Archieven: Verhalen

‘Na de oorlog miste ik mijn onderduikmoeders’

Berdi Vieyra Pront komt naar de Rivierenschool in Amsterdam-Zuid, en Aiba en Miles zitten met stroopwafeltjes en limonade met haar aan tafel in de gezellige personeelskamer. Mevrouw Vieyra Pront heeft een dik boekwerk bij zich: het dagboek wat haar onderduikmoeder elke dag heeft bijgehouden vanaf het moment dat Berdi toen zij een paar dagen oud was, bij hen kwam te wonen. Ze leest verschillende stukjes voor en tussendoor stellen Aiba en Miles haar hun vragen.

Hoe was de oorlog voor u?
‘Ik ben met kerstmis 1942 geboren en werd bijna direct naar twee vrouwen gestuurd om daar onder te duiken. De vrouwen waren lesbisch. Ze waren heel blij met mij, ze hadden zelf geen kinderen. Ik zag ze als mijn ouders en zij hebben jarenlang voor mij gezorgd alsof ik hun eigen kind was. Ik noemde Cornelia ‘Kokkie’ en Margareta ‘Mammie’.

Mammie heeft de 2,5 jaar dat ik bij hen woonde, een dagboek bijgehouden. Hier staan allerlei dingen in over mij, hoe het met mij ging, hoe ik groeide en wat ik deed, maar ook over wat er in Amsterdam gebeurde in die laatste jaren van de oorlog. Ze hadden een kat en voerden de vogels in de tuin brood ook al hebben ze zelf weinig te eten. Met mijn moeders zijn we af en toe naar Heemstede gelopen, ik zat in de kinderwagen. Soms liepen we dat hele stuk door de sneeuw. Daar woonde familie van Kokkie en die hadden te eten, dan kregen wij een kinderwagen vol eten mee. We moesten daar wel veel geld voor betalen, maar Kokkie had dat gelukkig.

De artsen Sajet (man en vrouw) woonden bij ons in de straat en ik groeide op met hun kinderen. Deze dokters hebben een belangrijke rol in mijn leven gespeeld want zij hebben dit onderduikadres voor mijn ouders geregeld.’

Hoe verging het uw ouders?
‘Mijn ouders hebben ondergedoken gezeten in Amsterdam-Zuid. Ze zijn ook een keer verraden maar konden gelukkig op tijd vluchten, ze zijn van dak tot dak gegaan en konden naar een ander onderduikadres verplaatst worden. Ze hebben op vier adressen ondergedoken gezeten. Ze hebben dus gelukkig de oorlog overleefd, en toen ze hoorden waar ik ondergedoken zat hebben ze mij opgehaald.

Voor mijn onderduikmoeders en voor mij was dat een ontzettend drama want zij hebben jarenlang voor mij gezorgd als hun eigen kind, en nu waren ze mij plotsklaps kwijt. Voor mijn ouders was het natuurlijk ook een drama, eerst omdat zij hun pasgeboren baby direct hadden moeten afgeven en mij de eerste jaren moesten missen. Toen ik bij ze terugkwam, was ik helemaal van ze vervreemd. Ik zag mijn echte ouders helemaal niet als mijn ouders. Ik was ook helemaal niet aardig tegen ze.

Na de oorlog ben ik echt in een gat gevallen, ik miste mijn onderduikmoeders. Ik heb mijn moeder nooit als moeder geaccepteerd. Ik was een verschrikkelijk kind voor mijn moeder maar ik had eigenlijk haar liefde wel nodig. Mijn vader kreeg nog wel eens een lachje van mij en toen ik wat ouder was, zocht ik mijn vader steeds meer op. Ik had hun liefde en aandacht nodig maar wist niet hoe ik die kon krijgen.’

Heeft u broers en zussen?
‘In juli 1946 werd mijn broertje geboren en die heb ik altijd gehaat. Hij was echt de baby van mijn ouders en mijn ouders hebben mij natuurlijk nooit als baby gekend. Ik had helemaal geen zin in een broertje en we hebben nooit een band gekregen. Ik was eigenlijk verdrietig dat hij alles kreeg van mijn ouders wat ik altijd heb moeten missen, en dat mijn ouders hem zoveel liefde en aandacht gaven.

Ik heb in 1951 ook nog een zusje gekregen en haar vond ik wel heel lief, met haar heb ik ook altijd een goede band gehad.’

Had u na de oorlog nog contact met mijn onderduikmoeders?
‘Ja, toen ik 12 was kreeg ik een fiets en kon ik zelfstandig naar Kokkie en mammie toe. Elke woensdag ging ik bij hen lunchen, maar mijn echte ouders wisten dat niet, want ik mocht van hen geen contact meer met hen hebben. Dit heb ik jarenlang volgehouden.’

Archieven: Verhalen

‘Ik moest met een vier jaar lange achterstand terug naar school’

Stan, Ted, Lucie en Danique van het Damstede Lyceum in Amsterdam Noord gaan op bezoek bij mevrouw Willy Glorius. Mevrouw Glorius is geboren op Sumatra in Indonesië, maar verhuisde later naar Nederland. De leerlingen stellen haar allerlei vragen over haar jeugd en uiteindelijke vertrek naar Nederland.

Hoe was het in Batavia?
‘Ik ben geboren op Sumatra. Toen ik ongeveer een jaar oud was, verhuisde ik met mijn familie naar Batavia (nu bekend als Jakarta), omdat daar meer werkgelegenheid was. Daar ben ik dus opgegroeid. Mijn oma leefde in Nederland. De ouders van mijn moeder leefden in die tijd al niet meer. Dagelijks stond ik in Indonesië op om zes uur in de ochtend. De dagen begonnen al vroeg. Als het warm was, hadden we in Indonesië een tropenrooster. In Batavia woonde ik bij een deftige Française, met bedienden. Het was een soort hofje, waarbij je een poort onderdoor ging en dan kwam je binnen in een mooie grote tuin. Ik leerde daar redelijk Frans praten. Alle dingen die ik daar dagelijks deed, kon ik niet meer doen zodra ik het kamp in ging.’

Heeft u nog herinneringen aan uw familie?
‘Mijn moeder is op haar 19e al naar Nederlands-Indië gegaan; ze ging werken als verpleegkundige op Padang. Mijn vader werkte eerst in Edam bij een autobedrijf, maar ook hij ging voor werk naar Padang. Daar hebben ze elkaar leren kennen. Mijn vader heeft me veel geleerd over knutselen, hoe je lampen in elkaar moet zetten en met auto’s moet werken. Vaak reed ik met hem mee als hij ergens naar toe moest.’
‘Ik ben geboren op Sumatra, maar door de crisis verhuisden we naar Java om daar werk te zoeken. Op Java zijn ze naar Jakarta gegaan. Daar ben ik opgegroeid met mijn vader en moeder. Toen ik 15 werd, zijn we terug naar Nederland gegaan. Ik moest met een vier jaar lange achterstand terug naar school. Ik was enig kind, maar had wel heel graag een broertje of een zusje gewild, want ik moest alles zelf doen, zoals voor mijn ouders zorgen. Maar gelukkig hebben mijn ouders me op vrij jonge leeftijd (17-18 jaar) spelenderwijs geleerd hoe ik met zakelijke dingen moest omgaan zodat ik klaar was om voor mezelf te zorgen.’

Hoe maakte u de capitulatie mee en hoe was het in kamp Tjideng?
‘Ik was een jaar of 10 toen ik op de radio hoorde dat Nederland capituleerde. Ik hoorde veel verhalen over de oorlog en de bombardementen die plaatsvonden in Nederland. De oorlog begon ook in Japan, nadat koningin Wilhelmina Japan de oorlog had verklaard. Mijn vader moest in dienst bij de KNIL (het Koninklijk Nederlands-Indische leger), en moest langs de kust vechten. Ik heb hem drie jaar lang niet gezien. Deze mannen waren geen beroepsmilitairen hoor, maar werden opgeroepen om ook mee te doen met de gevechten. Mijn vader had simpele dingen, zoals een lepel, niet omdat hij altijd maar weg moest. Hij maakte daarom zelf maar een lepel, die heb ik altijd bewaard.
‘Toen ik 12 was moest ik kamp Tjideng in, wat begon als een ‘beschermde wijk’. Het werd steeds erger in het kamp en er werden veel straffen uitgedeeld, voornamelijk door de commandant van het kamp. Dit ging zo door tot de capitulatie van Japan op 15 augustus 1945, en eindelijk mocht ik het kamp uit.’

Hoe was uw leven na de oorlog?
‘De oorlog was afgelopen en ik woonde inmiddels in Nederland. Mijn leven was nu erg veranderd. Ik leefde nu in vrijheid, maar wel in een heel ander land. Een koud, nat land vergeleken met het warme Indonesië. De overgang was wel even wennen. Ik had al wel eerder in Nederland gewoond, maar dat was altijd maar voor even en erg lang geleden. Ik kwam in een Indo-buurt terecht. Onze buren kwamen ook allemaal uit Indonesië, dus dat was fijn.
‘Elk jaar wordt er nog een reünie georganiseerd van het kamp Tjideng. Op een van de reünies ontmoette ik een leuke jongen, die ik me nog goed herinner. De jongen was zijn grote broer verloren, maar kwam uiteindelijk ook goed terecht. Ik heb het nu helemaal naar mijn zin in Nederland.’

Archieven: Verhalen

‘Mijn opa was een geweldige zakenman’

De familiegeschiedenis van meneer Romeo Ramdin (64) begint in Paramaribo. Zijn opa had er een plantage die ooit van slaveneigenaren was. Na de slavernij had zijn opa de plantage gekocht. Hij heeft die tijd niet zelf meegemaakt, zegt meneer Ramdin tegen Sara, Lotfi, Yassir en Aliaa van het Damstede Lyceum in Amsterdam-Noord, maar hij kan er wel het een en ander over vertellen. Meneer Ramdin en de jongeren ontmoeten elkaar bij de Verbroederij in Amsterdam-Noord

Kunt u iets vertellen over de plantage?
‘De plantage was zo groot als zestien voetbalvelden. Ze is anderhalf miljoen euro waard, maar we weten niet wat er allemaal onder de grond te vinden is, denk aan olie en goud. Bij de vinding van die stoffen zal de waarde stijgen. Mijn opa was een geweldige zakenman die producten inkocht in India, en verkocht in Suriname. Hij kwam nog in de Surinaamse krant onder de kop: ‘Van migrant naar zakenman’. Mijn tante had het stuk over hem geschreven, omdat mijn opa toen al overleden was.’
‘Mijn eigen moeder was ook een ondernemer. In 1975 had ze in Suriname een gebouw verkocht, waarmee ze hier in Nederland dertien appartementen had gekocht. Mijn moeder maakte een zwaar ongeluk mee, waarbij haar tweede man overleed. De dertien appartementen gingen toen rechtstreeks naar de veiling.’

Hoe kwam u in Nederland terecht?
‘Ik woonde in Paramaribo. Mijn ouders hadden een restaurant en mijn opa een hotel. Als men aankwam in Paramaribo, was dat altijd voor de deur van onze familie. Reizigers konden eten in het restaurant en slapen in het hotel van mijn opa. Mijn vader, die werkte als chef-kelner verhuisde als eerste naar Nederland in 1964. Drie jaar later volgde de rest van de familie. Ik kon goed wennen aan de Nederlandse maatschappij, maar er waren wel wat verschillen met mijn leven in Suriname, zoals buitenspelen of eten. Rond 1970 zijn mijn ouders gescheiden. Daarna bestond mijn familie uit zeven kinderen en een alleenstaande moeder. Economisch gezien was het erg lastig rond te komen, maar uiteindelijk is het ons goed gelukt om er doorheen te komen.’
‘Ik heb zelf als drummer in een band gespeeld en ben met de band door Nederland getrokken. Mijn eerste huis had ik gekocht in Amsterdam-West, de Indische buurt. Elf jaar later ben ik terugverhuisd naar ‘het spotje’ in Amsterdam-Oost, waar ik als kind heb gewoond met mijn familie.’

Archieven: Verhalen

‘Tijdens de Coronaperiode kreeg ik last van mijn oorlogstrauma’

Constance Vogler is haar officiële naam, maar ze wordt vaak Nanny genoemd. Mevrouw Vogler is grootgebracht in Bandung in voormalig Nederlands-Indië, vertelt ze aan Aya, Brian, Dina en Ayoub van het Damstede Lyceum in Amsterdam-Noord. Ze is een ‘Indonesische-Europeaan’ die opgroeide met haar opa en oma en op haar 21ste naar Nederland kwam. Het interview voelt meer als een gewoon gesprek, vinden de leerlingen.

Hoe was het voor u toen de oorlog ten einde kwam?
‘Toen de atoombommen vielen was ik wel blij, maar daarna kregen we die andere vreselijke oorlog. Ik heb de slachtpartijen gezien, toen de Indonesiërs de Indo-Europeanen afslachtten. Destijds had ik niet zo’n last van trauma ondanks dat ik vreselijke dingen heb gezien. Je had namelijk geen tijd om zielig te zijn; daarvoor gebeurde er te veel. Maar tijdens de coronaperiode kreeg ik er toch heel veel last van; je mag dit en dat niet… Ik kreeg flashbacks van de oorlog. De gevoelens die ik tijdens de oorlog zou moeten hebben, kreeg pas in de coronatijd.’

Wilde u terug naar Nederland?
‘Indonesië was toe aan onafhankelijkheid en als Nederlander zijnde moest ik terug naar Nederland. Als ik wilde blijven, zou ik eerst Indonesisch staatsburger moeten worden. Ik was erg boos toen we het land werden uitgejaagd, want het was mijn thuisland en ik woonde daar al mijn hele leven. Mijn moeder, mijn vader, mijn opa en mijn oma waren er allemaal geboren, getogen en overleden en dan word ik weggejaagd omdat ik mij meer Nederlands voel dan Indonesisch. Ik heb er geen spijt dat ik naar Nederland ben gegaan, want ik ben Nederlands opgevoed. Als ik Indonesisch staatsburger zou worden, zou het een hele overgang zijn. Nu zou ik nog steeds dezelfde beslissing nemen.’

Waarin verschilt Nederland van Indonesië?
‘Ik vind dat de scholen in Indonesië beter waren dan die in Nederland. Toen ik mijn dochter hier naar school bracht, schrok ik. Ik vond de scholen er armoedig uitzien. In de Nederlandse school leerde mijn dochter weinig over Nederlands-Indië, bijvoorbeeld ook niet uit hoeveel eilanden Nederlands-Indië uit bestond. Maar in de scholen in Indonesië leerden wij alles. We leerden de vaderlandse geschiedenis, dus alles over Nederland en Europa en ook de Indonesische geschiedenis.’

Archieven: Verhalen

‘De Black Lives Matter-protesten vind ik goed, maar het geweld ervan niet’

Mevrouw Lucia Bouva heeft Emma, Nikolina, Daniël en Mert van het Damstede Lyceum In Amsterdam-Noord in haar huis uitgenodigd. De sfeer is er prettig en haar huis is vol met familiefoto’s en tekeningen die ze heeft gekregen. Ze is erg aardig en weet veel over cultuur. Mevrouw Bouva is geboren in Paramaribo, in Suriname, en op haar 16e naar Nederland gekomen.

Waarom bent u naar Nederland gekomen en hoe was de bootreis hiernaartoe?
Mijn vader ging in Nederland studeren. Hij had aanvankelijk een meubelzaak in Suriname, waardoor we financieel niet in de problemen kwamen. Maar hij zei dat we naar Nederland zouden gaan. Hij kwam als eerste, na vijf jaar volgden wij. Het was een groot gezin met tien familieleden. Na vijf jaar studeren is mijn vader bij het ADM gaan werken, een scheepswerf in Amsterdam-Noord. Ik vond de reis naar Nederland heel leuk en het duurde ongeveer een maand. Er waren heel veel mensen op de boot.’

Heeft u onderwijs gehad?
‘In Suriname heb ik onderwijs gehad. Ik zat bij de nonnen op school, dus hebben wij allemaal moeten breien. Het onderwijs was er erg goed en ik heb veel vriendinnen leren kennen, maar de meesters en juffen waren ook streng. Ik was ook nog eens katholiek opgevoed en in die tijd waren ze heel streng tegen katholieke mensen. Ik zat er ook bij de padvinderij. Nog steeds heb ik wel contact met mijn vriendinnen. In Nederland heb ik vooral cursussen gevolgd om boekhoudster voor een bank te worden. Uiteindelijk heb ik gewerkt bij de Hollandsche Bank-Unie.’

Bent u gelukkig in Nederland of had u liever daar willen blijven?
‘De verhuizing is een grote verandering voor mij geweest. In Suriname was het lekker warm en toen ik in oktober was gearriveerd in Nederland, merkte ik gelijk dat het hier een stuk kouder was. Ik heb eigenlijk geen voorkeur, want hier in Nederland heb ik familie wonen en daarom is het niet makkelijk om zomaar terug te gaan. Ik ben ooit wel eens teruggegaan. Mijn kinderen vinden Suriname erg leuk. Maar de keuze om terug te gaan naar Suriname kon ik niet maken.’

Bent u ooit gediscrimineerd en wat vindt u van de protesten tegen racisme?
‘In Suriname heb ik er nooit last van gehad. Toen ik naar Nederland kwam, ben ik in Landsmeer gaan wonen. Daar heb ik wel last gehad van discriminatie. Een paar jongens op straat riepen: ‘Zwarte piet, zwarte piet!’ Nee, dat vond ik niet leuk en ik heb daarna die jongens op hun plaats gezet. Verder heb ik er niet echt last van gehad, maar mijn vader wel, want hij was ook een donkere man. De Black Lives Matter-protesten vind ik uiteraard goed, maar het geweld ervan niet. Zelf zou ik nooit meedoen bij het protesteren, want ik kan niet goed tegen de drukte.’

Archieven: Verhalen

‘Ik krijg nog de kriebels in mijn buik als ik eraan denk’

Dyani, Abygail en Ben gaan op de fiets naar verpleeghuis het Schouw om mevrouw Jane Veltman te interviewen. Dat vinden ze best spannend, maar mevrouw Veltman ontvangt de leerlingen van het Damstede Lyceum in Amsterdam-Noord met open armen. Zelf is ze wiskunde docente geweest. Mevrouw Veltman is geboren in Indonesië en verhuisde in 1950 naar Nederland.

U heeft de bezetting door de Japanners meegemaakt. Op welke manier heeft dat uw jeugd beïnvloed?
‘Ik was zo klein toen de Japanners ons aanvielen. Maar hoe klein ik ook was, een oorlog gaat nooit echt langs je heen. Hoe goed mijn ouders ook hun best deden mij en mijn zus ertegen te beschermen. Het was simpelweg onmogelijk om het niet te merken. In de straten werd gevochten. Er was een korte periode van hevige gevechten en harde geweerschoten in de buurt. Mijn vader was boos omdat de haven Pearl Harbor in de fik stond. Mijn zus en ik vonden die tijd maar saai. We mochten niet naar buiten en zelfs niet naar school. Heel soms mochten we even in de tuin spelen, maar dan was er plots een heel hard geluid. Dat geluid betekende verstoppertje-tijd; je moest dan zo hard als je kon naar de schuilkelder in de tuin rennen. Je mocht er pas uit als er een ander melodietje ging spelen. Dat vonden mijn zus en ik altijd erg spannend, ik krijg nog de kriebels in mijn buik als ik eraan terug denk.’

Heeft u tijdens de bezetting ook nog wel leuke dingen meegemaakt?
‘Wat wel erg leuk was van mijn moeder is dat zij een hut onder de hele hoge tafel had gebouwd. Daar lag een matras onder waar we op mochten zitten. Om ons heen en door de hele woonkamer had zij muurtjes van boeken gebouwd. Daar zaten wij de hele dag. We kregen dan een grote trommel vol met koekjes. Die waren heerlijk. Het is maar goed dat ik toen niet wist dat het was om ons te beschermen tegen de rondvliegende kogels.’

Wat hield de Bersiap precies in?
‘De Bersiap was natuurlijk de onafhankelijkheidsoorlog van Indonesië, maar voor mij voelde het gewoon als één lange oorlog. Het was zelfs rustiger toen de Japanners ons bezet hadden. Toen mochten mijn zus en ik nog wel eens in de tuin spelen, want zij kwamen met vliegtuigen en daar waarschuwde het muziekje voor. Maar nu was het echt mis. Er werd gevochten en geschoten in de straat. De knallen waren zo hard. Papa en mama werden steeds bozer op de Indonesiërs.’

Maar uw vader keek wel een beetje neer op die op de oorspronkelijke Indonesiërs?
‘Papa vertelde zelfs een keer dat er een man liep met een karbouw, dat is een grote waterbuffel, zo’n trekos en daar is hij tegen op gebotst. En toen ik hem vroeg wat er toen gebeurde, vertelde hij dat hij die vent een paar flinke klappen had verkocht. Het was ten slotte zijn schuld en niet die van hem! De Indonesiërs wilden ons kwaad doen, omdat wij Nederlanders wilden blijven. Mijn zus en ik snapte niet waarom. Onze ouders hadden het steeds over teruggaan naar Nederland. Dat wilden mijn zus en ik eigenlijk helemaal niet. Wij wilden gewoon in Surabaya blijven. In ons grote huis met ons eigen personeel. Ik zou de baboe, de wasvrouw, de tuinman en de meid enorm gaan missen als we weg zouden gaan. Maar vader en moeder beslisten dat het te gevaarlijk werd. En tegenspreken deed je niet als goed opgevoed kind. Dus daar gingen we, met zijn allen op de boot naar Nederland.’
‘Eenmaal aangekomen in Nederland werden we met een bus naar een pension gebracht. Het was koud tijdens de busrit, hoewel ik niet weet of dat de vermoeidheid of de temperatuur was. Na 15 jaar alleen maar Indisch te hebben gegeten, kregen wij opeens Hollandse pot in het pension. Dat was op zijn zachts gezegd wel even wennen. Het beviel niet echt. Het was voor het eerst dat er aardappels en spruitjes bestonden. Toen wij een beetje gewend waren, moesten mijn zus en ik weer naar school.’

 

 

Archieven: Verhalen

‘Thuis mochten we alleen Nederlands spreken’

Mevrouw Carmelita Martins komt uit een gezin met dertien kinderen en is zelf het derde kind. Ze is geboren in 1944 in Paramaribo. Aan Sima, Fatmanur, Alara en Khadija van het Damstede Lyceum in Amsterdam-Noord vertelt ze dat iedereen thuis een eigen taak had, waardoor dat grote gezin erg geordend was.

Hoe was uw jeugd in Paramaribo?
’Het was gezellig thuis bij ons. Mijn vader zong veel en deed ook toneelstukjes en min moeder was een echte komiek. Alleen was mijn vader wel een strenge man, maar daar had ik geen bezwaar tegen. Wij kinderen moesten altijd op tijd zijn anders mochten wij de hele week niet meer buitenspelen. We mochten ook alleen Nederlands spreken thuis van mijn vader, maar als hij er niet was dan mengden we Surinaams met Nederlands.’
‘Omdat ik het oudste meisje was, moest ik altijd mijn moeder helpen. Mijn naam hoefde maar een keer geroepen te worden en ik kwam er rennend aan. Meestal moest ik helpen met het eten; mijn moeder heeft mij dus ook leren koken. Ondanks dat wij het niet breed hadden, heb ik een fijne jeugd gehad.’
‘Op school ging het wel goed. Ik zat op een katholieke school met nonnen en daarna deed ik de ULO (uitgebreid lager onderwijs in Suriname). 16, bijna 17 jaar was ik toen ik geslaagd was. Ik besloot om met mijn vriendinnen bij een ziekenhuis te werken, maar nam ontslag en solliciteerde opnieuw met dezelfde vriendinnen bij een ander ziekenhuis. Ik was de enige die niet aangenomen werd door haar oogprothese.’

Waarom besloot u naar Nederland te gaan?
‘Ik ontmoette mijn man bij mijn werk. Ik werkte toen in een winkel. Hij kwam elke dag bij mijn kassa en kocht iets kleins. Hij vroeg mij uiteindelijk uit en de relatie ging voort totdat we getrouwd waren. Maar er ontstonden problemen en we scheidden.
Op mijn 24e verjaardag kreeg ik van mijn broer een ticket naar Nederland cadeau. Ik besloot om in Nederland te blijven. Mijn ouders vonden het niet erg dat ik in Nederland bleef, want zij wisten dat ik het hier beter zou hebben.’

Zou u ooit terug willen naar Suriname?
‘Ik had geen problemen met het aanpassen in Nederland. Ik integreerde vrij snel omdat ik het zo makkelijker zou hebben. Ik ontmoette ook een nieuwe man in 1973, waarmee ik een zoon kreeg, maar ik scheidde ook van hem. In 1993 kwam ik mijn eerste man door toeval tegen en ik werd weer verliefd en trouwde voor de tweede keer met hem. We maakten plannen om naar Suriname te gaan en daar te blijven, maar hij overleed toen we daar waren. Daarop ben ik terug naar Nederland gegaan.’

Archieven: Verhalen

‘We kregen eten van onze Chinese buren door een gat in de muur’

Sami, Jeremy en Rayan van het Damstede Lyceum in Amsterdam-Noord arriveren een beetje te laat bij het huis van mevrouw Boen van der Waa. Maar dat is niet zo erg, ze is gastvrij en biedt de leerlingen wat te drinken aan. Als ze eenmaal met z’n allen in de woonkamer zitten, stellen ze haar meteen de eerste vraag. Mevrouw Van der Waa is geboren op Jakarta, in Indonesië en was 15 jaar toen ze naar Nederland verhuisde.

Wat was de sociale status van uw gezin?
‘We waren thuis met zes kinderen, dus het was een best vol huis. Mijn vader werkte voor de regering van Indonesië en mijn moeder was van Zwitserse afkomst. We hadden een persoonlijke oppas, genaamd Cinta, die kwam als onze beide ouders niet thuis waren. Kort samengevat: ik had een prima leven.’

Hoe was het toen de Japanners in 1942 Indonesië binnenvielen?
Het was erg eng in die tijd, omdat er voor onze ogen mensen werden vermoord. Ook mensen die ik persoonlijk kende. Ik was zelf nog klein en weet niet veel meer, maar soms komen er nog wel herinneringen naar boven. Mijn vader was opgepakt door Japanners en zat vast in een jappenkamp. De rest van ons gezin werd met andere gezinnen in een groot huis gezet. Omdat mijn moeder tuberculose kreeg en mijn oudste zus het huis had verlaten, moesten mijn oudere broer en zus voor het gezin zorgen en hard werken om het huishouden overeind te houden. We kregen van onze Chinese buren eten door een gat in de muur. Dat gat hadden we achter een doek verstopt.’

Hoe was de reis met de boot naar Nederland?
‘De bootreis naar Nederland was heel gezellig. De reis duurde een maand, maar omdat zo leuk was, vloog de tijd snel voorbij. Omdat ik al 15 jaar oud was, hoefde ik niet op het kinderdek. Veel mensen waren nog nooit op een boot geweest en werden zeeziek. Mijn ouders ook. Toen we in Nederland aankwamen, hebben we op verschillende plekken gewoond. We hebben ook nieuw eten leren kennen, dat was niet altijd even lekker.’

Hoe was school in die tijd?
‘In de tijd van de oorlog was ik nog te jong om naar school te gaan. Mijn zus vertelde dat school in Indonesië heel slecht was in die tijd. Ik heb leren rekenen en lezen van mijn zus. In Indonesië heb ik Nederlands leren lezen, schrijven en praten, dus toen ik met de boot naar Nederland kwam, kon ik hier al vloeiend de taal spreken. Ik werd hier in een speciale klas geplaatst met alleen maar meisjes. Ik zelf werd niet echt gepest, maar mijn zus wel. Ze werd gepest, omdat zij een wat donkerdere huid had.’

Archieven: Verhalen

‘Mijn vader vluchtte de bossen in en ontkwam’

Alae, Jayden, Zulan en Nevayah  van Basischool Wereldwijs gaan Carolien van den Berg interviewen. Het welkom was hartelijk en haar verhaal zo boeiend, dat de leerlingen vanaf de eerste minuut aan haar lippen hingen; een uur en een kwartier lang.

Hoe kon het dat uw Joodse vader de oorlog overleefde?
Bob, mijn vader was 17 toen de oorlog begon en werkte bij de regenjassenfabriek Hollandia Kattenburg in Amsterdam Noord. Omdat ze daar in de oorlog militaire kostuums voor de Duitsers moesten maken, kreeg hij een ‘sper’ in zijn paspoort. Met een sper werd je als Jood met rust gelaten en werd je niet opgepakt. Op 11 november 1942 kwam er toch een grote razzia in de fabriek en werd mijn vader met 800 anderen op de trein naar Westerbork gezet. Hij zat in een coupé met zeven anderen. Hij wist van de verhalen van de gevluchte, Joodse, Duitse kostgangers die bij hun thuis woonden. Ook dat Joden in Duitsland werden mishandeld en zijn conclusie was dat hij dat hij ontsnappen moest! Zodra de trein wat langzamer ging, kroop hij door het raampje en sprong naar buiten. Hij viel zo met zijn hoofd op de rails en bloedde heel erg. De trein werd meteen stopgezet en mijn vader moest rennen voor zijn leven terwijl er op hem geschoten werd, maar hij vluchtte de bossen in en ontkwam. Hij wist niet waar hij heen moest en kreeg hulp van de  seinmeester bij het station. Daarna ging hij terug naar Amsterdam. Ook dat was gevaarlijk. Hij zat naast een officier (van het verzet) en als er een controle was, groetten ze zo van: Heil, Heil’ en zo kwamen ze veilig in Amsterdam aan. Thuis aangekomen, was zijn moeder er niet. Ze was gewaarschuwd en ook ondergedoken.’

Vond uw vader weer werk toen hij terug was?
‘Ja maar niet in Amsterdam, daar was het te gevaarlijk voor Joden. Met een vervalst persoonsbewijs meldde hij zich om in Duitsland tewerk gesteld te worden. Wie bedenkt dat nou? Als Jood met een vals niet-Joods-paspoort naar Duitsland gaan, naar het hol van de leeuw. Hij ging er in een machinefabriek werken. Hij schreef soms een brief naar zijn moeder in de onderduik en door die brieven zijn ze mijn oma én later ook mijn vader op het spoor gekomen. Mijn oma is vermoord in een gaskamer. Mijn vader had bloedvergiftiging, maar mocht wel naar het ziekenhuis. Daardoor kreeg hij de kans om te ontsnappen. Hij ging naar vrienden in Baden Baden. Hij zat naast een Duitse officier in de trein en verzon een verhaal waarom hij geen koffer bij zich had. Vertelde dat hij door een bombardement gewond geraakt was. Als de controleur langskwam deden ze de Hitler-groet en werd er niet gecontroleerd.’

Wat deed uw vader toen de oorlog afgelopen was?
‘Na de oorlog ging hij terug naar Amsterdam, naar de woning in de Waalstraat waar hij met zijn moeder en de kostgangers had gewoond. Andere mensen deden open en zeiden dat het huis van hun was. Hij zag het tafelkleed van zijn moeder op tafel liggen en de vrouw die de deur opendeed had het pak van mijn oom Jo aan, maar was vermaakt tot vrouwenkleren. Mijn vader schrok en wist toen dat zijn moeder er niet was en is meteen weggegaan. Pas een paar jaar later via het Rode Kruis heeft hij gehoord wat er met zijn moeder, met  Jo en zijn vrouw gebeurd was. Ze zijn alle drie vermoord.’

 Waarom vertelt u het verhaal van uw vader?
‘Veel familie van mij heeft de oorlog niet overleefd. Mijn vader wilde daar nooit over praten, maar schreef wel een boek over zijn leven in de oorlogsjaren. Het lijkt net een avonturenroman zoveel risico’s als hij nam en zoveel keren hij ontsnappen kon. Omdat er in de familie niet gepraat werd over de oorlog wisten mijn kinderen ook heel weinig over mijn familie. Op een dag kreeg ik onverwacht een erfenis van drieduizend euro.  Van oom Jo. Mijn dochter had nog nooit van hem gehoord en zei: ‘wie the *@# is oom Jo????’ Toen besloot ik van het geld een voorstelling te maken over het verhaal van mijn vader en zijn familie. Die heet ook zo: ‘Wie the f*@#  is oom Jo?’ Nu weten mijn kinderen ook wie oom Jo was.’

 

 

 

 

 

Archieven: Verhalen

‘Dat was krankzinnig; zijn geweer stond gewoon naast de box!’

Op Basisschool Wereldwijs ontmoeten Elaijh, Sekani, Anita en Nana Tine van Wijk (1936) elkaar. Er is een ontspannen sfeer en de kinderen worden gelijk gegrepen door het bijzondere verhaal van mevrouw van Wijk, die een boek heeft geschreven.

Hoe merkte u dat de oorlog begon?
‘Wij woonden in een vrijstaand huis aan de Duivendrechtsekade, waar veel fabrieken en weinig huizen stonden. Mijn opa en mijn vader hadden een aannemersbedrijf. Zij heiden palen en legden rioleringen in de grond. Op een dag stonden er twee Duitse soldaten aan de deur. Mijn oma gebaarde snel naar mijn vader: ‘Gijs, Gijs ga de aardappelkelder in!’ Dus mijn vader verstopte zich, niet echt in een kelder, maar een soort hol onder de grond. De Duitsers kwamen binnen en toen werd ik mij bewust wat er aan de hand was.
Ze dronken koffie en keken naar mijn zusje; een schattig meisje met krullen. Hij had ook een dochtertje vertelde één  van hen en even later vertrokken ze. Toen ging de bel weer; hij had zijn geweer naast de box laten staan. Dat was krankzinnig, zijn geweer stond gewoon naast de box! Dat waren van die spannende momenten die je als kind niet snel vergeet, het had helemaal mis kunnen gaan. Want ze kwamen wel om mijn vader te halen en niet om gezellig koffie te drinken.’

 Hoe kreeg u eten in de Hongerwinter?
‘Wij waren bevoorrecht, omdat mijn ouders een bedrijf hadden en daardoor genoeg geld bezaten om eten te kunnen kopen op de zwarte markt. Een pakje boter kostte iets van honderd gulden. Wij hadden een boerenfamilie in de IJpolder en familie in Brabant. Wij kregen aardappels, eieren en groenten. Af en toe kwamen er geheimzinnige mannen bij ons thuis en dan werd er gefluisterd en dan ving ik weleens het woord ‘schaap’ op. Dat waren zwartehandelaren die schapen of eten verkochten. Wel heel pijnlijk was dat vriendinnetjes het slechter getroffen hadden. Hun vader werkte als arbeider en er waren veel kinderen in dat gezin. Zij hadden niet de mogelijkheid om eten te krijgen. Toen werd ook nog mijn allerbeste vriendinnetje heel erg ziek, ze kreeg difteritis, bronchitis, pleuritis, alles wat je maar kunt bedenken. Van mijn ouders mocht ik haar iedere dag een bordje eten brengen. Iederaan legde iets van zijn eigen eten op het bord voor Elsie en dan ging ik ’s avonds de kou in om het haar te brengen. Zij waren met z’n vijven en ik kan mij herinneren dat het bordje uit mijn handen werd gerukt. Als één van de broertjes of zusjes het naar boven bracht, namen ze een hap. Om de beurt kwamen de kinderen bij ons eten. Het was verschrikkelijk, je kon iets doen, maar je kon niet iedereen eten geven.’

.’Wat is het verhaal over de ‘ondergedoken’ auto?
‘In ons bedrijf hadden we graafmachines mijn vader en opa besloten dat we onze eigen auto, wat toen heel speciaal was, om die te begraven. Er bleek ook een Joodse auto te zijn, die bewaard gebleven moest worden. Wij hadden een grote werf, waar een gat werd gegraven; in een kist werden twee auto’s gestopt, onze blauwe T-Ford en een Chevrolet. Na de oorlog werden de auto’s weer opgegraven om ze gebruiksklaar te maken. Op een dag kwam de eigenaar van de auto langs. Mijn vader wilde van alles van hem weten, omdat hij ongelofelijk kwaad was over wat er met de Joden was gebeurd. Die meneer zei echter helemaal niets. Gelukkig had mijn vader wel zijn auto kunnen redden.’

Wat was het spannendste moment in de oorlog?
‘De aardappelkelder, maar er waren ook nachten dat er een sirene of alarm afging. Soms vlogen bommenwerpers over. Vlak bij ons huis stond een afweergeschut van de Duitsers, dus als er vliegtuigen overvlogen gingen ze schieten. Wij moesten ook af en toe onderduiken in schuilkelders bij de filmstudio.Op een dag stond de deur van zo’n kelder open en vonden wij een SS-uniform. Er waren dus SS’ers gevlucht! Op school gingen er weleens sirenes af, dan moest je met z’n allen onder de bank schuilen. Dat waren momenten dat je wist dat je eigenlijk altijd in gevaar was.’

Wat was het eerste wat u deed na de bevrijding?
‘Er vlogen Zweedse vliegtuigen over en die dropten voedingsmiddelen en chocola We vierden dat we weer chocola konden eten en witbrood, in plaats van dat vieze regeringsbrood. We zijn gaan kijken hoe de Canadezen binnenkwamen. Er was ook narigheid; sommige mensen die fout waren geweest in de ogen van de Nederlanders, werden aangepakt. Zo had ons dienstmeisje Duitse vriendjes had gehad. Die meisjes werden in optocht door de straten gevoerd, hun haar werd afgeknipt, met pek ingesmeerd en voor ‘moffenhoer uitgescholden’. Dat was minder leuk na de bevrijding.’

 

 

 

Contact


Heb je een vraag aan ons? Wilt u meedoen als verteller, als basisschool, of een bijdrage leveren door een interview te begeleiden? Neem contact op, we helpen graag verder.

Christine: +31 6 816 834 18

NL41 TRIO 0254 753892