‘Aan beide kanten werd hard aan mij getrokken’


Dolph, Lucian en Piet Hein vertellen het verhaal van Berdi Pront
Stadionkade 19Amsterdam-Zuid

Dongeschoolleerlingen Dolph, Lucian en Piet Hein interviewen Berdi Pront. Het gesprek met deze bijzondere gast vindt plaats bij Piet Hein thuis. Berdi werd op Eerste Kerstdag 1942 geboren in het burgerziekenhuis in Amsterdam. Haar Joodse ouders konden niet voor haar zorgen, omdat ze moesten onderduiken. Via de huisartsen Ben en Thea Sajet kwamen zij in contact met twee vrouwen die bereid waren baby Berdi tijdelijk op te nemen.

Hoe oud was u toen u werd opgenomen door uw pleegouders?
’Ik was toen zes dagen oud. Mijn pleegmoeders Kokki en Greet woonden aan de Stadionkade en zij gaven mij een andere achternaam, Hennekam. Ze zorgden goed voor mij. Ik kreeg zelfs fruit te eten. Fruit was in de oorlog een schaars product, dus dat was bijzonder. Verder is het erg bijzonder dat Kokki en Greet een dagboek bijhielden. Iedere dag schreven ze daarin een kort verhaaltje over mij. Van het dagboek is uiteindelijk een echt boek gemaakt.’

Wat deden uw ouders en waar waren ze tijdens de oorlog?
‘Mijn vader had een lederhandel, die hij had overgenomen van zijn ouders. Zijn ouders waren in 1938 gestorven tijdens een epidemie. Het bedrijf van mijn vader was gevestigd in het gebouw waar we ook woonden, aan de Swammerdamstraat in Amsterdam-Oost. Later ben ik vanuit dat huis getrouwd met mijn man. Tijdens de oorlog moesten mijn ouders onderduiken. Ze hebben op veel verschillende adressen gezeten, moesten wel eens over daken vluchten, maar hebben nooit in een concentratiekamp gezeten. Op het laatste adres zaten mijn ouders in huis bij hele fijne mensen. Die zijn ze ook na de oorlog nog geregeld blijven zien. Het voelde als familie. Na de oorlog liep de zaak van mijn vader gelukkig weer erg goed.’

Hoe was het om na de oorlog uw ouders weer te zien?
Dat was een drama. Ik kende mijn ouders niet en ik was heel erg veel van mijn pleegmoeders gaan houden. Ik wilde ze ook graag blijven zien. Dat vonden mijn ouders niet prettig. In de eerste jaren na de oorlog was ik nog te klein om zelf naar Kokki en Geet toe te kunnen gaan. Zodra ik zelfstandig genoeg was, bezocht ik ze vaak. Ik was geen gemakkelijk kind en ik heb altijd het idee gehad dat de tijd bij mijn pleegmoeders beter was dan de tijd dat ik bij mijn ouders woonde. Het contact tussen mijn ouders en mijn pleegmoeders was ook niet goed. Aan beide kanten werd hard aan mij getrokken. Ik voelde me daardoor vaak net een stuiterbal. Mijn pleegmoeders vonden dat mijn moeder geen geschikte vrouw was voor mijn vader en zij hebben geprobeerd mijn ouders te laten scheiden. Het doel was dat een van mijn pleegmoeders dan zelf met mijn vader zou kunnen trouwen. Dat is er niet van gekomen. Zolang mijn pleegmoeders hebben geleefd, heb ik contact met hen gehouden. Ze zijn ook bij mijn verloving en op mijn huwelijk geweest.’

Had u broers of zussen?
‘Na de oorlog kreeg ik een broer en later nog een zus. Aan mijn broer moest ik erg wennen. Ik was lang enig kind geweest, had nooit aandacht hoeven delen. Bovendien werd hij door mijn vader als zijn opvolger gezien. Dat vond ik niet zo leuk. Met de komst van mijn kleine zusje was ik wel blij. Zij was net een pop waarmee ik kon spelen.’

Tijdens het interview leest Berdi passages voor uit het dagboek dat haar pleegmoeders tijdens de oorlog bij hebben gehouden. Sommige passages lijken erg op de situatie zoals die nu in Oekraïne plaatsvindt. Op een dag ging het zelfs over de val van Odessa, een oude stad in Oekraïne. Berdi vertelt dat het belangrijk is dat iedereen beseft dat het altijd zo weer oorlog kan worden. ‘Er is niets veranderd in de wereld. Je moet zuinig zijn op mensen. Of ze nu jong of oud zijn, welk geloof ze ook hebben. Geloof is iets van jezelf.’

Contact


Heb je een vraag aan ons? Wilt u meedoen als verteller, als basisschool, of een bijdrage leveren door een interview te begeleiden? Neem contact op, we helpen graag verder.

Christine: +31 6 816 834 18

NL41 TRIO 0254 753892