Archieven: Verhalen

‘De witte overall van mijn vader zat onder het bloed’

Luca, Beer en Linus van basisschool Floralaan worden vriendelijk ontvangen. Het waait en regent hard buiten, dat hoor je goed op het kantoor van Dre Rennenberg met de vele glazen ramen, op drie hoog. Ze krijgen een glaasje ranja en hebben maar liefst achttien vragen voorbereid. Dre Rennenberg was drie jaar toen de oorlog begon en woonde in die tijd aan de Leostraat in Eindhoven.

Wat is het ergste bombardement dat u heeft meegemaakt?
Op 6 december vierden we elk jaar Sinterklaas. We kregen dan tweedehands cadeautjes. Ik kreeg in 1942 de oude step van mijn broer, er zat een bult op de band. Mijn vader had in zijn vrije uurtjes het helemaal opgeknapt en overgeschilderd van rood naar blauw. Ook kregen we een toverlantaarn; daarmee keken we naar een film van Laurel en Hardy. Dat was de enige film die we hadden. Mijn vader was het net aan het instellen, toen het bombardement op de Philipsfabrieken begon. Hij moest snel met de hulptroepen mee. Uren later kwam hij weer thuis. Zijn witte overall zat helemaal onder het bloed. En dan had je nog een bombardement dat heel erg was. Op 18 september 1944, met de bevrijding, vierden we feest op de Aalsterweg. Ik kreeg echte chocola van de geallieerden. Een dag later werd Eindhoven zwaar gebombardeerd. Er waren lichtballonnen; ons huis is toen weggevaagd. We zijn naar Tivoli gevlucht, naar de broer van mijn vader. Tussendoor moesten we schuilen bij mensen thuis. Er was ook een zwaar bombardement op Stratum die dag. De Engelsen wilden een konvooi van Duitsers aanvallen, maar misten en raakten de huizen.’

Wat vonden uw ouders van de NSB?
‘Mijn ouders waren fel tegen NSB’ers. Mijn vader zat in de ondergrondse beweging. Hij heeft meegewerkt om de daken van wachthuisjes van de soldaten te beschilderen met lichtgevende verf. De Engelsen konden dat in het donker zien en zo bombarderen. Vier mensen zijn toen opgepakt, mijn vader gelukkig niet. Mijn opa is door de Duitsers opgepakt en meegenomen naar Kamp Vught. Mijn grootouders hadden namelijk iemand in de kost die voor Philips werkte en via een zelfgemaakt radiootje naar de Engelse zender luisterde. Dat was verboden. Mensen uit de buurt hebben hem toen verraden. Op een dag stond er een Duitse overvalwagen voor de deur en ze moesten beide mee. Mijn opa kwam op 29 november 1943 vrij, maar is een paar maanden later gestorven. Hij had zoveel ellende meegemaakt; ontberingen, slecht eten, kou. Hij kreeg het daardoor aan zijn longen. Ik heb daar een boek over geschreven. Toen het met opa slecht ging, gingen we met het gezin bij hem en oma wonen. Dat vond ik zwaar, het was een vreemde omgeving. Ik sliep bij de buren van oma en het was ver weg van mijn vrienden. Ik kreeg natuurlijk nieuwe vrienden en nu zijn dat nog steeds mijn vrienden, na tachtig jaar.’

Had uw familie onderduikers in huis?
‘In elke straat zat wel iemand ondergedoken. Mijn oom woonde bij ons op zolder. Ik mocht niet zeggen dat het mijn oom was. Hij was opgepakt om te tolken voor Duitsers. Hij werkte al jong in de bouw en ging een paar weken lang in de rij bij het hek van de Philipsfabriek staan voor een baantje. Dat lukte, hij mocht voor het archief werken, belangrijke stukken archiveren. Hij had een aanleg voor talen en sprak er eenentwintig, onder andere Chinees – ook dialecten – en Russisch. Hij moest toen in Berlijn werken. Via de ondergrondse kwam hij weer naar Eindhoven en dook bij ons onder. Als er dan iemand aanbelde, ging hij via het dakraam naar buiten en verstopte zich achter de schoorsteen. Mijn oom heeft een grote rol gespeeld bij het contact leggen tussen mensen na de oorlog en bij het Engelse soldaten in huis te nemen. Hij is tolk geweest in het Proces van Neurenberg en is later directeur geworden van een Philipsdivisie. Ik ben heel trots op deze oom.’

Archieven: Verhalen

‘“Nu krijgen we nog vuurwerk ook!” riep de buurvrouw’

Caitlin, Germaine, Tristan van basisschool Floralaan worden vriendelijk ontvangen door de 89-jarige Cor Langenhof en zijn vrouw. Zij zorgt voor de drankjes en lekkers, want ‘als je praat, moet je wel iets nats erbij hebben en de koekjes mogen ook op!’ Cor woonde tijdens de oorlog aan de Leenderweg in Eindhoven, niet ver van de school van de kinderen.

Heeft u een bombardement meegemaakt?
‘Op de ochtend van 6 december 1942 vierden we Sinterklaas met het hele gezin. Ik had een dambord gekregen en speelde daarop een spelletje met mijn broer. We kenden de damregels nog niet; als je kunt slaan moet je slaan. En zo kwam het dat alle witte en zwarte stenen tegen elkaar stonden en we niet verder konden spelen. We realiseerden dat we het niet goed hadden gedaan. We hebben het dampotje niet af kunnen maken, omdat opeens de bommen vielen. Dat blijf je je dan herinneren, dat je op zo’n moment met zo’n damspel bezig bent. Wat het geval was; Philips maakte radio’s en onderdelen en daar maakten de Duitsers gebruik van. Dus wilden de Engelsen die fabrieken raken. Dat is totaal mislukt. De Demer, nu ook onze winkelstraat, is toen helemaal platgebombardeerd.’

Hoe was de bevrijding?
‘De bevrijding was het mooiste stukje van de oorlog. Ik had net gegeten en was met mijn broer met een tennisballetje tegen de muur aan het schoppen. Ineens komt er een stel op een tandem met luchtbanden voorbij. Dat was bijzonder, want je had in de oorlog alleen nog fietsbanden van hout. Zij schreeuwden: “De Engelsen komen eraan!” Met mijn vader ben ik toen naar de Aalsterweg gegaan. Hij pakte mijn hand en frummelde me de menigte door. Een vrouw in een deuropening riep: “Zoiets moois heb ik nog nooit gezien!” En daar was de lange colonne Engelsen, er kwam geen einde aan. Vier rijen dik met jeeps, tanks en artillerie, bumper aan bumper. De soldaten gooiden sigaretten en snoep. Ze gingen richting Nijmegen om over de bruggen snel door te stoten naar het noorden. Helaas is deze operatie Market Garden mislukt en brak daarna de Hongerwinter aan.’

Heeft u het bombardement na de bevrijding meegemaakt?
‘De avond na de dag van de bevrijding was er een kinderoptocht met fietsen en stepjes. Mijn moeder had al iets gehoord en wij moesten thuisblijven. Ik hoorde op mijn slaapkamer Duitse vliegtuigen overkomen, het motorgeluid kon ik namelijk herkennen. ‘Dat is gek’ dacht ik en ging met mijn zus naar beneden. Een ander Duits vliegtuig gooide lichtkogels. Onze buurvrouw zei: “Oh, wat leuk, nu krijgen we nog vuurwerk ook!” De Duitsers wilden de stroom geallieerden tegenhouden en toen hebben ze Eindhoven platgebombardeerd. Die avond was de verschrikkelijkste dag van de oorlog.’

 

Archieven: Verhalen

‘Alles went, zelfs oorlog en bombardementen’

Ad van Thoor woonde in de oorlog op de Aalsterweg, tegenover waar nu de Coolblue zit. Zijn moeder had een winkel in rookwaren en zijn vader een schildersbedrijf. Ad was vier toen de oorlog begon. Aan Thijs, Ilsu en Casper van de Floralaanschool vertelt hij over die periode in zijn leven.

Kende u NSB’ers?
‘Naast ons huis zat een autobusbedrijfje en daarnaast een café. Daar woonde een NSB-gezin met twee dochters. De familie heulde met de Duitsers en de twee zussen ook. Na de bevrijding werden ze uit hun huis gehaald en midden op straat kaalgeschoren. Dat heb ik gezien. Ook had ik een oom die NSB’er was. Hij was hoofd van het vliegveld. Soms kwam hij bij ons in de winkel. Dan probeerde hij mijn ouders over te halen lid te worden van de NSB. Dat had mijn vader heel veel opdrachten kunnen opleveren, maar hij sloeg het aanbod resoluut af.’

Hoe was het leven op de Aalsterweg?
‘Ik was een kind en kinderen speelden in de oorlog gewoon op straat. Kinderen hebben de gevaren van de oorlog niet door en raken daar ook enigszins aan gewend. Ik speelde met zelfgemaakt speelgoed zoals knellen, spintollen en repen met een koepel. Van oude kranten en elastieken maakten we een voetbal. Aan het einde van de oorlog kropen we stiekem boven op het balkon en zagen hoe in het stadswandelpark de laatste Duitsers verdreven werden door de Engelsen. De Aalsterweg was een belangrijke hoofdweg. Er marcheerden veel Duitse troepen en er reden geregeld jeeps met mitrailleurs. Hierdoor was de Aalsterweg ook een belangrijk doelwit voor de Engelsen tijdens de bezetting. ’s Avonds moesten we het huis verduisteren van de Duitsers, zodat de Engelse vliegtuigen zich niet konden oriënteren. Net na de bevrijding was de Aalsterweg ook een doelwit tijdens het laatste bombardement van de Duitsers. Hierdoor wilden ze voorkomen dat de Engelse tanks makkelijk door konden stoten naar het noorden.’

Heeft u een bombardement meegemaakt?
‘De Duitsers wilden dus de doorstoot van de Engelse bevrijders stoppen en besloten Eindhoven een dag na de bevrijding, op 19 september 1944, te bombarderen. Ik zat toen, pas acht jaar oud en in mijn pyjama, met zo’n dertig mensen in een schuilkelder. Het was een donkere ruimte met banken en tafeltjes met daarop gaslichtjes. Naast onze schuilkelder viel een bom. Door de explosie ontstond een enorme luchtdruk waardoor alle lichtjes uitgingen. Uit angst renden mensen de kelder uit. Ik was de laatste. Een mevrouw nam mij mee naar de wijk Tivoli en toen het bombardement voorbij was, ging ik terug naar huis. Ik werd uitgelachen omdat ik in m’n pyjama was. Veel huizen waren kapot. Later vernam ik dat vlakbij in een andere schuilkelder, die opgebouwd was met stokken en plaggen, tweeënveertig mensen om het leven waren gekomen. De ingang was geblokkeerd en ze konden er niet meer uit…’

 

 

Archieven: Verhalen

‘Opeens werd er vanaf een dak op de menigte geschoten’

Fotograaf Femke begeleidt Remmert Tekelenburg (87) van zijn huis naar OBS Wereldwijs in Zuidoost. Remmert is slecht ter been, maar dat weerhoudt hem er niet van om aan Chardonnay, Aicha, Jahime, Amber en Tiela uit groep 8 zijn oorlogsherinneringen te vertellen. Hij hoopt dat de kinderen zelf nooit een oorlog mee hoeven te maken.

Was u wel eens bang tijdens de oorlog?
‘De oorlog begon in 1940 en dat was precies het jaar waarin ik voor het eerst naar school zou gaan. Het gebouw werd gevorderd; de soldaten werden daar ondergebracht. Toen moest ik naar een andere school, die een stuk verder weg was. In die tijd ging er ook vaak een luchtalarm af. Dan gingen de leerlingen per klas keurig in een rijtje naar de schuilkelder toe. Die zat onder een brug aan de Vijzelstraat. Dan ging je in je groep naar beneden, op een plek vlak boven het water. Het was hartstikke donker en daar moest je dan maar zitten wachten. Ik vond het doodeng. In de havens was er een opslag voor olievoorraden. De regering wilde niet dat dat in handen kwam van de Duitsers. Die zijn toen in brand gestoken, het schijnt door de Engelsen. Dat gaf een enorme zwarte rookwolk. Als je als kind thuis uit het raam kijkt en je ziet dat, dan vraag je je wel af wat daar aan de hand is.’

Wat is er aan het einde van de oorlog op de Dam gebeurd?
‘Officieel was de vorige dag de vrede getekend. Duitsland had zich overgegeven. Op papier was de oorlog beëindigd, maar dat was niet bij iedereen meteen bekend, ook niet bij de soldaten. Wij hadden het wel al gehoord, op de radio. Heel veel Amsterdammers gingen naar de Dam, want de Canadezen zouden komen. Mijn vriendjes en ik gingen daar ook heen. Mijn moeder vond het maar niks, die was altijd een beetje bang. Er waren een heleboel mensen bij elkaar. Opeens werd er vanaf een dak geschoten op de menigte. Ik was met een paar andere leeftijdsgenoten en die riepen: “We gaan naar De Roode Leeuw!” Ik wist helemaal niet waar dat was. Ik besloot de andere kant op te rennen. Ik liep een steeg in, maar die liep dood. Dat was eng, want toen moest ik weer terug. Gelukkig heb ik niet gezien dat er mensen waren neergeschoten. Dat heb ik achteraf pas op foto’s en filmpjes gezien. Toen ik thuiskwam, schrok mijn moeder heel erg. Mijn vader was namelijk ook naar de Dam gegaan met mijn kleine broertje, maar dat wist ik helemaal niet. En we wisten op dat moment nog helemaal niks van hun lot. De volgende dag was er een parade. Toen kwamen er echt veel Canadezen. En enkele dagen later was er nog een hele optocht. Die kwam ook door de Vijzelstraat.’

Wat vindt u ervan dat er nu weer oorlog is?
‘De tijd was toen zo anders dan nu. Ik vind die oorlog in Oekraïne echt heel afschuwelijk. Zoals het nu is, heb ik het niet meegemaakt. Ik woonde toen in Amsterdam. Daar is ook wel wat gebeurd, maar niet van die vernielingen zoals je daar ziet. Er waren in het begin veel minder vliegtuigen. We vinden een vliegtuig nu heel gewoon, maar toen was het iets heel bijzonders. De Duitsers die ons land binnenvielen in 1940, die hadden veel werk gemaakt van het ontwikkelen van vliegtuigen. Dat waren altijd militaire vliegtuigen, geen passagiersvliegtuigen. Die maakten een heel raar geluid. Ik vind dat geluid van een vliegtuig nog steeds eng. Dan moet ik meteen denken aan de vijand, terwijl er nu mensen in zitten die lekker op vakantie gaan.’

Archieven: Verhalen

‘Driemaal zijn ze opgepakt door de Duitse politie’

Jurriaan en IJvon Meiresonne komen naar OBS Wereldwijs om in gesprek te gaan over de Tweede Wereldoorlog met Tahirah, Faris, Resham, Gabrielle en Joep. Na een kennismakingsronde haalt meneer Meiresonne hele bijzondere brieven van zijn oom tevoorschijn. Zelf is Jurriaan Meiresonne geboren in 1943. Zijn vrouw IJvon Meiresonne is van zeven jaar na de oorlog geboren, maar zit vol met oorlogsverhalen over haar vader. Hoewel het lang geleden is, emotioneerde het gesprek het echtpaar.

Meneer Meiersonne, wat heeft u voor spullen uit de oorlog meegenomen?
‘Mijn ouders hebben veel brieven bewaard uit die tijd. Daartussen vond ik brieven van mijn oom aan hen. Hij had op zijn achttiende een oproep gekregen om in Duitsland te gaan werken. Per trein ging hij met een paar collega’s naar Duitsland. Daar heeft hij bijna twee jaar, tot het einde van de oorlog, gewerkt. Ze werden niet echt gevangen gehouden. Ze sliepen in een soort pension en konden gaan en staan waar ze wilden. Ze ging ook wel eens uit. En ze verdienden gewoon geld. Maar ze moesten wel hard werken in een staalfabriek, onder andere kolen scheppen, totdat hun handen kapot waren.’

Hoe is hij weer thuisgekomen?
‘Toen de Amerikanen in maart, april 1945 naderden, moesten ze opeens weg. Ze werden op de trein gezet, maar na tien kilometer moesten ze eruit en verder lopen met hun zware bagage. Het regende keihard. Na twee dagen lopen, konden ze niet meer. Zo hebben ze twee dagen gelopen. Toen gingen ze zitten en wilden niet verder. Een auto heeft toen de bagage opgehaald en daarna hebben ze nog een week gelopen richting een stad waar ze in een kamp gestopt zouden worden. Maar die stad werd ontzettend gebombardeerd. Met vijf andere Nederlanders is mijn oom toen weggelopen. Overdag schuilden ze in de bossen en ‘s nachts sliepen ze stiekem in schuren. Ze hadden zelf geen eten, dus ze leefden van de goedheid van de mensen. Ze kookten zelf aardappels boven een vuurtje. Driemaal zijn ze gepakt door Duitse politie. Elke keer konden ze zichzelf eruit praten. En toen hoorden ze schoten. De Amerikanen waren er! Na vijf weken rondzwerven kregen ze schoenen en ondergoed. Dat kwam goed uit, want ze waren alle bagage kwijtgeraakt. De mannen gingen terug via Frankrijk, Luxemburg en België. Ze moesten eerst nog drie dagen wachten voor onderzoek. Toen konden de ouders van mijn oom hem eindelijk ophalen.’

Mevrouw Meiresonne, wat hebben uw ouders meegemaakt tijdens de oorlog?
‘Mijn vader zag er heel Joods uit. Al kon hij tig keer bewijzen dat hij was wie hij was, hij werd toch steeds opgepakt. Hij is ook tewerkgesteld. Niet in Duitsland, maar ergens in Nederland. Gelukkig waren er tijdens de oorlog ook hele goede Nederlanders die elkaar hielpen. Mijn vader had zich een keer gesneden tijdens dat werk en toen ging hij naar de dokter. De dokter zei toen dat hij suiker in de wond moest doen, zodat het ging infecteren en hij daardoor een lange tijd niet kon werken. Om de hoek bij mijn ouders was een melkboer die ook altijd hielp. Op een gegeven moment kon hij daardoor zelf niet meer de rekeningen betalen. Hij heeft toen uit wanhoop zijn polsen doorgesneden. Hij heeft het overleefd, maar de rekeningen waren nog steeds niet betaald. Dat kan de oorlog ook met mensen doen. Dat je zo goed bent voor anderen, dat je zelf geen uitweg meer ziet.’

Hadden uw ouders altijd genoeg te eten?
‘Mijn ouders woonden in Amsterdam. Daar was heel veel honger. Ze aten tulpenbollen. Er was verder niks. Mijn ouders waren voor de oorlog getrouwd. Als je ging trouwen, kreeg je allemaal spullen cadeau. Vaak gingen ze op de fiets op houten banden van Amsterdam naar Brabant om die spullen, bijvoorbeeld lakens en handdoeken, te ruilen voor eten. Op het platteland hadden de mensen het beter dan de mensen in de stad. In de stad hadden ze ook geen elektriciteit. Mijn vader had van blikken een stellage gemaakt voor in de woonkamer waar de fiets in kon. Als je dan trapte, had je een beetje licht.’

Hoe vinden jullie het dat er nu weer oorlog is na alles wat er is gebeurd?
Jurriaan: ‘Het is misdadig wat daar gebeurt. Dat één man bepaalt wat er gebeurt. Wat heb je nou aan zo’n land wat helemaal kapot gebombardeerd is en waar alle mensen zijn gevlucht?’
IJvon: ‘Als twee landen een probleem met elkaar hebben, praat het dan met elkaar uit.’
Jurriaan: ‘Rotterdam is in de oorlog gebombardeerd en al snel gaf Nederland zich over. De Oekraïners van nu vechten door, tot het bittere einde.’

Archieven: Verhalen

‘Ik had geen andere keus dan mee te doen aan die oorlog’

Max Sordam is 95 jaar oud, maar doet het interview gewoon via beeldbellen. Hij is geboren en getogen in Suriname en woont nu al veertig jaar in Nederland. Wie denkt dat ze in Suriname niks hebben gemerkt van de Tweede Wereldoorlog heeft het mis. Angel, Faith en Chabelly van OBS Wereldwijs willen alles te weten komen.

Hoe merkte u dat de Tweede Wereldoorlog was uitgebroken?
‘Het was duidelijk te merken. De Amerikanen waren ook in Suriname gestationeerd. En ik was op een leeftijd dat het me allemaal wel fascineerde. Ik wilde piloot worden. Ik had een test gedaan en was geslaagd. Maar omdat ik minderjarig was, moest mijn vader tekenen. Hij weigerde echter, dus ging het niet door. Anders was ik piloot geworden bij de Amerikanen. Dan had ik daadwerkelijk deelgenomen aan de oorlog. Vrienden en collega’s van me werden wel uitgezonden naar het oorlogsgebied. Ik bleef in Suriname.’

Wat deed u tijdens de oorlog?
‘Ik ben anderhalf jaar in militaire dienst geweest. In Suriname moest de oudste van het gezin in dienst en dat was ik. Ik heb een opleiding gehad op Zanderij, waar ook Amerikanen gestationeerd waren. Ik vond het wel spannend, vooral de trainingen diep in Suriname. Je kreeg een volledige training als militair. Tijdens deze gevechtstrainingen leerde je schieten en aanvallen. Toen ik de opleiding achter de rug had, kon ik bij de compagnie van kapitein Dijkstra terecht. Ik was een beetje brutaal. Ik nam bijvoorbeeld zonder toestemming de auto van de sergeant mee. Op een dag kreeg ik streng arrest. Dat heeft mij wel de les geleerd om me een beetje in te houden en niet meer zo brutaal te zijn. Soms miste ik daar mijn ouders. Je bent in de binnenlanden, in militaire dienst. Pas als je weer in de stad was, kreeg je verlof. Ik moest jong volwassen worden. Maar het was leerzaam.’

Waren er ook Duitsers in Suriname?
‘Ja, er waren ook Duitsers. Ze werden opgesloten in het streng bewaakte kamp bij de Jodensavanne, in de binnenlanden van Suriname. Later in de oorlog kreeg ik de taak om alle post die uit Duitsland daar binnenkwam te controleren, voordat de gevangenen het mochten lezen. Als ik dan iets vond dat niet in orde leek, moest ik dat doorgeven.’

Wat at u in de oorlog?
‘In het kamp was er goed eten. Dat was geen probleem. Ik had ook wel dienst in het binnenland en daar was weer ander eten. Maar het leger zorgde goed voor hun manschappen, dus het eten was altijd goed. Dat moest wel, want ze hadden sterke soldaten nodig om te kunnen vechten als het nodig was.’

Hoe was het na de oorlog?
‘De oorlog eindigde terwijl ik nog in dienst was. Er viel een atoombom op Hiroshima, Japan, en dat betekende het einde van de oorlog. Toen kon ik naar huis. Na de oorlog was ik blij en opgelucht. Ik moest in dienst en had geen andere keus dan mee te doen aan die oorlog. Oorlog is nooit prettig, want er gaan mensen dood. Kort erna ben ik naar de Antillen vertrokken. Daar heb ik zeventien jaar gewerkt bij KLM en Shell. Daarna ben ik naar Nederland gekomen.’

Archieven: Verhalen

‘We hoorden zijn geschreeuw in de nacht’

Kaylin, Jinan en Chevelly lopen samen met mevrouw Juno Welter lang over de gangen op zoek naar een rustige plek op OBS Wereldwijs. Het is overal druk, maar mevrouw Welter is al heel lang niet meer op een school geweest en vindt het heerlijk. Als ze zitten, met wat te drinken, kan het interview beginnen.

Hoe kwam uw familie aan eten tijdens de oorlog?
‘Ik ben in het laatste jaar van de oorlog tijdens de Hongerwinter geboren. Ik heb dus gelukkig geen herinneringen aan die tijd. Ik weet van mijn ouders dat er niks meer was in Den Haag. Toen ik een maand oud was, zijn ze naar het dorp Stolwijk waar mijn moeder is opgegroeid gegaan. Mijn grootouders hadden een boerderij en zo altijd te eten. Omdat ik in de eerste maand van mijn leven zo weinig binnenkreeg, had ik een groeiachterstand. Ik ben ook niet erg groot geworden. Die tocht naar oma en opa was nogal avontuurlijk, heb ik ook gehoord. Mijn vader had de kinderwagen met mij erin achter zijn fiets gebonden. Aan de wagen hing hij een grote lamp, zodat mijn moeder, die slechtziend was, ons nog net kon zien als ze erachter fietste. Zo zijn we naar Stolwijk gefietst. Dat was een barre tocht in een gevaarlijke tijd. Mijn vader zat al een tijd ondergedoken. Die mocht echt geen Duitser tegenkomen.’

Waarom zat uw vader ondergedoken?
‘Alle jonge mannen moesten werken in Duitsland. Mijn vader weigerde dat. Daarom zat hij ondergedoken, ergens in de Betuwe bij een ontzettend lieve familie. Op een gegeven moment was hij het toch zo zat, dat hij naar huis is gekomen. Dat was gevaarlijk, want er waren veel razzia’s in die tijd in Den Haag. Een keer kwamen ze bij ons langs. Toen heeft hij zich verborgen op het dak. Dat waren hele spannende dingen voor mijn ouders, maar ze hebben het overleefd. Al is mijn vader wel gewond geraakt toen hij meevocht op de Grebbeberg aan het begin van de oorlog. Hij had daarbij een stuk granaat in zijn been gekregen en dat is er nooit uitgehaald. Als het koud of vochtig weer was, had hij altijd nog last van die plek. Ook had hij vaak nachtmerries. Hij heeft nooit willen zeggen wat voor nachtmerries dat waren, maar we hoorden zijn geschreeuw in de nacht.’

Was het moeilijk voor uw familie dat uw vader ondergedoken zat?
‘Ik had een broer die acht jaar ouder was dan ik. Hij heeft dus veel meer meegemaakt dan ik. Hij wist ook waar mijn vader was ondergedoken en moest dat geheim houden. Dat was best zwaar voor een klein kind. Elke dag werd het gezegd: niet erover praten, niet erover praten. Hij is met veel meer angst opgegroeid dan ik en is veel meer getraumatiseerd. Hij had later een kast vol met boeken over de oorlog en heeft zich zijn hele leven daarin verdiept. Hij heeft het nooit los kunnen laten. Ik op een gegeven moment wel, toen ik ouder werd en de wereld veranderde.’

Hoe kijkt u nu tegen oorlog aan?
‘Ik ben blij dat ik het heb overleefd. En al helemaal als ik nu op de televisie zie wat er in Oekraïne gebeurt. Dan moeten wij ontzettend dankbaar zijn. Ik word razend als ik op tv iets zie over die oorlog daar. Ik weet niet of dat komt omdat ik de oorlog heb meegemaakt. Het is barbaars. Ik hoop dat jullie het niet al te veel zien. En onthoud: je mag niemand uitsluiten. We zijn allemaal gelijk.’

Archieven: Verhalen

‘De NSB-burgemeester had alle radio’s in zijn kamer!’

Barbara Ouwerkerk is geboren tijdens de Tweede Wereldoorlog en woonde relatief veilig op het platteland van Drenthe. Hoewel ze zegt dat ze niet veel herinneringen aan die periode heeft, komen er genoeg bijzondere verhalen naar boven tijdens het interview dat Roshan, Joyselyn, Safwaan, Yasser en Neveah van OBS Wereldwijs met haar houden. En niet alleen de oorlog van toen, maar ook de oorlog van nu in Oekraïne komt aan bod.

Wat merkte u op het platteland van de oorlog?
‘We merkten er wel wat van, maar niet zoals in de stad. Er werd niet gebombardeerd, maar er kwamen wel heel veel vliegtuigen over. Dat was wel eng. Vooral mijn moeder was daar erg bang voor. Mijn vader was juist sterk en vond dat we door moesten gaan met alles. Af en toe ging het luchtalarm af en dan moesten we onder de keukentafel schuilen. Wij hadden gelukkig altijd te eten, omdat mijn vader hoofd was van een overheidsinstelling voor jongens die niet in militaire dienst wilden. En je had ook de boeren in de buurt, die altijd eten hadden. Vanuit het westen van Nederland kwamen mensen op de fiets met houten banden of alleen op velgen om eten te halen. Wij konden in die tijd alleen geen nieuwe kleren kopen. Er was niks; de winkels waren dicht. Mijn tante kon heel goed naaien en maakte van oude kleren de meest leuke jurkjes voor me. Zij en andere familieleden kwamen af en toe logeren, omdat wij dus wel altijd eten hadden en zij in het westen niet. Dan konden ze weer een beetje bij-eten.’

Heeft uw vader of moeder ooit illegale kranten gedrukt?
‘Nee, maar mijn vader heeft ze wel verspreid. Hij had ook een papiertje met daarop welke boeren allemaal goed, dus tegen de nazi’s waren. Dat zat in het zakje van zijn overhemd. Een keer kwam er een motor met zijspan met Duitsers erin aan. Hij heeft toen het snel het briefje doorgeslikt. Anders zou hij die goede boeren verraden hebben. Er zijn nog wel meer dingen gebeurd, die mijn ouders mij nooit verteld hebben omdat ze dat naar vonden. Maar je hoort alles als kind.’

Wat deden die goede boeren precies?
‘Om ons dorp was een heide. ’s Nachts werden daar geregeld parachutisten, vooral Engelsen, gedropt. Mijn vader ging daar dan naartoe om te kijken of ze hulp nodig hadden. Hij bracht ze naar de ‘goede’ boeren in de buurt. Die wilden best mensen in huis nemen, want die hadden toch een groot huis en een grote stal. Mijn vader zei dat dat altijd zulke aardige jongens waren, die Engelsen. Hij kreeg wel eens repen chocola en kauwgom van ze. Nou, dat vonden wij heerlijk natuurlijk! En de parachutisten waren allang blij dat er iemand kwam om ze te helpen en onderdak te geven.’

Luisterde u naar de radio?
‘Ja. Dat mocht niet van de Duitsers. Mijn vader deed dat stiekem. We hadden een linnenkast met onderin een radio. Ik mocht het eigenlijk niet weten, maar ik had toch een keer stiekem gekeken. We luisterden naar Radio Oranje, waar we allemaal berichten uit Engeland hoorden. In het dorp waar we woonden, hadden we een NSB-burgemeester. Dat vonden wij verschrikkelijk. We moesten van hem alle radio’s inleveren. De man die de radio’s kwam ophalen, deed die niet weg, maar verborg ze onder de vloer in de burgemeesterskamer. Dat was heel handig, want zo kregen we onze radio’s ook weer terug na de oorlog. De burgemeester wist al die tijd niet dat hij op die radio’s zat.’

Kwamen er wel eens Duitse soldaten naar uw huis?
‘Ze wilden heel graag die instelling overnemen om er soldaten in te zetten. Mijn vader wilde dat natuurlijk niet. Hij had een heel groot bord op het toegangshek opgehangen: difterie. Dat is een hele besmettelijke ziekte. Dat vonden die Duitsers maar niks, dus kwamen ze niet langs. Iedereen verzon in de oorlog van alles om maar niet door die Duitsers gepakt te worden. Die soldaten waren eigenlijk heel erg aardig voor me. Het waren ook maar vaders die van huis weg moesten, omdat het oorlog was. Ik werd soms door ze opgetild; ze vonden me allemaal leuk. Ik was ook niet bang voor ze, maar ik mocht bepaalde dingen niet zeggen van mijn moeder. We hadden ook een grote schuur en ik dacht dat daar allemaal stro lag, maar dat was haver of aardappelen. Dat mochten die Duitsers natuurlijk niet weten. Eén keer heb ik tegen ze gezegd: “Je mag niet in de schuur kijken, hoor!”’

 

 

Archieven: Verhalen

‘Als je niet diep genoeg boog, kreeg je klappen’

Ab Alexandre (79) heeft de oorlog niet in Amsterdam meegemaakt, maar in Indonesië. Dat heette toen nog Nederlands-Indië en was een kolonie van Nederland. De oorlog in Oekraïne brengt herinneringen naar boven bij Ab. Soms kan hij niet eens naar de beelden op televisie kijken. Jordan, Da-Shawn, Loiz, Jaelynn, Indira en Tyron van OBS Wereldwijd in Amsterdam-Zuidoost vragen hem over zijn leven in voormalig Nederlands-Indië.

Hoe merkte u voor het eerst dat het oorlog was?
‘Ik ben op 2 november 1942, in de oorlog dus, geboren in een krijgsgevangenkamp op Midden-Java, Indonesië. Alle mensen met de Nederlandse nationaliteit werden in een kamp gestopt. Mijn moeder werd met zeven kinderen in een vrachtwagen gestopt en naar een kamp in Batavia, nu Jakarta, gebracht. Dat was een vrouwenkamp. Toen mijn broers twaalf waren, werden ze overgebracht naar een mannenkamp. Mijn vader was ook gevangengenomen, maar heel ergens anders. Ik was een baby in de oorlog, dus ik heb zelf gelukkig nauwelijks herinneringen daaraan. Ik heb later aan mijn zussen gevraagd hoe het allemaal ging. Daar heb ik tekeningen bij gemaakt, bijvoorbeeld van hoe we in de vrachtwagen moesten.’

Hoe zag zo’n kamp eruit?
‘In het kamp was je helemaal afgesloten. Het was een bestaande buurt en daar werd een hek omheen geplaatst, zodat je niet naar buiten kon. Het moest ook bewaakt worden. Daarbuiten door de Japanse soldaten, maar binnen het kamp hadden de gevangenen zelf nachtdienst. Mijn moeder en zus deden dat ook. Voor die Japanse soldaten en de Japanse vlag moest je altijd buigen, heel diep. Als je niet diep genoeg boog, kreeg je klappen met een geweer. Mijn moeder was een hele trotse vrouw die niet wilde buigen. Dan werd ze geslagen en moest ze urenlang in de zon staan, zodat iedereen kon zien dat ze straf had. Er was geen hongerwinter zoals in Nederland, er was in Nederlands-Indië sowieso geen winter, maar er was wel enorme honger. Er was heel weinig eten in de kampen. Misschien een beetje soep of water. Mijn vader at slakken en wormen. Als je een rat gevangen had, had je mazzel. Dan had je vlees! Ik ben klein gebleven, omdat ik in het kamp te weinig moedermelk kreeg.’

Hoe was het voor uw ouders om gescheiden te zijn van elkaar?
‘Mijn vader zat dus in een krijgsgevangenkamp voor mannen. Mijn moeder wist niet waar hij was. Drie jaar lang heeft ze zich afgevraagd of hij nog leefde. En mijn vader wist niks van mijn moeder. Die vroeg zich af; leeft ze nog, heeft ze ellende, heeft ze honger, hoe is het met de kinderen? Hij wist nog helemaal niet dat ik bestond. Hij zat eerst in een kamp op Java. Daarna moest hij op een schip naar Birma, via Singapore. Ze zaten daar met wel duizend mensen, op elkaar gestapeld. Er was nauwelijks lucht om te ademen. Veel mensen zijn doodgegaan op die boot. Bij Birma moesten ze van de Japanners een spoorlijn aanleggen. Het was heel zwaar werk en er was weinig eten. Je moest het niet wagen te vluchten; dan werd je gemarteld op het plein, zodat iedereen het kon zien. Meestal werd je daarna nog doodgeschoten ook. In de garage van mijn zus stond wel een halve eeuw spullen van mijn vader zonder dat we het inkeken. Op een dag maakten we een doos open en vonden daarin het blik waaruit hij had gegeten in die tijd. Met een spijkertje had hij alle kampen waar hij was geweest getekend.’

Hoe was het na de oorlog?
‘Toen de oorlog voorbij was, dacht mijn vader snel terug te kunnen naar zijn familie. Eerst kwam hij een aantal maanden in een Australisch kamp. Mijn moeder kreeg lijsten te zien met mensen die het hadden overleefd en mensen die het niet hadden overleefd. Het was heel spannend, want leefde hij nou wel of niet? Ik was inmiddels drie. Op een dag stond er een man in een soldatenpak in ons huis. Ik dacht: wat een engerd is die soldaat. Ik had mijn hele leven tot dan toe alleen maar in een vrouwenkamp gezeten. De enige mannen die ik kende, waren enge, Japanse soldaten. Deze soldaat bleek mijn vader te zijn. Ik was bang en verschool me achter de jurk van mijn moeder. Toen gaf hij mij een zakje met snoepjes en was het goed. Na de oorlog wilde Indonesië onafhankelijk zijn. Indonesiërs gingen met speren de straat op om Nederlanders te vermoorden. Dat heet de Bersiap. Bij ons aan de overkant werden vier mensen uit huis gesleurd en onthoofd. Het bloed stroomde over straat. Dat was doodeng. Als je geweerschoten hoorde, moest ik onder het bed kruipen en doodstil zijn. Het was een enge tijd. Wij waren niet meer welkom in Indonesië. We moesten weg. Toen gingen we met de boot naar Nederland.’

Archieven: Verhalen

‘We hebben twee jaar in het kamp doorgebracht tot het werd bevrijd’

Ise, Milan, Nanne en Valentina stappen een paar haltes van hun school, de Sint Antoniusschool, uit aan de Wibautstraat in Amsterdam. Vandaar is het nog maar 10 minuten lopen naar de Transvaalkade waar Wil de Brave woont. Het is een gezellige bovenwoning, met veel oude spulletjes, een oude klok en het hele Volk van Laaf luistert mee naar de verhalen en het interview. Ze vergeten de tijd, zo boeiend is het.

Uit hoeveel personen bestond uw gezin?
‘Toen de oorlog begon had je mijn vader en mijn moeder en mijn broer en mijn zus, dus uit vier personen. Ik ben in januari 1944 geboren dus ik was de vijfde.’

Hoe kwam u in kamp Westerbork terecht?
‘Mijn vader was altijd ontzettend recalcitrant, dat betekent dwars. Wat niet mocht dat deed hij. Hij had bijvoorbeeld nooit zin om met een gele Jodenster op te lopen, die verstopte hij altijd onder zijn jas. Hij had blond haar en blauwe ogen, geen stereotype Joodse man. Mijn vader werd regelmatig opgepakt, dan zat hij even in de gevangenis maar werd telkens weer vrijgelaten omdat hij een gezin had. Dan mocht hij naar huis toe.

Eten kopen deed je met bonnetjes, maar toen ik net geboren was had mijn moeder voor mij nog geen bonnetjes. Ze knipte daarom bakkersbonnetjes voor brood door en plakte ze aan elkaar. Dus van vier bonnetjes maakte ze er zes. En dat heeft een buurvrouw gezien en aan de moffen verteld, en zodoende zijn we opgepakt. We woonden toen in de Zwanenburgerstraat 47, daar ben ik geboren, midden in de Jodenbuurt.

Toen we net aankwamen in het kamp, was ik erg ondervoed. Ik ben toen niet bij mijn moeder in de barak terechtgekomen, maar in het ziekenhuis van het kamp. Mijn vader moest werken. Hij was vrachtwagenchauffeur en automonteur voor de moffen, daarom hoefde ons gezin dus niet op transport. We hebben twee jaar in het kamp doorgebracht tot het werd bevrijd.

Vorig jaar hoorde ik via een neef van mij ineens dat toen wij bevrijd zijn uit kamp Westerbork ik op Schiermonnikoog ben geweest om aan te sterken. Ik was dus bijna 2 jaar toen ik vanuit daar weer terug ben gekomen in het gezin bij mijn ouders. Ik heb dat nooit geweten.’

Wat is uw eerste herinnering aan de oorlog?
‘Dat is dan dat toen we in de straat woonden hier, net na de oorlog en dat ik zag dat de twee huizen blokken naast ons helemaal afgebroken waren. Alle Joodse mensen waren weggevoerd en in de hongerwinter zijn die huizen helemaal leeggehaald. Alle houten kozijnen en deuren alles van hout eruit en werd gebruikt als brandhout.

Hoe heeft u later over de oorlog gehoord?
‘Niet van mijn ouders. Bij ons thuis werd er nooit over gesproken, omdat de rest van de familie allemaal is vermoord en wij het hebben overleefd. Ik heb dat zelf ontdekt toen ik een jaar of 4 was. Iemand schold me uit voor Jood. Dat heb ik aan mijn ouders verteld en toen heeft mijn vader me verteld dat ik een Joods meisje ben. Vanaf dat moment maakte ik altijd ruzie met mensen die me uitscholden. Ik was een keer zo boos toen een meisje met heel lang haar tegen me zei: ach hou toch je mond rot Jood, dat ik haar van de ene kant van de straat aan haar haar naar de andere kant heb gesleept totdat iemand me tegenhield en zei: ‘Wil, nu moet je loslaten, nu is het wel genoeg’. Ik was zo boos.

In mijn tijd werd op school ook niet over de Tweede Wereldoorlog gesproken. We leerden wel over Napoleon en Lodewijk de 14e. De oorlog was nog te dichtbij, denk ik. Later ben ik voorzitter geworden van het 4-5 mei Comité hier in de Transvaalbuurt en toen heb ik die dingen gehoord van mijn moeder. Maar ze had het er liever niet over.’

 

Contact


Heb je een vraag aan ons? Wilt u meedoen als verteller, als basisschool, of een bijdrage leveren door een interview te begeleiden? Neem contact op, we helpen graag verder.

Christine: +31 6 816 834 18

NL41 TRIO 0254 753892