School: 't Karregat

‘Bij het bombardement raakte ik mijn broertje kwijt’

Het is een broeierige dag. Romaissa, Ishita en Jasmine van basisschool ’t Karregat in Eindhoven hebben zin in het interview met Arie van Hoop, maar het is ook wel wat spannend. Ze worden hartelijk ontvangen door hem en zijn vrouw en ze krijgen drinken en koekjes. Meneer Van Hoop was 4 jaar toen de oorlog begon en woonde op Nieuwe Bogert ten noorden van het spoor en vlakbij het station. Hij kwam uit een Joodse familie die in de oorlog in Amsterdam woonde, veel familieleden hebben het niet mogen overleven.


Heeft u een bombardement meegemaakt?

‘Op 6 december hadden we van Sinterklaas een bolderwagen gekregen, met vier bandjes en een houten hef. Mijn broertje van 4 zat in de wagen en mijn vriendje had ik voor de kar gespannen, zoals bij een paard en wagen. We gingen naar kennissen om de mooie bolderwagen te laten zien. We stonden bij de overweg te wachten, toen er onverwachts bommen vielen. Ik kreeg een scherf in mijn hoofd en het bloedde erg. Ik werd een huis binnengetrokken en onder de kraan werd het bloed uit mijn haren gewassen. Plotseling hoorden we: ‘Eruit, eruit, er komen weer bommen aan’.
Mijn broertje was ik ondertussen kwijtgeraakt, hij was uit angst weggelopen. Later die dag werd hij gevonden in een schuilkelder, daar was ook iemand die zijn been was kwijtgeraakt. Ik ben ook zelf meegelopen in de meute. In een noodhospitaal ben ik opgevangen en mijn ouders hebben me toen kunnen ophalen. Die avond zijn we naar Utrecht gegaan.’


Waarom ging u naar Utrecht?

‘Ons huis was zwaar beschadigd door het Sinterklaasbombardement. Andere huizen om ons heen waren zelfs helemaal weggevaagd. Onze binnenmuur was voor een gedeelte weg en je keek zo tegen het behang van de buren. Gelukkig waren we niet thuis toen de bom viel. We gingen die avond dus naar Utrecht met de trein, omdat we daar konden wonen in het huis van mijn opa en oma. Het was maar voor een paar maanden en ik ben er ook naar school geweest. Later kregen we weer een huis in Eindhoven. Aan het eind van de oorlog is ook dit huis ook weer beschadigd geraakt. We waren die dag op de vlucht voor de bombardementen van 19 september – na de bevrijding van Eindhoven – dus gelukkig weer niet thuis. We kregen een huis aangewezen aan de Floralaan waar een NSB’er had gewoond.’


Heeft u ook een fijn verhaal?

‘Vlakbij ons was de Beemd, een groot veld. Daar stonden barakken van de Duitsers en twee geschutskoepels, maar er was ook veel gras. We hadden thuis twee konijnen en ik moest voor het voer zorgen. Met een aardappelmesje ging ik dan gras in de Beemd snijden. In de winter was dat geen fijn werkje, berekoud… Op een avond vroeg een Duitse soldaat me of ik het koud. ‘Ga maar naar binnen.’ Maar mijn zak en mes werden wel afgepakt. Binnen was de kachel aan. Na een poosje kwam de Duitser weer terug met een zak vol groen en ik was weer lekker warm. Je hebt rotzakken, maar ook aardige Duitsers. Ze kregen de opdracht om in dienst te gaan, maar het waren ook vaders.’

School: 't Karregat

‘In de schuilkelder begon er een vrouw hard te gillen’

Op weg naar het interview zitten Giorvany, Ralf en Kymani van de Eindhovense basisschool ‘t Karregat vol vragen en hebben ze het ook over hun eigen grootouders en de oorlog. Piet van Summeren (80) woonde tijdens de oorlog in de Locomotiefstraat en bij binnenkomst laat hij een artikel zien met de kop: ‘Mijn opa werd de schrik van Tongelre genoemd’. Piets opa was een wijkagent die niet zo sympathiek werd bevonden en nogal streng was. De jongens vragen meneer Van Summeren nog voor het interview is begonnen om een handtekening, het ijs is doordoor meteen gebroken.


Wat kunt u zich nog herinneren van de oorlog?

‘Ik weet nog dat ik in de schuilkelder heb gezeten en dat er een mevrouw heel bang was en hard begon te gillen. Ik ben heel bang van vuurwerk. Ik ben als de dood voor harde rotjes, verschrikkelijk, kan er niet tegen. Mijn hele leven heb ik dat, dan denk ik; hoe kan het dan eigenlijk? Ik ben in militaire dienst geweest. Dit is dan volgens mij toch een staartje van de oorlog en het schuilen in kelders met bombardementen. Ook weet ik nog dat je toen bijna niet aan schoenen kon komen, we moesten allemaal op klompen. Maar ik heb een hoge wreef en die klompen deden zo’n pijn. Dus mijn ouders hebben een hele hoop geld moeten betalen om gewone schoenen voor mij te kopen.’

Heeft u nog spullen uit de oorlog?
‘Nou, pas was ik bezig met mijn verhuizing en wat aan het rommelen en toen kwam ik een bonnenkaart tegen van mijzelf als baby’tje. Elke inwoner van Nederland had tijdens de oorlog voedselbonnenkaarten. Tegen inruil van bonnen kreeg je bepaald voedsel. Er was veel te weinig eten en op die manier kreeg iedereen dan evenveel. Dus elk persoon had een eigen bonnenkaart en ik als baby’tje had ook een eigen kaart.’

Hoe zag de schuilkelder eruit?
‘Het was gewoon een kelder met stenen muren en daar stonden een paar banken in. Vroeger hadden veel mensen een kelder. Mijn opa woonde bij ons aan de overkant en had een ruim huis. Onder het huis was een ruimte voor opslag en voedsel. Er was ook nog genoeg ruimte om daar te schuilen. Op latere leeftijd ben ik nog een paar keer in het huis van mijn opa geweest en heb ik de kelder nog gezien. Het huis van mijn opa is er nu niet meer.’

School: 't Karregat

‘Ik voel nog steeds het trillen van de aarde’

Joris, Dean en Silas van basisschool ’t Karregat in Eindhoven wonen heel dichtbij het appartementencomplex van Floris van Bomers (84), die in de oorlog nog in Fuchsiastraat woonde. In zijn appartement staan nu hele mooie, oude spulletjes. Van leeftijdsverschil of generatiekloof is geen sprake als meneer Van Bomers levendig begint te vertellen. Na afloop krijgen de kinderen een chocoladereep mee en beloven die zo lang mogelijk te bewaren, net zoals de kleine Floris deed kort na de oorlog, toen hij van de Engelsen deze traktatie kreeg.

Hoe bent u van Amsterdam naar Eindhoven gevlucht?
‘Wij zijn in 1942 met de trein naar Eindhoven gevlucht. Ik was toen 4 jaar. In Amsterdam was een grote spoorwegstaking geweest en de mensen die daaraan hadden meegewerkt, ook mijn vader, kregen het advies om te verdwijnen. Een broer van mijn vader werkte in Eindhoven bij de gemeente en die heeft ervoor gezorgd dat we hier een huis kregen. Later is mijn zusje in Eindhoven geboren.

Ik was nog jong en kreeg niet alles bewust mee van de oorlog, maar van de gevolgen des te meer, de honger en de armoede. Er was niks meer, hè. Fietsen en radio’s werden in beslag genomen. In de krant stonden leugens, de Duitsers vertelden wat er gepubliceerd moest worden. Ik speelde met andere kinderen de hele dag op straat, dat was leuk want er reden toen bijna geen auto’s. We hadden ook geen speelgoed, we maakten het zelf. Door doeken aan elkaar te binden, maakten we een voetbal en daar speelden we mee.’

Was u bang voor de Duitsers?
‘Ja, dat waren we zeker. Op het landgoed Kortonjo, met een hele lange laan, stond een rij tanks. Dat trok onze nieuwsgierigheid dus wij ernaartoe… Een van de Duitse soldaten, een grapjas, pakte zijn geweer schoot omhoog om ons schrik aan te jagen. Dat hakt er dus wel in hè.

Het heftigste wat ik heb meegemaakt heb, was de dag na onze bevrijding, op 19 september 1944. De Duitsers kwamen terug om Eindhoven weer in te nemen. Mijn vader en moeder zijn toen met vier kinderen door de sloot gevlucht naar het Sint Joseph Ziekenhuis. Daar hebben we tijdens de bombardementen met veel mensen uit de buurt een hele nacht in de kelder gezeten. Ik zal die tocht door de sloten nooit meer vergeten, de bommen vielen kilometers verderop en de aarde trilde hevig. Mijn moeder was bang maar ook heel dapper. Ze gooide ons iedere keer op de grond en ging dan boven op ons liggen om ons te beschermen. Ik voel nog steeds het trillen van de aarde en de angst van mijn moeder, dat heeft een enorme impact op me gehad en nog steeds.’

 

Zijn er familieleden of kennissen van u gestorven tijdens de oorlog?
Wij woonden als enige van onze familie dus in Eindhoven. De rest woonden in Amsterdam tijdens de oorlog en er was geen contact mogelijk. In Amsterdam woonde boven ons de familie Van Halteren. Na de oorlog hebben mijn moeder en mevrouw Van Halteren elkaar briefkaarten gestuurd. Eén brief heb ik twee jaar geleden gevonden, die is uit 1945. Als je deze kaart leest dan weet je precies wat er speelde in die tijd…

“Beste familie, uw briefkaart in de beste staat ontvangen. Ook hier is alles nog goed. Onze laatste brief was 22 oktober 1944 met de geboorte van onze jongste zoon Robert, die zal u wel niet ontvangen zal hebben. Ook de beide oma’s zijn nog in leven maar vreselijke vermagerd dat begrijpt u. Mijn zwager van de Overtoom is gefusilleerd door de moffen op 7 maart 1945. Dit is dan wel heel erg nu er vijf kinderen zonder vader en moeder zijn. Frans van mijn zuster Marie hebben we sinds september ‘44 niets van gehoord dus hopen we daar ook het beste van. Nu beste mensen, we zijn 25 juni 12 ½ jaar getrouwd en ik hoop dat dan de treinen rijden en jullie van de partij kunnen zijn. De drie oudste kinderen zijn boeren om aan te sterken dus hebben we op het ogenblik maar drie kinderen thuis. Van ons allemaal de hartelijke groeten, Familie van Halteren. ”

Als je dit leest typeert het de oorlog; op een kleine briefkaart wordt een enorme geschiedenis verteld.’

 

School: 't Karregat

‘Toen Harry Duitse soldaten zag, gooide hij de zak graan weg’

Het is een zonnige dag als Dina en Ginger van de Eindhovense basisschool ’t Karregat Dré en José Korting interviewen. José Korting (92) is voor de gelegenheid uit Woensel naar de woning van haar broer Dré (86) in Tongelre gekomen. Hier zijn zij allebei geboren. Ze komen uit een groot gezin met tien kinderen, van wie er nu nog vier in leven zijn. Ze vinden dat ze een rijk leven hebben gehad. Ook in de oorlog kwamen ze niets te kort. Maar daar hebben ze wel wat voor moeten doen…

Wat vond u ervan dat het oorlog was?
‘We wisten niet wat er aan de hand was. We stonden ’s morgens op, gingen om 7.30u naar de kerk, we kwamen terug van de mis en toen was het oorlog. De Duitsers kwamen de straat binnen met militaire auto’s en namen van alles mee om verder te komen, zoals fietsen. Er werd ook geschoten. We waren er niet op voorbereid. Ik was 10 dus ik weet er nog wel iets van. Toen wisten we eigenlijk niet wat oorlog was. Jullie horen nu veel over oorlogen hè, dat is wel anders.’

Hoe was het in de schuilkelder?
‘In de schuilkelder, die gewoon onder ons huis lag, was het niet zo fijn. We hadden een grote kelder. Buurvrouwen en onze oma’s kwamen daar ook schuilen als er een bombardement was. Ik weet nog dat ik op een aardappelkist lag, ik was nog maar een kindje, en dat ik mijn kop stootte aan de waterleiding, dat vergeet je nooit meer. We hadden er niets te doen. Slapen als je kon slapen want schuilen moest meestal ’s nachts. We hadden natuurlijk geen telefoontjes of iPads, en radio’s hadden we moeten inleveren bij de Duitsers. In onze buurt was er één radio, bij ome Willem, en stiekem gingen we daar luisteren. Dat mocht dus echt niet. Ik weet nog dat ome Willem de radio verstopte in de ovenkast boven het gasfornuis.’

Hoe kwamen jullie aan eten?
‘Eten en drinken waren op de bon, maar dat was voor ons niet genoeg want thuis waren we met tien kinderen. We moesten dus wel extra voedsel regelen. Graan haalden we bij de boer om daarvan brood te bakken. Wij hadden een graanmolentje in de garage staan, maar dat maakte veel lawaai. Omdat graan malen verboden was, moesten wij tijdens het malen op de oprit spelen en veel herrie maken zodat het geluid niet opviel. In de sneeuw gingen we met de slee naar Nuenen om een zij spek te halen. Groentekist op de slee en een ingepakt kind erop: het moest allemaal stiekem.
Onze broer Harry had eens een zak graan mee op de fiets. Een stuk erachter fietste mijn moeder. Toen Harry Duitse soldaten zag, gooide hij de zak weg. Moeder deed net of ze er niet bij hoorde en zei: ‘Die jongen is bang, wat moeten we ermee?’ De soldaat antwoordde dat ze de zak maar mee naar huis moest nemen. We gingen ook wel eens met een hele rits mensen fietsen en haalden soms wel 20 liter melk voor de hele familie. Dat was echt smokkelen, ja.’

Hoe was de bevrijding?
‘Toen we hoorden van de Bevrijding gingen we springend en zingend naar buiten. Zo blij waren we. Dat was feest, de vlaggen gingen uit, de huizen werden versierd. Iedereen was op straat, heel de straat en heel de wijk. Bij café de Club van Elf op de Tongelresestraat was het groot feest, daar kon je dansen.

Midden in de nacht kwamen de geallieerden de school vorderen, waar mijn vader hoofd van was. Eerst trokken er Amerikanen in en daarna de luchtmacht (Royal Air Force). De speelplaats stond vol militaire vrachtwagens. Mijn broer ging vaak naar de Amerikanen toe met de bokkenkar met een bokje ervoor. Dat vonden ze leuk en dan hij kreeg blikken ‘corned beef’ en soep mee, oh heerlijk was dat.’

School: 't Karregat

‘Wekenlang is mijn broer verzorgd door een Duitse non’

Carmen, Gigi, Angelina en Rayan van basisschool ’t Karregat in Eindhoven hebben zoveel vragen aan de 86-jarige Els Peeters dat ze bijna tijd te kort komen. Mevrouw Peeters is onderwijzeres en heeft veel verhalen. Ze vertelt ook wat de oorlog met haar heeft gedaan. Na de oorlog is ze in therapie gegaan om haar oorlogstrauma te verwerken en is ze gaan dansen. Toen heeft ze veel Duitse mensen leren kennen; ze benadrukt dat Duitse kinderen net zo erg onder de oorlog hebben geleden als zij. Ze heeft veel goede vrienden aan het dansen overgehouden. Binnenkort hoopt ze voor de 20e keer met hen een week op een Grieks eiland te gaan dansen.

 

Wat is het ergste dat u hebt meegemaakt tijdens de oorlog?
‘Dat mijn vader niet thuis was. We waren met zes kinderen thuis. Mijn moeder kon bijna niets meer, ze was erg ziek, leed al voor de oorlog aan darmkanker en had een stoma. Ze had een enorme angst om alleen achter te blijven. Mijn oudere broer en zus hebben voor ons gezorgd. Op een dag had mijn vader tegen Duitsers die iets vernielden een opmerking gemaakt. Voordat hij bij de fabriek kwam werd hij opgepakt en heeft zes weken in het politiebureau vastgezeten. Toen moest hij door naar kamp Vught. Mijn zus zorgde voor voedselpakketten die hij deelde met de andere gevangenen. Na drie maanden stond hij plotseling weer op de stoep. Mijn moeder deed niets anders dan huilen. Mijn vader heeft op kantoor gezeten en geen zwaar werk hoeven te verrichten. Hij heeft er maar weinig over verteld. Ik ben na de oorlog – toen mijn vader al gestorven was – naar het Monument Kamp Vught geweest. Toen kwam ik erachter wat voor vreselijke dingen hij meegemaakt. In die periode dat hij daar vastzat, werden mensen opgehangen en de rest van de gevangenen moesten toekijken.’

Was er iets waarvan u angstig werd?
‘Op 6 december 1942 is Eindhoven gebombardeerd. In plaats van de Philipsfabrieken die het doelwit waren, hebben de Britten de binnenstad gebombardeerd. Ik was zeven jaar en speelde die dag bij mijn vriendinnetje in de stad. Er kwam een luchtalarm en ik wilde alleen nog maar bij mijn moeder zijn, ik was zo bang. Ik liep het huis uit en ik zag een vliegtuig zo laag vliegen dat ik het idee had je het bijna kon aanraken. Ook zag ik twee grote bommen uit het vliegtuig vallen. Ik was helemaal in paniek en ik wilde alleen maar naar huis, naar huis, naar huis.’

Kon u goed slapen tijdens de oorlog, woonde u in een rustig gebied?
‘Ik sliep met mijn oudere zus in een tweepersoonsbed. Zij was de oudste van de kinderen en dertien jaar ouder. Aan het begin in de avond sliep ik alleen en was zij nog gewoon beneden. Als ik de honden hoorde blaffen dan wist ik: de bommenwerpers komen eraan, een vreselijk geluid. Ik vloog dan naar beneden en durfde niet meer naar bed, ik wilde bij de anderen zijn. Ik ging in een hoekje in de kamer zitten, ik was veel te bang. Als het voorbij was werd ik weer naar bed gebracht door een van mijn broers. Mijn moeder kon door haar ziekte niet zo goed trappenlopen. Mijn jongere broer reageerde heel anders op de vliegtuigen. Als er een luchtalarm was, ging hij met zijn vriendjes juist het dak op om te kijken wat er gebeurde.’

Had u huisdieren?
‘We hadden in de tuin konijnenhokken staan en we hadden dan heleboel konijnen. Ze werden regelmatig opgegeten. Er was er één die was helemaal wit en had rode ogen, een albino. Dat was mijn konijn en mijn konijn is nooit opgegeten, die was van mij!’

Vertelt u eens over uw broers?
‘Mijn zeven jaar oudere broer Henk ging met zijn vrienden altijd overal naar toe. Ze hadden een garage ontdekt met terreinwagens van de Duitsers. Henk vond landkaarten prachtig en deze lagen in de wagens. Hij wilde de kaarten stelen en stond vlakbij een vat benzine. Daar is plotseling een vuur ontstaan, waardoor hij door de vlammen naar buiten moest lopen. Henk werd thuisgebracht op een handkar en was helemaal verbrand op zijn armen en benen. Hij heeft hele hoge koorts gekregen, ijlde ook en had veel pijn. Wekenlang is hij elke dag verzorgd door een dokter en een Duitse non. Mijn moeder zei dat je niet zomaar kan zeggen dat alle Duitsers slecht zijn. Het was niet zonder gevaar voor die non om elke dag vanuit de stad te komen om voor de open wonden van mijn broer te zorgen. De dag na de bevrijding bracht mijn andere broer twee Britten naar boven en zei tegen Henk: kijk, dit zijn onze bevrijders.’

School: 't Karregat

‘Ik kan me zijn begrafenis nog herinneren’

Sjaan van den Eeden komt met haar begeleidster Annie van Schaijik naar de vergaderruimte van het verzorgingshuis Berckelhof in Eindhoven. Aanas, Sammie en Lucas van basisschool ’t Karregat, ook in Eindhoven, krijgen chocolademelk en stellen zich enthousiast voor. Ze zijn onder de indruk van de verhalen van mevrouw Van den Eeden maar ook van haar begeleider, mevrouw Van Schaijik, die tegen het einde van het gesprek vertelt over haar eigen oorlogsherinneringen.

Hoe merkte u dat de oorlog begon?

‘Ik was zes jaar en dus nog jong toen de oorlog begon. We woonden vlakbij het vliegveld in de Kruisstraat in Zeelst. Ik kan me nog de enorme herrie ‘s nachts herinneren. Naderhand begreep ik wat er werkelijk aan de hand was. Mijn moeder was niet bang uitgevallen. Zij ging regelmatig ’s nachts buiten staan om naar het geluid van de vliegtuigen te luisteren. Ze kon het verschil tussen de Engelse en Duitse motoren horen. Als ze Engelse vliegtuigen hoorde, dan zou het mis kunnen zijn. Want de Engelsen konden ‘terug’ bombarderen. Er waren loopgraven en schuilkelders bij ons in de buurt, maar ik heb nooit hoeven te schuilen. In de verte hebben we het bombardement op de Demer en op de Philips-lichttoren gezien.’

Wat is het ergste wat u heeft meegemaakt in de oorlog?
‘Ik heb zelf niet zo geleden in de oorlog, maar wel mijn halfbroer Gerard. Hij kreeg het advies onder te duiken, maar dat durfde hij niet. Hij werd opgepakt en te werk gesteld in Duitsland, dat moesten vele jonge jongens. Daar kreeg hij de tyfus en is na drie maanden overleden. Ik kan zijn begrafenis nog herinneren in de kerk, het hele dorp leefde mee. Mijn andere broer was afgekeurd en hoefde niet in een fabriek te gaan werken. Mijn moeder vond het een vreemde situatie: jonge mannen uit Duitsland naar Nederland sturen en de jonge mannen uit Nederland in Duitsland te werk stellen. Ze zei over de Duitse soldaten: ‘Het zijn toch maar mennekes’.’

Had u genoeg te eten?
‘Ik heb nooit honger geleden. We hadden een groot huis met land en een paard en wagen. Mijn moeder kon goed boeren en groenten zetten. We kregen ook voedselbonnen. Ik moest samen met mijn zus ganzentongen en gras voor de konijnen zoeken. De konijnen werden zo nu en dan geslacht, dat mocht eigenlijk niet. Na de oorlog was er minder eten dan tijdens de oorlog. Alle voorraden waren op, zoals zuurkool, appels en aardappels. De kelders waren leeg en je kon niet zomaar naar de winkel.’

Hoe merkte u dat de bevrijding kwam?
‘Ik herinner me dat de grote tanks van de geallieerden volledig de straten innamen. We hebben feest gevierd en ik was heel blij. Iedereen – vriend en vijand – viel elkaar in de armen. Op school kreeg elk schoolkind vanuit Amerika een sinaasappel, dat was iets aparts, helemaal nieuw voor mij en zo lekker. Dat vergeet ik nooit meer.’

Annie van Schaijik woonde in Asten en vult aan:
‘Aan het einde van de oorlog zag ik de vluchtende Duitsers over de akkers lopen, velen liepen zo de vuurlinie in. Met drie gezinnen zaten we ondergedoken in een kelder. Er was altijd een bijl in de buurt om na een mogelijke instorting een baan naar buiten te kunnen hakken. We mochten er alleen even eruit om naar het toilet te gaan. De dieren die we hielden voor eten werden doodgemaakt door de vluchtende militairen. Mijn vader werd naderhand gedwongen de dode militairen op te ruimen, Duitsers en Engelsen apart. Na de oorlog hebben we Engelsen in huis gehad. We maakten garen en poppetjes van de stof van hun parachuten.’

School: 't Karregat

‘Dat varken hebben we ’s nachts geslacht’

Mihailo, Arnisa, Aiden en Gielliana lopen met z’n vieren vanuit hun school, ’t Karregat in Eindhoven, naar buurthuis ’t Oude Raadhuis. Ze gaan er de 95-jarige Piet Verheijden interviewen. Een beetje spannend vinden ze het wel, maar ze zijn goed voorbereid. Ze worden vriendelijk ontvangen door meneer Verheijden, die al op ze zit te wachten onder het genot van een kopje koffie.

Waar woonde u in de oorlog?
‘We woonden in een boerderij in Nuenen aan de Eindhovense weg. Ik woonde er met mijn ouders, twee zussen en mijn broer en we hadden het daar fijn. Tijdens de oorlog hadden we ook een avondklok, net als nu, maar er was wel een verschil want toen kon je neergeschoten worden als je betrapt werd buiten. We moesten als het donker werd ook alle ramen verduisteren. Er mocht geen streepje licht naar buiten vallen van de Duitsers, omdat ze bang waren dat de Engelsen dat konden zien vanuit de lucht. Die zouden dan weten waar de Duitsers waren en waar ze de bommen moesten gooien.’

Had u genoeg te eten tijdens de oorlog?
‘We hadden geen last van de Hongerwinter want we hadden een groot ‘hof’, een soort moestuin, en we hadden clandestien een varken, dat we ‘s nachts hebben geslacht. We hadden alleen geen koelkast of vriezer om het vlees te bewaren. Dat bewaarden we in onze kelder, in een houten kuip in de pekel. Rogge haalde ik samen met mijn vader bij een boer in de buurt. De rogge brachten we dan naar een molenaar die het voor ons in de molen maalde tot meel. Daar bakte mijn moeder brood van. De molen bestaat nog steeds: de Opwettense Watermolen in Nuenen. Omdat er veel mensen om ons heen geen werk hadden en daarom ook niet veel geld, deelde mijn moeder ook veel uit. Zo hielpen we elkaar in de oorlog.’

Was u bang om te worden gecontroleerd door de politie?
‘Nou en of! Samen met mijn vader ging ik op de fiets rogge halen bij de boer. Omdat dit eigenlijk niet mocht, moest het stiekem gebeuren. Daarom konden mijn vader en ik pas gaan als het donker was. Dit was wel lastig fietsen want tijdens de oorlog mochten er geen lichten aan in de huizen of op straat zodat er vanuit de lucht niets te zien was. Dus het was echt pikkedonker. We moesten ook zorgen dat we voor de avondklok weer thuis waren. Op een keer hadden mijn vader en ik net rogge gehaald en ik fietste wat verder vooruit met de zak rogge achterop mijn fiets. Ik werd toen aangehouden door een politieagent. Ik was heel erg bang maar gelukkig bleek het een ‘goeie’ te zijn en ik met de rogge doorfietsen. Mijn vader had het gezien en hij had snel zijn zak rogge in de sloot gegooid. Die is hij de volgende dag gaan halen en gelukkig lag-ie er nog.’

Hoe beleefde u de oorlog?
‘Tja, voor een jongen zoals ik, van 14 jaar, was er niet veel te doen. Hetzelfde als nu eigenlijk met de corona: er mocht niets. Het spannendste wat ik heb meegemaakt gebeurde op 18 september 1944. Dat herinner ik me nog goed. Die dag kwam er een Engelse soldaat op een motor langsgereden en werd er geroepen dat we bevrijd waren. We waren heel blij. Maar er kwamen toch nog Duitse tanks onze kant op rijden. Mijn vader heeft me toen weggestuurd omdat hij bang was dat de Duitsers jongens zouden meenemen. Ik ben op de fiets naar een vriend gefietst. Onderweg kwamen ineens oranje ballonnen naar beneden. Ik herinner me nog dat iedereen begon te zingen ‘Oranje boven…’. Plotseling lag ik ineens in een tuin. Ik was van mijn fiets geblazen door een bom. Die ballonnen bleken een soort lichtkogels te zijn die bepaalden waar de bommen terecht moesten komen. Toen alles weer rustig leek ben ik snel naar mijn vriend gegaan. Een paar dagen later ben ik weer teruggekeerd naar huis. Vlakbij mijn huis zag ik een tank in de wei staan en lagen er twee dode soldaten langs de weg. Ons huis bleek geplunderd en er waren Engelse soldaten. Mijn familie was er niet. Zij waren gevlucht naar een tante op Eeneind. Gelukkig wist de overbuurman mij te vertellen waar ze waren.’

School: 't Karregat

‘Mijn opa werd de schrik van Tongelre genoemd’

Alhoewel Piet van Summeren nog erg jong was in de oorlog, weet hij Oscar, Jochem, Quinn en Luigiano van basisschool ‘t Karregat in Eindhoven te boeien met zijn verhalen. Hij is geïnteresseerd in de kinderen en stelt hen ook vragen terug. Zij stellen daardoor vragen die ze van tevoren niet hadden opgeschreven. Meneer Van Summeren vertelt dat hij in militaire dienst is geweest en vindt de sociale dienstplicht best een optie voor jongeren. ‘Wat vinden jullie?’, vraagt hij de kinderen.

 

Wat zijn uw verzetsverhalen?
‘Ik ben in de Locomotiefstraat geboren in het begin van de oorlog. Mijn vader en mijn grootvader zaten beiden in het verzet en verborgen Joodse mensen. Twee Joodse vrouwen woonden bij ons op zolder. De Duitsers wilden de Joden uitroeien op een verschrikkelijke manier. Op een gegeven moment ging er een gerucht rond in de buurt dat er bij ons Joodse mensen in huis verborgen waren. Je kon je buren niet vertrouwen in die tijd en op de hoek woonde een NSB’er. Als je betrapt werd was je zwaar de sigaar. De Joodse vrouwen werden toen verplaatst naar de familie Van Rees verder op in de straat. Ze zijn daar opgepakt en vergast. Verschrikkelijk.’

Uw vader rookte, hoe kon hij aan tabak komen?
‘Mijn vader was een kettingroker tot aan zijn dood toe. Hij stak de ene naar de andere sigaret op. Je kon in de oorlog moeilijk aan tabak komen. Op een dag was het hem toch gelukt. Hij was dolgelukkig met een hele volle zak en had deze in de kast gelegd. Mijn oudste broer hield van winkeltje spelen. Hij vond de zak en ging langs de deuren in de straat om de tabak uit te delen. Mijn vader is ongelofelijk boos geweest, hij kon geen sigaretjes meer rollen en roken.’

Vertel eens over uw opa?
‘Mijn grootvader was de laatste veldwachter van Tongelre en woonde schuin tegenover ons. In 1920 is pas de stad Eindhoven ontstaan. Tongelre had daarvoor een eigen burgemeester en veldwachter, wat je nu een politieagent noemt. Hij werd ‘de schrik van Tongelre’ genoemd, omdat hij niet zo sympathiek was. Stelletjes die in de bosjes aan het vrijen waren moesten goed oppassen, want daar was hij fel op tegen. Er zijn wat boeken over Tongelre geschreven, waarin foto’s van hem staan met grote snor. Mijn opa zat ook in het verzet. Hij en mijn oma verborgen een Joodse moeder en zoon. Zij hebben de oorlog gelukkig overleefd en we hebben nog jarenlang contact gehad met deze mensen. Ik zat als klein kindje bij hen op schoot.’

Hoe kwamen jullie aan kolen?
‘Er was vroeger geen centrale verwarming zoals jullie dat nu kennen. We hadden een kolenkachel die op hout en kolen brandde. De kolen werden gebracht door de kolenboer in een jutezak. Met de kolenkit, een soort emmer, bracht je de kolen naar de kachel. Tussen onze straat en het spoor stonden geen huizen. De treinen reden heel langzaam omdat ze bijna bij het station waren. Mensen klommen op de nog rijdende wagons, met gevaar voor eigen leven, om kolen te jatten. Als je gesnapt werd was je de gloeiende sigaar.’

School: 't Karregat

‘Ik zie zijn smalle gezicht onder de grote pet nog voor me’

De 83-jarige Nellie de Vet zit al klaar voor het interview met Imme, Zoe en Nienke van basisschool ’t Karregat in Eindhoven. Ze heeft net een koffie gekregen van gastheer Henri van buurthuis ‘t Oude Raadhuis. Mevrouw De Vet verheugt zich op het interview, maar is wel bang dat ze vooral ‘kleine’ herinneringen heeft: ze was nog zo jong in de oorlog. Maar als de kinderen haar vragen stellen, komen de oorlogsherinneringen bovendrijven. Vooral het verhaal over haar zusje die even ‘vergeten was’ en over haar vader die was opgepakt, maken indruk.

 

Hoe was het om zoveel broertjes en zusjes te hebben in de oorlog?
‘Ik was drie jaar toen de oorlog begon. Wij waren een braaf katholiek gezin. Mijn vader was incasseerder en ging langs de deuren op de premies op te halen. Vroeger kwam iedereen aan huis. Mijn ouders hadden zeven kinderen in de oorlog en we hadden bijna niets. Elke veertien maanden kwam er weer een kind. Als er iemand jarig was kregen we geen cadeautjes, hoogstens wat snoepjes. Mijn ouders sliepen beneden in de voorkamer. Boven waren drie slaapkamers en voor mijn broers had mijn vader een extra kamer getimmerd. Mijn kleine broertje wilde heel graag een trommel en elke keer was hij teleurgesteld als hij die niet kreeg. Tot op een dag dat hij er één kreeg. Wat was die jongen blij! Hij is later drummer geworden in een band.’

Heeft u ook wel eens een bombardement meegemaakt?
‘Op een dag kwamen de bommenwerpers kwamen vlak over ons huis gevlogen.Dat was heel beangstigend, dat geluid van de motoren. We lagen met vader, moeder en zes kinderen in de schuur, dat was onze schuilplek, half ingebouwd in het zand en ook wat zand op het dak. Het rook er niet fijn. Maar het ergste was dat mijn jongste zusje nog in de huiskamer stond in de kinderwagen!’

We hoorden dat uw vader een week opgesloten is geweest. Hoe kwam het dat?
’Vanuit Duitsland kwamen regelmatig treinwagons met kolen. Die waren helemaal vol geladen en soms vielen daar kolen vanaf. Op een dag ging mijn vader met twee buurvrouwen de kolen rapen voor de kachel. Dat was verboden en ze werden gesnapt. De vrouwen mochten naar huis, want die moesten het huishouden gaande houden. Mijn vader werd een week lang opgesloten op het politiebureau. Ik zie zijn smalle gezicht onder de grote pet nog voor me toen hij weer plotseling thuis was. Dat heeft indruk op mij gemaakt. Hij heeft daarna nooit iets over zijn opsluiting verteld.’

Hoe kwamen jullie aan eten?
‘Mijn vader ging op de fiets naar de boer voor eten, onder andere voor brood, vlees en groenten. Hij had een biggetje gekocht, dat achterin de tuin werd het grootgebracht. Het moest op een zeker moment geslacht worden en de slager kwam. Wij kinderen werden in de voorkamer gezet zodat we niets konden zien. Het varken kreeg een kogel en de slager heeft het doormidden gezaagd. Het hing daarna te drogen in de schuur met een laken eroverheen.Niet lang daarna werd er gebeld, we waren verklapt en het varken werd ingenomen. Mijn moeder stond klaar om het vlees in te gaan wecken, maar begon nu te huilen en zei: daar gaat ons eten.’

Wat was uw gevoel bij de bevrijding?
‘Dat was erg leuk! Mijn moeder had van rood, wit en blauw crêpepapier rokjes en sjerpen gemaakt. De Engelsen die ons bevrijd hebben zaten ingekwartierd in de nieuwe huizen vlakbij. Deze huizen waren nog niet af en misten ramen en deuren. Daar gingen we naartoe. We kregen chocola, biscuit en sneeuwwit brood. Dat was een unicum en een feest voor mij: ik had nog nooit wit brood gezien. Chocola had ik ook nog nooit gehad en het was heerlijk.’

School: 't Karregat

‘De lichtjes waren geen ballonnen maar bommen’

Wissal, Misha, Roy en Silvan van basisschool ’t Karregat in Eindhoven spreken met de 85-jarige Nel Machiels over haar oorlogservaringen. Doordat mevrouw Machiels pas zes jaar was toen de oorlog begon, kan ze van de eerste jaren vooral de momenten herinneren die indruk hebben gemaakt. Zoals dat ze geen geld hadden voor kleren, eten en kolen. De bevrijding herinnert Nel zich nog heel goed: iedereen danste en was blij, maar toen ze met haar moeder naar huis ging, kwam er onverwacht een bombardement.

 

Hadden jullie genoeg geld voor kleren en eten?
‘Ik had een jurk die steeds wat groter gemaakt werd. Mijn tante breidde er elke keer een extra stukje aan als ik weer wat gegroeid was, het was net een lappendeken met al die verschillende kleuren. De foto van die jurk heb ik in een plakboek bewaard. En we liepen op klompen. We hadden ook geen geld voor kolen om de kachel te stoken. We weekten paper in water en maakten daar dan ballen van. Als die droog waren, kon je ze in de kachel stoken. Het besef van wat het betekende om in oorlog te leven, kwam pas later.’

Heeft u een bombardement meegemaakt?
‘Ik stond met mijn moeder in de feestvreugde op de Rechtestraat bij de Hema, toen de Engelse en Amerikaanse soldaten door de straten reden op hun tanks. Iedereen danste en was blij, wij natuurlijk ook! Samen gingen we daarna naar huis, dat was op loopafstand, in de villawijk bij de Parklaan. Toen we in onze straat kwamen, keken veel mensen naar boven. Er hingen lampjes in de lucht, het leken wel ballonnen… Ineens riep de buurman hard dat iedereen naar binnen moest om te schuilen. De lichtjes waren geen ballonnen, maar bommen die uit de vliegtuigen werden geworpen.

Wat gebeurde er toen?
‘Ik schuilde met mijn familie onder de tafel die voor het raam geschoven was. Alleen moest ik erg plassen, ik had daar nog geen tijd voor gehad. Van mijn vader mocht ik niet gaan, veel te gevaarlijk. Hij pakte een koektrommel voor me om in te plassen. Maar dat deed ik niet hoor, dan zou ik nooit meer koekjes lusten. Toen het weer rustiger was, bleek dat er toch mensen, vooral jongens, buiten waren blijven kijken. De buurman die gewaarschuwd had, vroeg ons om hulp. Zijn dochter had een scherf in haar knie. Wij zijn met haar naar het ziekenhuis gegaan. Toen we terugkwamen van de EHBO bleek ook de buurjongen zwaargewond te zijn. Hij lag op twee stoelen in de woonkamer van de buren en zat onder het bloed. Hij heeft het helaas niet overleefd. Ik zie het beeld nog goed voor me: het is een verschrikkelijke herinnering.’

Contact


Heb je een vraag aan ons? Wilt u meedoen als verteller, als basisschool, of een bijdrage leveren door een interview te begeleiden? Neem contact op, we helpen graag verder.

Christine: +31 6 816 834 18

NL41 TRIO 0254 753892