Archieven: Verhalen

‘Ik riep: roodvonk heerst hier!’

Skay, Ayoub, Ace en Autumn luisteren vol aandacht naar het verhaal van mevrouw Verheem. Mevrouw Verheem was tien jaar toen de oorlog begon en ze zat op de Veronicaschool. Ze woonde op Turfmarkt 10 met haar ouders en haar vijf jaar jongere zusje.

Had u honger in de oorlog?
‘De echte honger heb ik gelukkig niet gekend. Mijn vader kwam overal omdat hij zieken vervoerde met een auto. Hij moest ook wel bij boerderijen zijn en dan kreeg hij altijd wat mee. Dankzij zijn werk, kregen we te eten. Ik weet nog goed dat we tulpenbollen moesten eten, dat vond ik wel gek smaken. Al het eten was op de bon. Ik moest dan brood halen bij de bakker op de lange Margarethastraat. Een brood kostte vier bonnen, maar ik gaf er maar drie. Dan kreeg ik het brood toch mee. Bij de gaarkeuken kon je een pannetje soep halen. Dan moest ik wel drie uur in de rij staan.’

Heeft u wel eens iets spannends meegemaakt?
‘Het spannendst was toen de Duitsers aan de deur bonsden. Het was in de ochtend en mijn moeder was brood aan het smeren. We zouden net naar school gaan. Met hun zware laarzen trapten de Duitsers tegen de deur. Er was een razzia. Ze zochten naar alle mannen die konden werken in Duitsland. Mijn moeder bibberde van angst. We woonden in een bovenhuis, en toen zei mijn moeder tegen mij: ‘Ga jij maar naar beneden en zeg dat er roodvonk is.’ De Duitsers waren doodsbang voor besmettelijke ziektes. Dus ik ging naar beneden en riep: ‘Nee kan niet! Roodvonk heerst hier!!!’ Het hielp want de Duitsers liepen weer door.’

‘Mijn vader luisterde stiekem naar Radio Oranje en de berichten schreef hij op en stopte hij in zijn binnenzak. Hij is een keer aangehouden op de hoek van de Gedempte Oude Gracht en de Kleine Houtstraat. De Duitsers zette hem tegen de muur en doorzochten zijn spullen. Gelukkig hebben ze de berichten in zijn borstzak niet gevonden. Mijn vader was daarna wel bang. Hij is toen ondergedoken in het ziekenhuis, bij de Mariastichting.’

Hoe heeft u de bevrijding gevierd?
‘De bevrijding kan ik me goed herinneren. Ik stond met mijn ouders en de buren voor de deur te juichen dat de bevrijding er was en we stonden uitbundig te zingen. Op dat moment werd er van de overkant van het Spaarne uit het Gerzon gebouw geschoten door Duitsers die daar nog zaten. Zij waren boos omdat wij feestvierden.

Het was heel eng, de kogel vloog pal naast mij in de muur bij de deur. Mijn buurmeisje werd in haar arm geraakt. Ze was gewond. Nog steeds kan je zien waar de kogelinslag was. Op Turfmarkt 10 heb je twee deuren met daar tussen een smalle strook baksteen. Bij een van die stenen zie je dat er een stuk uit is, dat was nog van dat schot op bevrijdingsdag.’

 

      

Archieven: Verhalen

‘Stiekem haalden we laarzen en helmen weg’

Johnny, Zainab, Faye en Yara kijken hun ogen uit bij Nol van der Hoorn. Op tafel liggen allemaal spullen; een Duitse helm, een echte bajonet, een persoonsbewijs en de Haarlemse krant van de eerste dag van de oorlog. Meneer van der Hoorn was twee jaar toen de oorlog begon. Hij was de jongste van dertien kinderen en hij woonde aan de Rozenprieelstraat.

Kan u zich het begin van de oorlog herinneren?
‘Het klinkt misschien gek, het moment dat de oorlog begon weet ik nog goed, ook al was ik pas twee jaar. Er was luchtalarm en ik werd in een deken gerold en samen met mijn broertje onder de trap in de kelder gelegd. Tijdens het luchtalarm gingen we altijd met de hele familie in de kelder schuilen. We waren zo arm als een kerkrat, net als veel andere mensen in de buurt. Maar alle buren hielpen elkaar altijd, het was één grote familie. In de buurt zaten overal winkeltjes.’

‘We speelden altijd buiten in de weilanden waar nu Schalkwijk ligt. Ook toen het Rozenprieel gebombardeerd werd in oktober 1940. We renden heel snel naar huis. Ons huis was gelukkig niet geraakt, maar het was echt een verschrikking. Een grote familie in een andere straat was in één klap weg. ‘

Hoe komt u aan deze spullen?
‘In de stoomwasserij op de Kampersingel sliepen Duitse soldaten. Mijn vriendje had een tuin tegen de achterkant van dat gebouw en dan kropen we stiekem naar binnen en dan haalden we laarzen weg en helmen. We hebben nog meer weggehaald, maar dat vertel ik niet. We waren kinderen. Kinderen konden bij de Duitsers geen kwaad doen. Mijn vader maakte van die laarzen schoenen voor ons.’

Hoe kwamen jullie aan eten?
‘Er was veel honger in die tijd, want de Duitsers namen al het eten in. Iedereen was altijd op zoek naar eten. Opoe Sieraad had een prikstok en stond bij het lossen van de aardappelen bij de opslagplaats. De aardappelen die wegrolden, prikte opoe Sieraad op met haar stok. Toen schoot een mof op haar… Nou dat heeft hij geweten. Het hele Rozenprieel kwam op hem af! Hij wist niet hoe snel hij moest schuilen in de BLO-school.’

‘Er was ook eens iemand, een Duitse soldaat, die stoer wilde doen. Hij ging van de Rustenburgerbrug die open stond, springen, van de top. Hij viel plat op z’n buik op het water en moest meteen naar het ziekenhuis.’

Hoe heeft u de bevrijding gevierd?
‘De bevrijding was geweldig. Ik stond op de hoek van de Herenvest. Die Canadese soldaten kwamen uit Amsterdam. Het was een gekkenhuis. Ieder weekend hadden we feest. Dan was er een podium gebouwd in de Van Marumstraat en dan dansten neven van mij als Hawaï-meisjes met een rieten rokje met een bloemenkrans. Het waren mooie tijden. Mijn vader had de eerste prijs. Hij had een Rozenprieel voor de deur gemaakt: met dennengroen en rozen er doorheen, over de stoep zodat de mensen erdoorheen moesten lopen.’

 

   

   

Archieven: Verhalen

‘Ik zag in de zoeklichten een vliegtuig overvliegen’

Alejandro, Sam en Rolf en kregen van mevrouw Feye een grote beker met ijs tijdens het interview. Mevrouw Feye was vijf jaar toen de oorlog uitbrak. Ze woonde in de Trompstraat aan de rand van het Houtvaartkwartier naast de bollenvelden. Ze had een klein broertje en zusje, een tweeling.

Was u wel eens bang?
‘Tijdens het luchtalarm was ik altijd erg bang. Toen ik een keertje alleen thuis was, verstopte ik mij onder de divan, een soort bank. Een andere keer was ik buiten toen het alarm ging. Toen kroop ik in de struiken. Zo bang was ik. Ik woonde vlakbij de grote Bavo Basiliek. Daar stond een zoeklicht op. Op een avond zag ik vanuit mijn huis in dat zoeklicht een Engels of Amerikaans vliegtuig overvliegen. Tijdens het bombardement op de Amsterdamse Buurt was mijn moeder een poppenwagen voor mijn verjaardag aan het halen. Ik was zo bang dat er iets met haar gebeurd was, maar gelukkig kwam ze weer thuis.’

Wat heeft u gegeten in de oorlog?
‘In de Hongerwinter heb ik bloembollen, brandnetels en dovenetels gegeten. Brandnetels vond ik lekker. De bloembollen maalden we in de koffiemolen. We zochten op straat naar takjes voor in de kachel. We hadden een grote, zwarte kachel waarop de fluitketel stond. Hierin verwarmden we het water.’

Kende u iemand die moest onderduiken?
‘Mijn neef van achttien jaar zat ondergedoken onder de keukenvloer van ons huis. Maar dat wist ik helemaal niet. Het was veiliger dat kinderen dat niet wisten. Mijn neef verstopte zich, omdat hij niet in Duitsland wilde werken. Alle jongens en mannen vanaf ongeveer zeventien jaar moesten in Duitsland werken. Dat was heel zwaar werk. Mijn vader heeft in Duitsland gewerkt. We waren heel blij toen hij weer thuiskwam.
De bevrijding was een groot feest. Overal werd gedanst, ook op de Grote Markt. Mijn neef die bij ons ondergedoken zat, was weer vrij. Iedereen was zo blij dat we weer vrij waren.’

Archieven: Verhalen

‘We zagen een regen van bommen vallen’

Nicky, Gian en Sjim helpen mevrouw Dingerdis in de keuken om limonade te maken en thee te zetten. Mevrouw Dingerdis was vijf jaar toen de oorlog begon. Ze woonde in de Bastiaansstraat in Haarlem. Ze was de vierde van vijf kinderen. Haar vader werkte als mandenmaker in een werkplaats op de Burgwal.

Hoe kwam u aan eten in de oorlog?
‘Tijdens de Hongerwinter ben ik vaak met mijn moeder naar boeren in de Haarlemmermeer gelopen. Dat duurde soms uren. We stonden dan in lange rijen voor tarwe. Mijn ouders hebben veel mooie spullen uit het huis geruild voor eten; servies, beddengoed en zelfs de trouwringen. Eén koektrommel van het mooie servies heb ik nog bewaard.
We hadden zes geiten in de tuin. De geitenmelk ruilden we met de buren voor eten. Toen de Hongerwinter langer duurde, werd er soms een geit geslacht. Dat was natuurlijk fantastisch, want dan hadden wij vlees dat we gingen braden. Uiteindelijk was er nog maar één geit over die Kees heette. Hij stond in het gras. Er was een man die mijn vader 500 gulden wilde geven voor de geit, maar dat wilde mijn vader niet. De volgende dag kwam er iemand aan die zei dat het niet goed ging met de geit. Er was een paard op de uiers gaan staan, dus geit Kees moest geslacht worden. Dat vond mijn vader heel erg, want hij had de geit willen houden.’

Heeft u ook iets engs meegemaakt?
‘Ik speelde vaak met de buurtkinderen op straat en in de weilanden achter ons huis, daar ligt nu Schalkwijk. Op 16 april 1943 speelden ze met z’n allen ver in de weilanden. Het luchtalarm ging af. De kinderen renden zo snel mogelijk naar huis, alle slootjes over. Er vlogen Engelse bommenwerpers over en we zagen een regen van bommen naar beneden vallen op de Amsterdamse buurt, dus vlakbij ons eigen huis! Er was veel paniek en chaos. Tijdens dit bombardement zijn er 85 doden gevallen.’

Heeft u ook wel eens een Duitse soldaat gezien?
‘Tijdens een razzia kwam er eens een Duitse soldaat ons huis doorzoeken. De Duitsers hadden de buurt afgezet en doorzochten alle huizen op jonge mannen. Zij werden opgepakt om in Duitsland te werken. Mijn vader en oudste broer zaten verstopt op onze geheime zolder. De Duitse soldaat heeft mijn vader en broer niet gevonden, wel zag hij bij ons een foto hangen van mijn kleine broertje toen hij nog een baby was. De Duitser kreeg tranen in zijn ogen, want hij had zelf ook een baby.’

‘Bij een andere razzia is mijn vader wel opgepakt met nog vier andere Nederlanders. Mijn vader had een wieltje in zijn hand van een fietsje of een kinderwagen. Dat heeft hij toen weggegooid in de bosjes. De Duitser die hun bewaakte vroeg: ‘Wat is dat?’ Mijn vader zei dat het niks was, maar de Duitser was nieuwsgierig en dook de bosjes in. Toen heeft mijn vader die Duitser een schop gegeven, en vloog hij die bosjes in. Alle mannen zijn toen heel hard weggerend. Er werd op ze geschoten! Ze hebben enorme mazzel gehad. Mijn vader is goed thuisgekomen, maar het was wel levensgevaarlijk.’

 

Archieven: Verhalen

‘We liepen op blote voeten door de sneeuw naar Friesland’

Frans, Norah en Ella bezoeken mevrouw Nuijten, in haar gezellige woning heeft ze een parkiet Coco. Mevrouw Nuijten was twaalf jaar toen de oorlog begon en ze woonde op de Sperwerstraat. Ze woonde met haar moeder, haar oudere broer en drie jongere zusjes.

Kan u zich het begin van de oorlog nog herinneren?
‘Ik kan me de eerste dag van de oorlog nog goed herinneren. Ik was op 6 mei twaalf jaar geworden en op 10 mei vlogen de Duitse vliegtuigen over om de Hoogovens te bombarderen. Er reed een tank door de straat! Het was oorlog.

Onze buurman was een oude opa, hij had een radio. Stiekem gingen we via de tuin achterom bij hem naar binnen en dan luisterden we naar de Engelse zender. We moesten heel goed opletten dat niemand het kon horen. Dan hoorde we onze koningin “Willemientje” dat was heel spannend. Zo hoorden we hoe het ging met de oorlog. De buurman bewaarde de radio onder de grond in de tuin.’

Was u wel eens bang?
‘Ik was altijd bang voor het luchtalarm. Dan moest je snel vluchten naar een schuilkelder. Op een dag was ik met een vriendin op stap. Opeens kwamen er vliegtuigen die bommen gooiden. Snel doken mijn vriendin en ik onder de brug, vlakbij de Amsterdamse poort. Vanuit onze schuilplek zagen we zo, de bommen voorbijkomen. Ze kwamen vlakbij in de Amsterdamse buurt terecht. Een lawaai en een stof. Het was heel eng.’

Hoe kwam u aan eten?
‘In de hongerwinter heb ik samen met mijn zusje Jeanne van negen jaar, hongertochten gelopen. Het was een ijskoude winter en we hadden alleen houten kleppers aan onze voeten. Iedere keer ging het bandje stuk en moest ik het maken om verder te lopen. Toen ben ik op blote voeten door een meter sneeuw naar het noorden gelopen tot aan Friesland. We kregen een rode kool en daar was ik zo blij mee. Maar op de afsluitdijk was er een Duitse controle en die soldaat pakte het kooltje van me af. We waren versteend van de kou.’

‘Aan het einde van de oorlog moesten we ons huis uit. We werden ondergebracht in een piepklein huisje waar wij met vijf kinderen in een bovenhuis zaten en beneden een gezin met acht kinderen zat. Het was veel te krap. We sliepen met z’n allen bij elkaar. Het was zo koud en er waren geen dekens want die hadden we moeten inleveren. Van een jutezak maakten we een dekentje en daar lagen we dan onder. Omdat het zo koud was, zijn we naar ons oude huis gegaan en daar hebben we de kastdeuren en houten panelen losgemaakt en meegenomen. Die zaagden we in stukjes om de kachel te laten branden. We deden alles om het maar een beetje warm te krijgen.’

‘Op een dag kwam ik met mijn zusje uit Zandvoort gelopen. We waren bij de Leidsevaart op de brug, toen een Duitse soldaat ons tegen hield, we mochten niet meer verder lopen. En toen gebeurde iets vreselijks: er werden tien mensen tegen de muur gezet en doodgeschoten. Wij moesten verplicht kijken en konden niet stiekem weglopen, want dan schoten ze je neer. Ik ben dit mijn leven lang niet vergeten.’

 

 

 

Archieven: Verhalen

‘In de oorlog is bij Hollandia Kattenburg iets vreselijks gebeurd’

Op de fiets vertrokken Hamza, Shaerna en Zakaria vanaf hun school, De Vier Windstreken in Amsterdam-Noord, naar de flat waar Ria Schifflers woont. Mevrouw Schifflers vertelt bij binnenkomst dat als je ouder wordt alles een beetje minder wordt. Ze kan niet meer goed lopen, niet meer zo goed horen en ze ziet ook steeds slechter. Vertellen lukte haar nog goed. Ze was 4 jaar toen de oorlog begon, en woonde – totdat haar tweeling broertje en zusje geboren werden – boven de bioscoop op het Mosveld. Dat was heel leuk want ze kon vanuit haar slaapkamer iedere film ‘meehoren’.

Hoe was het bombardement?
‘Mijn vader had een houtwinkel op de Papaverweg, dat was vlakbij de Fokkerfabriek. Die fabriek was in beslag genomen door de Duitsers. De geallieerden probeerden die fabriek een aantal keer te bombarderen en dat ging dan mis. Wij zijn gelukkig nooit gebombardeerd maar in ons huis waren wel de ramen en de deuren weg. Eigenlijk alleen de muren van het huis stonden er nog, de rest was weg. Toen verhuisden we naar een ander huis in de straat dat leeg stond omdat de bewoners ervan opgepakt waren. Als er luchtalarm kwam was mijn moeder erg bang. Ze ging dan op de wc zitten, dat was de enige plek waar geen ramen in zaten. Ze had dan één baby op de ene arm, de andere baby op de andere arm en ik daarnaast. En je zit dan daar en je ziet niks natuurlijk, want de deur bleef dicht. Totdat het weer veilig was en dan konden we er weer uit. Dat was heel angstig.’

Waarom ging uw vader onderduiken?
‘Alle mannen boven de 18 jaar moesten zich melden om in Duitsland te gaan werken. Er waren heel veel mannen die gingen onderduiken. Mijn vader ook, hij heeft achterin de houtwinkel ondergedoken gezeten. Daar lag een hele grote berg houtkrullen. Onder die berg had mijn vader een hok getimmerd en daar kon hij zich goed in verstoppen. Op de Kamperfoelieweg, tussen de Hortensiastraat en de Ribesstraat, zaten allerlei winkels. Eén daarvan was een bakker die met karren het brood rondbracht bij de mensen. Maar hij verstopte onder in de kar geweren en die bracht hij naar mannen in Noord die ermee konden schieten en dus in het verzet zaten. Op een nacht kwam de bakker langs de winkel van mijn vader met twee karren waar wapens in zaten verstopt. Opeens hoorden ze in de verte Duitse militairen aankomen. Toen heeft mijn vader snel de winkel opengedaan en die twee karren zijn naar binnen gebracht. De Duitsers hebben ze nooit gevonden. Dat was een spannende tijd hoor, vooral voor mijn moeder.’

Hoe kent u de Hollandia Kattenburgfabriek?
‘Na de oorlog, toen ik 17 jaar was, ging ik werken bij de Hollandia Kattenburgfabriek, daar maakten ze regenjassen. Ik werkte op kantoor. In de oorlog is daar iets vreselijks gebeurd dat altijd veel indruk op me heeft gemaakt. Op 11 november 1942 zijn daar tijdens een razzia 367 Joodse medewerkers afgevoerd. Kan je het je voorstellen, dat zijn wel zes bussen vol met mensen! Meisjes van 14 jaar, want in de oorlog mocht je op die leeftijd al gaan werken, maar ook mensen van 70 jaar. Ook hun familieleden zijn opgepakt en weggevoerd. In totaal waren dat wel 826 mannen, vrouwen en kinderen. De meesten van hen zijn vermoord in concentratiekampen. Nog ieder jaar wordt op 11 november deze razzia herdacht bij het monument aan het IJplein waar vroeger de fabriek stond. Het is geen leuke dag maar wel een bijzondere dag.’

Archieven: Verhalen

‘Mijn ooms hebben vliegtuigonderdelen gesaboteerd’

Kayra, Wasim en Kieron ontmoeten Janny Feenstra in het peuterlokaal op school. Mevrouw Feenstra is in 1946 geboren, net na de oorlog. Ze vertelt het verhaal van haar moeder die als middelste in de oorlog opgroeide in een gezin met negen kinderen. En het verhaal van haar getraumatiseerde vader. Zijn eerste vrouw waar hij net drie maanden mee getrouwd was, werd opgepakt omdat ze Joods was en geen ster droeg. De drie leerlingen van De Vier Windstreken in Amsterdam-Noord luisteren aandachtig en leven zich helemaal in in het bijzondere verhaal dat mevrouw Feenstra met foto’s en kranten illustreert. Ze komt uit een dappere familie.

Hoe was het voor je moeder om op te groeien in zo’n groot gezin?
‘Dat was wel gezellig. Mijn opa was tramconducteur en hij was het helemaal niet eens met alles wat de Duitsers bepaalden. Op een gegeven moment zei hij tegen zijn collega’s: als we nu met z’n allen niet gaan rijden en het werk neerleggen, dan maken we duidelijk dat we het er allemaal niet mee eens zijn. Dus mijn opa is eigenlijk één van de starters van de Februaristaking geweest. Hij hangt ook met zijn verhaal en een grote foto in het Verzetsmuseum.

‘De twee oudste broers van mijn moeder werkten in de Fokkerfabriek in Amsterdam-Noord. Daar maakten ze vliegtuigonderdelen. Tijdens de oorlog dachten de Duitsers: dat is handig, dat willen we wel zo’n fabriek. Dus ze namen de leiding over de fabriek over. Bertus en Antoon wilden helemaal niet voor de Duitsers werken. Ze verzamelden een groep van negen man en met z’n negenen hebben ze vliegtuigonderdelen gesaboteerd. Dat betekent dat ze onderdelen expres verkeerd in elkaar zetten. Een klein beetje maar, anders zou het opvallen, maar genoeg om schade aan te richten. Ze deden het heel stiekem, niemand wist ervan. Maar op een avond waren mijn opa en oma thuis. Ze wilden net met het gezin gaan eten. De buurman was er zelfs, hij had een pannetje soep gebracht. Ineens kwamen er Duitse soldaten aan de deur. Iedereen moest mee en werd in de gevangenis gestopt, ook de kleine kinderen en ook de buurman. Allemaal in een aparte cel. Ze hebben twee nachten in de cel doorgemaakt, zonder eten en drinken. Mijn moeder vond het verschrikkelijk, ook voor haar kleinere broertjes en zusjes. De buurman was zo bang en had honger, hij heeft in de cel zijn eigen plas opgedronken. De Duitsers hebben ze ondervraagd en het hele huis doorzocht, maar ze vonden niks. Iedereen is vrijgelaten, op Antoon en Bertus na. De hele groep is uiteindelijk opgepakt en naar Soesterberg gebracht. Daar zijn ze allemaal doodgeschoten. Na de oorlog wilden mijn tantes heel graag dat de verzetsgroep niet vergeten werd. Toen is er in de wijk Twiske een straat vernoemd naar mijn twee ooms: De Gebroeders A. en B. Wolfswinkelweg.’

Wat is het verhaal van uw vader?
‘Mijn vader zat tijdens de oorlog in het leger. Hij had – en dat was best bijzonder in die tijd – een rijbewijs. Hij moest soldaten van de ene plek naar de andere vervoeren. Onderweg maakte hij regelmatig vreselijke dingen mee. Beschietingen en bombardementen. Hij heeft het allemaal beschreven in een boek. Hij vertelde toen ik klein ook was best vaak over de oorlog, maar dat waren dan altijd hele nare verhalen. Dat wilde ik toen helemaal niet horen. Als je kind bent wil je leuke verhalen horen en geen nare. Ik heb me er altijd voor afgesloten en ben me pas later gaan interesseren in de oorlog. Mijn vader was getraumatiseerd. Voordat hij met mijn moeder trouwde was hij getrouwd met een Joodse vrouw. Ze heette Helena Pays. Op een dag gingen ze samen naar een concert in het Concertgebouw. Het was eigenlijk verboden voor Joden, maar Helena kon naar binnen omdat ze haar Jodenster die avond niet droeg. Ze is die avond herkend door een man die haar de volgende dag verraadde. Ze is opgepakt en naar het concentratiekamp in Ravensbrück gestuurd. Mijn vader heeft haar nooit meer gezien. Hij was natuurlijk heel boos en verdrietig en ging in het verzet.

‘Aan het eind van de oorlog was er een Joodse man en die wist wie zijn eerste Joodse vrouw had verraden. Hij nam mijn vader in de auto mee naar hem toe. Toen ze voor zijn huis stonden, zei hij: ‘Doe het handschoenenkastje maar open’. Daarin zat een pistool. Maar mijn vader heeft het niet gebruikt. Ik heb later gelezen dat die man allerlei mensen heeft verraden, hij heeft daarvoor levenslang in de gevangenis gezeten.’

Archieven: Verhalen

‘Geloof nooit mensen met mooie praatjes’

Harry Sablerolle kwam naar basisschool De Vier Windstreken in Amsterdam-Noord zijn verhaal vertellen. Voordat Djayden, Hajar, Shaelee en Cicely met het interview konden beginnen moest hij een coronatest doen. Onderweg had hij namelijk gehoord dat een vriendin ziek was. Na een kwartier had hij de uitslag, negatief!, en gelukkig konden ze toen van start. Meneer Sablerolle woonde in de oorlog aan de Meeuwenlaan in Noord.

Was u bang in de oorlog?
‘Ik was zes jaar toen de oorlog begon en ik had twee jongere broertjes en een oudere broer. Waar we woonden kijk je uit op het IJ, dat is waar nu de pont is maar vroeger waren daar vooral fabrieken en een scheepswerf. Ik zat op de basisschool en eigenlijk ging het leven gewoon door. Ik was op school aan het spelen en buiten gingen we voetballen, eigenlijk merkte je er niet zoveel van. Pas veel later begreep ik hoe bang ik in de oorlog was geweest. Ik was al 30 jaar toen ik op een dag een vliegtuig hoorde dat harder gaat dan het geluid, dat geeft een geluid: een gegier en er ploft wat. Ik schrok zo vreselijk… In het trapportaal was het ’t veiligst, daar ging ik zitten. Mijn vrouw lachte erom, maar ik dacht: het is een bóm. Dat is nou oorlog, daar word je bang van, daarom zit die angst bij mij zo diep.’

Wat gebeurde er in de Ritakerk?
‘We waren katholiek opgevoed en op zaterdag ging je dan naar de kerk. Op een dag in 1943 werd gevierd dat de kerk 25 jaar oud was en daar gingen we allemaal naartoe. Vijfhonderd kinderen. Die dag werd de Ritakerk gebombardeerd.

Ik heb de bom niet gehoord want hij ontplofte in de grond. Heel veel glasgerinkel en ik dacht: ik moet eruit zien te komen! Het was pikkedonker door het stof. Ik werd omver gelopen, maar uiteindelijk lukte het en stond ik huilend buiten. Ik ben naar huis gelopen, waar mijn moeder wachtte. Er zijn vijftien doden gevallen, dat viel mee want de kerk zat vol met kinderen en mensen. Mijn broer was misdienaar en had ook in de kerk moeten staan. Mijn moeder had echter suiker nodig en hij moest van haar naar Jamin. Dat was zijn geluk. Anders had hij het niet overleefd. De bom viel precies op de plek waar de misdienaren stonden.’

Hoe kwamen jullie aan eten tijdens de hongerwinter?
Alles was op de bon. Die kreeg je van de gemeente. Daarmee kon je van alles kopen, maar je moet je voorstellen: allemaal lege schappen. Er was weinig. Alles was schaars, er werden aardappelschillen gegeten, daar werd soep van gemaakt of bloembollensoep. Dorst en honger hadden we. Mijn moeder ging met een handkar naar de boeren. Samen met de onderduiker die bij hen woonde. Mensen liepen soms 40 km of meer aan eten te komen. Of op de fiets. Kijk maar op de foto. Ik zat later vier maanden in Lutjebroek bij een weduwe met een kruidenier. Een soort dorp net als Oostzaan. Daar gingen kinderen heen om aan te sterken.’

Heeft u ook leuke momenten beleefd in de oorlog?
‘Tuurlijk! Lekker voetballen op de Meeuwenlaan… Maar een bijzonder moment herinner ik me wel. Mijn vader heeft boeren leren kennen in Watergang. Daar moest ik één keer per week heen om karnemelk en melk op te halen. Als ik daar op die boerderij was, was het zo stil dat ik dacht: hier wordt niet gebombardeerd. Hier hoef ik niet bang te zijn, hier is vrede! Dat waren hele gelukkige momenten…

‘Wat ik jullie mee wil geven: zorg dat er nooit oorlog komt! Geloof nooit mensen met mooie praatjes! Vraag je altijd af: is het waar?’

 
 

Archieven: Verhalen

‘Ik was bijna aan de beurt, maar de Duitsers kwamen eraan’

Omdat ze een tijdje in de file hebben gestaan, komen ze een beetje laat aan bij Riki Simonis. Dat is heel jammer, want Ecenaz, Dilay en Rohaan, van OBS de Vier Windstreken, hadden nog veel meer vragen gehad voor mevrouw Simonis. Ze was 9 jaar toen de oorlog begon en heeft nog veel herinneringen, zowel aan de tijd dat ze nog in Amsterdam-West woonde, als aan het leven in Amsterdam-Noord, in de Elzenstraat, waar ze in 1943 met haar familie ging wonen.

Hoe zag uw familie eruit?
‘Ik had een vader en moeder, een oudere broer en een oudere zus. Mijn broer had eigenlijk naar Duitsland gemoeten, maar hij leerde voor onderwijzer en kreeg een soort pasje waarop stond dat hij niet in Duitsland hoefde te werken. Maar daar hielden niet alle Duitsers rekening mee, dus mijn vader had in ons huis een schuilplaats gemaakt. Wij hadden een bovenhuis met twee verdiepingen en de bovenste verdieping had een schuin dak en dat was onze slaapkamer, maar de muur was recht. Mijn vader ontdekte door op dat muurtje te kloppen, dat het hol was erachter. Toen heeft hij heel voorzichtig het behang losgehaald en met een dik mes de muur open gesneden. Hij legde er een matras en deken voor mijn broer en als we hoorden dat er Duitsers kwamen, dan ging mijn broer daar liggen. In 1943 is er een grote razzia geweest, dan kwamen ze mensen oppakken. Er zijn toen een heleboel mannen in Amsterdam-Noord opgepakt.

Wij hadden een groot voordeel, dat we in Noord woonden en de pont hadden. Er waren nog geen tunnels, dus iedereen kon alleen maar met de pont in Noord komen. Zo konden wij altijd weten of de Duitsers naar Noord kwamen. ‘

Bent u ooit bijna opgepakt?
‘Een keer in Amsterdam-West. Ik woonde vlakbij het Jan van Galenplantsoen en daar zat een aantal tuinders. Ze verbouwden groenten. In onze straat ging het gerucht dat we daar groenten konden kopen. Alles was al heel schaars. Toen ben ik met mijn schooltas, met mijn gympak erin, naar die tuinderij gegaan om groente te halen. Ik was bijna aan de beurt, maar de Duitsers hadden het ontdekt en kwamen eraan. Die tuinder heeft gauw de plank weggehaald over de sloot en wij zaten in het park. Toen wilden ze mij meenemen. Maar inmiddels had mijn moeder het gehoord. Ze was op weg naar mij toen ze een politieagent aansprak en zei: ‘Mijn dochter is weer niet uit school gekomen na de gymnastiek en ze loopt elke keer weg’, wat natuurlijk helemaal niet waar was. De politieagent zei: ‘Ik ga uw dochtertje wel zoeken’. Toen heeft hij mij eruit gehaald. ‘Ben jij Riki? Jij moet bij je moeder komen.’ En toen was ik er weer uit. Ik was een jaar of 10, 11, denk ik. Dat vind je wel eng dan.’

Hoe was het in de Hongerwinter?
‘Dat was heel naar, want we hadden heel erg honger. Je kreeg een half brood per persoon per week. Dus je moest met 10-12 sneden, 7 dagen doen. En we aten tulpenbollen, suikerbieten. Maar wij hadden één groot voordeel: mijn tante uit Groningen had familie in de Wieringermeer. Dat was een boer. Mijn vader en moeder mochten er één keer per maand komen. Mijn vader was kleermaker en ze gingen drie dagen naar de Wieringermeer. Mijn vader ging kleding naaien voor de boer, zijn vrouw en zijn zonen en mijn moeder hielp bij het huishouden. Dan kregen ze geen geld, maar eten mee. Tarwe, aardappelen, tuinbonen. Wij hadden dus een beetje meer dan iemand anders. Het voordeel was daarbij dat we in Noord woonden, want de Duitsers stonden bij de pont en mensen die met de fiets eten gingen halen bij de boeren, konden het bij de pont aan de Duitsers inleveren. Er waren wel mensen die, als ze zagen dat er Duitsers bij de pont stonden, een stukje terug fietsten en aanbelden, ook bij ons, bij wildvreemde mensen en vroegen ‘mag ik hier mijn tas neerzetten en dan morgen komen ophalen?’. Daar zeiden wij altijd ja op. Er waren ook mensen die de volgende dag hun tas kwamen halen en dan zeiden de mensen ‘nee hoor, die heb je helemaal niet bij mij gebracht’. Die hadden het zelf gepikt, want die hadden ook honger. Dat hebben wij nooit gedaan.’

Archieven: Verhalen

‘Ineens hadden ze een baby die ze niet kenden’

Akin, Efecan, Safiye en Yasmin worden warm ontvangen door Marian Schaap. Ze heeft heerlijke chocolate chip koekjes gebakken en de chocomel staat al klaar. Mevrouw Schaap is geboren in 1944 en heeft zelf geen herinneringen aan de oorlog, maar ze heeft veel te vertellen aan de leerlingen van OBS De Vier Windstreken in Amsterdam-Noord. Ze begint bij het verhaal van haar Joodse zusje, die tijdens de oorlog bij haar ouders werd ondergebracht.

Hoe is uw zusje bij u terechtgekomen?
‘De ouders van mijn zus – zo noem ik haar, ze is anderhalf jaar ouder dan ik – werden opgehaald door de Duitsers. Ze was toen 10 maanden en zou meegaan met haar ouders, maar op het laatste moment bedacht haar moeder zich en bracht ze haar dochtertje bij de buren, gewikkeld in een dekentje, met het trouwboekje van haar ouders en een foto van haar met haar moeder.

‘Mijn ouders hadden zich aangemeld bij het verzet om onderduikers in huis te nemen en ze is toen via het verzet bij mijn ouders gebracht. Ineens hadden ze een baby van 10 maanden die ze niet kenden. Nachtenlang heeft mijn moeder haar handje vastgehouden.’

Wat is er na de oorlog met uw zusje gebeurd?
‘Haar ouders zijn bij aankomst in Sobibor vergast. Na de oorlog kwam er een rechtszaak over de voogdij, haar enige oom die de oorlog had overleefd, wilde dat ze bij een vriend van haar ouders zou komen te wonen. Deze foto is gebruikt bij de zaak [Marian laat een oude zwart-wit foto zien waar drie kinderen op staan: haar zus, zijzelf en haar broertje]. Dankzij de foto besloot de rechter: deze kinderen horen bij elkaar. Ze was gewoon de oudste dochter van het gezin. Toen mocht ze bij ons blijven.’

Wat deed uw vader?
‘In de oorlog werkte mijn vader bij Fokker. Fokker was door de Duitsers ingepikt, en er waren verzetsmensen die niet begrepen dat hij daar werkte — hij werkte daar op kantoor. Maar hij zag dan de lijsten met namen van mensen die opgepakt moesten worden op het werk om in Duitsland te gaan werken, in bijvoorbeeld munitiefabrieken. Dan kon hij ze inlichten zodat ze konden onderduiken. Mijn vader was er nooit erg spraakzaam over. Hij dacht: als je iets goeds doet voor een ander, hou je gewoon je mond erover. Hij vond eigenlijk dat iedereen een ander hoort te helpen.’

 

 

Contact


Heb je een vraag aan ons? Wilt u meedoen als verteller, als basisschool, of een bijdrage leveren door een interview te begeleiden? Neem contact op, we helpen graag verder.

Christine: +31 6 816 834 18

NL41 TRIO 0254 753892