Archieven: Verhalen

‘De Duitse overbuurvrouw voerde de soldaten dronken’

Het interview met Marjet Wentholt vindt plaats op de Floralaanschool van Lotte, Quinn en Tarek in Eindhoven. Tijdens het interview laat mevrouw Wentholt (1939) foto’s zien van het huis in Utrecht waar ze gewoond heeft en van het huis in Laren (NH) waar ze ondergedoken zat. Ook laat ze de Jodenster zien die haar vader moest dragen in de oorlog.

Wat zijn uw eerste herinneringen aan de oorlog?
‘Ik zat toen op de kleuterschool. Als we buiten de sirenes hoorden, moesten we tegen een muur gaan staan en ons klein maken omdat er bommen konden vallen. Omdat er weinig eten was, kregen we elke dag pilletjes vitamine C op school. Die smaakten heel zuur op m’n tong. Een andere herinnering is het moment waarop mijn vader afscheid kwam nemen, omdat hij naar het kamp moest. Ik stond bovenaan de trap en hij liep naar beneden. Hij zei: “Ik kom misschien nooit meer terug. Hij deed een beetje raar, ik dacht dat hij boos was, maar dat was omdat hij ook verdrietig was. Ik vind het wel fijn dat mijn vader eerlijk vertelde dat hij niet wist of hij ons ooit nog zou zien. Er waren ook ouders die hun kinderen achterlieten bij een pleeggezin en hen beloofden ze ooit op te halen. Wat niet gebeurde…’

Wat vond u ervan dat uw vader naar een kamp moest?
‘Mijn vader ging naar een doorgangskamp in Havelte. Hij moest daar heel hard werken. Op een dag moesten alle Joodse mannen met de trein naar Westerbork, omdat kamp Havelte dicht ging. Op het moment dat mijn vader wilde instappen, werd de trein beschoten door boeren die in het verzet zaten. Hij kon ontsnappen en verstopte zich in een sloep. Na nog een nacht in een hooiberg is hij terug naar Utrecht gegaan. De eerste twee dagen wilde hij mij niet zien, omdat hij er zo slecht uitzag en onder de blaren zat. Omdat het te gevaarlijk was in Utrecht zijn we, verstopt in een wasserijwagentje, naar Laren gebracht om daar onder te duiken. Het busje was van een wasserij voor Duitse soldaten. Er stonden Duitse letters op en werd daarom niet aangehouden. Mijn onderduikvader heeft zestig gulden betaald aan de man die het busje naar Laren bracht.’

Heeft u ooit meegemaakt dat u met de Duitsers mee moest?
‘Nee. Wij zaten dus ondergedoken bij een familie in Laren. Dit waren hele aardige mensen die ons enorm hebben geholpen. Onze overbuurvrouw was Rijksduitser en was getrouwd met een hoge SS-officier. Deze buurvrouw heeft ons gered zonder dat haar man daarvan wist. Ze liet Duitse soldaten die op zoek waren naar Joodse onderduikers bij haar thuis binnen en ze gaf ze zoveel drank dat ze dronken werden. Hierna stuurde ze de soldaten terug naar de kazerne en verzekerde hen dat zij er wel voor zou zorgen dat de huizen ‘Judenfrei’ zouden blijven. Zo zorgde ze ervoor dat de huizen waar de Joodse onderduikers zaten niet gecontroleerd werden.’

 

 

Archieven: Verhalen

‘We liepen op blote kakkies’

Met gemengde gevoelens en wat spanning vertrekken Alexander, Seija en Xander vanaf de Floralaanschool naar Kees Jansveld. Na een warm welkom is er ice tea met een koekje voor de leerlingen. Kees Jansveld is in april 1940 geboren op rubberplantage Wingfoot op Noord-Sumatra.

Welke herinnering aan de oorlog is u het meeste bijgebleven?
‘Die keer dat ik ziek was; ik had toen diarree. De jappen waren bang ook ziek te worden, dus legden ze mij in een aparte kamer, in quarantaine en gescheiden van mijn moeder. Dat laatste was het ergste. Ik voelde me erg eenzaam. Het beeld van mijn moeder opeens op het pad, in haar blauwe jurk, vergeet ik nooit meer!’

Wat heeft u het ergste gemist tijdens de oorlog?
‘Omdat mijn vader en moeder beide arts waren, en dus nodig, werden wij pas in het laatste half jaar van de oorlog opgepakt. Ik was nog klein en ging met mijn moeder naar een vrouwenkamp. Mijn vader ging naar een gijzelaarskamp en ik miste hem vreselijk. Ondanks dat was ik wel echt een kind dat gewoon kattenkwaad uithaalde. Elke dag ging ik naar de ingang van het kamp om te kijken of mijn vader eraan kwam. Natuurlijk kwam hij niet. Later bleek hij in een kamp dicht bij ons te zijn. De dag dat ik mijn vader weer zag, had hij een kip gevangen en meegenomen. Hierdoor was het weerzien extra fijn.’

Wat gebeurde er toen de oorlog voorbij was?

‘De oorlog eindigde door een bombardement. Niet leuk, maar anders hadden wij de oorlog nooit overleefd. We hebben in ons leven zo veel geluk gehad. We hebben gelukkig geen familie verloren. De Japanners hebben ons geholpen de trein naar Medan te nemen, waarna een lange boottocht van ongeveer een maand begon. Ik weet nog dat als je de kraan op die boot opendeed, er zout water uitkwam. Via de Indische Zee voeren we door het Suezkanaal, over de Rode Zee en van daaruit over de Middellandse Zee. In Egypte gingen we aan wal en kregen we kleding, dekens en andere spullen. De tassen die we daar kregen, noemden we later in Nederland nog steeds de Suez-tas en de Suez-deken. Ik kreeg ook voor het eerst schoenen. Ik wist niet wat me overkwam. We liepen altijd op blote kakkies, zoals wij dat noemden. We hadden centimeters eelt op onze voeten en konden daardoor op glas lopen!’

Archieven: Verhalen

‘Ik was het oorlogsbrood gewend’

Jan Spoorenberg was één jaar toen de oorlog begon. Hij woonde toen aan de Emmasingel, waar nu de Blob staat, vlak bij de Philipsfabrieken. Toen die werden gebombardeerd moest hij zijn huis uit vluchten. Aan Abdullah, Alicia en Paul van de Floralaanschool in Eindhoven vertelt hij aan de hand van hun vragen zijn verhaal.

Hoe was het als klein kind in de oorlog?

‘Het was een lastige tijd, maar als kind kreeg je er niet veel van mee en er waren ook leuke momenten. Je kon lekker buitenspelen, er was weinig verkeer, en er waren wel verjaardagen met een klein cadeautje. We hadden een schuilkelder in de tuin. Dat was een grote kuil afgedekt met palen en net hoog genoeg om rechtop in te zitten. Je zat dan op de grond of op een deken. Enkele andere buren hadden ook een schuilkelder in onze tuin gemaakt, omdat die heel groot was. Het schuilen duurde altijd erg lang en je verveelde je omdat er niets te doen was. Soms aten we jam of stroop en dan werd de hele schuilkelder plakkerig. In Stratum was er een bom op een schuilkelder gevallen. Dat heeft niemand overleefd. Bij de bombardementen op de Philipsfabrieken moesten we vluchten. Via het huis van mijn oma, aan de Demer, gingen we naar Tongelere. Onderweg schuilden we in de kluis van een bank. We zijn door dat bombardement al onze spullen kwijtgeraakt; meubels, servies en ook fotoalbums. Van de overheid kregen we een beetje geld om ‘nieuwe’ tweedehands spullen te kopen en de gemeente zamelde spullen in om uit te delen. We hebben een tijd aan de Boschdijk ingewoond bij een echtpaar. Dat was soms best lastig. Daarna konden we bij mijn oom aan de Aalsterweg wonen.’

Was er genoeg te eten?
‘Er was weinig te eten, alles was schaars. Al was het in Eindhoven niet zo erg als in de rest van Nederland tijdens de Hongerwinter. Toen mijn vader een keer in het ziekenhuis lag, vroeg hij zes boterhammen voor het ontbijt. De zusters vonden dat erg veel, maar hij zei dat hij ’s morgens altijd zoveel at. Eigenlijk at hij er maar twee; de rest was voor ons. Na de oorlog kregen we Zweeds graan om brood mee te bakken. De meeste mensen vonden dat erg lekker, maar ik niet. Ik was het oorlogsbrood gewend. Snoep was er nauwelijks of niet. Daarom gaf mijn moeder ons stukken gedroogde appel, van de bomen in onze boomgaard. Als de stukken in de tuin hingen te drogen, kwamen daar veel vliegen op af. Dat zag er vies uit en je moest ze goed wassen voordat je ze at. Er was ook weinig wc-papier, dus gebruikten we stukjes krant. Dat was erg vervelend, maar je moest wel.’

Hoe was de bevrijding?
‘Er was altijd hoop dat de bevrijding snel zou komen, maar het duurde lang. Op Dolle Dinsdag vertrokken de Duitsers in paniek, omdat ze dachten dat de Engelsen eraan kwamen. Dat was niet zo, dus kwamen ze weer terug. De avond voor de bevrijding zaten er zelfs nog Duitsers bij het tuinhuisje hun brood te eten. Later die avond nam m’n vader me mee naar buiten. Schuilend achter een boom konden we zien hoe de Duitsers bij het vliegveld alles aan het opblazen waren. De volgende dag kwamen de Engelsen Eindhoven binnen over de Aalsterweg, waar wij dus woonden. De Amerikanen kwamen vanuit Son. De bevrijding was een groot feest met vlaggen en iedereen was blij. Totdat de Duitsers de volgende dag de stad bombardeerden. Daarbij vielen slachtoffers en raakten veel mensen gewond. Van de gevechten heb ik weinig gemerkt, omdat die buiten Eindhoven waren.’

 

Archieven: Verhalen

‘“Ach, die ook al,” zei moeder toen ik vroeg waar ze bleven’

Brian, Lisse en Julie worden warm verwelkomd door de tachtigjarige Greet Visser. Ze heeft de tafel mooi gedekt en er is fris, thee en lekkers. Greet en de kinderen komen er al gauw achter dat ze allemaal naar basisschool Floralaan zijn geweest. Brian vertelt dat de eerste steen die gelegd is tijdens de bouw van de oude school nog bij de voordeur te vinden is. Dat is een mooie start van het gesprek.

Hoe heeft u de oorlog ervaren?
‘Ik was nog klein. Langzamerhand begon je als kind te begrijpen wat er aan de hand was. Je zag tanks, Duitse soldaten die door de straat marcheerden. Dat maakte veel indruk op me. De soldaten zongen dan een liedje, de melodie weet ik nog, de woorden niet meer. We liepen erachteraan. Zij zongen: “We gaan naar Engeland”. En wij zongen: “Plons, plons, plons. Dat ze niet zouden halen”. Ik woonde in de Pioenroosstraat. Daar was eerst bos en heide, maar de Duitsers hebben alle bomen gekapt om er tanks, tenten en auto’s neer te zetten. Vanuit huis keek ik zo op deze nederzetting. Toen de Duitsers weg waren, kwamen de Engelsen. Dat heb ik bewuster meegemaakt.’

Ging u naar school?
‘In de oorlog hadden we vaak vrij en dan konden spelen. Na de oorlog moesten we veel leren om de gemiste lessen in te halen. Ik heb een klas over moeten doen, net als veel andere kinderen. Onze school was helemaal vernield, omdat er Duitse soldaten in hadden gezeten. We kregen ook nog een hele koude winter en toen hadden we weer geen les, omdat de verwarming niet werkte. Er was spanning, maar als kind had ik toch een leuke tijd.’

Heeft u mensen verloren in de oorlog?
‘Bij ons in de straat woonden Joodse mensen en ik had er ook Joodse vriendinnetjes. Ik had een keer een afspraakje met een van hen, maar het duurde best lang voordat ze kwam. Toen ik aan mijn moeder vroeg waar ze bleef, antwoordde ze: “Ach die ook al…”. Met andere woorden, ze waren meegenomen door de Duitsers. Mijn oom en tante en hun zoontje in de Harmoniestraat zijn tijdens een bombardement omgekomen. Hun andere kinderen, drie dochtertjes, waren toen bij opa en oma op visite. Dat was hun redding en ze zijn daarna liefdevol door opa en oma opgevoed. Ze hebben geen groot trauma opgelopen en zijn goed terechtgekomen. Ik heb ze laatst nog gezien, het gaat goed met ze. De oorlog was geen fijne tijd. Ook niet voor de Duitsers. Ik weet nog dat ik niet van het pad af mocht. Dan stond ik bij ons hekje. Een Duitse soldaat wilde mij een snoepje geven, maar mijn moeder zei dat ik het niet mocht aannemen. Die soldaat moest toen huilen en vertelde dat hij thuis ook kleine kinderen had en ze erg miste. Dat was wel pijnlijk voor hem. Hij was ook gewoon een mens met gevoel.’

Archieven: Verhalen

‘Één voor één visten we de boontjes uit de sneeuw’

Zakaria, Didier en Yade van de Floralaanschool stappen goed voorbereid de auto in op weg naar Theo van den Nieuwenhof om hem van alles te vragen over zijn oorlogservaringen. Interviewvragen? Check! Uitnodiging voor de eindpresentatie? Check! Chocolade voor Theo? Check! In de auto wordt druk gesproken over de interviews die klasgenoten eerder mochten afnemen. Zij kwamen met indrukwekkende oorlogsverhalen terug. Er was ook een groepje dat voor een gesloten deur stond. Een verteller bleek de afspraak te zijn vergeten. “Als ons dat gebeurt, dan eten we de chocolade zelf op!” wordt er lachend afgesproken. Maar Theo was thuis.

Hoe was het aan het begin van de oorlog?
‘Toen de oorlog begon was ik zes jaar oud en hoorde ik er weinig over. De ouders maakten zich zorgen, maar aan de jonge kinderen ging het eigenlijk voorbij. Ik woonde met mijn ouders, broers en zus op de Aalsterweg, in één van de huizen naast de wijk Kortonjo. Wij kinderen speelden ‘gewoon’ op straat, we waren niet bang en haalden allerlei streken uit. Tot op een dag een man uit de buurt zo hard vloekte zoals ik als kind nog nooit had gehoord! Vervolgens kwam er een enorme colonne van Duitse militairen en tanks onze straat ingereden. Er werd pal achter ons huis, achter onze eikenboom, zwaar geschut geïnstalleerd. Dat vond mijn vader natuurlijk erg gevaarlijk en we zijn meteen naar mijn tante vertrokken. Het verblijf bij mijn familie vond ik heel avontuurlijk, want we sliepen met z’n allen op de grond. En we hoefden niet naar school, dat vond ik ook best prettig. Dat gevoel herkennen jullie vast wel, even niet naar school te hoeven gaan.’

Kon u als kind wel kattenkwaad uithalen in die tijd?
‘We hadden vaak geen school en de ouders waren vooral bezig met het zoeken naar eten. Dus wij kinderen waren wat losgeslagen. We gingen dan bijvoorbeeld op zoek naar koeien om te melken. Zo hadden we wat te drinken. En als we ergens een boomgaard met appelbomen tegenkwamen… Ook als er ergens een raam openstond met een fruitschaal er vlakbij, namen we wel eens een appel of twee mee. Soms ging ik naar het ziekenhuis; daar wist ik precies te zien welke gewonde militair zijn eten niet zou opeten. Dan pakte ik zijn brood, met cornedbeef bijvoorbeeld. Ik zal je vertellen: dat smaakte een stuk beter dan mijn dagelijkse brood met appelmoes. Maar ik hielp mijn ouders ook vaak, hoor. Zij deden er alles aan om ons in leven te houden. Zo ben ik een keer met mijn vader helemaal naar Nuenen gelopen voor twee flessen melk en een zak witte boontjes. Op de terugweg gleed mijn vader uit in de sneeuw. De flessen melk bleven heel, maar de zak met boontjes was opengegaan. We hebben in het donker de boontjes één voor één uit de sneeuw gevist en in onze zakken gedaan. Ik krijg nog koude handen als ik daaraan terugdenk!’

Wat was het engste in die tijd?
Dat was tijdens kerstmis 1944, dus na de oorlog. Er klonk ineens een enorme knal en iedereen sprong zijn bed uit. Er was een Duits vliegtuig overgevlogen en die was gaan schieten. Ook het raamkozijn van mijn ouders was geraakt. Verschillende stukken hout en scherven waren op straat beland. Een buurmeisje bleek gewond geraakt. Mijn vader is toen met de buurman en het buurmeisje naar het ziekenhuis gegaan. Toen hij terugkwam en het erg koud had zei mijn moeder: “Haal het doek maar van de kruik die in bed ligt, dat geeft wellicht nog wat warmte”. Toen hij dat deed, ontdekte hij een onontplofte granaat in bed! Dat is toch niet te geloven?! Mijn vader heeft vervolgens de granaat heel voorzichtig naar buiten gebracht. Ik was niet bang maar herinner me wel het luide geroep van mijn broer Jan: “Pa, kijk uit, die kan nog ontploffen!”’

Archieven: Verhalen

‘Mijn tante voedde ons heel streng op’

Wij, Elias, Aya, Oumaima, Noor en Amarveer van de Nieuwe Havo in Amsterdam, interviewen Yvonne Terborg. We ontmoeten haar in haar woning in Amsterdam-Zuid omdat ze die dag moet oppassen op haar kleindochter. Ze is geboren in 1947 in Paramaribo.

Hoe was uw leven in Suriname?
‘Ik had best een goed leven in Suriname. Mijn ouders kregen vrij snel kinderen. Mijn vader was een dominee en een arts in het binnenland. Ik had ook een erg rustig leven, want iedereen daar had grote huizen en grote tuinen. Tot ongeveer mijn zesde woonden we in het binnenland, met mijn zeven zussen en broers. Maar toen moest ik naar school. En dat kon daar niet, want er waren geen scholen. Dus verhuisde ik met al mijn zussen naar Paramaribo en ging ik wonen bij mijn tante en oom. Mijn tante voedde ons heel streng op. Als we vakantie hadden, gingen wij terug naar onze ouders in het binnenland, maar de vakanties waren niet lang. En er was nog een probleem, je zat een hele dag op een boot want wegen waren er niet. Ik zou nu liever in Suriname wonen dan in Nederland, maar we konden daar niet blijven wonen door problemen met de onafhankelijkheid van Suriname.’

Hoe was het toen u naar Nederland kwam?
‘Ik ging naar Nederland omdat ik kapster was maar graag een opleiding tot schoonheidsspecialist wilde doen, en dat had je niet in Suriname. Toen ik in 1981 voor een poosje naar Nederland kwam, kon ik niet meer terug vanwege de Decembermoorden van 1982. Toen ik voor de eerste keer in het vliegtuig zat en bijna zou gaan landen, keek ik uit het raam en zag ik veel lichten en hoge huizen. In Suriname hadden ze dat niet. Ik vond dat Suriname er van bovenaf een beetje als een broccoli uitzag, want er was veel oerwoud. In Nederland wilde ik dolgraag een molen bekijken, die had je in Suriname niet. Ik zag ook voor het eerst sneeuw en ik vroeg me af: wat zijn al die witte vlokjes? Maar ik durfde het aan niemand te vragen, want ik was bang dat ik misschien uitgelachen zou worden.’

Hoe werd u behandeld toen u naar Nederland kwam?
‘In mijn hele leven heb ik maar een paar keer met racisme te maken gehad. Toen ik eens bij de drogist een doosje medicijnen pakte maar daarna weer teruglegde, vroeg een vrouw die daar werkte: ‘Waar is het doosje dat jij daar hebt opgepakt?’ Ze geloofde niet dat ik het al had teruggelegd en ging voor de zekerheid kijken of het daar nog lag. Toen ze het in het rek zag liggen, zei ze niks meer en liep ze weg. Mijn zus werd erg boos toen ik haar dit thuis vertelde. Samen gingen we naar de drogist en mijn zus vroeg die medewerkster waarom ze zo’n racistische opmerking had gemaakt. Die antwoordde niet, waarna wij wegliepen en gelijk door boodschappen deden. Daarop kregen we nog een racistische opmerking, nu van een blanke jongen die zei: ‘Blijf letten op die twee vrouwen, je weet maar nooit wanneer ze iets gaan stelen’. Maar mijn zus bleef kalm en maakte geen ruzie, na onze boodschappen gingen we gelijk naar huis. Dit was de enige keer dat ik een racistische opmerking kreeg in Nederland.’

De leerlingen van de Nieuwe Havo hebben zelf het interview uitgewerkt.

Archieven: Verhalen

‘Mensen vonden ons raar, ze hadden nog nooit bruine mensen gezien’

Toen wij, Su’aad, Anas, Koen en Adjara op de fiets naar verpleeghuis Het Schouw in Amsterdam-Noord vertrokken, vonden we het best spannend. We waren wel heel benieuwd om Jane Veltman te ontmoeten en haar levensverhaal te horen. Gelukkig verliep het gesprek soepel, met de nodige grappen tussendoor. Mevrouw Veltman is geboren in Indonesië en op haar 15e naar Nederland gekomen.

Zou u wat meer over uzelf willen vertellen?
‘Ik ben geboren in 1936 in Makassar op Sulawesi. Daarna verhuisde ik naar Soerabaja, Oost-Java. Vanwege het werk van mijn vader moesten we elk jaar naar een andere plek in Nederlands-Indië verhuizen. Ik herinner me nog veel van die plaatsen. Mijn moeder hield van het verhuizen. Elke keer kon ze nieuwe meubels kopen en de oude verkopen.’

Hoe was het voor u in het kamp?
‘De Indonesiërs wilden ons kwaad doen en zetten ons in een kamp omdat wij Nederlanders wilden blijven. Gelukkig hoefde mijn vader niet in het kamp, hij was namelijk te oud. Ik zat in het kamp met mijn zus, moeder, tante en twee neefjes. Mijn moeder en tante probeerden de ‘slechte gedachten’ van ons weg te houden. Ze deden alsof alles goed was terwijl we achteraf wisten dat het niet zo was. Ik zat overigens pas aan het einde van de Japanse bezetting in het kamp. Er zaten alleen Indonesiërs, zo’n 300 tot 400 mensen. Negen maanden later kwamen we vrij en werd ik met mijn familie herenigd.’

Werd u anders behandeld toen u naar Nederland kwam?
‘We zijn weggegaan uit Indonesië omdat ze de Indische mensen verraders vonden. We zijn vertrokken omdat we daar gevaar liepen. Toen ik in Nederland kwam, stonden ze niet op ons te wachten. Het was het niet heel gemakkelijk. Mensen vonden ons raar omdat ze nog nooit bruine mensen gezien hebben. Ze kwamen letterlijk aan ons voelen, met de gedachte van ‘Geef je af?’. Ze vonden ons raar en behandelden ons anders dan de rest. En dat is niet slecht bedoeld. Het kan kwetsend voelen maar soms weten ze niet beter. Dat zie je nu ook met de Hongaren en Oekraïense vluchtelingen. Die nemen ze snel op maar Syrische vluchtelingen niet omdat zij anders zijn. Ze hebben een ander geloof en spreken een andere taal.’

De leerlingen van de Nieuwe Havo hebben zelf het interview uitgewerkt.

Archieven: Verhalen

‘Ik mis de gezelligheid van Suriname’

Wij, Haroun, Kyden, Mark, Daan en Anas van de Nieuwe Havo in Amsterdam, hebben een interview gehad met Orelia Blinker. Het interview was bij museum Amsterdam-Noord, niet ver van onze school. Het was leuk èn interessant om haar te spreken. Mevrouw Blinker (82) komt uit Suriname en kwam op haar 22ste naar Nederland.

Hoe was het om op een plantage te wonen?
Het was super leuk, ik verveelde me nooit. Er waren altijd andere kinderen om mee te spelen en zelf merkte ik amper dat ik op een plantage woonde. Als ik de plek waar ik woonde kon beschrijven in twee woorden zou het zijn ‘een paradijs’.

Wat mist u in Nederland dat u in Suriname had?
‘Ik mis de gezelligheid van Suriname, hier in Nederland leeft iedereen op zichzelf. In Suriname kende iedereen elkaar en was je altijd met gezelschap.’

Hoe was het om van Suriname naar Nederland te gaan met uw zoon?
Ik kreeg toen ik in Nederland aankwam een cultuurshock. Ik dacht dat hier alleen maar mooie huizen stonden, maar toen ik aankwam zag ik alleen oude huizen. Met mijn zoon en man ben ik in een kamer gaan wonen.’

De leerlingen van de Nieuwe Havo hebben zelf het interview uitgewerkt.

Archieven: Verhalen

‘Ik zat in een beschermingskamp’

Luc Boyer (87) is een mimespeler en acteur. Wij, Zumra, Justin en Judith van de Nieuwe Havo in Amsterdam, interviewen hem in verzorgingstehuis Japota in West. Hij is een vriendelijke man die ons met open armen ontvangt. Meneer Boyer wordt soms een beetje emotioneel over een paar vragen die we stellen. Hij kan goed vertellen. Hij is geboren in Indonesië en kwam op zijn 18e naar Nederland.

Kunt u vertellen over uw jeugd?
‘Ik ben geboren in Oost-Java, Jakarta, en ik heb een zusje en een broer. Mijn zusje is geboren in 1942 of terwijl tijdens de Tweede Wereldoorlog. Mijn jeugd was supermooi en fijn. We hadden een goed georganiseerd huishouden met bedienden, en als een gezin van vijf hadden we het leuk samen. Ik ging gewoon naar mijn school, als ieder ander. In 1942 moest mijn vader van de Japanners vertrekken en als dwangarbeider aan het werk. Hij was bezig met vliegvelden. Dit veranderde hem heel erg.’

Hoe was het in het kamp waar u in zat?
‘Ik zat in een beschermingskamp dat werd bewaakt door de Indonesiërs. De volbloed-Nederlanders zaten in een kamp dat werd bewaakt door de Japanners en die hadden het heel zwaar. Het was niet te vergelijken met hoe wij het hadden. Wij werden heel goed verzorgd door de Indonesiërs, sommige van hen waren ook bedienden van onze familie. Van het eten dat we kregen, gaven we ook altijd een deel aan de bewakers want we waren heel blij dat ze goed voor ons zorgden. Ik ging ook nog naar school in die tijd. Dus wij hadden het heel goed eigenlijk.’      

Heeft u nog eens uw vader gezien?
‘Ja, we gingen met de trein naar de plek waar mijn vader werkte. Toen we daar aankwamen herkende ik mijn vader meteen aan zijn rug. We waren heel erg blij om hem weer te zien. Ons gezin was weer bij elkaar. Later herkende ik mijn vader niet meer. Hij gedroeg zich anders. Hij werd sneller boos en was agressief. Waarom dit zo was, weet ik niet. Ik heb een vermoeden dat er iets gebeurd is toen hij weg was van ons. Dat hij erg werd vernederd. Op zijn sterfbed wilde ik het nog aan hem vragen, maar het was te laat.’

De leerlingen van de Nieuwe Havo hebben zelf het interview uitgewerkt.

Archieven: Verhalen

‘Ik miste Suriname, mijn zoon, mijn familie en het warme weer’

Wij, Kezia, Maryam en Nasona van de Nieuwe Havo in Amsterdam, hebben Liesbeth Bottse geïnterviewd. Mevrouw Bottse is 85 jaar oud en woont sinds haar 26ste in Nederland. Ze is in Suriname geboren, maar ze is op jonge leeftijd verhuisd naar Nederland om samen met haar man te zijn en om te werken. We vinden dat ze haar verhaal heel goed kan vertellen.

Hoe was uw jeugd in Suriname?
Ik ben geboren in 1938 en ik heb best een leuke jeugd gehad in Suriname. Ook heb ik niet veel gemerkt van het kolonialisme. Vroeger zat ik op een gescheiden katholieke school, dus meisjes en jongens apart. Zo waren de meeste scholen in Suriname die tijd dus ik wist niks anders. Alles op mijn basisschool was Nederlands. Met dat bedoel ik dat we niets leerden over Suriname, alles ging over Nederland. Je kon wel zeggen dat je buiten in Suriname was, maar op school was je in Nederland. We leerde op school de taal door middel van een Nederlandse gedicht. Ik ken er nog een dat ik heel leuk vond: Wie weet waar Willen Wouter woont. Zo oefende ik de Nederlandse w, want er is echt wel een verschil tussen de Nederlandse en de Surinaamse w. We kregen ook kleurplaten met sneeuw, bergen en molens. Met zulke plaatjes kregen wij Surinaamse kinderen een idee van hoe Nederland eruitzag.’

Hoe kwam u naar Nederland?
‘Ik was op mijn 16de klaar met de middelbare school in Suriname. Daarna heb ik de opleiding tot verpleegkundige gedaan. Dit werd later ook mijn werk in Suriname en in Nederland. In 1963 ben ik getrouwd met een Nederlandse man en kreeg ik een zoon. Toen mijn zoontje wat ouder werd, kwam mijn man naar Nederland om zijn opleiding te volgen en om te werken. Een paar jaar later kwam ik met de boot naar Nederland en liet mijn zoon achter in Suriname. Toen ik aankwam, heb ik heel hard gehuild: ik miste Suriname, mijn zoon, mijn familie en het warme weer. Toen ik hier geen werk vond, keerde ik terug naar Suriname. Maar na een paar jaar had ik genoeg gespaard en kon ook mijn zoontje mee naar Nederland. Ik was dit keer minder eenzaam. Ook kreeg ik werk. Ik werkte heel hard om te sparen zodat mijn broer kon komen. Het liefst kwam mijn hele familie, maar dat lukte niet. Toen mijn broer kwam, spaarde hij voor de overkomst van ons broertje en zo hebben we allemaal geprobeerd de hele familie naar Nederland te brengen.’

Wat voor verschillen zag u tussen Suriname en Nederland?
Voor mij was bijna niks echt helemaal nieuw omdat ik op school zoveel had geleerd over Nederland. Er was wel echt een ding dat heel anders was voor mij en dat was het weer. Als klein Surinaamse meisje in een tropisch land weet je niet wat sneeuw is. Ik kwam in Nederland toen het herfst was. Dat vond ik al erg, want opeens kon ik geen jurkjes meer aan, of een shirt met een kort broekje. Al snel gingen we de winter in en toen zag ik in het echt wat ik als klein meisje op kleurplaatjes zag. Aan de ene kant was ik blij want ik kon mijn fantasie als klein meisje uitleven, maar aan de andere kant had ik het heel erg koud en wilde ik het liefst weer terug naar Suriname.’

De leerlingen van de Nieuwe Havo hebben zelf het interview uitgewerkt.

Contact


Heb je een vraag aan ons? Wilt u meedoen als verteller, als basisschool, of een bijdrage leveren door een interview te begeleiden? Neem contact op, we helpen graag verder.

Christine: +31 6 816 834 18

NL41 TRIO 0254 753892