten; Antoon en Bertus werkten allebei in de Fokkerfabriek in Amsterdam-Noord.

Wat voor werk deden Antoon en Bertus precies bij de Fokkerfabriek?
‘I
n die fabriek in Amsterdam-Noord maakten ze vliegtuigonderdelen. Tijdens de oorlog dachten de Duitsers dat is handig zo’n fabriek, dus ze namen de leiding over.  Bertus en Antoon wilden helemaal niet voor de Duitsers werken. Ze verzamelden een groep van zeven man om zich heen en met z’n negenen hebben ze vliegtuigonderdelen gesaboteerd, expres verkeerd in elkaar gezet. Een klein beetje maar, anders zou het opvallen, maar genoeg om schade aan te richten. Op een gegeven moment hadden de Duitsers in de gaten dat er iets niet goed was. Ze zijn toen naar het huis van mijn moeder gegaan en hebben het hele huis doorzocht op zoek naar aanwijzingen. Ze vonden niks maar ze hebben wel het hele gezin, alle kinderen en dus ook mijn moeder en mijn opa meegenomen en in de gevangenis gegooid. Er was op dat moment toevallig net een buurman die even een pan soep kwam brengen in de keuken. Hij werd ook meegenomen. De twee kleinste kinderen lagen op dat moment beneden in de kelder lagen te slapen. Die werden alleen achter gelaten. Mijn moeder die vond dat vreselijk. Het idee dat haar kleine broertje en zusje een paar dagen helemaal alleen thuis waren. Ze zijn allemaal ondervraagd. Gelukkig werden ze na een paar dagen vrijgelaten, omdat ze niks vonden. Maar Antoon en Bertus hebben een half jaar gevangen gezeten. Uiteindelijk is de hele groep die bij Fokker saboteerde doodgeschoten.  Op 19 november 1942 zijn mijn ooms in Soesterberg gefusilleerd. Antoon was toen 23 jaar en Bertus 21. In de Twiskebuurt in Noord is een verzetsheldenbuurt en daar is een straat vernoemd naar mijn ooms, De A. en B.Wolfswinkelweg. Als ik vroeger bij mijn opa binnenkwam, stonden er altijd foto’s van mijn ooms meteen in het zicht op de kast. Hij was ook vaak verdrietig. Hij had een speciaal fotolijstje gemaakt en daarin had hij de tekst gekerfd; ‘zij vielen opdat wij konden leven’.’

Hoe was het met uw vader in de oorlog?
Toen de oorlog uitbrak, moest mijn vader in het leger een vrachtwagen besturen. Hij had een groot rijbewijs. Hij vervoerde militairen van de ene plek naar de andere en maakte vreselijk dingen mee. Hij heeft alles opgeschreven. Net voor de oorlog trouwde hij met een Joodse vrouw. Ze werkte in een kapperszaak, maar zij is opgepakt en vermoord in een concentratiekamp. Mijn vader is uit verdriet en woede toen in het verzet gegaan. Hij heeft daar allerlei dingen gedaan; illegale kranten verspreid, spullen bezorgd. Hij moest ook onderduiken.  Via-via kwam hij mijn moeder tegen en werden ze verliefd.’

Wist u vader ook wie haar had verraden?
Ik heb gehoord dat er vlak na de oorlog een man naar mijn vader toe gekomen is die zei: ‘ik weet wie je vrouw verraden heeft. Kom maar mee dan laat ik je zien waar hij woont.’ Ze zijn toen een eind gaan rijden en bleven op een gegeven moment stil staan. Hij deed het handschoenenkastje open waar een revolver inlag. ‘Je hebt nu de kans, zei hij… Maar mijn vader heeft het niet gedaan.’

 

Archieven: Verhalen

‘Zijn ouders hebben Theo aan zijn schoenen herkend’

Elly de Nijs zit al op ons te wachten als Lievia, Willem, Kiedes en Pleun van de Twiskeschool het prachtig verbouwde BUNK hotel binnenkomen. Ze hebben zin in het interview. Het is geen toeval dat we mevrouw de Nijs hier treffen. Oorspronkelijk is dit mooie hotel, waar het voormalige gebruiksdoel nog goed zichtbaar is, de Rooms Katholieke Sint Rita kerk. De kerk raakte tijdens het Bombardement van Noord, in 1943 fors beschadigd. Mevrouw de Nijs vertelt het verhaal van haar oom Theo  de Nijs. (1922). Hij was ten tijde van dit bombardement in de kerk. Hij en tien anderen hebben het bombardement niet overleefd.

 Waren de ouders van Theo streng en welk geloof had hij?
‘Mijn opa en oma, waren katholiek. In die tijd woonden alle mensen in dezelfde buurt, waar de bakker, de winkels en de school katholiek waren. Je zat toen, in de jaren ‘20, al in je eigen bubbel. Het was een groot gezin. Er waren tien kinderen. Mijn vader is in 1922 geboren en Theo die nummer zes was, is geboren in 1929. Hij was dus net zo oud als jullie nu zijn, toen de oorlog begon. Zijn vader was echt heel erg streng! Ze woonden hier vlakbij in de Residastraat. Met zijn 12-en op één kleine bovenwoning!’

Hoe kwam hij erachter dat de oorlog uitbrak?
‘Dat weet ik niet precies. De Duitsers vielen begin mei Nederland binnen en de echte gevechten hebben maar een paar dagen geduurd. Nederland heeft zich vrij snel overgegeven. Er waren toen veel Duitse soldaten in de stad. Er werd in het gezin ook veel over gesproken, want het was een angstige tijd die toen aanbrak. Theo zat op een katholieke jongensschool, dus hij heeft dit vast ook op school besproken. De gemeente Amsterdam hield toen al goed bij waar iedereen woonde en wat iemand voor geloof had. Toen de oorlog begon en de Duitsers binnenvielen, wisten ook de Duitsers dus waar iedereen woonde. Dat was dus 1-0 voor de Duitsers; een groot nadeel voor ons volk.’

Moest uw oom onderduiken?
‘Nee, Theo heeft niet moeten onderduiken, hij was te jong. Zijn broers wel. Theo en zijn familie waren natuurlijk niet Joods, maar Nederlandse jonge mannen werden wel opgeroepen voor de Arbeitseinsatz’,’ omdat de Duitsers zelf onvoldoende mankracht hadden om de Duitse fabrieken draaiende te houden. Dus mijn vader is wel ondergedoken in Friesland, in Dokkum bij een boer. Hij werkte gewoon op de boerderij en moest, áls er controle kwam, zichzelf verbergen.’

Kunt u meer vertellen over de bombardementen in Amsterdam Noord?
‘Het doel van het ‘bombardement van Noord’, waarbij door zogenaamd ‘friendly fire’ eenentwintig bommen werden gedropt boven Amsterdam Noord, was de Fokkerfabriek. De Duitsers kregen een tekort aan materialen en hebben de vliegtuigenfabriek op een gegeven moment ‘gevorderd’. Dit betekent dat ze de fabriek hebben overgenomen en zijn gaan gebruiken voor het versterken van hun eigen positie. De Amerikanen en de Engelsen  besloten dat de Fokkerfabriek platgelegd moest worden. De Duitsers hadden alles  gecamoufleerd met grote doeken, zodat het net leek alsof het woonhuizen waren. De jonge, onervaren soldaten hadden geen radar, maar konden ook niet te laag vliegen. Kortom navigeren en bepalen waar je de bom moet laten vallen was zeer lastig, mede door het slechte weer.  Er ontstond verwarring tussen de piloten onderling. Twintig vliegtuigen keerden om, de andere eenentwintig hebben hun bommen laten vallen. Ze zijn overal neergekomen, op de van der Pekstraat, bij de Johan van Hasseltkade en dus ook op de Sint Rita kerk, maar niet op de Fokkerfabriek. Dit gebeurde niet met opzet, het was een zogenaamd ‘vergis bombardement’.
Theo was op de dag van het bombardement als misdienaar aan het werk in de Sint Rita kerk ter ere van het 25-jarig bestaan van de kerk. De kindermis was bezig en er waren wel zevenhonderd kinderen aanwezig. Toen het luchtalarm afging, wilde hij met zijn vriendje naar buiten vluchten. De pastoor dacht echter dat het binnen veiliger was. Ze moesten midden in de kerk gaan staan, exact op de plek waar een bom viel en waar Theo met zijn vriendje stond. Zijn ouders hebben hem aan zijn schoenen moeten identificeren.’

Welke invloed heeft de oorlog op jouw leven gehad?
‘Dat ik in verschillende fases van mijn leven me heel erg verdiept heb in de oorlog. Ik heb er vroeger heel veel over gelezen en op school werd er veel over gesproken. Daarna ging mijn leven zijn gang maar de afgelopen jaren heb ik me er weer fors in verdiept. Ik ben naar kamp Westerbork geweest en naar het Holocaust Museum wat echt een sterke indruk heeft gemaakt op me.

Wij moeten ervoor vechten dat het niet nogmaals gebeurt. Je kunt in je eigen kleine kring open, vrij en progressief bewegen zodat we niet terug hoeven naar het begin van de jaren ‘50.’

Archieven: Verhalen

‘Veel mensen hadden konijnen, die werden allemaal opgegeten’

Mae, Arthur, Sirac en Elise uit groep 7a fietsen vanuit de Twiskeschool naar het huis van Leo van Zadel  (1933) in Oostzaan. Ze hebben hun best gedaan op de vragen en hebben veel zin in het interview. De kinderen worden warm ontvangen met chocolademelk en roze koeken. Zijn vrouw vertelt dat ze altijd zo genieten als er weer kinderen langskomen, vooral ook omdat ze zelf geen kleinkinderen hebben.

Konden jullie naar Radio Oranje luisteren thuis?
‘in die tijd hij werkte mijn vader bij de PTT Post. Hij was best modern,  we hadden een grote radio in de woonkamer staan; dat had lang niet iedereen. Ik herinner me dat de oorlog uitbrak. Dat werd omgeroepen op de radio. Mijn vader opende de ramen en zette de radio ervoor, zodat de hele buurt kon horen wat er aan de hand was. Pas toen begreep ik dat de oorlog was uitgebroken. Ik was op dat moment 7 jaar en wist er niet zoveel van. Later in de oorlog moest je van de Duitsers je radio inleveren. Mijn vader heeft een oud dingetje ingeleverd en onze mooie radio hebben we gehouden. Radio Oranje was de zender vanuit Londen. Het eerste wat je hoorde was: Boem-boem-boem. Dan wist je dat Radio Oranje eraan kwam. Mijn ooms Piet en Arie kwamen ook regelmatig bij ons luisteren.’

Hoe voelde u zich in de oorlog?’
‘Vrij. Je moet je voorstellen dat ik in de vierde klas niet naar school ging. Ik was altijd thuis of op straat. De scholen waren bezet door de Duitsers. In het begin gingen we dan naar een andere school in de buurt. Dat duurde dan veertien dagen en was die ook weer bezet. De Duitsers sliepen in onze scholen. Omdat we niet naar school gingen, zorgden mijn broertje en ik voor het eten. We hadden wel tien of twaalf konijnen. Mijn vader had een heel mooi hok gemaakt. Mijn broertje en ik gingen regelmatig gras plukken buiten Amsterdam. Gras plukken voor de konijnen en houthakken voor de kachel. Die konijnen hielden we natuurlijk niet voor de show, maar die werden opgegeten. Veel mensen hadden konijnen, die werden allemaal opgegeten. Dat was vlees en vlees was er niet meer.’

Had u een onderduikplek in het oude huis waar u woonde?
‘Nee, we woonden in een kleine benedenwoning. in Amsterdam West in de John Franklinstraat.  Boven ons woonden nog drie gezinnen. Dus we hadden geen onderduikplek. Het was wel zo dat mijn vader steeds  moest onderduiken net als zijn broer Piet. Dat kwam omdat alle mannen uit Nederland, België en Frankrijk een oproep kregen om te komen werken in de Duitse fabrieken. Alle Duitse mannen zaten namelijk al in het leger. Mijn vader kreeg ook die oproep, maar hij verwonde zichzelf door sneeën te maken in zijn armen en deed er dan suiker op en ging dit uitsmeren. Toen mijn vader naar de straat ging waar hij zich moest melden ergens in de buurt van het Vondelpark werd hij naar huis gestuurd, maar hij moest wel een paar keer terugkomen. Dit heeft hij nooit gedaan. Hij ging onderduiken op een boerderij in de buurt.’

Was er eten te kort in de oorlog?
‘Ja, we hadden honger. We kregen niet genoeg bonnen om eten te halen. Het was heel beperkt. Dus je moest heel zuinig zijn. Ja, je kan het je niet voorstellen, maar ik had een broertje dat was 1,5 jaar jonger en dan kregen we maar één sneetje brood. Ik zat dan met mijn broer aan tafel en dan hield ik mijn hand zo, dat hij mijn broodje kon afpikken. Mijn vader ging met een bakfiets naar Aalsmeer om suikerbieten te halen uit een veld en we kregen de aardappelschillen van de buren. Daar maakte mijn moeder dan soep van.
Op 29 Januari 1945 is mijn zusje geboren. Dat is midden in de Hongerwinter. Ik denk dat ik haar een week heb gezien. Toen zijn mijn broer ik met een vrachtauto met kinderen met een zeildoek eroverheen naar Friesland getransporteerd. Daar werden we ondergebracht. Mijn broertje en ik wilden heel graag bij elkaar blijven, maar niemand wilde twee jongens hebben in hun gastgezin. Wij werden als laatsten geplaatst. Bij verschillende mensen, maar wel bij elkaar in de buurt. Daar heb ik negen maanden gewoond, er was genoeg te eten. Daar bestond geen oorlog. We hebben 9 maanden niks geweten over mijn ouders of zusje. We hebben nooit een brief van ze gekregen.’

Is uw leven beïnvloed door de oorlog?’
‘Ja, ik gooi niks weg. Ik verspil niks. En ik eet altijd heel snel. Als je honger hebt gekend, dan doe je dat. Wat je binnen hebt, heb je binnen.’

Archieven: Verhalen

‘Voor onderduiken betaalden we 5 gulden per dag’

Rene de Vries (1933) was zeven jaar oud toen de oorlog begon en woonde destijds in Groningen. Met zijn Joodse familie heeft hij op verschillende plekken ondergedoken gezeten. Aiya, Dennis, Ricardo, Dilano en Shary-Ann van het Eemstdelta College in Appingedam zijn onder de indruk van zijn verhaal.

Hoe kwam u aan het onderduikadres?
‘Mijn moeder kreeg een bericht van een vriendin, iemand die werkte in een schoenenwinkel aan de Herenstraat. Er waren twee mensen die wilden helpen, die onderduikers wilden onderbrengen. Ze beloofden ons te helpen, maar ze wilden er ook beter van worden, dat was de realiteit in die tijd. Het ging om geld, eerlijk gezegd.

Voor onderduiken betaalden we 5 gulden per dag, wat enorm veel geld was destijds. Voor veel mensen was het onmogelijk om dat te betalen, en sommigen hielden het misschien niet lang vol.

Mijn moeder ging voorzichtig akkoord, maar was ook bang voor de consequenties als we ontdekt zouden worden. Gelukkig kwamen de Duitsers er niet achter en het adres bleek betrouwbaar. Zo begon onze reis door de oorlog, naar het eerste onderduikadres in Stroobos, een klein dorp op de grens van Groningen, Drenthe, en Friesland.’

Wat zijn uw ervaringen tijdens het onderduiken?
‘Het was een periode van stilte en angst. We moesten zo stil mogelijk zijn, fluisteren, om niet gehoord te worden door de mensen beneden. Het voelde alsof je vast zat tussen vier muren, een constante dreiging van ontdekking. Ik herinner me dat ik ‘s nachts moest plassen, maar dat ik het geluid van het plassen vreesde. We moesten plassen tegen de rand van de wc-pot, anders zou het teveel geluid maken. We hadden trucs om stil te blijven: we moesten fluisteren en zo weinig mogelijk bewegen.

De nachten waren het moeilijkst. Soms, als ik omdraaide in bed, merkte ik dat mijn hoofd aan het voeteneind lag en mijn voeten aan het hoofdeind. Ik raakte in paniek, niet in staat om me te bewegen in het donker. Het was benauwd, verstikkend, en ik kon niet ademhalen. Die angst was voortdurend aanwezig. Ik leerde te overleven met angst en ongemak.

Mijn broer en ik leerden zelf kleren maken, want we konden geen nieuwe kopen. Mijn moeder spinde de wol en breidde truien, zo maakten we kleding van schapenwol. Het was hard werken, maar het hield ons warm en veilig.’

Hoe ging het na de oorlog met u?

‘De bevrijding was vreugdevol, maar ook vol pijn. We konden weer naar buiten, maar de herinneringen bleven. Het was moeilijk om door te gaan zonder mijn vader, die is vermoord in Westerbork. Mijn moeder en ik moesten verder zonder hem, leren leven zonder zijn bescherming en steun. Het gaf me een ander perspectief op het leven, op vaderschap en wat het betekent om een gezin te leiden.

De oorlog heeft me gevormd, maar het heeft me ook geleerd veerkrachtig te zijn. Ik heb geleerd om door te gaan, ondanks de pijn en het verlies. Nu, meer dan ooit, besef ik dat het belangrijk is om deze verhalen door te geven. Het is onze verantwoordelijkheid om de geschiedenis te bewaren, zodat we nooit vergeten wat er is gebeurd en waarom we nooit mogen vergeten.’

Archieven: Verhalen

‘De onderduikers gingen samen met mijn vader op het land werken’

De 95-jarige Trui Buining was 10 jaar toen de oorlog begon. Ze woonde destijds op een boerderij in Tjuchem. Op de boerderij zaten ook onderduikers, vertelt ze aan Ricardo en Dilano. De leerlingen van het Eemsdelta College in Appingedam stellen haar allerlei vragen over die tijd.

Had u honger in de oorlog?
‘Mijn vader was boer. Omdat we ook vee hadden, was er genoeg te eten voor ons. We moesten wel voorzichtig zijn want we moesten aan de Duitsers doorgeven hoeveel dieren we hadden, dus hoeveel kippen, varkens en koeien. De Duitsers mochten niet zien dat er iets miste. We verbouwden ook groente, zoals bieten, koolrapen en aardappelen, maar al onze producten moesten we aan de Duitsers geven.

Op een keer kwamen de Duitsers bij ons langs en wilden onze eieren meenemen.
Omdat we Duits moesten leren op school, kon ik het een beetje spreken en zei ik in het Duits tegen de militair: die mag je niet meenemen, die zijn voor de Führer. Toen schrokken ze en lieten de eieren liggen. Ik heb wel flink gejokt, maar dat was om onze eieren te kunnen behouden.

We hadden ook onderduikers in huis. Zij moesten natuurlijk ook eten dus het was heel spannend. De onderduikers gingen samen met mijn vader op het land werken. We groeven ons eigen turf op, want je kreeg ook geen brandstof meer. De turf was voor de kachel. Mijn zusje en ik moesten de turf opstapelen en op een rijtje leggen, en als het droog was omkeren zodat de onderkant eveneens kon drogen. De turf gebruikten we ook om te kunnen koken.’

Wat was het spannendste in de oorlog?
‘Wij woonden in een polder, tussen een afwateringskanaal en het Eemskanaal. In de laatste twee jaar van de oorlog lieten de Duitsers de polder helemaal vanaf Groningen onderwater lopen. Onze boomgaard stond een meter onderwater. Mijn vader had een klein roeibootje gehuurd, waarmee we naar school konden roeien. Ik was nogal sterk en kon samen met mijn zusje heen en weer roeien. Ik wist precies waar de sloten lagen en met de roeispaan kon ik voelen of ik nog over de sloot voer.

Op een dag was het erg mistig, je kon niks zien, en ons bootje was weg… Mijn zusje begon te huilen. Ik zei haar dat ze op de dijk moest gaan zitten en moest wachten tot ik terug was. Ik heb toen een ander bootje gehaald en daar ben ik samen met mijn zusje mee naar huis geroeid. Ik moest goed oppassen dat ik niet in de mist verdwaalde.

Ik ben nog eens heel bang geweest… Ik was in het veld bezig met de paarden toen ik een geluid hoorde boven mijn hoofd. Ik keek omhoog en zag dat er een luchtgevecht gaande was: twee vliegtuigen die elkaar beschoten. Dit overleef ik niet, dacht ik. Ik was ver weg van de boerderij en de paarden werden onrustig. Ik heb ze uit het tuig gehaald en ze laten lopen. Zelf rende ik over de landerijen en sprong ik over de sloten naar huis, zo bang was ik dat ik zou worden neergeschoten.’

Wat heeft u gedaan toen de oorlog voorbij was?

‘Toen we op 5 mei opstonden, werd er gezegd: trek je mooie kleren aan. Maar het werd helaas geen feestje want we hoorden overal knallen. We stonden voor onze boerderij en zagen dat de brug van Steendam werd opgeblazen. Die vloog wel 200 meter de lucht in… Als ik erover praat, zie ik nog die bloedende luchten voor me.

De oorlog was een nare tijd. We hebben vijf jaar opgesloten gezeten en moesten in de avond om 8 uur thuis zijn. Ik heb daardoor geen mooie jeugd gehad. Ik had geen uitjes, geen schoolreisjes, geen contact met andere meisjes in het dorp. Kan je je voorstellen dat je in een de klas zit met mensen die je kunnen verraden? Het was nergens veilig, vooral voor Joden niet.’

 

Archieven: Verhalen

‘Met oma op de kar zijn we onder granaatvuur gevlucht naar Wirdum’

Adam Voetman (1928) was 12 jaar toen de oorlog begon en woonde met zijn ouders en zus in Appingedam. Aan Jordy, Kiandro en Kirsten vertelt hij zijn verhaal. De leerlingen van het Eemsdelta College in Appingedam luisteren aandachtig.

Waar was u toen de oorlog uitbrak?
‘Dat was 10 mei 1940, toen was ik bij een tante in Wirdum. We luisterden naar de radio en hoorden dat de Duitsers Nederland waren binnengevallen. De oudste zoon van mijn tante was militair in Haarlem, en daar werd op dat moment gebombardeerd. Mijn tante raakte helemaal van de kaart. Ik ben toen op de fiets naar huis in Appingedam gegaan. Ik was nog jong, 12 jaar.’

Was u ook bang in de oorlog?
‘In de oorlog woonde ik met mijn zus en mijn ouders aan de Prins Hendrikstraat.
Door het nieuws dat de Duitsers Nederland waren binnengevallen, was ik heel bang geworden. Ik was zo bang dat ik op mijn fiets steeds achterom keek of er Duitsers aankwamen. Ik dacht: straks komen er Duitse soldaten achter mij aan, maar die waren er toen nog niet.

In oorlogstijd mocht je geen radio hebben, maar mijn vader had onze radio stiekem in de kast staan en we luisterden naar de Engelse zender. Wij hoorden: Geachte luisteraars, ons land zal nooit een Duitse provincie worden, hier Radio Oranje.

Ik was ook bang voor mijnen. Zo is mij bijgebleven dat veel wegen waren voorzien van mijnen. Het was gevaarlijk want als je niet goed liep dan konden ze ontploffen. De mijnen lagen als een dambord, als vierkanten verspreid. Ik heb een keer gezien dat een tank op een mijn was gelopen en daardoor helemaal was verwoest.’

Heeft u moeten vluchten?
‘Bij de bevrijding moesten wij evacueren. De Canadezen in Appingedam werden beschoten door de Duitsers vanuit Nansum, dat ligt vlakbij Appingedam, en vanuit Fiemel, dat ligt bij Termunten, en vanuit Borkum, een eiland voor de Duitse kust.
Toen Appingedam zo onder vuur kwam te liggen, zei het gemeentebestuur dat alle bewoners de stad moesten verlaten.

Mijn opa en oma woonden destijds bij ons. Mijn oma liep niet meer zo goed, ze waren ook al in de tachtig. Gelukkig had een buurman een handkar achter zijn huis staan. Ik heb toen de handkar gepakt en met oma op de kar zijn we, samen met een tante en haar drie kleinkinderen, onder granaatvuur gevlucht naar Wirdum.

We moesten 6 kilometer lopen naar het huis van mijn tante in Wirdum, dat duurde ongeveer een uur. We hoorden dat er werd geschoten en gebombardeerd. We dachten dat het er veiliger was, tot ook Wirdum werd beschoten vanuit de hoge toren in Farmsum. Bij die beschieting zijn veertig Canadese militairen gesneuveld, dat heb ik allemaal gezien.

Moet je nagaan, die soldaten waren helemaal van Canada naar Normandië gekomen en toen naar ons in Wirdum, waar ze alsnog sneuvelden. We zijn gaan kijken bij de begrafenis van de militairen. Ik weet nog dat er doedelzak werd gespeeld.’

Archieven: Verhalen

‘Dat gebrul kan ik nog steeds horen’

Sophia, Jesper, Caitlyn en Thijs van basisschool De Romte in Tytsjerk bezoeken meneer Rinse Rinsma (87). Hij was drie jaar toen de oorlog begon. Hij heeft de eerste jaren van de oorlog niet bewust meegemaakt. Hij had een broertje en een zusje en woonde aan het begin van de oorlog in Gorredijk. In 1943 verhuisde het gezin naar Nieuw-Schoonebeek  naar een huis met een grote schuur.

Bent u bang geweest in de oorlog?
‘In het begin niet, toen was ik te jong om het te beseffen. In 1943 verhuisden we naar Nieuw-Schoonebeek aan de Duitse grens. Daar weet ik nog vrij veel van. We liepen naar school, een vriendje en ik. Ik was een jaar of zes. Het was kilometers ver, want het was een lang dorp. We liepen onder een grijze lucht van vliegtuigen, het waren Engelse en Amerikaanse vliegtuigen die onderweg waren naar Duitsland. Het gebrul van de vliegtuigen kan ik nog steeds horen. Dat is een geluid dat je nooit meer vergeet.’
‘Wat ik ook nog weet, is dat we op een gegeven moment het gierende geluid van een vliegtuig hoorden, dat scheerde vlak over het dak van ons huis. Bij de overburen, bij boer Nanning, kwam het zo’n vijftig meter achter zijn huis in de grond terecht. De Engelse piloot was er met de schietstoel uitgekomen en die zat bij ons in de boom. De Duitsers stonden onder de boom met hun geweren in de aanslag om hem te arresteren, dat was wel beangstigend.’
‘Na de oorlog heb ik wel nachtmerries gehad van vliegtuigen die overkwamen. Ik hoorde dan het geluid van die vliegtuigen weer en in die dromen viel ik dan altijd uit een vliegtuig. Gelukkig landde ik dan altijd wel zacht in een berg hooi.’

Heeft u ook last gehad van de hongerwinter?
‘Wij hebben niet echt honger gehad, we woonden tussen de boeren. Die boeren slachtten soms stiekem een dier en brachten dat bij ons. Want ze dachten dat de Duitsers vast geen inval bij ons zouden doen, omdat er een Duitse kapitein bij ons in huis woonde.  Dan brachten ze ’s nachts de geslachte varkens bij ons achterom en daar kreeg onze mem dan ook wat van. Ik weet nog dat wij daar als kinderen kleine worstjes van kregen, heerlijk! De Duitse kapitein is er gelukkig nooit achter gekomen, want die ging altijd door de voordeur.’
‘Wat ik me verder nog herinner, is dat vrouwen uit het Westen met lege kinderwagens naar de boeren bij ons in de buurt gingen, ze probeerden aan eten te komen. Ze kwamen helemaal lopend naar ons, in het Oosten. Ze waren soms wel dagen onderweg. Ze ruilden dan sieraden voor boter of meel. Als ze dan weer terug naar huis liepen werd het eten soms door de Duitsers afgepakt, omdat de Duitsers dat nodig hadden. Dat was zo gemeen.’

Zijn er ook mensen omgekomen die u kent?
‘De vader van mijn vrouw was, net als mijn vader, ook politieagent. Van de Duitsers kreeg hij opdracht om mensen op te pakken voor de Arbeitseinsatz, om in Duitsland te gaan werken. Maar de avond en nacht tevoren waarschuwde hij de mensen dat er een razzia zou komen en dat is hem fataal geworden. In september 1944 is hij verraden. Hij werd opgepakt in Veenwouden en is naar het Talmahûs gebracht. Daar mocht mijn schoonmoeder nog een pakje met brood brengen. Wat mijn vrouw altijd zei: ‘Hij reed toen in een auto voor ons huis langs met de handen op de rug gebonden.’ Dat kon zij niet zien, maar hij kon alleen maar met zijn hoofd knikken. Hij werd naar het Huis van Bewaring in Leeuwarden gebracht. Mijn schoonmoeder ging er elke dag op de fiets, vanuit Veenwouden, naar toe om hem te zien, maar ze werd niet binnengelaten. Toen op een dag, en dat is zo gemeen, zeiden ze tegen haar: ‘U mag wel doorlopen’. Maar toen was de cel leeg. Haar man was toen onderweg naar St. Nicolaasga. Als vergelding voor omgekomen Duitse soldaten in Friesland werden vier gevangenen, waaronder de vader van mijn vrouw, naar St. Nicolaasga gebracht en daar gefusilleerd. Hij kwam thuis in een kist met een watje in het oog. Dat is mijn vrouw altijd bijgebleven. Ze was toen net zes jaar. Mijn vrouw wilde er perse later niet naar toe, naar het huis van bewaren De Blokhuispoort, de herinnering was te heftig voor haar.’

 

 

 

Contact


Heb je een vraag aan ons? Wilt u meedoen als verteller, als basisschool, of een bijdrage leveren door een interview te begeleiden? Neem contact op, we helpen graag verder.

Christine: +31 6 816 834 18

NL41 TRIO 0254 753892