Archieven: Verhalen

‘Het was leuk om als enige jongen tussen meisjes op te groeien’

Bregje, Zenna, Kymani, Elijah en Rachid interviewen Romeo Hoost, geboren in Suriname, opgegroeid op Curaçao en op z’n 35ste verhuisd naar Nederland. Meneer Hoost is ‘heel open en geïnteresseerd’ vinden de leerlingen van de Open Schoolgemeenschap Bijlmer in Amsterdam-Zuidoost.

Hoe zag uw familie eruit?
‘Ik kom uit een familie van vijf. Daarvan ben ik de enige jongen: ik heb vier zussen. Twee van mijn zussen wonen hier en 2 wonen nog op Curaçao. In Suriname heb ik alleen maar nichten, neven, ooms en tantes. Mijn ouders leven niet meer, ze zijn allebei hier overleden en ze zijn begraven op Curaçao. In Suriname heb ik heel veel nichten, neven, ooms en tantes, maar op Curaçao niet. Het was best leuk om als enige jongen bij allemaal meisjes op te groeien omdat je dan door je ouders en zussen erg wordt verwend.’

Waar komt uw achternaam vandaan?
‘Hoost komt in Nederland en in Amerika best vaak voor. Maar oorspronkelijk komt mijn achternaam uit Azië. De naam betekent ook wel ‘gast’.’

Archieven: Verhalen

‘Jongeren zijn nu veel zelfverzekerder’

Amalia, Taja, Rajdeep, Emillda en Onur interviewen de 67-jarige Nellie Bakboord over haar leven in Suriname en Nederland. Mevrouw Bakboord woont al 57 jaar in Nederland. In Suriname woonde ze met haar broertjes, zusjes, vader en moeder in één huis, vertelt ze aan de leerlingen van de Open Schoolgemeenschap Bijlmer in Amsterdam-Zuidoost. Maar toen ze naar Nederland verhuisden, gingen ze met z’n allen bij een Nederlandse vrouw wonen. Dat was soms wel lastig.

Waarom bent u onderzoek gaan doen naar uw familie?
‘Uit interesse maar ook omdat ik het belangrijk vind om te weten waar je eigenlijk vandaan komt. Wie waren je voorouders? Wat voor invloed hadden mijn voorouders op de persoon die ik nu ben? Ik vind het heel interessant om heel ver door te zoeken. Overigens deed ik het niet alleen, ik had hulp van anderen.’

Zou u dingen willen veranderen uit uw verleden?
‘Ik zou niets willen veranderen: ik had het leuk in Suriname met mijn familie. Toen ik in Nederland aankwam, vond ik het wel beetje raar vanwege de weersomstandigheden, maar daar wende ik ook wel aan. Maar ik zou wel wat sterker hebben willen zijn. Als ik jongeren van nu vergelijk met hoe ik vroeger was is er veel verschil: zij zijn veel zelfverzekerder.’

Werd u anders behandeld door uw huidskleur?
‘Er is iets gebeurd toen ik op de sociale academie zat, en dat zal ik nooit vergeten. Met een aantal studenten gingen we naar Engeland voor een studiereis. Er waren ook Hindoestaanse studenten mee. Wij werden als enigen uit de rij gehaald, wij ‘zwartjes’ werden apartgehouden en ondervraagd. Ik was eigenlijk ook boos op de docent omdat ik vond dat hij had moeten ingrijpen. Het is heel jammer dat hij dat niet heeft gedaan.’

Hoe vonden jullie het om in een huis van een Nederlandse vrouw te wonen?
‘Het was vreselijk wennen. Als ik zo terugkijk was het best een aardige mevrouw. Je neemt een vader en moeder en acht kinderen – onze neef was ook meegekomen – in huis. Eigenlijk leek het meer op een invasie… Maar ze heeft ons altijd gastvrij ontvangen. Wij kinderen hadden er wel moeite mee dat we niet meer mochten rennen: je moest stil zijn en een beetje rustig doen.’

Archieven: Verhalen

‘Ik mocht niet met vrienden afspreken’

Janneke Roos heeft haar jeugd deels doorgebracht in Nederlands-Indië. Ze kwam in een jappenkamp terecht met haar familie, waar haar zusje overleed. Aan Jaylee, Vienne, Siem, Rinze en Riyad van Open Schoolgemeenschap Bijlmer In Amsterdam-Zuidoost vertelt ze haar aangrijpende verhaal.

Waar woonde u in voormalig Nederlands-Indië?
´Ik ben geboren in het jaar na de oorlog, in 1946. In mijn jeugd woonden we in het kleine Tegal op Java, dat nu een miljoenenstad is. Ik ben daar opgegroeid, maar ik heb ook op meer plaatsen gewoond. Daarna zijn we naar Celebes gegaan, waar mijn broertje werd geboren. In 1949 vertrokken we naar Nederland want de situatie in Indië was toen erg chaotisch.

Mijn vader, die werkte bij Rijkswaterstaat, werd uiteindelijk gevraagd om terug te komen voor een groot project bij Tegal. En daar heb ik mijn hele lagere school gedaan. Ik kwam op een kleine school met veel Nederlandse kinderen, met drie lokalen en drie Nederlandse leraren. Groep 1 tot en met 6 heb ik er gedaan. In 1957 kwam ik echt terug naar Nederland omdat mijn vader met pensioen ging. We kwamen te wonen in Roosendaal en ik ging intussen naar de middelbare school.´

Hoe zag uw jeugd eruit ?
´Ik groeide op in een gezin met twee zussen en een broertje, onze ouders waren Nederlands. Toen de Nederlanders de baas waren in Indonesië, was het leven voor mij best fijn. Maar ik mocht niet met vrienden afspreken of spelen met buurkinderen. Dat maakte voor mij op zich niet heel veel uit want wij woonden in een groot huis met een grote tuin waar ik altijd wel mocht spelen.

Toen Indonesië tijdens de Tweede Wereldoorlog werd overgenomen door Japan, werden we in concentratiekampen gezet: mannen bij de mannen, en vrouwen bij de vrouwen, samen met de kleine jongens en meisjes. Als de jongens 10 jaar waren geworden, moesten ze ook meewerken met de vrouwen. In een van die kampen is mijn zusje overleden. Ik heb nog wel afscheid kunnen nemen van haar. Hoe ouder ik werd, hoe beter ik kon bevatten dat ze was overleden. Ik zag het daarna zelfs als iets goeds dat mijn zusje is overleden. Daar heb ik in mijn leven verder geen last meer van.’

Wat voor werk bent u gaan doen in Nederland?
‘Ik heb heel lang gestudeerd biologie gestudeerd. Hoelang precies weet ik niet meer, maar het maakte ook niet echt uit want je mocht er zo lang over doen als je maar wilde. Tussen de studies door heb ik ook stagegelopen, bijvoorbeeld in Peru. Daar woonde ik anderhalf jaar ergens in de jungle. We deden er een project over verschillende soorten visziektes en visparasieten.’

Archieven: Verhalen

‘Thuis mocht ik tegen mijn vader geen Surinaams praten’

Irene Gefferie is een 72-jarige vrouw uit Suriname. Toen ze naar Nederland kwam met de dochter van een vriendin, woonde ze op kamers in Zaandam. Mevrouw Gefferie is de oudste van haar 15 broertjes en zusjes, waar zij vroeger vooral de verantwoordelijkheid over had. Aan Levskey, Ishana, Rimke en Kishayra van Open Schoolgemeenschap Bijlmer in Amsterdam-Zuidoost vertelt ze hoe het was toen ze in Nederland arriveerde.

Was er altijd genoeg eten met zo’n groot gezin?
‘Zelfs met zoveel broertjes en zusjes was er zeker genoeg eten. En waarom? Ik kwam uit een soort boerenfamilie. Mijn grootouders hadden vroeger veel grond waarop ze van alles plantten, dus wij zaten nooit echt zonder vruchten of groente. Als mijn moeder onvoldoende geld had om brood te kopen, aten wij rijst of een bekend gerecht in Suriname ‘heri heri’.’

Welke taal sprak u het meest?
‘Op school was ik verplicht om Nederlands te spreken. Deed ik dat niet, dan kreeg ik straf. Als je Nederlands spreekt maak je meer kans. Ook de boeken die wij op school kregen waren Nederlands, wij waren Nederlands georiënteerd. Thuis mocht ik tegen mijn vader geen Surinaams praten. Hij was daar heel streng in, maar met mijn moeder kon ik ten alle tijden Surinaams praten. En dat vond ik nou heerlijk, om gewoon mijn eigen taal te spreken.’

Wat deed uw vader voor werk?
‘Mijn vader was landmeter. Dat betekent dat wanneer land ontgonnen werd, hij dat moest opmeten. Vooral toen er meer mensen naar Suriname kwamen moest er nieuwe grond komen. Mijn vader mat de nieuwe grond op waar gebouwen kwamen te staan, waar dus ook uiteindelijk mensen in gingen wonen. Hij had nog een bijbaantje dat hij bleef doen tot dat hij stierf en dat was schoonmaken. Iets dat hij van jongs af aan al deed om extra centen te verdienen.’

Wat was er anders aan hoe de Nederlanders met elkaar omgingen?
‘Toen ik in Nederland aankwam, was ik natuurlijk een vreemdeling. Daarom heb ik mij aangepast aan hoe de mensen hier met elkaar omgingen, want ik wilde ook meedoen. Ik heb daarom ook zeker mijn weg gevonden, want ik woon hier nog steeds! Er zijn hier in Nederland ook veel dingen die op Suriname lijken, zoals de markt. Dus ik heb het kunnen redden hier.’

Archieven: Verhalen

‘Voor een soldaat moest je zo diep mogelijk buigen’

De 79-jarige Ab Alexandre vertelt aan Jack, John, Binish en Zenxy over zijn jeugd op Midden-Java. Hij is geboren in een jappenkamp. Op zijn 8ste verhuisde hij naar Nederland. Aan de leerlingen van de Open Schoolgemeenschap Bijlmer in Amsterdam-Zuidoost beschrijft hij hoe hij met zijn zes broers en zussen in Nederland op twee kamers sliep. ‘We hadden het altijd gezellig.’

Wat weet u van uw voorouders?
‘Mijn opa komt uit België. Hij heette Alexandre, ik ben dus naar hem vernoemd. Mijn opa zag ooit op straat een advertentie van het Nederlands-Indische leger en besloot te solliciteren. Hij werd sluipschutter. Mijn oma was in die tijd getrouwd met een rijke man die een stuk ouder was dan zij. Hij gaf haar altijd cadeautjes, zoals dure sieraden. Maar mijn oma had genoeg van het huwelijk, verkocht enkele sieraden en huurde met de opbrengst een koets waarmee ze naar de kazerne reisde, waar mijn opa werkte. Zo ontmoette ze hem. Zij ging er aan het werk als huishoudster.’

Hoe zag uw jeugd eruit?
‘Toen ik werd geboren was mijn vader er niet. Hij wist niet eens dat ik bestond. Mijn vader was eind 1941 opgeroepen voor het leger. Maar die Jappen waren zo goed bewapend, ze hadden binnen no time het Nederlands-Indische leger verslagen. Iedereen is gevangengenomen en in kampen gezet. Het was een zware tijd, vooral als je de straat opging. Als je een soldaat tegenkwam, moest je zo diep mogelijk buigen. Deed je dat niet dan kreeg je de zweep op je rug. Mijn moeder was heel trots, zij boog nooit voor een soldaat en werd daardoor werd geslagen. Maar ze hield zich altijd heel sterk.’

Wat vond u van de reis naar Nederland?
‘Ik heb geen slechte herinneringen aan deze reis, omdat we op de boot gezellige spelletje deden. Maar toen ik dichterbij bij de kust van Nederland kwam, werd ik steeds angstiger. Op Midden-Java hadden we fabrieken hadden die ijs produceerden. Dat waren grote blokken ijs. Ik dacht dat deze blokken ijs ‘sneeuw’ waren en dat als het sneeuwde in Nederland er grote ijsblokken uit de lucht zouden vallen.’

Hoe was de aankomst in Nederland?
‘Eigenlijk was het wel een leuke tijd voor mij. We kwamen uit Indië en we waren al onze spullen kwijtgeraakt. Midden in de nacht kwamen we aan bij een ‘hotel’. Het heette wel een hotel maar het werd volgepropt met mensen uit Indië. Wij kregen twee kamers met z’n tienen. Ik denk dat je als kind zoiets gewoon accepteert. Mijn moeder en de oudere kinderen vonden het niet een plezier.’

Archieven: Verhalen

‘Wij wilden weg, maar we moesten blijven van de Duitsers’

Lina, Luna, Shivansh en Meryam zitten gezellig met Ruurd Kooiman (1935) in de koffiekamer van basisschool De Rivieren in Amsterdam-Oost. Met een kopje thee. Dat komt goed uit want meneer Kooiman heeft chocolade meegenomen, voor elk kind een reep. “Zodat jullie kunnen proeven wat wij tijdens de bevrijding proefden”, zegt hij.

Hoe was het voor u om de oorlog mee te maken?
“Ik ben geboren in 1935, in die tijd woonden we op Oosterburg. In 1940 begon de oorlog, we zagen die dag allemaal vliegtuigjes, dat vonden we wel spannend. Mijn vader moest in dienst, pakkie aan, helmpie op. Hij kwam af en toe thuis, en in 1942 kwam hij echt terug. We verhuisden daarop naar de Reitzsstraat, ook in Oost. Toen begon pas echt de oorlog. We speelden wel op straat, soms kwamen er van die Duitse auto’s langs en soms ging het luchtalarm af. Als ik nu het luchtalarm hoor, beleef ik dat gevoel van toen weer. Ik had een vriendje, hij heette Levi, we konden elkaar zien vanaf ons balkon. Levi had een autopetje. Omdat ik z’n vriendje was speelden we er samen mee. Op een dag was hij gewoon verdwenen. Ze haalden namelijk Joodse mensen uit hun huizen, dat deden ze ’s nachts. Op een ochtend dacht ik dat hij er gewoon zou zijn maar hij was er niet meer, zijn hele huis was leeggehaald. Hij was weg en ik heb hem nooit meer gezien. De volgende ochtend kwam verhuisbedrijf Puls, en sleepte alles weg uit het huis.”

Waarom had u een lepel in uw zak als u hing buitenspelen?
“Op scholen kwamen ze met grote gamellen, met eten erin, mensen konden daar eten halen. Als de gamellen leeg waren, werden ze buiten neergezet. Als jongen was ik altijd op straat. Ik had een lepel zodat ik het weinige eten dat er nog in zat kon uitschrapen. In de Hongerwinter kon je in de gaarkeuken een pannetje eten halen, we moesten dan lang in de rij staan wachten. Daarom hebben we het overleefd, door dat weinige eten dat je kreeg. En daarom vind ik het nu nog verschrikkelijk om in de rij te staan. Als er nu een rij is, bijvoorbeeld bij de Hema, dan zeg ik tegen mijn vrouw: ‘Ik ga weg’. Ik heb al genoeg in de rij gestaan.

Hoe voelde u zich toen drie mannen voor uw neus werden doodgeschoten?
“Bij de Tugelaweg waren we aan het spelen – met stukjes zeil van de dijk af – toen er een auto langskwam met twee moffen achterin. Als jongetje van 9 ben je nieuwsgierig dus we liepen er achteraan. De auto stopte en ze haalden drie mensen uit de auto met overalls aan en klompen. Ze werden op straat neergezet. Wij wilden weglopen, maar we moesten blijven van de Duitsers. Wij stonden daar en zij pakten hun geweer en schoten deze mensen zo neer. Dit beeld komt altijd weer bij me terug, dat blijft op m’n ziel zitten. Elk jaar op 4 mei bij de Herdenking komt dat weer bij me terug. Het is het ergste dat ik in de oorlog heb meegemaakt.”

Was het koud in de oorlog?
“Bij de Tugelaweg reden de treinen en wij kropen weleens naar het spoor. Soms stopte er een locomotief met bruinkool. Als hij stilstond, pikten we een stuk kool want er was niets om te branden. We hakten de kool in stukjes en stopten die in onze potkachel. We sloopten ook de teren en houten blokjes uit de tramrails en ik nam ze mee naar huis in een emmertje. Die brandden als een tierelier. Bomen werden ook afgezaagd. Op een dag besloot mijn broer om ook een boom te kappen. Maar dat ding kon niet naar boven in ons huis want er zaten takken aan. We legden hem daarom tegen een speeltuinhek aan zodat we de takken konden afhakken. Op dat moment kwam er een politieagent aan op de fiets, die zei, ‘Hee, meenemen die boom en kom mee naar de Linneausstraat’. Ik dus met de boom op mijn nek richting Krugerplein. Ineens was mijn broer weg, dus ik dacht, dat kan ik ook, en hoeps… ik rende ook weg. Toen we omkeken zagen we de politieagent met de boom op zijn fiets weglopen. Wij hadden geen boom maar toch hadden we gewonnen.”

Archieven: Verhalen

‘Ik likte stiekem mijn bord af toen zij aan het bidden waren’

Celine, Demi en Aiden zitten al klaar in de koffiekamer van school als Tonny Biesterveld (1936) arriveert. Ze zijn heel serieus en een beetje onder de indruk, maar het moment dat mevrouw Biesterveld binnenkomt zijn ze meteen gerustgesteld. Ze heeft een mooie boodschap voor de leerlingen van basisschool De Rivieren in Amsterdam-Oost: ‘Be happy met jezelf, iedereen mag erbij horen’.

Wat gebeurde er tijdens de Hongerwinter?
We hadden nog maar een half brood met het hele gezin per week en wat suikerbieten en tulpenbollen. Toen namen mijn ouders een bijzonder besluit. Ze besloten dat wij kinderen de stad uit gingen. Samen met 300 kinderen gingen we vanaf de De Ruijterkade met een boot naar een dorpje in Drenthe. Ik was met mijn drie broertjes op de boot. Drie dagenlang moesten we varen. In de boot waren drie grote ruimtes en in elke ruimte waren honderd kinderen, er was geen toilet – alleen emmers en iedereen kon je zien als je daarop ging. Op de grond lag stro en daar zaten we op. Er waren niet veel begeleiders en we moesten dus heel lang stil zitten. De begeleiders hadden wel een liedje dat ze met ons zongen, dat liedje ken ik nog steeds.

7 koetjes, 7 koetjes, 7 koetjes en een hond
7 koetjes, 7 koetjes
En de een was blond
En de twee was rond
En de derde had geen haar meer op zijn k

We zijn een keer gestopt en toen mochten we even uit de boot. Toen kregen we onze eerste echte maaltijd, hutspot. Je mocht niet te veel eten want dat was je maag niet meer gewend. Dan werd je er ziek van. Er is ook op de boot geschoten, en dat kon eigenlijk niet want we hadden een vlag. Onderweg zijn er ook kinderen overleden door de honger. We stopten in Assen en sliepen daar in een soort restaurant op stro. De namen van de kinderen werden afgeroepen: mijn broertjes gingen naar Angstwedde en ik ging met een ander meisje met een paard en kar naar het dorp Peizermade. Ik kwam terecht bij een gezin: een man en een vrouw die ongeveer 25 jaar oud waren.’

Hoe was het bij dat gezin?
“Het was heel anders dan bij ons thuis. Wij waren niet kerkelijk, wij waren een rood gezin. Die mensen waren wel kerkelijk. Ze waren gereformeerd. Toen ik er net kwam had ik nog heel erge honger, maar ik mocht nog niet veel eten om niet ziek van dat eten te worden. De pleegouders wisten dat. Maar toen zij met hun ogen dicht aan het bidden waren likte ik stiekem mijn bord af. Ik ging in het dorp naar de gereformeerde school, waar je bijbelversjes uit je hoofd moest leren. Op zondag gingen we twee keer naar de kerk en ook naar de zondagschool (dat is een klasje voor kinderen in de kerk). Ik kende wel een kerk door mijn grootmoeder in Amsterdam. Met haar ging ik wel eens naar haar kerk, dat was een soort clubhuis, heel gezellig. Ze had ook een Bijbeltje. Soms gingen we naar de ouders van het gezin die een grote boerderij hadden met koeien en graanvelden. Na de oorlog heb ik ze nooit meer gezien, maar ik ben ze zielsdankbaar.’

Hoe was de Bevrijding?
‘Ik was toen 9 jaar. Door het Drentse dorp reden tanks met Canadezen en Polen erop. En ze hadden chocola bij zich, die deelden ze uit. Mijn moeder kwam vrij snel daarna helemaal op de fiets uit Amsterdam. Eerst haalde ze mijn broertjes op en toen kwam ze mij ophalen. De dag dat ze kwam liep ik van school naar huis en ik zag dat de mensen in het dorp op een bepaalde manier naar mij keken. Ik voelde dat er iets was. Toen ik thuiskwam, keek mijn pleegmoeder ook vreemd: en toen zat daar opeens mijn moeder. In Amsterdam was er op het Afrikanerplein een groot feest. En in de Danie Theronstraat, waar wij woonden, hadden ze de huizen tot de eerste verdieping rood-wit-blauw geverfd. Dat heeft er nog jaren gezeten.’

Archieven: Verhalen

‘We kregen te eten maar ik voelde mij ook heel eenzaam’

In het klaslokaal staat een speciale stoel klaar voor Willie Janssen-De Wit (87). Zij gaat Kainy, Jahvairo en Jacob van basisschool De Rivieren in Amsterdam-Oost vertellen over haar ervaringen tijdens de Hongerwinter. De kinderen vinden het spannend, maar al snel komen de vragen.

Wat heeft u meegemaakt tijdens de Hongerwinter?
“Aan het einde van de oorlog was er bijna geen eten meer. Overal moest je bonnen voor gebruiken. Je had altijd honger. Wij waren thuis met acht kinderen, dus mijn ouders hadden de grootste zorgen. Nou was mijn zusje een jaar eerder voor drie weken uitgezonden naar Grootebroek in Noord-Holland, want daar was nog wel eten. Toen het in Amsterdam heel slecht ging, mochten de jongste vier kinderen die kant op. Dus toen zijn wij in de Hongerwinter naar Grootebroek gaan lopen. En dat was een hele lange tocht. De eerste dag moesten we al 40 kilometer lopen, met een lege maag en op onze dunne beentjes. Er liepen allemaal mensen, enorme tochten met vaders, moeders en kinderen. Sommigen konden amper lopen. Op karren lagen mensen die halfdood waren. Allemaal op zoek naar hulp en een plek waar ze een beetje eten konden krijgen. Uiteindelijk kwamen wij in Grootebroek bij verschillende pleeggezinnen terecht. Daar kregen we te eten. Maar ik voelde mij ook heel eenzaam. En ik vond het verschrikkelijk voor mijn moeder, die in Amsterdam was achtergebleven.”

Hoe vond u de Hongerwinter?
“Toen vond ik het verschrikkelijk. Je had steeds zulke ontzettende honger. Je vocht elke dag om iets te eten te krijgen. Ik weet nog goed dat we op straat speelden en de buurvrouw vanuit het raam haar tafelkleed uitklopte. En toen lag er ineens een boterham op straat. Zij ging weer naar binnen, misschien had ze het bewust gedaan. Ik heb die boterham direct opgegeten, zo van de straat. Dat was gewoon een boterham extra. Nu ben ik ook heel blij met alles wat ik krijg. Als je zoveel ellende meemaakt, word je snel tevreden. Gooi ook nooit eten weg, jongens! Ik woonde vroeger aan de Borneostraat, tegenover een school en schuin tegenover een patatwinkel. Als de school uitging dan kwamen die kinderen naar buiten, deden hun tas open en smeten zo hun brood op de straat. Vervolgens gingen ze patat halen. Als ik op straat liep en ik zag dat, dan raapte ik dat brood op en deed ik het in mijn tas. Thuis gaf ik het dan aan mijn hond, die lustte alles. Maar dat die kinderen dat brood zo weggooiden en dan patat gingen halen, dat vond ik vreselijk.”

Heeft u uw familie nog teruggezien?
“Jazeker, wij hebben allemaal de oorlog overleefd. Toen de bevrijding kwam zijn wij weer teruggegaan en met elkaar herenigd. Maar onze pleegouders zijn wij altijd blijven bezoeken. In de zomer gingen wij dan op de fiets die kant op en bezochten we alle pleeggezinnen. Dat hebben we gedaan totdat ze oud waren en in een verzorgingstehuis zaten. Van mijn broers en zussen leven er nu nog drie, maar we voelen ons zeer rijk dat we dat hebben meegemaakt en er allemaal goed zijn uitgekomen. Het verandert je ook als mens. Als kind weet je niet precies wat je wordt, maar je bent wel dankbaar voor wat je gekregen hebt. Het is fijn om te leven. Wees dan ook zuinig op je eten, op je gezondheid, op je kleren. En we kennen allemaal wel kinderen waarvan we denken dat die het beter hebben. Die met Sinterklaas grote cadeaus krijgen, terwijl andere kinderen niks zeggen omdat hun ouders niet veel konden kopen. We denken allemaal weleens ‘had ik maar die ouders gehad’, maar probeer niet jaloers te zijn. Het gaat erom dat je uit een gezin komt waar je warmte en liefde krijgt. Wees zuinig op jezelf en wees gelukkig!”

Archieven: Verhalen

‘Dit waren goede Duitsers!’

We vertrekken met meester Nico (83 jaar oud en al meer dan 40 jaar vrijwilliger op de school) naar een klein kantoortje; een rustige plek voor het interview. Meester Nico heeft het allemaal goed voorbereid, hij maakte een plattegrond van waar hij woonde ten tijde van de oorlog en laat eerst zien waar hij zelf op school zat. De kinderen hangen meteen aan zijn lippen. Nico was 2 jaar toen de oorlog begon. Omdat hij nog zo klein was, weet hij het meest van het einde van de oorlog en de tijd erna: ‘toen was er niks meer!’

Ging u naar school?
‘Ik ging in 1942 naar school. Ik was toen vier jaar. Ik kreeg les in het fietsenhok van de kerk omdat er in onze school Duitsers zaten. Dit waren goeie Duitsers, geen soldaten, maar gewone mensen die in het Duitse leger moesten. Iedere week werden bij deze Duitsers broden geleverd, die voor henzelf bedoeld waren natuurlijk.  Mijn broers hielpen dan met uitladen. Ze gooiden een paar van die broden zo over een muurtje. Andere jongens vingen ze dan op. De Duitsers stonden erbij en keken ernaar. Ze deden alsof ze niks zagen.’

Wat voor spannends heeft u meegemaakt in de oorlog?
‘We hadden maar 1 kachel in de huiskamer om het hele huis te verwarmen. Dat was alles. Toen er geen kolen meer waren, moesten mijn vader en broers ‘s nachts de straat op, bomen omzagen. Dat deden ze stiekem, want je mocht ’s nachts niet naar buiten. In het huis naast ons woonde niemand meer en op een nacht hebben andere buren dat hele huis leeggemaakt en daarbij allemaal planken uit het huis gehaald. Wij namen ook hout mee. De dag erna kwamen er Duitse soldaten ons huis binnen en vroegen: ‘Waar is het hout van de buren gebleven?’ Mijn vader had dat hout in de keuken onder een kleedje gelegd. De Duitsers stonden op ‘t houten vloertje. Maar ze deden alsof ze het niet voelden. Zij waren goede Duitsers.’

Hoe was de hongerwinter?
‘Die was In 1944. Mensen gingen dood, ze hadden honger. Veel mensen trokken de polder in, naar Alkmaar bijvoorbeeld om eten te halen. Maar veel boeren hadden ook niks meer, alle varkens en koeien waren al in beslag genomen door de Duitsers. Toen aten we geen lekkere soep, maar tulpenbollen en suikerbieten.’

Hoe was de bevrijding?
‘Ik herinner me dat er broden, Zweedse broden, vlogen over het dak heen, wij zwaaiden naar de piloten van de Canadese vliegtuigen, dan gingen de luiken open, en kwam er voedsel uit. Na de Bevrijding kregen we bonnen om voedsel, dat in blikken zat, uit de winkels te halen. Die lege blikken maakten we aan elkaar, dan had je een bootje, we deden onze benen in de blikken, en voeren het water over. Hoefden we niet helemaal om te lopen. Bij de kruidenier kocht je een muntje voor gas en licht. Een soort parkeermeter, en als om de tijd was, dan zei de meter “pats”, en stopte die ermee.’

Hoe was het dan met Kerst?
‘Onze pastoor kreeg tijdens de nachtmis, toen alle mensen in de kerk zaten, toestemming van de Duitsers die in onze school zaten om het licht  aan te doen. Terwijl het na achten donker moest zijn. Dat was heel bijzonder. Dit waren goeie Duitsers.’

.       

Archieven: Verhalen

‘Honger maakt rauwe bonen zoet!’

De leerlingen van ICBS De Windroos Lina, Kirsten, Suden en Koray interviewen de heer Jan Fleumer, die volgend jaar al negentig jaar wordt. Om zijn verhalen kracht bij te zetten, heeft mijnheer Fleumer een boek meegenomen met daarin foto’s uit de oorlogstijd in de Zaanstreek. Bijvoorbeeld over een trein die door de ondergrondse was ontspoord en uit het water werd gehesen in Wormerveer. De kinderen luisteren ademloos.

Heeft u weleens met Duitsers gesproken in de oorlog?
‘Ik was acht toen de oorlog begon, dus ik kan me nog heel veel herinneren. Ik woonde in Westzaan. Als kleine jongen zag ik hoe de Duitsers het dorp binnen kwamen rijden. Westzaan werd gebruikt als stalplaats voor de vele paarden die werden gebruikt door de Duitsers in de oorlog en ik mocht graag helpen bij het uitladen van de karren of het stallen van de paarden, want dan kreeg ik een boterham met jam! Jam, dat hadden de mensen niet meer, dat hadden alleen de Duitse bezetters en dus deed je als kleine jongen allemaal klusjes voor zoiets lekkers.’

Had u genoeg eten en drinken in de oorlog?
‘Het werd in de oorlog steeds moeilijker om voedzaam eten vinden. Soms stal ik een paar suikerbieten van een langsrijdende kar, en daar wist mijn moeder dan alles van te maken. Ze kookte de bieten heel lang om de suiker te winnen, maar ook de pulp van de bieten zelf werd gebruikt. Hier maakte zij ronde koeken van. Ik weet ook nog hoe er in Westzaan een paardenslager was die de gewonde paarden van de Duitsers slachtte voor het vlees. Geld voor vlees hadden we niet, maar er was wel genoeg om het paardenvet te kopen. Dit vet smeerden ze bij mij thuis op de koeken van suikerbieten en dat smaakte goed. Mijn vader vroeg zo’n tien jaar na de oorlog of moeder dat niet weer eens kon maken, die bietenkoeken met paardenvet. Dát was toch zo’n lekkernij geweest in de oorlog! De koeken ging mijn moeder niet meer maken, maar het paardenvet kreeg ze een keer gratis mee bij de slager. Toen mijn vader die middag een beschuitje besmeerde met het paardenvet, liep het water hem in de mond. Maar zodra hij een hap had genomen, moest hij toegeven dat het eigenlijk heel vies was; “Honger maakt rauwe bonen zoet!. We hadden niet alleen honger, maar we hadden het ook koud. Er was steeds minder brandstof. Samen met een vriend ging ik regelmatig hout telen. Op een gegeven moment was er geen boom meer te vinden, alles was illegaal gekapt als brandstof en opgestookt.’

Was u weleens bang in de oorlog?
‘Jazeker. Die keer toen er een Engelse bommenwerper over ons huis vloog. Vanaf Engeland gezien moesten alle grote bommenwerpers over ons land heen om in Duitsland de steden te bombarderen. Dit betekende dat er hier veel luchtafweergeschut stond, maar ook die waren natuurlijk zo nu en dan een doelwit. Op een dag kwam er een kleine bommenwerper laag over en ik dook samen met mijn familie al vrij snel in de berm, ik voelde en hoorde hoe om me heen delen van de bommen neerkwamen en hoe de grond trilde van de explosies. Ik was bang en bleef liggen, ook lang nadat hij niets meer hoorde. Uiteindelijk zijn we terug naar huis gegaan. De volgende dag wilde ik de plek laten zien aan een vriend en toen zag ik dat er op nog geen tien centimeter van waar ik met mijn voet had gelegen een grote granaatscherf neer was gekomen. Als die ook maar iets anders was gevallen, had ik geen voet of geen been meer gehad, of erger! Ik word nog altijd angstig van het maandelijkse luchtalarm. Er zijn twee soorten alarmen: Een enkele toon voor als het veilig was, en een sirene voor als er gevaar dreigde. Ik begrijp niet waarom de maandelijkse testtoon hetzelfde is als de gevarensirene.’

 

Contact


Heb je een vraag aan ons? Wilt u meedoen als verteller, als basisschool, of een bijdrage leveren door een interview te begeleiden? Neem contact op, we helpen graag verder.

Christine: +31 6 816 834 18

NL41 TRIO 0254 753892