Archieven: Verhalen

‘Om Pierre te herdenken, hebben we nog lang zijn stoel vrijgelaten’

Djake, Aras en Tess van basisschool De Handreiking in Eindhoven zijn op bezoek bij Piet Hoppenbrouwers. Hij is bij hen in de klas geweest om over de oorlog te vertellen, maar hij heeft nog veel meer verhalen over die tijd. Toen de oorlog begon was meneer Hoppenbrouwers 6 jaar.

Kunt u ons vertellen wat er gebeurde met ome Sjef?
‘Ome Sjef was een broer van mijn vader en zijn vrouw was een zus van mijn moeder. Zoals je weet moest je in de oorlog alles met bonnen kopen, en ome Sjef had de sleutel van het kantoor waar de bonnen bewaard werden… Op een avond kwamen er mensen aan de deur die de sleutel wilden hebben. Maar die gaf ome Sjef natuurlijk niet. Hij is toen opgepakt en via Vught en Westerbork naar een kamp in Duitsland gebracht. Daar was hij van 1943 tot 1945. Na de bevrijding is hij via een grote omweg door Europa weer thuisgekomen. Iedereen was blij dat hij weer terug was, maar zijn vrouw had inmiddels een andere man, want ze dachten dat Sjef dood was. Dat was voor hem natuurlijk een grote teleurstelling. Later heeft hij zelf nog een andere vrouw leren kennen, waarmee hij getrouwd is.’

Hoe vierden jullie verjaardagen tijdens de oorlog?
‘Wij hadden een winkel aan huis. Als ik jarig was, mocht ik twee of drie vriendjes uitnodigen en wij kregen dan als traktatie een beschuit met pudding erop. Cadeautjes kreeg ik meestal niet. Als de ‘grote mensen’ op bezoek kwamen, moesten wij wegwezen, de straat op of naar boven. Wij mochten niet naar de gesprekken van de volwassenen luisteren. In onze vrije tijd waren wij meestal aan het knutselen. Wij waren erg creatief en deden van alles: schilderen, tekenen, haken, breien, knopen, figuurzagen. Wij verkochten behang in de winkel en met de oude behangboeken wisten wij wel raad: tekenen, knippen en plakken. Ik verveelde mij nooit. Ik heb toen ook leren schrijven.’

Kunt u wat vertellen over het Sinterklaasbombardement?
‘Zondag 6 december tegen de middag kwamen Engelse vliegtuigen, die draaiden om boven de stad. Ze wilden de Philipsfabrieken bombarderen, omdat die oorlogstuig maakten voor de Duitsers. Ze deden dat expres op zondag, zodat er geen burgerslachtoffers zouden vallen. Maar ze hadden een inschattingsfout gemaakt en de bommen vielen niet op de fabrieken maar op de Demer, midden in de stad. De Demer was flink beschadigd, er stonden nog maar weinig gebouwen overeind. Er waren heel veel slachtoffers, waaronder een klasgenootje van mij, Pierre. Wij hebben nog lang zijn stoel vrijgelaten, om hem te herdenken. Mijn oom had een herenmodezaak in het midden van de Demer en die had niets meer over, alleen zijn geldkistje. Dat heeft hij later in Utrecht laten taxeren. Een andere oom had ook niks meer en toen heeft mijn vader geregeld dat zijn kinderen zolang konden logeren bij het ouderlijk gezin van ons dienstmeisje in Heeze. Er zijn die dag meer dan tweehonderd slachtoffers gevallen.’

Archieven: Verhalen

‘Vader deed alles wat de Duitsers zeiden om ons te beschermen’

Thijmen, Bram, Jesmae en Aminah van basisschool De Handreiking in Eindhoven zijn enthousiast onderweg naar Liesbeth Hesling-van den Boomen (1939). Ze gaan haar vragen stellen over de oorlog. die ze meemaakte in haar tienerjaren. Mevrouw Hesling woonde destijds in de wijk Oud Woensel.

Wat herinnert u zich nog van het begin van de oorlog?
‘Ik herinner me nog dat ik, al een tijd voor de oorlog begon, Hitler op de radio speeches hoorde houden. We hadden nog geen tv dus al het nieuws kwam vooral via de radio. Je hoorde ook veel nieuws via andere mensen. Zo hoorden we dat de oorlog begonnen was en dat de koningin naar Engeland vertrokken was.

Wij kinderen wisten niet wat oorlog was en waren dus in eerste instantie niet bang. Maar we werden bang gemaakt. Zo zeiden ze op school: als het alarm gaat, dan komen er vliegtuigen en die laten soms bommen vallen. Zo gauw je het alarm hoort, ren je zo hard als je kan naar huis. Kijk goed op de grote torenklok. Je mag er maar vijf minuten overdoen. En als je er langer overdoet moet je volgende keer op school blijven en moet je schuilen in de grote kelder.

Wij renden dan naar huis. Thuis moesten we onder de eettafel gaan zitten en op tafel zoveel mogelijk kussens leggen. Ze zeiden ons dat als er bommen door het plafond zouden vallen, ze niet door de tafel met kussens zouden komen.’

Wat was er vervelend op de kostschool?
‘Toen ik naar de middelbare school ging, moest ik op kostschool. Dat was verschrikkelijk. Bij de nonnen. Die waren heel streng. Na twee jaar eisten de Duitsers de kostschool op want de school had eigen groentetuinen en daardoor veel voedsel. Ik mocht naar huis terug. Dat voelde voor mij als ‘de bevrijding’.

Vanaf dat moment ging ik naar de middelbare school in Eindhoven. Maar ik had alleen maar de zwarte kleren met witte boordjes uit de kostschooltijd. Dat was de kleding die je bij de nonnen aan moest. Er was geen andere kleding dus moest ik in de zwarte kleren naar school. Kinderen pestten mij ermee. En ze zeiden ook: jij komt uit Woensel, dat boerendorp, daar wonen alleen maar sigarenmakers en boeren. Ik voelde me dan heel klein. Ik voelde me ineens geen persoonlijkheid meer, mijn hele identiteit was weg. De meiden waren zo grof. Mijn zus, die heel goed kon naaien, heeft toen een grote bloem op mijn zwarte jurk geborduurd. En in de zwarte rok maakte ze twee reepjes blauw. Zodat het er iets leuker uitzag.’

Wat deed uw vader?
‘Vader was een hele zorgzame vader die alles deed wat de Duitsers zeiden om daarmee ons te beschermen. Als we fietsen moesten inleveren van de Duitsers, ging hij ze niet verstoppen. Hij zette ze op straat. Ook de radio leverde hij direct in. Hij wilde geen risico’s nemen. We hadden acht kinderen thuis, zes jongens en twee meisjes.

Hij wilde veilig met zijn gezin de oorlog doorkomen. Hij was geen held, maar hij was wel een held voor zijn gezin; hij heeft ons allemaal beschermd, niemand is opgepakt of in de gevangenis gezet. Als de oudste broers, die al op het gymnasium zaten, met brieven thuiskwamen van onderduikers, dan stopten ze die onder het vloerkleed. Zij wilden wél tegen de Duitsers ingaan, maar vader verbrandde de brieven. Hij heeft het gezin altijd beschermd.’

Wat herinnert u zich nog van de bevrijding?
‘Vier dagen voor 18 september stond er ineens bij de hoek van de Kloosterdreef, Woenselsestraat een afweergeschut. Daar stonden jonge Duitse soldaten bij. Toen de Amerikanen Woensel in kwamen, nadat ze in Son geland waren, schoten ze op de Duitse jongens bij het afweergeschut. Die soldaten waren pas 17 jaar en hadden de oorlog ook niet gewild. Mijn broers hebben de jongens nog naar het ziekenhuis gebracht.

De bevrijding was een groot feest. Iedereen vierde feest. Wij kregen een Engelsman ingekwartierd in huis, hij heette Eddy Murphy. Hij was een Engelse ‘ouderlans’ en reed op een hele grote motor. De officieren hadden aan moeder gevraagd of ze onze keuken mochten gebruiken om eten te koken. Verder leefden ze gewoon op straat met hun tanks, auto’s en vrachtwagens. Wij waren bevrijd, maar de rest van Nederland nog niet.

Eddy had als taak alles door te vertellen wat er gebeurde aan het front rond Nijmegen en Arnhem. Dus reed hij op zijn motor naar die omgeving en ging dan weer terug naar de officieren om te melden hoever het daar stond. Hij kwam vaak in de nacht helemaal onder de modder terug. Van moeder mocht hij niet naar de badkamer, hij had een klein kamertje met een opklapbed en daar sliep hij dan. Eddy was een hele aardige jongeman die het heeft overleefd. Toen Nederland bevrijd was, is hij naar Engeland teruggegaan en getrouwd. Jaren later kwam hij bij moeder op vakantie.’

Archieven: Verhalen

‘Wij zagen hoe parachutisten in Son uit vliegtuigen sprongen’

Tijn, Yassin, Fajah en Yara interviewen Dinie van Oudenhoven (1933) over haar herinneringen aan de Tweede Wereldoorlog. Ze was 6 jaar oud toen de oorlog begon en woonde met haar ouders, zeven zussen en een pasgeboren broertje aan de Woenselsestraat in Eindhoven. Haar vader werkte als glasblazer bij Philips. Het was een tijd vol angst, onzekerheid en moeilijke keuzes, zegt ze, maar ook van moed en menselijkheid. Aan de leerlingen van basisschool De Handreiking in Eindhoven vertelt ze haar verhaal.

Hadden jullie een schuilkelder?
‘We woonden met vier families van ons op een rij. Mijn vader had zelf een schuilkelder gebouwd in de tuin, waar we met de vier gezinnen schuilden zodra het luchtalarm afging. Voor de kelder hing een gordijn. Ik vond het heel erg eng. Het harde geluid van het alarm, dat op de nabijgelegen school stond, galmde door de straten. In diezelfde school waren Duitse soldaten gelegerd, waardoor ik en andere kinderen lange tijd niet naar school konden. Hoewel de oorlog dreigend en beangstigend was, bleven wij toch spelen en proberen een zo normaal mogelijk leven te leiden.’

Waren jullie bang voor Duitse soldaten?
‘Ondanks de dreiging van de Duitse bezetting, waren niet alle soldaten vijandig. Mijn moeder riep, ondanks waarschuwingen van buren, soms Duitse soldaten binnen om hen eten te geven. ‘Die soldaten hebben ook honger’, zei ze dan. Dit gebaar van medeleven was niet zonder risico, maar toonde hoe mensen zoals mijn moeder ondanks alles hun menselijkheid behielden.’

Waren er ook aardige soldaten?
‘Tijdens een bombardement moesten we op een dag halsoverkop naar de schuilkelder vluchten. Mijn moeder, die net een flesje pap voor mijn pasgeboren broertje had klaargemaakt, moest het flesje achterlaten. Terwijl de baby ontroostbaar huilde, kwam plotseling een Duitse soldaat binnen. Hij had het gehuil gehoord, was teruggelopen naar de keuken en bracht de fles naar de schuilkelder. Later hoorden we dat deze soldaat was doodgeschoten, misschien wel omdat hij hulp had geboden aan een Nederlands gezin. We zullen het nooit weten.’

Wat was het angstigste moment voor u tijdens de oorlog?
‘Het was vlak voor de bevrijding. In een smal gangetje naast ons huis werd een groot Duits kanon geplaatst. Wij vonden dit doodeng. Op een dag, terwijl we in de schuilkelder zaten, klonk er plotseling een oorverdovende knal. Toen ze na afloop naar buiten kwamen, zagen we dat een granaat een enorm gat in de zijmuur van hun huis had geslagen. Dit maakte duidelijk hoe dichtbij de oorlog soms kwam.’

Hoe beleefde u de bevrijding?
‘De bevrijding was een moment van vreugde, maar ook van gevaar. Wij keken vanuit het raam toe hoe parachutisten in Son uit vliegtuigen sprongen. We wisten dat het einde van de oorlog dichtbij was, maar dat betekende niet dat het gevaar voorbij was. Tijdens de gevechten tussen de Amerikanen en Duitsers moesten we opnieuw de schuilkelder in.

Op een gegeven moment deed ome Kees het gordijn voor de schuilkelder open om te kijken wat er gebeurde. Meteen werd er een granaat naar binnen gegooid. De rook vulde de ruimte en de paniek was enorm. Mijn babybroertje huilde, mensen gilden, en de paniek was groot. Uiteindelijk bleef iedereen ongedeerd.

Later besloot de familie te vluchten. Opa woonde vlakbij en had een paard en wagen, en met vier gezinnen vertrokken we richting Strijp, naar Opoe. Daar verbleven we tot in de nacht, daarna zijn we te voet over de velden naar huis gegaan wegens gebrek aan ruimte bij Opoe.

Toen de oorlog echt voorbij was, vierden we feest op straat. Mensen zwaaiden met vlaggen en er reden bussen en auto’s door de stad. Mijn moeder maakte een pan erwtensoep en deelde die uit. Hoewel er vreugde was, bleef de angst nog lang hangen. Ik bleef na de oorlog nog lang bang voor onverwachte geluiden en sirenes.’

Archieven: Verhalen

‘Ik ben naar Australië gevlucht’

Nimra, Ilham en Yussef van het Mundus College in Amsterdam Nieuw-West intervieuwen meneer Thomas Kho. Meneer Kho is voor het interview naar het Mundus College gekomen. Hij heeft een bijzonder verhaal, want hij is in Papoea-Nieuw-Guinea geboren en zijn vader is Chinees.

Waar komt u vandaan?
‘Ik kom van Papoea-Nieuw-Guinea, dat is een deel van Indonesië. Mijn moeder was Papuaans, mijn vader was Chinees. Ik ben geboren op een paradijselijk eiland met palmbomen. er waren boerderijen, daar verbouwden we zoete aardappelen en maakten we Sago. Sago is een soort meel. Als je het mengt met heet water, wordt het een dikke substantie, die je kunt eten. Papoeas eten dat met vis of vlees. Het is heerlijk!’
‘Tijdens de Tweede Wereldoorlog moesten we naar een ander eiland vertrekken. We reisden van eiland naar eiland in een prauw, een houten boot met een roeispaan. De boot had geen motor. Alles moest met roeispanen, op de golven. Het was een gevaarlijke reis. We gingen met de hele familie aan boord. Ik had drie broers en drie zussen, met mij erbij zeven kinderen. Ik ben de jongste van het gezin. Toen we aankwamen op Biak, was ik nog maar een kleine jongen.’

Waarom was uw Chinese vader in Indonesië?
‘Chinezen zijn handelaren en handelden met de Nederlanders, maar de Indonesiërs hielden niet van Chinezen. Dus de Chinezen werden vervolgd en ze vluchtten van Batavia naar Ambon en daarvandaan verspreidden ze zich verder. Mijn vader ging naar Nieuw-Guinea en de anderen gingen naar andere eilanden. Want als ze bij elkaar bleven, zouden ze vermoord worden. Mijn vader ging naar het eiland, waar ik vandaan kom. Als je daar wilt wonen, in het dorpje, moet je trouwen met een Papoea vrouw. Je moet trouwen en dan ben je welkom. Dan ben je als een koning daar om te gaan wonen. En daar is hij met mijn moeder getrouwd en ben ik geboren.’

Waarom bent u naar Nederland gegaan?
‘Nieuw-Guinea was van Nederland, net als de rest van Indonesië, maar sinds 1945 is Soekarno bezig met om Nederlanders weg te jagen. Toen kwam er oorlog en moesten jonge Indonesische mannen vechten. Ik was toen 18 en ben naar Australië gevlucht. Want ja, als ik in de oorlog zou gaan vechten, zou ik dat niet overleven. Ja, veel vrienden die ik had, zijn gedood. Al die vrienden van mij.’
Mijn familie had geld en ze konden voor me betalen. Ze gaven me een paspoort en ik kon mezelf ontwikkelen. Ik heb dus een tijdje in Australië gewoond, maar uiteindelijk koos ik ervoor om naar Nederland te verhuizen. Ik had al een beetje Nederlands geleerd. Ik sprak het niet goed, maar ik kon het wel begrijpen. Mijn andere broers leerden vooral Chinees, dus zij konden geen Nederlands spreken.’

Had u last van discriminatie?
’In Australië heb ik geen last gehad van discriminatie. Het is een multicultureel land, waar mensen van alle rassen samenwonen. Maar toen ik naar Nederland kwam, voelde ik veel discriminatie, vooral in het begin. Mensen zeiden bijvoorbeeld: ”Ga terug naar je land.” Maar ik sprak de taal ook niet goed. En ik had mijn familie niet hier. Ik ging mensen zoeken, die mij konden helpen. En die waren er ook, ik heb heel veel Nederlandse mensen gekend, die mij hebben geholpen. Ze waren altijd lief.’

Wat voor baan vond u, nadat u had gestudeerd?
Het eerste wat ik deed, was in militaire dienst gaan. Daarna kwam mijn broer naar Nederland, die zei tegen me “Wat wil je?”. Hij vroeg me of ik een huis wilde kopen. Dat wilde ik natuurlijk wel, maar ik had geen geld. Hij zei: “Wij gaan nu een restaurant openen en we willen dat je erbij komt, dan krijg je salaris.” Dat heb ik gedaan en ik heb zo hard gewerkt. Soms 12, 13 uur per dag en zo is het gelukt.’
‘Mijn oudste dochter is nu 50. Zij heeft haar eigen restaurant in Rotterdam, junk vegan food restaurant. Als je vegan wil eten, dan mag je bij haar komen. Het is een modern restaurant. Ik ben daar pas geweest met mijn kleindochter. Heel lekker!’

Archieven: Verhalen

‘De buurman mocht je ook een pak slaag geven’

Ayam, Mandy, Mustafa en Sinem van het Mundus college in Amsterdam Nieuw-West interviewen meneer Sonny Caster. Meneer Caster kwam alleen met het vliegtuig van Aruba naar Nederland. De leerlingen vinden dat heel knap. Hij heeft veel foto’s bij zich en ook een stamboom van zijn familie.

Waar zijn uw ouders geboren?
Mijn ouders zijn in Suriname geboren, maar mijn vader is naar Aruba gegaan, omdat er in Suriname geen werk was. Toen hij een keer op vakantie ging naar Suriname heeft hij mijn moeder ontmoet. Later zijn ze samen op Aruba gaan wonen, getrouwd en hebben vijf kinderen gekregen. Een van die kinderen ben ik.’

Hoe was uw jeugd op Aruba?
‘Toen ik klein was op Aruba, spraken we heel vaak met onze ouders over Suriname. En we werden ook vaak naar een tante of een oom gestuurd, meestal om wat eten te brengen, en dan bleef je daar weer zitten en dan gingen ze met je praten. Ze namen altijd veel tijd om met kinderen te praten en hen uit te leggen hoe de familie in elkaar zit. Ik vond het altijd heel leuk om al die oude verhalen te horen van iedereen. En dan kreeg ik natuurlijk snoep mee als ik weer terug naar huis ging.’

Wat heeft u overgenomen van de Surinaamse cultuur?
‘Het eten en drinken vind ik lekker uit de Surinaamse cultuur, wij werken veel met kip en rijst. Je kunt het vergelijken met de Turkse en Marokkaanse cultuur.’
‘Toen ik naar Nederland kwam, kon ik kiezen: ik kon naar een internaat, een soort studentenhotel of ik kon naar een Nederlands gezin. Ik dacht: ‘Als ik in Nederlands gezin kom, dan leer ik de cultuur veel sneller en veel beter, omdat je gewoon het dagelijks leven van Nederlanders meemaakt.’ Dus ik koos voor een Nederlands gezin en zo ben ik ook in aanraking gekomen met de Nederlands keuken. Veel aardappelen en groenten en niet zoveel vlees in die tijd, maar het was goed. Ik vind het Nederlands eten best lekker.’

Wat zijn de verschillen tussen Surinaamse, de Arubaanse en de Nederlands cultuur?
‘Surinamers en ook Arubanen zijn enorm op familie gericht en Surinaamse kinderen worden zeer beleefd en respectvol opgevoed. In Nederland, toen ik hier kwam, vond ik dat het minder was. Wat me echt opviel was dat kinderen hier ‘jij’ zeggen tegen hun ouders, dat is bij ons absoluut niet. Bij ons zeg je ‘U’. Ook in Suriname, in de buurt waar je woont, noem je iedereen oom en tante. De hele buurt is familie. En toen ik klein was en ik iets verkeerd had gedaan, dan kreeg ik een pak slaag. Ik werd met de riem, hand of met een mattenklopper geslagen. Ook als de buurman zag dat je iets verkeerd had gedaan, dan mocht die je ook een pak slaag geven. Als je vader hoort dat dat is gebeurd, dan heb je de familie te schande gezet. Dus dan moest je je echt schamen. In Nederland is dat allemaal heel anders.’

Heeft uw familie een slavernij-verleden?
‘Ja, van mijn moeders kant heb ik een stamboom gemaakt. In Den Haag heb je een archief, waar je alles kunt opzoeken. Mijn zoektocht gaat terug naar 1803. Ik heb een voormoeder die uit Senegal komt en haar zus ook. Zij waren tot slaaf gemaakten en later hun kinderen waren ook.’

 

 

 

 

 

 

 

Archieven: Verhalen

‘Als baby ging ik mee naar Curaçao’

Milkias, Vadym en Imran van het Munduscollege in Amsterdam Nieuw-West interviewen meneer Romeo Hoost. Romeo komt naar school en heeft veel boeken bij zich om te laten zien. Een boek over Bouterse, maar ook ‘Wij slaven van Suriname’ van Anton de Kom. Meneer Hoost heeft veel meegemaakt, de leerlingen zijn onder de indruk van zijn verhaal.

Wanneer en waar bent u geboren?
‘Ik ben geboren op 16 september 1946. Dus ik ben nu 78 jaar. Ik ben in Suriname geboren. Het was de tijd dat vele Surinamers naar Curaçao trokken. Daar was Shell gevestigd, de oliemaatschappij. Dat bedrijf betaalde goed. Mijn vader was elektricien en verhuisde vanuit Suriname naar Curaçao om bij de Shell te werken. Surinamers kregen van de Shell om de vier jaar betaalde vakantie naar Suriname. Mijn moeder mocht eigenlijk niet reizen, want ze was negen maanden zwanger van mij, maar ze heeft de KLM voorgelogen dat ze pas zeven maanden zwanger was. Ik heb begrepen dat ze om acht uur ’s avonds aankwamen in Paramaribo en ik werd om middennacht geboren. Ik ben dus in Suriname geboren. Na twee maanden ging ik als baby mee terug naar Curaçao.’

Hoe was Curaçao?
‘Het was en het is een mooi eiland. Op Curaçao heb ik wel apartheid leren kennen. Want de Nederlanders, die er voor de Shell werkten, hadden aparte compounds. Dat waren dorpen, die helemaal omgeven waren met muren, en je kwam er niet zomaar binnen als lokale bewoner. Dus daar heb ik apartheid leren kennen, daar woonden Nederlanders van dekoloniale heerser in aparte dorpen.’

Wanneer ging u weg uit Curacao?
‘In 1975 was de onafhankelijkheid van Suriname en toen ging ik daar weer op vakantie. Ik zei toen: “Als ik binnen twee weken een baan vindt, dan blijf ik in Suriname.” Iedereen lachte me uit, want Suriname betaalde slecht en Curaçao betaalde goed. Met mijn eerste baan in Suriname verdiende ik ook niet zoveel, zelfs de eigenaar van het bedrijf lachte me uit. Maar ik zei: ‘Ik ben een nationalist, en ik vind dat je het nationalisme niet praktiseert met woorden, maar met daden.’
‘Eind november 1982 kwam ik naar Brussel voor een congres, ik was voorzitter van de vakbond. Na twee weken zou ik weer teruggaan, maar toen vonden er een moordpartij plaats, door deze man Delano Boutersen, waarbij 15 mensen werden gedood. Toen werd mij geadviseerd om niet terug te gaan naar Suriname. Het was hartje winter, december en er werd mij geadviseerd om een winterjas te kopen, maar ik vond dat ik die niet hoefde, want ik zou toch binnenkort weer teruggaan. Dat is nu 42 jaar geworden. Voilà. Vanaf dat moment ben ik hier in Nederland blijven wonen en heb uiteindelijk toch een winterjas gekocht. Toen ik definitief moest blijven, heb ik mijn vrouw en haar moeder laten halen.’

Kent u iemand in uw familie, die vroeger slaaf was?
’Ja, mijn directe grootmoeder, de moeder van mijn moeder, was een rechtstreekse afstammeling van een slavin en een slaaf. En ze was echt zwart, maar ik vond haar altijd mooi. Als we op vakantie kwamen in Suriname, gingen we een week bij haar logeren. En dan vertelde ze ons verhalen uit haar jeugd, die ze heeft meegemaakt als een slavenkind.’

Gaat u nog wel eens naar Suriname of Curaçao nu
‘Ik heb gezworen dat zolang Bouterse niet achter slot en grendel zit, ga ik niet naar Suriname. Niet dat ik bang was van hem, maar ik vind iemand die crimineel is, die mensen heeft vermoord, achter slot de grendel hoort. Hij is wel veroordeeld, is daarna ondergedoken en is vorig jaar december overleden in zijn schuilplaats. Ik ben een grote tegenstander van Bouterse. Ik heb het principe gesteld. Ik ga niet naar Suriname, zolang hij niet achter de gesloten grenzen zit. Hij is nu overleden. Ik had overwogen om te gaan, maar ik word bedreigd en dus heb ik besloten er niet meer heen te gaan.’

 

 

 

Archieven: Verhalen

‘Je vader heeft veel voor mijn betekend’

Seif, Rana, Dina en Kallista van het Mundus college in Amsterdam Nieuw-West interviewen mevrouw Josine Taus. Mevrouw Taus is opgegroeid in Suriname en ze vertelt hoe het daar was en hoe het voor haar was om naar Nederland te komen. Na het gesprek zegt ze dat ze aan de leerlingen nu al meer heeft verteld, dan ze ooit aan haar eigen kinderen heeft verteld.

Wat herinnert u zich van Suriname?
‘Mijn vader was directeur op een schooltje in een klein dorp. In dat dorp, kwamen kinderen zonder ontbijt op school, dus uit zijn eigen zak betaalde hij brood voor de kinderen. Daarom heeft de school de naam van mijn vader gekregen, de Tausschool, omdat hij zoveel heeft betekend voor die kinderen.’
‘Toen er een keer een feest was op de school, kwam er een dame met een eend onder haar arm op me af, ze zei: ‘Ik heb geen cadeautje kunnen kopen, maar ik heb wel een eend’. Ik kreeg gewoon tranen in mijn ogen. Ik zei: ‘Ah, dat hoeft niet’, maar ze zei: ‘Nee, je vader heeft veel voor mij betekend, neem het mee, ik geef het!’. Dus ik ging met een eend naar huis, ik vond het zo leuk.’

Merkte u dat Suriname een kolonie van Nederland was?
‘Op school hesen we elke dag de Nederlandse vlag en we moesten ook het Nederlandse volkslied zingen. Daar snapten we geen ene hol van. Maar mijn vader was directeur van die school en op zijn school hesen ze twee vlaggen; de Nederlandse en de Surinaamse vlag. En omdat ik zijn dochter was, mocht ik hem vaak helpen met het hijsen, dat vond ik leuk. Ik was nog jong en vond het gezellig. Eigenlijk pas toen ik in Nederland kwam en naar school ging, dacht ik pas ‘Shit, de Nederlandse vlag werd daar gehesen’ en toen pas werd ik bewust ervan dat dat vreemd was.’
‘In 1975 werd Suriname onafhankelijk en toen vroeg mijn vader of we Nederlander wilde worden of Surinamers blijven. We mochten kiezen van hem. Wij kozen ervoor om Surinamer te blijven. En die mensen die Nederland kozen, die vertrokken. Er was een soort leegloop uit Suriname. Mijn vader is altijd in Suriname gebleven, hij hield van zijn land. Ik ben toen ook gebleven, ik kwam wel later gegaan om te studeren.’

Waar kwamen uw grootouders vandaan?
‘Mijn overgrootouders kwamen uit India en Afghanistan, zij waren contractarbeiders. Mensen uit India werden na de afschaffing van de slavernij naar Suriname gebracht en werden geplaatst voor het werk dat de slaven deden. Ze kregen een contract en mochten na afloop van het contract terug naar India, maar mijn familie is in Suriname gebleven.’
‘In India werden ze geronseld. Er werd tegen hun gezegd: “Ga mee naar het land van paradijs, daar is alles geweldig en goed”. Mijn overgrootmoeder was gewoon met haar kind aan het winkelen en toen ze zo’n ronselaar tegenkwam had ze dat kind gewoon daar achtergelaten en  ging ze op de boot naar Suriname. Mijn overgrootvader was gevlucht voor de oorlog in Afghanistan en kwam in India aan. Hij zag een boot em daar is hij gewoon op gestapt. Hij wist niet wat voor boot het was, maar zo kwam hij in Suriname, daar komt mijn naam Taus vandaan. Ik heb dus ook Afganistaanse roots’
‘Mijn vader is grootgebracht door zijn grootmoeder, die uit India kwam. Wanneer die boot uit India aankwam, stonden er aan de kade allemaal mannen de boot op te wachten, die een vrouw uitzochten. Zo is mijn overgrootmoeder ook door een man uitgezocht en die man was rijk, hij had een hele boerderij waar ze gingen wonen. Mijn grootmoeder was kastelein, dus ze schonk drankjes in. Nadat de mannen hadden gewerkt, kwamen ze ‘s avonds bij haar een drankje doen. Het was niet echt een café, maar gewoon een balkonnetje van het huis met wat stoeltjes en krukjes.’

Wanneer bent u naar Nederland gekomen?
‘Ik ben op mijn 18de naar Nederland gekomen om te studeren. De eerste dag in Nederland heb ik veel gehuild, ik dacht: ‘Waar ben ik terecht gekomen?’ In Suriname hadden we een heel groot huis en toen kwam ik hier aanrijden en toen zag ik het appartement, waar ik zou gaan wonen en dacht; ‘Wauw, dit hele pand is voor mij’, maar toen bleek het dat maar twee venstertjes voor mij waren. Toen was ik echt in shock en heb gehuild, maar gaandeweg ben ik er wel aan gewend.’

 

Archieven: Verhalen

‘Nederlanders zijn niet echt gastvrij’

Meneer John Rade is geboren in Nederlands-Indië en was 5 jaar oud toen hij naar Nederland kwam. Vandaag komt hij op de fiets naar het Munduscollege in Amsterdam Nieuw-West met een tas vol boeken over de geschiedenis en foto’s van zijn familie. Leerlingen Akeisha, Boutaina en Bartinia interviewen hem over zijn leven.

Hoe was het leven van uw ouders in Nederlands-Indie voordat de oorlog begon?
‘De moeder van mijn moeder, dus mijn oma, was schatrijk. Dat kwam door de plantages, die ze altijd in de familie hadden gehad. Mijn oma trouwde met een militair, op gegeven moment ging hij er met het geld van door en ging hij in Zuid-Frankrijk wonen. Mijn oma ging toen met haar kinderen bij haar zus wonen en haar zus was getrouwd met de resident van Bantam. Zij woonde in een paleis, dus mijn moeder heeft als kind ook in dat paleis gewoond.’
‘Later, toen de Japanners in Nederlands-Indië waren, moesten mijn moeder en oma in een interneringskamp. Mijn moeder heeft drie jaar opgesloten gezeten. Ze moest elke dag in de brandende zon buiten staan en het was bloedheet. En ze moest gebogen staan in de richting van Japan. Als ze niet goed stond, kreeg ze een slag met bamboe. Het voedsel was heel slecht, veel mensen werden ziek. Mijn oma is overleden in het kamp.’

Wist u als kind wat er was gebeurd?
Nee, als kind wist dat ik niet. Ik ben later geboren en we werden heel beschermd opgevoed in een mooi huis. Ik heb als kind niks van de problemen gemerkt. Ik heb er ook helemaal geen trauma aan overgehouden, maar ik herinner me eigenlijk bijna niets van mijn kindertijd in Indonesië. Ook later hebben mijn ouders er niets over verteld, ze spraken er niet over. Toen we in Nederland woonden, spraken mijn ouders soms Indonesisch met elkaar, zodat wij het niet konden verstaan.’

Waarom zijn jullie naar Nederland verhuisd?
‘Vlak na de Tweede Wereldoorlog, ging Nederland oorlog voeren tegen Indonesië, want Indonesië wilde toen onafhankelijk zijn van Nederland. Nou, dat was een heel gedoe. Op een gegeven moment zei Soekarno: ‘Jullie moeten allemaal het land uit. Of je wordt indonesiër of je vertrekt naar Nederland.’ Dan moest je alles achterlaten; je huis, je spullen en je moest zelfs je eigen bootreis ticket betalen. Mijn vader wilde niet naar Nederland, hij wilde het liefst naar Californië, maar een zus van mijn moeder woonde al in Nederland, dus toen hebben ze toch daarvoor gekozen.’
‘Mijn vader was architect en had in Indonesië veel huizen in zijn bezit. Hij heeft die verkocht en het geld omgezet naar goud. Toen we op de boot naar Nederland gingen, verstopte hij dat goud in de wieg van mijn zusje. Daardoor kon hij in Nederland een huis kopen.’

Voelt u zich meer Indonesiër of Nederlander?
‘Ik was 5 toen ik hier kwam en ik ben nier opgegroeid, maar ik persoonlijk, ik voel me meer Indonesiër dan Nederlander. Ik ben misschien meer een Europeaan. De Indonesiërs werden niet gastvrij ontvangen in Nederland.’
‘Gelukkig konden mijn ouders hier een bestaan opbouwen. Voor onze familie was het niet slecht, omdat mijn vader dat goud had meegesmokkeld, maar andere mensen uit Indonesië werden in kampen opgevangen en ze mochten niet hun eigen Indonesische eten koken, want dat vonden de Nederlanders stinken. Ook kregen de Indonesische mannen die in het Nederlandse leger hadden gevochten hun salaris niet uitbetaald. En zo waren er nog veel meer dingen. Ik ben nog steeds beledigd dat Nederland, mijn familie en alle Nederlanders uit Indonesië zo ongastvrij behandeld heeft.’
‘Mijn grootouders woonden in Zuid-Frankrijk, daar ben ik toen ook even gebleven. Ja, ik zou het liefst in Zuid-Frankrijk zijn, zonnetje, palmbomen. Ik mis dat klimaat wel. Lekker, heerlijk, maar de Fransen zijn ook weer niet zo gastvrij.’

 

 

Archieven: Verhalen

‘Ik zag vliegtuigen neergeschoten worden, de rook zag je naar beneden komen’

Jari, Naïm, Aafke en Juliane van de Twiskeschool in Amsterdam-Noord verheugen zich om Jan  Jansen te interviewen. Meneer Jansen is geboren in december 1940. Hij komt uit een grote familie met negen zussen en één broer. Ondanks dat hij nog een baby was in de oorlog kan hij goed vertellen hoe het thuis was tijdens de oorlog. Hij woonde achteraan in de polders net buiten Tuindorp naast de Duitsers. Zijn vader verbouwde voedsel rond het huis dus ze hadden ze zelf geen honger.

Waar woonden jullie tijdens de oorlog?
Wij woonden in Amsterdam-Noord in de Noorder IJpolder, in een huis op een erf met kruidmagazijnen, waar munitie en kruid werden bewaard. Op het erf mochten geen andere mensen komen. Dit werd bewaakt door een fortwachter. Wij woonden naast hem in een twee-onder-een-kap. Toen de oorlog begon, moest de fortwachter weg omdat het huis door de Duitsers werd overgenomen. Ze kwamen naast ons wonen, maar ze deden ons geen kwaad. De meeste waren jonge mannen, sommige hadden kinderen, en werden naar de oorlog gestuurd. Als ze mij zagen moesten ze aan hun eigen kinderen denken. Waardoor sommige mannen wel eens huilden. Ondanks alles waren ze vriendelijk. Wij hebben de oorlog zonder veel problemen doorstaan. Ik was blij dat ik zusjes en een broer had. Die zorgden goed voor me en dat vond ik leuk. Ik had negen zusjes en één broer. Nu heb ik nog vijf zusjes.’

Zijn er wel eens spannende dingen gebeurd?
Mijn vader werkte als landbouwer en had een jachtvergunning. Toen moesten de Duitsers alle geweren invorderen. Maar mijn zus had de twee buksen van mijn vader gepakt en in het kanaal gegooid. Mijn vader merkte op een dag dat zijn geweren verdwenen waren en vroeg zich af waar ze waren. Hij was in paniek en vroeg wie ze had meegenomen. Toen zei mijn zus dat ze de geweren in het kanaal had gegooid. Dat was natuurlijk niet fijn. Dus gingen ze de geweren uit het water vissen, schoonmaken en uiteindelijk alsnog inleveren.

Hadden jullie een radio?
Alle radio’s moesten ingeleverd worden. Wij hadden zo’n klein radiootje en die hadden mijn ouders verstopt in een wasketel. Vroeger werd de was in een grote ketel gedaan. En daar gingen alle vieze luiers van mij bovenop. Dat rook niet zo lekker. Toen ze gingen zoeken of er een radio was, konden ze niets vinden. Want die ketel met die stinkende luiers, die lieten ze maar staan. Daar stapten ze overheen. Dus zo hebben wij onze radio behouden. Mijn ouders luisterden in de kast naar de radio, heel zacht, zodat de Duitsers het niet zouden merken. Zo konden ze luisteren naar koningin Wilhelmina die Radio Oranje aan het uitzenden was vanuit Engeland.

Hadden jullie genoeg eten?
De Duitsers kochten wel eens vlees en vroegen mijn moeder of ze het voor hen wilde braden. Ze deed dat graag, maar wij hadden zelf bijna niets te eten. Mijn moeder sneed dan stiekem een stuk van het vlees af en bewaarde het voor ons, zodat we af en toe een klein stukje vlees kregen. Als de Duitsers vroegen waarom het vlees kleiner was, zei mijn moeder dat het door het bakken gekrompen was. Zo kwam ze er goed mee weg, want als ze betrapt was, had ze straf kunnen krijgen.
We verbouwden zelf ook veel groenten in onze moestuin, waardoor we zelf voorziend konden zijn. Mijn moeder bakte ook altijd brood. De Duitse soldaten kwamen ook wel eens bij ons thuis voor een kopje thee. Koffie hadden we niet, maar ze brachten dat zelf mee. Ze namen mij op schoot, omdat ze zelf ook kinderen hadden. Niet alle soldaten waren slecht; het waren jonge mannen die gewoon gestuurd waren.’

Heeft u ooit bommen gehoord?
Zo klein als ik was, kan ik mij dat nog goed herinneren. Ik zag vliegtuigen neergeschoten worden, de rook zag je naar beneden komen. Het was niet vlak bij ons, maar in Tuindorp gebeurde dat. Twee vliegtuigen en een bom zijn daar gevallen. Er waren ook volkstuintjes bij Tuindorp-Oostzaan, en daar viel nog een bom. In Landsmeer, verderop, is een bommenwerper neergestort. Daar is ook een monument met een propeller ter herinnering.

Wat is het ergste dat u gegeten heeft wat u nooit meer wilt eten?
Mensen aten tulpenbollen, dat is bijna niet te geloven. Ook suikerbieten, die normaal aan de koeien gegeven worden. Suikerbieten werden gemalen en aan het voer van de koeien toegevoegd. Ik heb het wel eens geproefd, omdat het op het land groeide. Ik haalde de bieten, sneed er plakjes uit en proefde of ze zoet waren. Maar het was niet lekker, zeker niet echt zoet. Tulpenbollen heb ik nooit gegeten, maar sommige mensen hadden geen andere keuze’.

Hoe was de bevrijding?
De bevrijding was een prachtig moment. Ik was een klein jongetje en zat in de polder. Opeens hoorde ik een verschrikkelijk gebrom in de lucht. Het waren honderden vliegtuigen die heel laag overkwamen en voedselpakketten lieten vallen. In die pakketten zaten heerlijke dingen zoals chocolade, die ik nog nooit had gehad, Zweeds brood, blikken biscuit en ‘corned beef’ uit Amerika. Het was heerlijk en ik zal het nooit vergeten.’

 

Archieven: Verhalen

‘Het meisje op school had zo’n gele ster op haar jas en ineens was ze verdwenen’

Sam, Seppe, Benne en Jovany lopen van de Twiskeschool naar het huis van 93-jarige Evert van Voorst. Zijn creativiteit is overal in het huis terug te zien: zelfgemaakte schilderijen sieren de muren, een drumstel staat in de kamer en bovendien heeft hij het huis waarin hij woont zelf gebouwd. Na het interview geeft hij een rondleiding.

Hoe wist u dat de oorlog begonnen was?
‘Ik was zes jaar oud toen de oorlog uitbrak. Echt begrijpen deed ik het toen nog niet, maar het was al een tijd onrustig. Op 10 mei 1940, de ochtend dat de Duitsers Nederland binnenvielen, gingen overal de sirenes af. Het was niet helemaal onverwacht, want sinds Hitler aan de macht was in Duitsland, dreigde er al oorlog. In het begin merkte ik er niet zoveel van. Pas later begon de ellende, vooral toen voedsel op de bon ging. Je kon niet zomaar iets kopen, je had distributiebonnen nodig. Maar zelfs met een bon moest je nog betalen. En het duurde jaren na de oorlog voordat sommige dingen, zoals fietsbanden, weer gewoon te koop waren.’

Hoe was het op school tijdens de oorlog?
‘Op mijn school in Tuindorp-Oostzaan zat maar één Joods meisje. Op een dag was ze er gewoon niet meer. Eerst zie je dat misschien nog niet echt, maar later besef je pas wat dat betekende. Ze had zo’n gele ster op haar jas en ineens was ze verdwenen. Niemand wist wat er met haar gebeurd was. Op school mochten we ook geen Engels meer leren, want dat was de taal van de vijand. Duits leren was niet verplicht, maar luisteren naar Engelse radiozenders was verboden. Als je een radio had, moest je die verbergen, anders kon je flink in de problemen komen.’

Wat deden jullie als het luchtalarm afging?
‘Als het luchtalarm ging en je was buiten, dan moest je zo snel mogelijk een winkel in of naar huis rennen. Op straat blijven was te gevaarlijk. Wij hadden thuis geen speciale schuilplek. We bleven gewoon binnen en hoopten dat het goed zou gaan. Het was een beetje zoals een lockdown, maar dan met echte dreiging. Er is een keer een bom gevallen op het Polluxplein, hier in Tuindorp. Ook hebben we een keer gezien hoe een Engelse piloot met een parachute naar beneden kwam. De Duitsers probeerden hem te pakken te krijgen. Hier in de buurt stonden ook zoeklichten en luchtafweergeschut. Als er vliegtuigen laag overkwamen, schenen ze die zoeklichten erop en dan begonnen de kanonnen te schieten.’

Hoe was het leven in de Hongerwinter?
‘In de Hongerwinter hadden we bijna niks meer te eten. We kregen suikerbieten, maar dat is eigenlijk geen eten. Je kon ze raspen en koken, maar het bleef vies. Iedereen kreeg drie kilo per week. Wij waren met vijf mensen thuis, dus dat was 15 kilo. Probeer dat maar eens thuis te krijgen zonder fiets, want de Duitsers hadden alle fietsen ingenomen.
Mijn moeder is lopend helemaal naar Hoorn en Medemblik geweest om eten te zoeken. Ze nam lakens en andere spullen mee om te ruilen voor aardappelen of graan. Maar dan moest je nog maar zien of je er echt mee thuis kwam. Soms namen de Duitsers het bij de pont gewoon in beslag.
Om een beetje te kunnen koken, hebben we alle deuren van de slaapkamers in stukken gezaagd. Er was amper gas of elektriciteit, dus we maakten kleine kacheltjes waarop we konden koken. Sommige mensen zetten hun fiets op z’n kop, hingen een fietslampje aan het plafond en lieten iemand trappen, zodat er een beetje licht was. Dat was onze verlichting in huis.’

Heeft u mensen gekend die in het verzet zaten?
‘Ja, de broers van mijn moeder zaten in het verzet. Ze hielpen bij het droppen van wapens uit Engeland en deden andere verzetsdingen. Maar na de oorlog waren er ook veel mensen die beweerden dat ze in het verzet hadden gezeten, terwijl dat helemaal niet waar was.
Bij ons in de buurt werden ook razzia’s gehouden. De Duitsers en de Nederlandse politie kwamen dan huizen doorzoeken, op zoek naar onderduikers of mannen die naar Duitsland gestuurd konden worden om in fabrieken te werken. Ze schreeuwden: ‘Kom naar beneden, anders schieten we door het plafond’. Mensen moesten zich verstoppen op zolders en vlieringen, maar als je goed luisterde, kon je hun ademhaling horen. Het was levensgevaarlijk.’

Wat deed u toen de oorlog voorbij was?
‘Toen de oorlog was afgelopen, ben ik meteen de straat op gegaan. Op het Zonneplein werd een groot bevrijdingsfeest gehouden. Iedereen ging de straat op, we hoefden nergens meer op te letten.Maar op de Dam in Amsterdam werd nog geschoten door een groep Duitse soldaten die zich in een gebouw hadden verschanst. Ze wilden zich niet overgeven en schoten op mensen die op straat feestvierden. Na de oorlog bleef distributie nog lang doorgaan. Niet alles was meteen weer te koop. Brood kon je sneller krijgen, maar groente en andere dingen duurden langer, want dat moest eerst weer groeien. Het duurde zeker drie jaar voordat het normale leven weer een beetje op gang kwam.’

Contact


Heb je een vraag aan ons? Wilt u meedoen als verteller, als basisschool, of een bijdrage leveren door een interview te begeleiden? Neem contact op, we helpen graag verder.

Christine: +31 6 816 834 18

NL41 TRIO 0254 753892