Archieven: Verhalen

‘De radio begroef mijn vader in een gat in de tuin’

Balqees, Nardos en Naomi van basisschool ’t Karregat mogen op bezoek bij Ton van Hugten. Hij is nu 82 jaar en was 2 jaar toen de oorlog begon. Meneer Van Hugten woonde met zijn ouders, broer en zus in de Poeijersstraat, in hetzelfde huis waar hij nu ook nog steeds woont. De kinderen worden hartelijk ontvangen met een glaasje sap en koekjes in de tuin. Tegen een raam bij de tuintafel heeft hij een zelfgemaakte plaat opgehangen met daarop een foto van toen hij een kind was en de jaartallen waarin de oorlog plaatsvond.

‘Hoelang duurde het dat u niet naar school kon?
‘De schooldeur was dicht. Zeker in de winter, want er was geen kachel en geen stroom. In het begin vond ik dat leuk, maar na een week thuis wilde ik wel weer naar school, ik verveelde me. Na de oorlog ging de school wel weer open.

Toen ik een jaar of 4 was (1940) ging ik naar de kleuterschool op de Tongelresestraat. Het ging er anders aan toe dan nu. In die tijd moesten kinderen die stout waren in de zak van Zwarte Piet. Ik heb verschillende keren gezien dat kinderen die stout waren geweest in de zak moesten stappen. Met de zak op zijn rug verdween Zwarte Piet. Ik wist niet waarheen. Het was afgrijslijk om te zien, zo’n huilend en spartelend kind op zijn rug. Ik was bang dat ik ook aan de beurt zou komen. Ook wat dat betreft zag het leven er voor de kinderen niet zo goed uit. Het kwam waarschijnlijk door de oorlogssfeer die er hing.’

Wat is er met uw vader gebeurd op de nacht van het bombardement?
‘Toen mijn vader op een nacht tijdens hevige bombardementen niet thuiskwam, was ik heel bang dat hij geraakt zou worden en nooit meer thuis zou komen. Hij was aangesloten bij de luchtbescherming. Als het luchtalarm afging, had hij de taak om station Eindhoven te beschermen met een geweer. Mijn moeder, broer, zus en ik vluchtten dan de kelder in. De kelder was klein, leeg en donker. Omdat ik de jongste was, ging mijn moeder daar over mij heen liggen en bleef aldoor maar bidden. Vader bleef heel lang weg, maar hij kwam wel terug. Ik heb een stoeptegel bewaard die in vieren is gespleten door de klap van een bom die hier vlakbij is gevallen. Deze tegel met een stuk van een bom erin heb ik als aandenken aan wat hier is gebeurd. Ik denk dat ik geluk heb gehad, want ik zit hier nog.’

Wat dacht u op het moment dat de Duitsers binnenliepen met geweren?
‘Tjeu, mijn vader had een radio en dat was heel bijzonder in die tijd en heel belangrijk. Soms kwamen er wel 10 of 20 mensen tegelijk luisteren naar de berichten op de radio. Het was wel een risico om dit zo te doen, want de Duitsers mochten het niet weten. Op een gegeven moment kregen we het bericht dat de Duitsers alle radio’s zouden komen ophalen. Dat was spannend, want mijn vader bang was dat de Duitsers wisten dat hij een radio had. Maar hij was creatief en hij bedacht een zinken kist om de radio in te zetten. Deze begroef hij in een gat in de tuin met zand eroverheen. Toen de Duitsers kwamen, zei mijn vader dat we geen radio hadden. De Duitsers zochten alles af. Dat was ook heel spannend! Gelukkig werd de radio niet gevonden.’

Archieven: Verhalen

‘Op weg naar huis rookte ik mijn eerste sigaret’

Dylano, Janus en Ricardo van basisschool ’t Karregat in Eindhoven hebben zin in het interview met Harrie van Dommelen. De kaartenapp stuurt ze wel de verkeerde kant uit maar gelukkig zijn ze maar 5 minuten te laat. Meneer Van Dommelen doet de deur open en ontvangt de jongens hartelijk. Hij is er helemaal klaar voor. Op tafel liggen chocoladewafels en paaseitjes. Meneer Van Dommelen was ruim 4 jaar toen de oorlog uitbrak en woonde op de Koudenhovenseweg. Hij kende meerdere Janussen in die tijd, dat geeft meteen een band met de jongens, vooral Janus.

Heeft u iets erg meegemaakt in de oorlog?
‘Wij woonden buitenaf op de Koudenhovenseweg tussen de Javalaan en Sumatralaan in. Voor ons huis was een vrij groot veld en we keken uit op de stad Eindhoven. Op 6 december, Sinterklaasdag, was het mooi weer. Ineens kwamen er vliegtuigen over en zagen we ontploffingen. Mijn vader zei toen: ‘Ach onze Janus en Marinus…’ Hij had twee broers, de oudste was Janus en de jongere Marinus. Mijn ooms gingen elke zondag naar de Catharinakerk en daarna een borreltje drinken bij café de Bonte Os vlak bij de Philipslichttoren en zo ook die dag. Ze wilden net weggaan toen er een bom viel. Janus zat onder de toog en is verbrand. Marinus stond in de deuropening en heeft bescherming geboden aan een jongetje dat tussen zijn benen stond. Ik ben later met mijn vader door de binnenstad gelopen het zag er allemaal verschrikkelijk uit. Marinus is een paar jaar later overleden aan zijn verwondingen, hij heeft ons alles kunnen vertellen.’

Was u angstig in de oorlog?
‘Ik weet nog dat ik in de kamer stond en mijn ouders zeiden dat de oorlog begonnen was. Militaire voertuigen reden op dat moment de straat in. We hadden er in het begin weinig last van, ik kon gewoon spelen en over straat lopen en zelfs door een Duits kamp wandelen. We waren wel bang als er een vliegtuig overvloog. De vliegende bommen werden vanuit Duitsland gestuurd naar London, maar soms haalden ze het niet en vielen dan in de stad. Dan zochten wij dekking in de gang, de kelder of bij de buurman. De buren hadden een gat in de grond met plaggen erover. Scherven konden je dan niet raken maar we waren niet beschermd voor een bom. In de directe omgeving is gelukkig weinig gebeurd, wel eens een bommetje in het veld tegenover ons.’

Haalde u wel eens streken uit?
Op het einde toen we bevrijd waren zijn er twee militairen bij ons ingekwartierd. We noemden ze ‘Tommies’, maar het bleken later Canadezen te zijn. We konden ze niet verstaan en mijn ouders ook niet. Toen ze aan deur vroegen voor ‘sleeping’ , stuurde mijn moeder ze naar de buren want die hadden een ‘slijpsteen’. Haha.

Op een dag ging ik struinen met wat oudere vriendjes. We kwamen de twee Canadezen tegen die bij ons sliepen. Ik werd als kleinste naar voren geschoven om ‘sigarets for papa’ en ‘chocolate for mama’ te ritselen. Ik deed dat en het lukte omdat ze me kenden! Tijdens het wandelen naar huis rookte ik mijn eerste sigaret, ik was nog geen 9… Voordat ik thuis was hadden de buurjongens de sigaretten al van me afgepakt. Mijn vader rookte toch niet, was hun argument. Twee pakken chocola heb ik wel aan mijn moeder kunnen geven, ze was er erg blij mee. ‘s Avonds kwamen de soldaten bij ons thuis, en ook onze buurjongen en buurmeisje want die spraken wat Engels. Op gegeven moment werd aan mijn vader gevraagd of de sigaretten gesmaakt hadden, toen kwam de aap uit de mouw. Mijn ouders werden boos, ik werd de trap opgeschopt, ik had gelogen, haha.’

Archieven: Verhalen

‘Wij hebben in de oorlog ontzettend veel havermoutpap gegeten’

Opgetogen en met lichte spanning gaan Jayden, Jaycie, Mohanad, Lina van basisschool ‘t Karregat in Eindhoven op weg. Via een kleine omweg komen ze aan bij het huis van Els Peeters. Mevrouw Peeters was 5 jaar toen de oorlog begon en woonde destijds op de Binnewiertzstraat. De kinderen worden gastvrij ontvangen. Vol bewondering kijken ze rond in haar huis. Na afloop van het interview zegt Mohanad: ‘Het dapperste van haar vond ik dat ze haar verhaal durfde te vertellen’.

Wat voelde u toen de Duitsers binnenvielen?
‘Dat weet ik niet meer precies, ik was 5 jaar. Voor mijn gevoel is de oorlog begonnen toen ik de soldaten door de straat zag lopen. Het waren grote groepen soldaten, die zongen en marcheerden. Het geluid van hun laarzen maakte vond ik eng en daarom schuilde ik achter de rokken van mijn moeder. Van die angst heb ik nog lang last gehad, ook na de oorlog. Er zijn ook soldaten bij ons thuis geweest, toen ze mijn vader gevangennamen. Ook kwamen ze controleren of wij spullen in huis hadden die we niet mochten hebben. Na de oorlog kon ik voor drie maanden naar Zwitserland om mijn rust te vinden. Ik vond dat fijn, maar ik had wel last van heimwee.’

Kende u NSB’ers en vertrouwde u die?
‘Ja, bij ons in de straat woonden twee families die bij de NSB waren. Van de ene familie werd thuis wel gezegd: ‘daar moet je heel voorzichtig zijn, daar moet je niet teveel tegen praten’ en die anderen waren eigenlijk wat oudere mensen die altijd heel vriendelijk en aardig waren. We merkten er niks van dat zij NSB’er waren. Met hen hadden we niet veel te maken. Maar in de straat, een eindje verderop, woonde een mevrouw van wie de dochter getrouwd was met een Duitse soldaat en daar hadden we heel veel schrik voor. Als we op straat speelden, bleven we daar uit de buurt. Als die ooit onze bal in de handen kreeg… Vroeger was er heel weinig verkeer, dus konden we veel op straat spelen. We tekenden lijnen op straat en konden dan trefbal spelen. In de oorlog speelden we gewoon op straat en gingen ook gewoon naar school.’

Wat at u tijdens de oorlog?
‘Wij hebben nooit echt honger gehad. Ik weet wel dat we een familie met een bakkerij. Wij hebben in de oorlog ontzettend veel havermoutpap gegeten en dat was heel voedzaam, dus daar zat ik meteen vol van. Na de oorlog heb ik nooit meer havermout gegeten. Mijn vader en mijn broers fietsen naar Knegsel om bij een boer melk te kopen en andere etenswaar. Dan moesten ze weer heel voorzichtig terugfietsen om te kijken of er geen controle was op de weg. Die producten mocht je namelijk niet hebben, waarom weet ik eigenlijk niet. Als je dus voedsel ging halen, moest je heel voorzichtig zijn op de terugweg. Duitsers versperden de weg en dwongen je om laten zien wat je bij je had. Als je melk of boter had of iets anders, namen ze het in beslag.’

Archieven: Verhalen

‘Bij het bombardement raakte ik mijn broertje kwijt’

Het is een broeierige dag. Romaissa, Ishita en Jasmine van basisschool ’t Karregat in Eindhoven hebben zin in het interview met Arie van Hoop, maar het is ook wel wat spannend. Ze worden hartelijk ontvangen door hem en zijn vrouw en ze krijgen drinken en koekjes. Meneer Van Hoop was 4 jaar toen de oorlog begon en woonde op Nieuwe Bogert ten noorden van het spoor en vlakbij het station. Hij kwam uit een Joodse familie die in de oorlog in Amsterdam woonde, veel familieleden hebben het niet mogen overleven.


Heeft u een bombardement meegemaakt?

‘Op 6 december hadden we van Sinterklaas een bolderwagen gekregen, met vier bandjes en een houten hef. Mijn broertje van 4 zat in de wagen en mijn vriendje had ik voor de kar gespannen, zoals bij een paard en wagen. We gingen naar kennissen om de mooie bolderwagen te laten zien. We stonden bij de overweg te wachten, toen er onverwachts bommen vielen. Ik kreeg een scherf in mijn hoofd en het bloedde erg. Ik werd een huis binnengetrokken en onder de kraan werd het bloed uit mijn haren gewassen. Plotseling hoorden we: ‘Eruit, eruit, er komen weer bommen aan’.
Mijn broertje was ik ondertussen kwijtgeraakt, hij was uit angst weggelopen. Later die dag werd hij gevonden in een schuilkelder, daar was ook iemand die zijn been was kwijtgeraakt. Ik ben ook zelf meegelopen in de meute. In een noodhospitaal ben ik opgevangen en mijn ouders hebben me toen kunnen ophalen. Die avond zijn we naar Utrecht gegaan.’


Waarom ging u naar Utrecht?

‘Ons huis was zwaar beschadigd door het Sinterklaasbombardement. Andere huizen om ons heen waren zelfs helemaal weggevaagd. Onze binnenmuur was voor een gedeelte weg en je keek zo tegen het behang van de buren. Gelukkig waren we niet thuis toen de bom viel. We gingen die avond dus naar Utrecht met de trein, omdat we daar konden wonen in het huis van mijn opa en oma. Het was maar voor een paar maanden en ik ben er ook naar school geweest. Later kregen we weer een huis in Eindhoven. Aan het eind van de oorlog is ook dit huis ook weer beschadigd geraakt. We waren die dag op de vlucht voor de bombardementen van 19 september – na de bevrijding van Eindhoven – dus gelukkig weer niet thuis. We kregen een huis aangewezen aan de Floralaan waar een NSB’er had gewoond.’


Heeft u ook een fijn verhaal?

‘Vlakbij ons was de Beemd, een groot veld. Daar stonden barakken van de Duitsers en twee geschutskoepels, maar er was ook veel gras. We hadden thuis twee konijnen en ik moest voor het voer zorgen. Met een aardappelmesje ging ik dan gras in de Beemd snijden. In de winter was dat geen fijn werkje, berekoud… Op een avond vroeg een Duitse soldaat me of ik het koud. ‘Ga maar naar binnen.’ Maar mijn zak en mes werden wel afgepakt. Binnen was de kachel aan. Na een poosje kwam de Duitser weer terug met een zak vol groen en ik was weer lekker warm. Je hebt rotzakken, maar ook aardige Duitsers. Ze kregen de opdracht om in dienst te gaan, maar het waren ook vaders.’

Archieven: Verhalen

‘In de schuilkelder begon er een vrouw hard te gillen’

Op weg naar het interview zitten Giorvany, Ralf en Kymani van de Eindhovense basisschool ‘t Karregat vol vragen en hebben ze het ook over hun eigen grootouders en de oorlog. Piet van Summeren (80) woonde tijdens de oorlog in de Locomotiefstraat en bij binnenkomst laat hij een artikel zien met de kop: ‘Mijn opa werd de schrik van Tongelre genoemd’. Piets opa was een wijkagent die niet zo sympathiek werd bevonden en nogal streng was. De jongens vragen meneer Van Summeren nog voor het interview is begonnen om een handtekening, het ijs is doordoor meteen gebroken.


Wat kunt u zich nog herinneren van de oorlog?

‘Ik weet nog dat ik in de schuilkelder heb gezeten en dat er een mevrouw heel bang was en hard begon te gillen. Ik ben heel bang van vuurwerk. Ik ben als de dood voor harde rotjes, verschrikkelijk, kan er niet tegen. Mijn hele leven heb ik dat, dan denk ik; hoe kan het dan eigenlijk? Ik ben in militaire dienst geweest. Dit is dan volgens mij toch een staartje van de oorlog en het schuilen in kelders met bombardementen. Ook weet ik nog dat je toen bijna niet aan schoenen kon komen, we moesten allemaal op klompen. Maar ik heb een hoge wreef en die klompen deden zo’n pijn. Dus mijn ouders hebben een hele hoop geld moeten betalen om gewone schoenen voor mij te kopen.’

Heeft u nog spullen uit de oorlog?
‘Nou, pas was ik bezig met mijn verhuizing en wat aan het rommelen en toen kwam ik een bonnenkaart tegen van mijzelf als baby’tje. Elke inwoner van Nederland had tijdens de oorlog voedselbonnenkaarten. Tegen inruil van bonnen kreeg je bepaald voedsel. Er was veel te weinig eten en op die manier kreeg iedereen dan evenveel. Dus elk persoon had een eigen bonnenkaart en ik als baby’tje had ook een eigen kaart.’

Hoe zag de schuilkelder eruit?
‘Het was gewoon een kelder met stenen muren en daar stonden een paar banken in. Vroeger hadden veel mensen een kelder. Mijn opa woonde bij ons aan de overkant en had een ruim huis. Onder het huis was een ruimte voor opslag en voedsel. Er was ook nog genoeg ruimte om daar te schuilen. Op latere leeftijd ben ik nog een paar keer in het huis van mijn opa geweest en heb ik de kelder nog gezien. Het huis van mijn opa is er nu niet meer.’

Archieven: Verhalen

‘Ik voel nog steeds het trillen van de aarde’

Joris, Dean en Silas van basisschool ’t Karregat in Eindhoven wonen heel dichtbij het appartementencomplex van Floris van Bomers (84), die in de oorlog nog in Fuchsiastraat woonde. In zijn appartement staan nu hele mooie, oude spulletjes. Van leeftijdsverschil of generatiekloof is geen sprake als meneer Van Bomers levendig begint te vertellen. Na afloop krijgen de kinderen een chocoladereep mee en beloven die zo lang mogelijk te bewaren, net zoals de kleine Floris deed kort na de oorlog, toen hij van de Engelsen deze traktatie kreeg.

Hoe bent u van Amsterdam naar Eindhoven gevlucht?
‘Wij zijn in 1942 met de trein naar Eindhoven gevlucht. Ik was toen 4 jaar. In Amsterdam was een grote spoorwegstaking geweest en de mensen die daaraan hadden meegewerkt, ook mijn vader, kregen het advies om te verdwijnen. Een broer van mijn vader werkte in Eindhoven bij de gemeente en die heeft ervoor gezorgd dat we hier een huis kregen. Later is mijn zusje in Eindhoven geboren.

Ik was nog jong en kreeg niet alles bewust mee van de oorlog, maar van de gevolgen des te meer, de honger en de armoede. Er was niks meer, hè. Fietsen en radio’s werden in beslag genomen. In de krant stonden leugens, de Duitsers vertelden wat er gepubliceerd moest worden. Ik speelde met andere kinderen de hele dag op straat, dat was leuk want er reden toen bijna geen auto’s. We hadden ook geen speelgoed, we maakten het zelf. Door doeken aan elkaar te binden, maakten we een voetbal en daar speelden we mee.’

Was u bang voor de Duitsers?
‘Ja, dat waren we zeker. Op het landgoed Kortonjo, met een hele lange laan, stond een rij tanks. Dat trok onze nieuwsgierigheid dus wij ernaartoe… Een van de Duitse soldaten, een grapjas, pakte zijn geweer schoot omhoog om ons schrik aan te jagen. Dat hakt er dus wel in hè.

Het heftigste wat ik heb meegemaakt heb, was de dag na onze bevrijding, op 19 september 1944. De Duitsers kwamen terug om Eindhoven weer in te nemen. Mijn vader en moeder zijn toen met vier kinderen door de sloot gevlucht naar het Sint Joseph Ziekenhuis. Daar hebben we tijdens de bombardementen met veel mensen uit de buurt een hele nacht in de kelder gezeten. Ik zal die tocht door de sloten nooit meer vergeten, de bommen vielen kilometers verderop en de aarde trilde hevig. Mijn moeder was bang maar ook heel dapper. Ze gooide ons iedere keer op de grond en ging dan boven op ons liggen om ons te beschermen. Ik voel nog steeds het trillen van de aarde en de angst van mijn moeder, dat heeft een enorme impact op me gehad en nog steeds.’

 

Zijn er familieleden of kennissen van u gestorven tijdens de oorlog?
Wij woonden als enige van onze familie dus in Eindhoven. De rest woonden in Amsterdam tijdens de oorlog en er was geen contact mogelijk. In Amsterdam woonde boven ons de familie Van Halteren. Na de oorlog hebben mijn moeder en mevrouw Van Halteren elkaar briefkaarten gestuurd. Eén brief heb ik twee jaar geleden gevonden, die is uit 1945. Als je deze kaart leest dan weet je precies wat er speelde in die tijd…

“Beste familie, uw briefkaart in de beste staat ontvangen. Ook hier is alles nog goed. Onze laatste brief was 22 oktober 1944 met de geboorte van onze jongste zoon Robert, die zal u wel niet ontvangen zal hebben. Ook de beide oma’s zijn nog in leven maar vreselijke vermagerd dat begrijpt u. Mijn zwager van de Overtoom is gefusilleerd door de moffen op 7 maart 1945. Dit is dan wel heel erg nu er vijf kinderen zonder vader en moeder zijn. Frans van mijn zuster Marie hebben we sinds september ‘44 niets van gehoord dus hopen we daar ook het beste van. Nu beste mensen, we zijn 25 juni 12 ½ jaar getrouwd en ik hoop dat dan de treinen rijden en jullie van de partij kunnen zijn. De drie oudste kinderen zijn boeren om aan te sterken dus hebben we op het ogenblik maar drie kinderen thuis. Van ons allemaal de hartelijke groeten, Familie van Halteren. ”

Als je dit leest typeert het de oorlog; op een kleine briefkaart wordt een enorme geschiedenis verteld.’

 

Archieven: Verhalen

‘Toen Harry Duitse soldaten zag, gooide hij de zak graan weg’

Het is een zonnige dag als Dina en Ginger van de Eindhovense basisschool ’t Karregat Dré en José Korting interviewen. José Korting (92) is voor de gelegenheid uit Woensel naar de woning van haar broer Dré (86) in Tongelre gekomen. Hier zijn zij allebei geboren. Ze komen uit een groot gezin met tien kinderen, van wie er nu nog vier in leven zijn. Ze vinden dat ze een rijk leven hebben gehad. Ook in de oorlog kwamen ze niets te kort. Maar daar hebben ze wel wat voor moeten doen…

Wat vond u ervan dat het oorlog was?
‘We wisten niet wat er aan de hand was. We stonden ’s morgens op, gingen om 7.30u naar de kerk, we kwamen terug van de mis en toen was het oorlog. De Duitsers kwamen de straat binnen met militaire auto’s en namen van alles mee om verder te komen, zoals fietsen. Er werd ook geschoten. We waren er niet op voorbereid. Ik was 10 dus ik weet er nog wel iets van. Toen wisten we eigenlijk niet wat oorlog was. Jullie horen nu veel over oorlogen hè, dat is wel anders.’

Hoe was het in de schuilkelder?
‘In de schuilkelder, die gewoon onder ons huis lag, was het niet zo fijn. We hadden een grote kelder. Buurvrouwen en onze oma’s kwamen daar ook schuilen als er een bombardement was. Ik weet nog dat ik op een aardappelkist lag, ik was nog maar een kindje, en dat ik mijn kop stootte aan de waterleiding, dat vergeet je nooit meer. We hadden er niets te doen. Slapen als je kon slapen want schuilen moest meestal ’s nachts. We hadden natuurlijk geen telefoontjes of iPads, en radio’s hadden we moeten inleveren bij de Duitsers. In onze buurt was er één radio, bij ome Willem, en stiekem gingen we daar luisteren. Dat mocht dus echt niet. Ik weet nog dat ome Willem de radio verstopte in de ovenkast boven het gasfornuis.’

Hoe kwamen jullie aan eten?
‘Eten en drinken waren op de bon, maar dat was voor ons niet genoeg want thuis waren we met tien kinderen. We moesten dus wel extra voedsel regelen. Graan haalden we bij de boer om daarvan brood te bakken. Wij hadden een graanmolentje in de garage staan, maar dat maakte veel lawaai. Omdat graan malen verboden was, moesten wij tijdens het malen op de oprit spelen en veel herrie maken zodat het geluid niet opviel. In de sneeuw gingen we met de slee naar Nuenen om een zij spek te halen. Groentekist op de slee en een ingepakt kind erop: het moest allemaal stiekem.
Onze broer Harry had eens een zak graan mee op de fiets. Een stuk erachter fietste mijn moeder. Toen Harry Duitse soldaten zag, gooide hij de zak weg. Moeder deed net of ze er niet bij hoorde en zei: ‘Die jongen is bang, wat moeten we ermee?’ De soldaat antwoordde dat ze de zak maar mee naar huis moest nemen. We gingen ook wel eens met een hele rits mensen fietsen en haalden soms wel 20 liter melk voor de hele familie. Dat was echt smokkelen, ja.’

Hoe was de bevrijding?
‘Toen we hoorden van de Bevrijding gingen we springend en zingend naar buiten. Zo blij waren we. Dat was feest, de vlaggen gingen uit, de huizen werden versierd. Iedereen was op straat, heel de straat en heel de wijk. Bij café de Club van Elf op de Tongelresestraat was het groot feest, daar kon je dansen.

Midden in de nacht kwamen de geallieerden de school vorderen, waar mijn vader hoofd van was. Eerst trokken er Amerikanen in en daarna de luchtmacht (Royal Air Force). De speelplaats stond vol militaire vrachtwagens. Mijn broer ging vaak naar de Amerikanen toe met de bokkenkar met een bokje ervoor. Dat vonden ze leuk en dan hij kreeg blikken ‘corned beef’ en soep mee, oh heerlijk was dat.’

Archieven: Verhalen

‘Moesten we opendoen of niet?’

Lina en Maimuna van basisschool Atalanta in Eindhoven hebben duidelijk zin in het interview met Piet Hoppenbrouwers. Hij was bijna zes toen de oorlog begon en hij woonde met zes broertjes en zusjes op het Stratumseind, waar zijn ouders twee winkels hadden. Meneer Hoppenbrouwers kijkt duidelijk uit naar de komst van de kinderen en na het aanbieden van een drankje gaan de meiden van start. Halverwege het interview verplaatsen ze zich naar zolder; daar heeft meneer Hoppenbrouwers veel spullen om te laten zien.

Wat was uw eerste gedachte toen u de Duitsers zag?
‘Via de radio hoorden we dat de Duitsers Oostenrijk en Tsjechië hadden ingepikt, dat de oorlogsproductie werd opgevoerd. Dus we wisten dat ze zouden komen, maar niet wanneer. Op 10 mei 1940 was het bombardement op Rotterdam. Daarna kwamen ze ook bij ons. Uit de Peel en de Kempen haalden ze alle paarden weg. Ik zag vanuit het slaapkamerraam die stoet paarden en mijn vader zei: ‘Kom maar jongen’. Ik denk dat hij niet wilde dat ik zag dat dit het begin van de oorlog was. Dat we vanaf dat moment bezet waren.’

We begrepen dat u zichzelf heeft leren schrijven, hoe heeft u dat gedaan?
‘Mijn moeder vertelde dat ik als baby heel lief was. Toen de oorlog begon, ben ik heel nerveus geworden. Vooral als het luchtalarm ging. Ik voel dat nog steeds als het afgaat op de eerste maandag van de maand. Als kind voelde ik me ook een beetje een buitenbeetje en ik had moeite op school. Toen ik in de eerste klas moest leren schrijven, lukte dat niet. Die oorlog, hoe dat begon, had veel met me gedaan. Later werd ik kwaad op mezelf en ben ik mezelf al tekenend, ik kom uit een kunstzinnig gezin, gaan leren schrijven. Ik heb nu nog steeds een mooi en leesbaar handschrift. Ik heb mezelf ook geleerd om mijn veters te strikken, mezelf zwemmen geleerd en mezelf leren fietsen. Kun je nagaan wat die nervositeit en spanning met me deden, toen ik jong was.’
Maimuma vraagt door: ‘Was het zo lastig voor u?’
‘Als er tegenwoordig iets met je gebeurt, komt er een helikopter als het nodig is, en politie, een ziekenwagen en de buurman. Dat was er toen allemaal niet, dus dat was hectisch voor me. Maar ik ben er toch gekomen!’

Wat gebeurde er toen die Duitser zeep wilde van uw vader?
‘Er kwam een keer een Duitser de winkel in en zei ‘Seife‘. Hij wilde dus zeep hebben. “Dat hebben we niet”, zei mijn vader, die net voor het rek met zeep stond. Mijn moeder stond in de gang mee te luisteren, ze plaste zowat in haar broek van de schrik. De meeste Duitsers waren correct en netjes, maar ja, je wist het nooit zeker. Maar mijn vader is toen voor dat zeeprek blijven staan en dat vind ik mooi.’

Kunt u iets vertellen over de razzia?
‘In die tijd gingen we om de twee weken naar het voetballen. Als goed Eindhovenaar was je voor Eindhoven natuurlijk. De Duitsers hadden ondertussen op heel veel plekken bunkers laten bouwen en daar hadden ze werklui voor nodig. Die pakten ze op tijdens razzia’s. Dan klopten ze aan en vroegen ze of er jongens waren en dan zeiden ze: ‘Geef hem een schop en zorg dat hij zich morgen meldt op het station, want hij moet naar Zeeland om mee te gaan scheppen voor de bunkers’. Daar had niet iedereen altijd zin in. Tijdens een voetbalwedstrijd waren opeens alle mannen weg. Ik stond daar nog met een handjevol dames en wat jonge jongens. Al die mannen waren gevlucht! Ze hadden gezien dat er zo’n ploeg Duitsers aankwam om ze op te pakken. Zodra de Duitsers weg waren, kwamen ze weer terug en ging het voetballen weer door.’

Wat vond u van de Duitse soldaten?
‘Stel je voor, midden in de nacht gaat het luchtalarm. Wij allemaal uit bed, om te bidden. Dat deden we als er een alarm ging. Toen werd er gebeld aan de deur en daar stond een Duitser. Het voelde riskant; moesten we opendoen of niet? Uiteindelijk heeft vader hem binnengelaten. De Duitser zette zijn geweer in de hoek van de winkel, groette mijn moeder, ons kinderen en ging zitten. We stopten met bidden. Hij kreeg van mijn moeder een kopje surrogaatkoffie en vader had van tabaksbladeren een sigaartje gedraaid en gaf hem er een. Toen het luchtalarm voorbij was, praatte de Duitser honderduit. Over waar hij vandaan kwam, over zijn vrouw en kinderen en dat hij de oorlog ook niet had gewild, maar dat hij moest. Veel Duitsers wilden niet, maar ze moesten. Als ze dat niet deden, waren ze zelf de klos. Vervolgens bedankte de soldaat mijn ouders voor de koffie en het sigaartje en hij vertrok. Er waren ook goede Duitsers.’

 

Archieven: Verhalen

‘Wij Joodse kinderen waren een ruilmiddel’

Als Amber, Sami, Shakira en Siënna aanbellen bij het gebouw waar Marita Simons-Deen woont, doet de huismeester open en loopt met ons naar de lift. Boven staat de deur al open. De kinderen zijn onder de indruk van de huiskamer vol boeken, over de oorlog onder andere en van haar schoonmoeder, concertpianiste en schrijfster Ida Simons. Terwijl ze limonade voor de kinderen haalt, geeft ze hun de opdracht om in de lijst van onbekende Joodse kinderen haar naam te zoeken. Marita Simons-Deen, die in februari 1942 geboren werd, is een van die meer dan vijftig zogenoemde onbekende kinderen die – op een na – drie concentratiekampen overleefden.

Wat is er met uw familie gebeurd in de oorlog?
‘Omdat we Joods waren en er vanaf 1942 steeds meer Joodse mensen naar Auschwitz werden gedeporteerd, lieten mijn ouders mij direct na mijn geboorte onderduiken op een adres in Amsterdam, zodat als zij opgepakt zouden worden, ik zou kunnen blijven leven. Veel van mijn familie, ook mijn ouders, zijn opgepakt en naar Auschwitz gebracht. De meesten hebben het niet overleefd. Mijn moeder, Grete Kaufmann, wel. Zij heeft alle verschrikkingen die je je kunt voorstellen meegemaakt. Concentratiekamp Auschwitz, een dodenmars naar een ander kamp, kamp Breslau-Hundsfeld, wéér een dodenmars, kamp Bergen-Belsen. In dat kamp hoorde ze dat ik daar ook gezeten had. Maar dat kon niet, dacht ze, want ik zat ondergedoken. Mijn vader, Louis Deen, werd vanuit Auschwitz te werk gesteld in een concentratiekamp in Warschau. Hij moest daar lijken opruimen. Hij is daar overleden aan tyfus.’

Hoe kwam u in een kamp terecht?
‘Ik werd op mijn onderduikadres verraden door een NSB’er. In de oorlog kreeg je 7,50 gulden voor het verraden van een Joods persoon. Ik ben toen op kindertransport gezet en was een van de zogenoemde onbekende kinderen. Samen met vijftig andere kinderen kwam ik in een weeshuisbarak in kamp Westerbork terecht. Deze kinderen waren ook allemaal door hun ouders naar een onderduikadres gebracht in de hoop dat ze daar veilig zouden zijn en zijn daar net als ik verraden en opgepakt. Van Westerbork gingen we naar kamp Bergen Belsen. Vanwege de uitbraak van tyfus, een besmettelijke ziekte, moesten alle kinderen weg, zodat ze niet doodgingen. Dat heb ik nooit begrepen, want de Duitsers wilden toch dat de Joden doodgingen? Later hoorde ik de reden. Wij waren een ruilmiddel. De Duitsers waren in november 1944 de oorlog aan het verliezen en dachten: we moeten die kinderen bewaren, misschien kunnen we ze inzetten als ruilmiddel voor bijvoorbeeld krijgsgevangenen. En zo werden we naar een volgend, derde kamp gebracht in Theresienstadt. Daar werden de mensen niet vermoord, maar velen gingen er wel dood van honger en door ziektes. Ik kan me daar allemaal niets van herinneren. Ik heb nog heel veel vragen.’

Hoe was het om weer met uw moeder herenigd te zijn?
‘In mei 1945, ik was toen drie, werden we in Theresienstadt bevrijd door de Russen. Terug in Nederland werd ik herenigd met mijn moeder. We kwamen vlak bij het huis waar Anne Frank woonde voordat ze onderdook, op het Merwedeplein, te wonen. Mijn moeder heeft altijd goed voor mij gezorgd. Ze wilde graag dat het goed met me zou gaan en dat ik heel veel zou gaan doen, zodat ik een goed leven op kon bouwen. Ze wilde dat ik iets zou bereiken. Alles was er voor me, ik werd als een prinses verzorgd. Misschien was dat wel haar liefde. Maar ik heb nooit een warme band met haar gekregen. Over de oorlog en wat er gebeurd was, werd nooit gepraat. Ik heb nog zoveel vragen. Door wie ben ik als onderduikkind verraden? Hoe ben ik na de oorlog weer met mijn moeder herenigd? De laatste jaren houd ik me steeds meer met dat soort vragen bezig. Hoe meer ik weet, hoe meer ik nog wil weten.’

 

Archieven: Verhalen

‘Vader was bij de NSB gegaan om ons te helpen’

Kayra, Sude en Solafa van de Atalantaschool in Eindhoven hebben veel zin in het interview met Mia Lucius. Het is wel een beetje spannend. Haar vader zat bij de NSB en kun je daar dan wel vragen over stellen? Eenmaal bij haar huis vergeten ze hun zorgen als ze mevrouw Lucius glimlachend bij de deur op hen zien wachten. De nu 93-jarige was twaalf toen de oorlog begon. Ze woonde toen met haar ouders, broer en twee zusjes aan de Woenselsestraat op het pleintje bij de Vlokhovense kerk. Ze vertelt honderduit aan de hand van foto’s en brieven. Ook over haar (latere) man die in het verzet zat en de ondergrondse krant Het Parool drukte.

Hadden jullie genoeg te eten?
‘Nee, soms hadden we echt honger. Bij de boeren in Vlokhoven kochten we melk. Of we ruilden het voor iets. Dat moesten we stiekem doen, want ze mochten ons dat eigenlijk niet geven. Ook kleding was er niet genoeg. Mijn moeder kon heel goed breien, maar er was geen wol meer te krijgen. Ze haalde daarom de gebreide bedspreien uit en van de wol breide ze dan broekjes en hemdjes voor ons.’

Was u bang in de oorlog?
‘Het was best een angstige tijd. Ik weet nog dat je V1- en V2-raketten hoorde overvliegen. De V1 vloog heel langzaam: tuut – tuut – tuut. De V2 ging heel snel: tu-tu-tu-tuut. Wij zeiden dan altijd: ‘Onze lieve vrouwke, geeft hem nog een douwke’. Maar dan zei moeder: ‘Dan valt hij bij iemand anders naar beneden!’ In de Kruisstraat is er een keer eentje naar beneden gekomen. Twee jonge meisjes zijn toen omgekomen.

Een ander angstig moment was tijdens het Sinterklaasbombardement in 1942. Ik zat achterop de fiets bij mijn vader. Opeens waren er overal vliegtuigen. ‘Ik draai om’, zei vader. Terwijl hij omkeerde, vielen de bommen al uit de lucht. Dat was heel eng. Mijn vader fietste heel snel naar huis met mij. Mijn moeder stond al op de uitkijk. We zijn snel met de buren de schuilkelder ingegaan. Die kelder hadden ze samen. Het was een soort ronde ton, half in de grond, die vader bekleed had.’

Wat weet u van de reden dat uw vader bij de NSB zat?
‘Ik herinner me nog hoe Piet van Rossum en zijn vrouw aan de deur kwamen om mijn vader over te halen om bij de NSB te gaan. ‘Je krijgt dan werk’, zeiden ze. ‘Dan kan je voor je gezin zorgen.’ Mijn vader kreeg werk als hulpagent. Hij wilde ook dat ik bij de Hitlerjugend ging, maar dat wilde mijn moeder niet. Zij vond het ook vreselijk dat hij bij de NSB zat. Soms stonden mannen in van die zwarte pakken van de NSB aan de deur en die zeiden: ‘Hausee!’ Mijn moeder zei dan ‘Stikt ermee’. Dat mocht ze eigenlijk niet zeggen; dat was heel gevaarlijk.

Ik had een hele goede band met mijn vader. Het was een hele lieve man. Hij heeft ook de buurman kunnen helpen juist doordat hij bij de NSB zat. De buurman zat ondergedoken en moest van zijn vrouw naar huis komen omdat hun kind heel ziek was. Mijn vader is hem toen in zijn politiepak gaan halen. Zo kon de buurman toch zonder gevaar naar huis. Daarna heeft mijn vader hem weer naar zijn onderduikadres gebracht.

Na de oorlog is mijn vader opgepakt en moest hij een tijd naar kamp Vught. Wij gingen hem daar wel eens bezoeken. Hij zei altijd dat hij bij de NSB was gegaan om geld voor ons te verdienen, zodat wij de oorlog konden overleven. Gelukkig ben ik nooit gepest omdat mijn vader bij de NSB zat.’

Kende u iemand die bij het verzet zat?
‘Ja, mijn latere man. Hij moest ’s nachts illegale krantjes drukken op de Kruisstraat. Niemand wist daarvan, zelfs zijn moeder niet. Hij zei altijd dat hij het druk had met werken. Tijdens het drukken had hij de achterdeur openstaan, omdat er toch nooit iemand voorbijkwam. Een keer kwam er een Duitse soldaat binnen die enveloppen vroeg. Snel gaf hij de enveloppen, terwijl op de achtergrond de drukpers de krantjes drukte!’

Wat weet u nog van de bevrijding?
‘Dat in Son de parachutisten landden. Je kon dat vanaf ons huis zien. Duitsers schoten op ze. In Woensel gingen gewapende Amerikanen de straten door, op zoek naar Duitsers. De voorste Amerikaan werd toen doodgeschoten door twee Duitsers die in de kerktoren verstopt zaten. Je kunt de gaten nog in de kerktoren zien. Daarop zijn de twee Duitsers door Amerikanen doodgeschoten en achter de kerk gegooid. Ik ben toen met een vriendin daar gaan kijken. Op 18 september werd voor ons huis door Duitse soldaten een kanon neergezet en in het poortje mitrailleurs. Alle mensen van de Woenselsestraat moesten hun huis uit. Moeder zei: ‘We gaan naar mijn zus in Strijp, daar zijn we veiliger’. Onderweg zagen we heel veel vliegtuigen. Iedereen dacht dat het de bevrijders waren, maar mijn moeder zag een hakenkruis op het vliegtuig. Ze riep: ‘Terug, terug!’ We zijn snel bij een tante naar binnen gegaan en direct viel er vlakbij een bom. De hele vloer ging ervan omhoog. Het kanon stond na de oorlog nog heel lang op de Kloosterdreef. En mijn tante uit Son had van een parachute een jurkje voor de eerste communie van mijn zusjes gemaakt.’

 

 

 

Contact


Heb je een vraag aan ons? Wilt u meedoen als verteller, als basisschool, of een bijdrage leveren door een interview te begeleiden? Neem contact op, we helpen graag verder.

Christine: +31 6 816 834 18

NL41 TRIO 0254 753892