Archieven: Verhalen

‘Mijn moeder zag overal dode mensen op straat liggen en ze wist niet of wij nog leefden’

Anita Kluge is nu 53 jaar en geboren in India. Haar achternaam is Duits, omdat ze getrouwd is met een Duitse man. Sam, Juliette, Rosa, en Lenne interviewen mevrouw Kluge in de kamer van de directeur van basisschool Het Wespennest. Als na een korte kennismaking het interview begint, luistert iedereen ademloos naar haar bijzondere verhaal.

Waar bent u opgegroeid?
‘Ik kom uit het midden van India, het dorpje waar ik ben opgegroeid heet Agariya. Dat is een heel mooi dorp. Ons gezin bestond uit vier kinderen. Ik ben de tweede. Mijn opa en oma woonden ook bij ons. We woonden op een boerderij en hadden heel veel dieren; een buffel, een stier, papegaaien, een pauw en een mangoest. Dat is een soort knaagdier die slangen kan doodmaken. Het was een heel fijn huis. Toen ik 6 jaar was zijn we naar de stad Bhopal verhuisd, ongeveer twintig kilometer verderop. Dat is niet zo’n mooie stad. Daar woonden we in een klein huurhuis.’

Hoe was het om naast een fabriek te wonen?
‘We woonden naast een Amerikaanse fabriek die pesticiden voor de landbouw maakt. In de nacht van twee op drie december 1984 was er een gasexplosie in de fabriek. Mensen kwamen aan de deur: ‘rennen, rennen, rennen voor je leven’. Mijn ouders waren weg. Ze waren in Bombay omdat mijn vader als gastarbeider ging werken in Koeweit en mijn moeder hem naar het vliegveld ging brengen. Ik was toen 14 jaar, was alleen thuis met m’n broertjes, zusje èn met mijn opa en oma, maar die konden niet meer zo goed lopen. Het was heel druk op straat, overal renden mensen. Mijn vader had vroeger al als chauffeur van de directeur van die fabriek gewerkt en had me ooit verteld wat ik altijd heb onthouden; als er ooit iets gebeurt met de fabriek dan sluit je alle deuren en ramen en maak je de gordijnen nat. Dus dat heb ik gedaan. Zo hebben wij het overleefd. In de straat waar ik woonde waren wel vijf mensen doodgegaan. Een klasgenootje van mij woonde tegenover de fabriek en is haar hele familie verloren. In totaal zijn er 20.000 mensen overleden. Mijn moeder kwam de volgende dag weer thuis met de trein. Voor haar was het heel traumatisch, want ze zag overal dode mensen op straat liggen en ze wist niet of wij nog leefden.’

Hoe zag uw leven er later uit?
‘Ik heb mijn school afgemaakt, ben daarna naar de universiteit gegaan om te studeren. Ik heb mijn Master gehaald in sociologie en filosofie. Ik heb tot mijn 28e daar gewoond.
Het is geen leuk verhaal maar ik vind het belangrijk om dit met jullie te delen. Ik had een hele slechte relatie. Het was met een Indiase man, hij was een journalist. Hij was heel jaloers. Hij mishandelde mij, dat was heel erg. Ik ben een hele sterke vrouw en heb ook een sterke persoonlijkheid, maar ik heb toch twee keer op het punt gestaan om zelfmoord te plegen. Niemand wist hoe slecht het met me ging, want ik vertelde het aan niemand. Het was tijdens mijn studie, ik heb het toen heel zwaar gehad.Ik vertel jullie dit omdat wanneer jullie ooit later misschien een relatie krijgen, je altijd heel goed moet onthouden dat liefde nooit pijn mag doen. Niet lichamelijk en ook niet geestelijk. Liefde is nooit slecht.’

Wanneer bent u toen weggegaan en hoe kwam u in Nederland terecht?
‘Ik was 28 en toen zat ik voor het eerst in een vliegtuig op weg naar Duitsland daar woonde mijn man in Aken. Ik ging in Duitsland als tolk werken, ik leerde de taal erg goed op de universiteit daar. Duitse mensen spreken geen andere taal dan Duits, dus leerde ik het snel. Niet veel later gingen we trouwen. Mijn man kon in Nederland bij een Amerikaans bedrijf werken, in 2000 verhuisden we. Toen ik hier kwam, sprak iedereen Engels tegen mij, dus ik was blij dat ik niet nog een taal hoefde te leren. Ik had kleine kinderen en was altijd thuis; mijn man werkte en verdiende het geld. Ik heb mijn leven aan de zorg voor de kinderen gegeven. Toen ze naar de middelbare school gingen, ben ik pas Nederlands gaan leren.’

Zijn er veel verschillen tussen het leven hier en in India?
‘Toen ik naar Duitsland kwam was ik eerst in shock, ik zag nergens kinderen op straat spelen. Ik kwam uit een omgeving in India waar heel veel mensen wonen.  Hier was alles zo netjes. In India ga je gewoon achter een boom zitten als je moet plassen. Je steekt daar gewoon de weg over, maar hier moet je wachten tot het stoplicht op groen springt. Het eten is ook heel anders, wij eten in India drie keer warm en met heel veel kruiden. Hier eet je maar één keer warm en met heel weinig kruiden. En afspraken maken dat doe je in India ook niet; alles gaat spontaan. Hier moet je iets plannen en ook nog op tijd komen. Dat vind ik soms best lastig.’

 

Archieven: Verhalen

‘De paarden mochten in de tomatenkas staan zodat niemand ze kon zien’

Interviewers Stijn, Jeppe, Mila en Aylien bijten het spits af op hun school, Het Mozaïek in Broek op Langedijk. Ze hebben supergoeie vragen bedacht, en hebben er heel veel zin in. Wil Balder (86) zit achterin de tuin op een bankje in de zon als ze aankomen in de tuinen van het Broekerveilingmuseum. Ze verhuizen met zijn allen naar een romantische plek onder de bomen met veel groen en water rondom. Het is er prachtig!

Waar woonden jullie in de oorlog?
‘Mijn vader was soldaat en werd in 1939, tijdens de mobilisatie, op Terschelling gestationeerd om de kustlijn te verdedigen. Na de capitulatie gingen we in 1940 weer terug naar Heerhugowaard. De enige weg terug was over de Afsluitdijk die gebombardeerd werd. Dat was heel gevaarlijk.

We woonden in Heerhugowaard aan de ringvaart. Aan de ene kant van het huis was het water en aan de ander kant de spoorlijn. Zowel de schepen in het water als de treinen op de spoorlijn werden door Engelse vliegeniers beschoten. Dat was heel eng. Als we langs de dijk liepen en ze kwamen, dan riep mijn vader: ‘In de greppel!’ Daar waren we veilig want dan schoten ze over ons heen. Thuis rolden we uit angst onder ons bed als ze over kwamen vliegen.’

Hoe was het bij jullie thuis in de oorlog?
‘Ik had twee broertjes en een zusje. Mijn vader had kassen, waardoor hadden we genoeg te eten. Tijdens de Hongerwinter kwamen veel mensen aan de deur uit de steden, die honger hadden en om eten vroegen. Mijn moeder gaf altijd eten. Maar op een gegeven moment hadden wij ook bijna niets meer. Toen moest ze zeggen: ‘Ik heb echt niets meer’. We maakten toen brood door tarwe in de koffiemachine te malen tot meel en het te bakken op een petroleumstel zodat we toch wat te eten hadden.’

Moest u ook meehelpen met klusjes in de oorlog?
‘De Duitsers wilden paarden inpikken. Als ze kwamen, gingen de mensen met hun paarden naar mijn vaders kassen en vroegen hem dan of ze tijdelijk daar mochten staan. Dan mochten de paarden in de tomatenkas tussen de tomatenplanten staan, zodat niemand ze kon zien. Maar de paarden poepten op weg naar mijn vaders kas, en dan moesten wij de poep opruimen zodat de Duitsers niet zagen dat daar paarden hadden gelopen.’

Wat deden uw vader en moeder tijdens de oorlog?
‘Mijn vader leerde de verzetsstrijders schieten. Ze oefenden in de greppel achter ons huis. Wij mochten dat niet weten, maar we zagen het toch. We waren altijd allemaal heel bang dat vader opgepakt zou worden. Maar we hadden iets bedacht… Mijn moeder had difterie, een soort geelzucht. Daardoor konden wij een bord op de deur hangen met ‘geelzucht’ erop. Dat schrikte de Duitsers af; ze waren daar heel bang voor en durfden dan geen huiszoeking te doen. Ik denk dat dat ons gered heeft. In de gang stonden altijd vier blauwe koffertjes klaar. Voor het geval we snel zouden moeten vertrekken wanneer mijn vader verraden werd of wanneer de Duitsers ons huis in de brand zouden steken als represaille. Dan moesten we snel ieder onze koffer pakken en vertrekken. In de koffertjes mochten we een lievelingstruitje doen en een lievelingsspeelgoedje, zodat dat in ieder geval behouden zou blijven. We hebben ze gelukkig nooit hoeven te gebruiken.’

Archieven: Verhalen

‘Het was doodeng om duizenden vliegtuigen boven Oterleek te zien’

Wouter, Lars, Anna en Lenthe interviewen Nel Beemsterboer (85) in de tuinen van het Broekerveilingmuseum in Broek op Langedijk. Het is heerlijk weer en ze gaan daarom lekker onder de bomen zitten aan een ronde tafel. De leerlingen van Het Mozaïek hebben er zin in.

Hoe begon de oorlog voor u?
‘Ik was vier jaar oud toen de oorlog begon, dus nog heel klein. Ik ben geboren op de dijk in Broek op Langedijk bij de oude ingang van het voetbalveld. Daar staat een huisje, waar ik ben geboren. Het begin van de oorlog ben ik nooit vergeten. Onze vader haalde ons om 8 uur ’s morgens uit bed. Hij keek richting Bergen en zei: ‘Moet je nou kijken. Ze zijn het vliegveld van Bergen aan het beschieten.’ Toen wisten wij gelijk dat het oorlog was.’

Bent u tijdens de oorlog verhuisd?
‘Mijn vader voer een Langedijkerschuit. Hij vervoerde aardappelen en groenten naar Haarlem. Toen de oorlog begon, schoten de Duitsers op boten en moest mijn vader ander werk zoeken. Hij kocht een cafeetje in Oterleek en we zijn daarnaartoe verhuisd. Oterleek is een heel klein dorpje, daarom hadden we eigenlijk nauwelijks last van de oorlog. Mijn vader zette zelf groenten in de tuin, dus we hadden altijd eten. Dat kwam goed uit, want de witte koolstamppot van de voedselbank was niet te vreten.’

Hoe was het om een cafeetje te hebben in de oorlog?
‘Er fietsten regelmatig Duitse soldaten door het dorp. De jonge soldaten kwamen af en toe bij ons in het café zitten. Ze hadden misschien wel erge dingen gedaan, maar ons deden ze niks. Hier maakte ik me niet zo druk om. Als ze in de keuken kwamen, stuurde mijn moeder ze zo weg. Daar werden ze dan niet boos om, ze vonden het prima. Als je liet merken dat je niet bang was voor ze, luisterden ze naar je. Ik had ook twee zussen. Eentje ouder en eentje jonger. Ze deden ons waarschijnlijk niks, omdat de soldaten zelf ook kleine kinderen hadden.’

Waar ging u naar school?
‘Ik ging bij Stompetoren naar school. We hadden niet altijd een fiets tot onze beschikking, dus moesten we af en toe lopend. Dat was dan een heel eind. Als je op de fiets zat en er vlogen jagers over, was ik bang dat ze zouden gaan schieten. We doken daarom ook de slootkant in. Het was doodeng om af en toe duizenden vliegtuigen over ons dorp te zien vliegen. Ik droom er af en toe nog van. Dat is nog enger dan onweer.’

Hoe was het einde van de oorlog voor u?
‘Ik was blij dat de oorlog voorbij was. Aan het einde van de oorlog zijn we weer verhuisd naar Nieuwe Niedorp. Daar kochten we een cafeetje en gingen we weer verder met ons leven. Gelukkig heb ik niemand die ik kende verloren.’

Archieven: Verhalen

‘Ik heb wel 1500 konijnen geslacht tijdens de oorlog’

Kik, Ralph, Nikki en Ninte van Het Mozaïek in Broek op Langedijk zijn meer dan uitgelaten vanwege het mooie weer en de eindmusical, maar beloven zich rustig te gedragen. Ze kijken uit naar het interview met Klaas ten Bruggecate (92). Als ze aankomen in de tuin van het Broekerveilingmuseum, gaan ze op een idyllisch plekje onder de bomen in de schaduw zitten.

Hadden jullie onderduikers in huis?
‘Nee, maar na de oorlog bleek wel dat vlak naast ons, achter de raampjes, Joodse onderduikers de gehele oorlog hadden ondergedoken in een klein kamertje. Die hadden dus de hele tijd door hun raampje zitten gluren naar wat wij deden; dat vond ik wel een raar gevoel.

Mijn broer was oud genoeg om te gaan werken in Duitsland. Als je dat niet wilde, moest je onderduiken. Mijn broer dook daarom onder bij onze buren. Maar tijdens een razzia is hij toch opgepakt en afgevoerd en moest hij gaan werken in Duitsland. Hij had het geluk dat mijn ouders als sluiswachters een speciale vergunning konden krijgen en daardoor ook een speciaal Ausweis waarmee hij vrij kon komen.’

Wat deed u tijdens de oorlog?
‘Heel veel konijnen slachten… Ik heb er wel 1500 geslacht tijdens de oorlog. We mochten geen varkens hebben maar wel konijnen. Alle konijnen met een kruisje op hun rug mocht ik slachten. Later bleek dat de Joden die naast ons zaten ondergedoken die kruisjes zetten; ze hadden verder toch niets te doen. Ook ging ik gewoon naar school, naar de ulo, in de school waar jullie nu ook zitten. Ik deed ook wel eens dingen die ik eigenlijk niet mocht doen. Op zolder bij ons lag veel vuurwerk. Dat kon ik niet zomaar laten liggen. Stiekem stak ik het af op de brug, daarna rende ik heel hard weg, anders pakten ze me natuurlijk op. De Duitsers hielden ook razzia’s om fietsen op te halen. Als dat gebeurde, flikkerden we de fietsen allemaal in het water. En als de Duitsers weer weg waren haalden we ze weer van de bodem.’

Hebt u bombardementen gezien?
‘Er vlogen veel Engelse vliegtuigen over op weg naar Duitsland om te bombarderen, maar ook om hier de treinen en schepen te bombarderen die spullen vervoerden voor de Duitsers. Je zag ze bommen afvuren en ik vroeg me vaak af waar die zouden vallen, want dat was vlakbij. Dat was best eng. Op een dag werd er een vliegtuig uit de lucht geschoten. Dat stortte daar neer, achter dat flatgebouw. We zagen het gebeuren. Toen we gingen kijken was er niets meer van terug te vinden, de Duitsers hadden alles opgeruimd. Eng vond ik de kolonnes vliegtuigen die vanuit Engeland over kwamen donderen, waarbij de ramen trilden. Ze werden vaak aangevallen door Duitse jagers en sommigen werden geraakt. Dan zag ik in de lucht een brandend vliegtuig en dacht: valt die daar of valt die op mij?

De Duitsers lieten ook dijken springen. Zo zetten zij de Wieringermeer onder water. De meeste huizen en boerderijen werden verwoest. Veel boeren in de Wieringermeer hadden tarwe op zolder liggen dat droog was gebleven. Schippers haalde alle tarwe op en gooiden het in schuren bij het klooster; zij wierpen de zakken over de kloostermuur. Nonnen die het tarwe vonden dachten dat het uit de hemel was gevallen: een geschenk van god!’

Kende u NSB’ers?
‘De broer van mijn vader was NSB-er. Als Cor, mijn oom, in de buurt was moeten we altijd onze mond houden. In onze klas zat een jongen van wie de ouders bij de NSB waren. Van onze ouders mochten we niets tegen hem zeggen. Dus als hij tegen me praatte, zei ik niets terug. Hij was lucht voor mij, terwijl het een aardige jongen was.’

Archieven: Verhalen

‘Ik duwde de boot voort zodat de onderduikers veilig waren’

Sem, Fedde, Emily en Katja lopen door het schilderachtige deel van Broek op Langedijk naar Henk Balder toe. Hij woont op een plekje waar de wegen vroeger allemaal van water waren en de wc’s boven het water hingen. Alles ging in die tijd met bootjes. Henk Balder en zijn vrouw hebben in de tuin al tafels en stoelen neergezet en de leerlingen van het Mozaïek installeren zich tegenover hem.

Wat is een bijzondere herinnering voor u aan de oorlog?
‘Ik herinner me dat de Duitsers de klokken uit de kerktorens in Broek op Langedijk meenamen. Deze klokken gingen met een schip naar Duitsland, waar het koper gebruikt zou worden om munitie van te maken. De schipper wilde dat niet en heeft toen alle klokken naar de bodem laten zinken. Na de oorlog hebben ze ze weer uit het water gehaald en opgehangen in de kerktorens in Langedijk.’

Had u een rol in het verzet?
‘Wanneer er razzia’s waren, voer ik met de onderduikers in een bootje de weilanden in. Ik duwde de boot voort zodat ze veilig waren. De Duitsers waren heel bang voor water. Als de kust veilig was hing mijn moeder aan een lange stok een witte vlag; dan wisten we dat we weer terug konden varen.

Mijn vader had ook een motorbootje; je mocht er alleen mee varen als je spullen vervoerde. Mijn vader deed een juten zak over de motor zodat die geen geluid maakte en het leek dan ook net alsof er iets vervoerd werd. Dan konden we toch varen.’

Hoe was de oorlog voor uw moeder?
‘Zij deed de was en zorgde voor het eten. Op een dag was zij de was op aan het hangen en schampte een verdwaalde granaat langs haar been. Mijn vader was zo boos; hij schold de Duitsers verrot.

Er kwamen ook mensen uit de stad naar ons toe voor eten. Mijn moeder ontving iedereen en soms bleven ze slapen achter bij de koeien. Ik herinner me dat een meneer wakker werd en zijn jas moest afschrapen omdat een koe bovenop hem gepoept had. Bij ons was het toilet boven het water gebouwd; alles viel direct in het water. Dat vonden de gasten uit de stad wel raar en dat maakte ons weer aan het lachen.’

Archieven: Verhalen

‘In mei 1940 kwamen vanaf de Kanaalweg Duitsers het dorp in lopen’

Cees Gutker (88) uit Schoorl was zeven jaar toen de oorlog begon. Hij vertelt aan Hidde, Pepijn, Marre en Dyonne van Het Mozaïek in Broek op Langedijk hoe hij de oorlog heeft ervaren en wat hij met gevonden munitie deed. De kinderen interviewen hem bij hem thuis in Schoorl, in het huis waar hij ook woonde tijdens de oorlog. Meneer Gutker is de schoonvader van hun meester Joost.

Wat herinnert u zich nog van de oorlog?
‘Ik vergeet het nooit, die eerste dag. In mei 1940 kwamen er vanaf de Kanaalweg hele kolonnes Duitsers, met name te voet en met paarden, het dorp in lopen. Ze gingen rechtstreeks de duinen in, want daar waren bunkers. Ik weet nog waar ze stonden. Er was een ziekenhuis, een keuken, een paardenstal, een commando en een afweergeschut. Die laatste kon herrie maken, hoor, als ze op de vliegtuigen schoten!’

Wat deed u als het luchtalarm afging?
‘Ging het luchtalarm af wanneer we op school waren, dan moesten we onder de banken duiken. Hoop lawaai in de klas, natuurlijk. En als de sirenes stopten, gingen we weer aan het werk. Ging het af als je buiten was, dan keek je eerst waar het vliegtuig was. En als het gebeurde terwijl we in de polder waren, dan moesten we van mijn vader aan de zijkant van de sloot schuilen. Zo werd je nooit geraakt. Aan het einde van de oorlog zag ik de vliegtuigen hoog in de lucht vliegen. Ook zag ik een keer dat soldaten uit een beschoten vliegtuig sprongen. Ik zag toen ineens vier, vijf parachutes boven me.’

Wat is het engst dat u heeft meegemaakt in de oorlog?
‘Ik weet nog dat een Engelse jager een lege benzinetank liet vallen. Hij vloog een paar honderd meter hoog. En ik dacht: is dat een bom? Als die valt, is het net of het naar je toe komt. Het viel uiteindelijk op het stukje land achter het huis. Dat vond ik wel eng.’

Merkte u iets van de aanwezigheid van de Duitse soldaten?
‘Wij hadden, dacht ik, vier Duitsers in huis. Zij woonden hier en sliepen in de hooiberg. Achter de hoge deuren stond een aanhangwagen vol met munitie om mee terug te nemen naar Duitsland. De Duitsers heetten Arnold, een oudere man, Erwin en Hans. De vierde weet ik niet meer. Hans was een doodgoeie vent. Hij waarschuwde ons voor Erwin, die was niet te vertrouwen. Die stond echt aan de kant van Hitler en vertelde veel door aan de Duitse commandanten. ‘s Avonds kwamen ze wel bij ons in de woonkamer. Ze vertelden dan veel verhalen, in het Hollands, want dat spraken ze na al die jaren wel een beetje. Arnold was eens zo druk aan het vertellen dat hij met zijn arm in de kokendhete pan spinazie van mijn moeder sloeg. Hij verbrandde zijn arm en moest hem laten verbinden in een dokterspost.’

Heeft u nog iets spannends gedaan in de oorlog?
‘We mochten niet in de duinen komen, want er lagen landmijnen en er stonden hekken omheen gespannen. Maar wat niet mag, doe je graag. We wisten waar we moesten lopen.

Ook ging ik met mijn buurjongen naar de katholieke school hier vlakbij, die ook door de Duitsers was gevorderd. Op de zolder lag munitie. Ik klom met hem op het platte dak en dan ging ik door het raampje om de losse flodders te pakken. De buurjongen pakte ze aan en daarna renden we naar huis. Je kon ze openmaken met een tang en dan legde je het kruid op een hoopje. Als je er een lucifer bij hield, kreeg je een hoge vlam. De huls sloegen we in een paal, dat gaf een mooie klap. Tot we een keer vergaten om de huls te legen. Die klap zal ik niet vergeten. De gaten zaten in mijn kleding, een andere jongen was bijna zijn duim kwijt. Die is er weer aangezet.’

Archieven: Verhalen

‘Mijn vader en oom doken via een luik onder de vloer!’

Bram Kout (81) komt op de fiets uit Sint Pancras naar het Broekerveilingmuseum in Broek op Langedijk. Als Sterre, Iwan en Rick van het Mozaïek arriveren, twijfelen ze even tussen een interview op de bootjes binnen in het museum of buiten in de tuin. Vanwege het mooie weer kiezen ze unaniem voor een tafel buiten onder de bomen.

Wat zijn uw sterkste herinneringen aan de oorlog?
‘Ik weet nog het meeste van de laatste jaren van de oorlog. Op een avond was er een heel angstige situatie. Ik was bij mijn opa en oma en zag mijn vader en oom met andere mannen buiten staan praten. Opeens kwamen er Duitse soldaten aan die mannen wilden oppakken om ze in Duitsland te laten werken. De mannen stoven alle kanten op en mijn vader en oom doken in de kamer onder de vloer, via een luik. Snel ging er een vloerkleed over dat luik, de tafel er weer op en de stoelen eromheen. De soldaten zochten overal, ook in de bedstee. Ze dreigden het huis in brand te steken als ze niemand konden vinden. Ik was erg bang en kroop onder de tafel. Gelukkig vonden ze niemand en het huis werd ook niet in brand gestoken.’

Kende u mensen die werden opgepakt?
‘Een ander voorval maakte ook veel indruk op mij. Dat was toen mijn 17-jarige buurjongen werd opgepakt. Ik zag hem jaren later pas weer terug en hoorde wat hij allemaal had meegemaakt. Hij was naar een Duitse officier gebracht die hem van iets had beschuldigd wat hij echt niet had gedaan. Hij kon erg slecht tegen onrecht en gaf die officier een klap in zijn gezicht. Als straf werd hij naar verschillende concentratiekampen in Duitsland gebracht. Daar wist hij te ontvluchten en hij kwam lopend terug naar Nederland. Thuis tikte hij op het raam, maar hij was zo mager en vermoeid dat zijn ouders hem niet meer herkenden…’

Kende u mensen uit het verzet?
‘In Sint Pancras werd op 15 april 1945 een bruggetje van een spoorweg vernield om te voorkomen dat de Duitsers wapens en soldaten konden vervoeren. Dat werd gedaan door drie mensen uit het verzet en ik bleek een van die drie te kennen. We hadden namelijk een familie in huis moeten nemen die uit de kuststreek weg moest omdat de Duitsers daar bunkers bouwden. Een man uit deze familie zat in het verzet en hij had meegedaan met de vernieling van het bruggetje. Als straf haalden de Duitsers toen twintig mensen uit de gevangenis en schoten ze dood bij de spoorweg in Sint Pancras. Die man heeft zich hier altijd erg schuldig over gevoeld. Op 5 mei kon hij niet zo goed de Bevrijding vieren omdat hij hier steeds aan moest denken.’

Archieven: Verhalen

‘Wanneer er schoten klonken riep opa: zijn jullie bang?’

Daan, Niels en Joshua interviewen Bea den Hartigh (88) in de zonovergoten tuin van het Broekerveilingmuseum in Broek op Langedijk. Mevrouw Den Hartigh zit al aan tafel onder de bomen als de leerlingen van het Mozaïek aankomen. Nadat ze iedereen een sapje heeft ingeschonken, kunnen de interviewers beginnen.

Hoe was het leven als kind in de oorlog?
‘Ik ging naar de JD van Arkelschool, waar jullie ook op zitten. In de klas zaten we stijf rechtop en moesten we heel goed luisteren en stil zijn. De juffen en meesters waren heel streng.

We hadden een grote schuur waar allemaal kisten stonden. Met die kisten en doeken maakten we tenten in de schuur om te spelen. In de oorlog hadden we geen fietsen meer, die namen de Duitsers mee. Maar bij de rijwielhandel kon je voor 5 cent een autoped huren voor een uur, dat was heel leuk. Verder hinkelde ik met vriendinnen en sprongen we touwtje. Ook waren er kinderen die met karretjes spullen naar de treinen brachten, in ruil voor een centje of wat lekkers.

Ik herinner me dat er in 1944 treinen hierheen kwamen vol met kinderen uit de grote steden, waar grote hongersnood was. Een organisatie regelde dat de kinderen naar Langedijk konden komen zodat ze hier te eten zouden krijgen.’

Hadden jullie onderduikers of evacuees in huis?
‘We hadden geen ruimte voor onderduikers. Maar in de buurt waren wel veel mannen ondergedoken. Wanneer er een razzia kwam, voeren ze met een schuitje vanaf de Oostdijk het veld in. De Duitsers hielden niet van varen en als ze het probeerden, draaiden ze alleen in cirkels. Dat was erg grappig.

In 1940 moest de bevolking uit Amersfoort worden geëvacueerd. Er kwamen twee evacuees uit Rhenen in huis bij ons. Dat was verplicht: iedereen moest mensen opvangen.’

Hoe was de situatie bij jullie thuis?
‘We waren al met acht mensen: vijf kinderen, pappa, mamma en opa. We hadden een klein huis met slaapkamertjes die gescheiden werden door gordijntjes. Mijn opa woonde dus ook bij ons en dat was heel fijn. Wanneer er schoten klonken en vliegtuigen ’s nachts overvlogen, dan riep hij: ‘Zijn jullie bang?’ ‘Ja!’, riepen we dan. En dan gingen mijn zus en ik bij hem liggen; dat voelde heel veilig.

Mijn vader was tuinder en werkte op akkers aan de west- en oostkant van Broek op Langedijk. We hadden genoeg te eten; wij verbouwden groente, hadden fruitbomen, kippen en geiten. Opa deed de tuin en verzorgde de dieren.

Er kwamen vaak mensen uit de stad op zoek naar eten omdat ze zo’n honger hadden. Dan liepen ze helemaal vanuit Amsterdam of Rotterdam hierheen. Op een keer kwamen er twee meisjes langs. ‘Kom maar binnen’, zei mijn moeder, ‘we hebben groene erwtensoep.’ En de meisjes schoven bij ons aan tafel. Toen we klaar waren met eten vroeg een van hen of ze de lepel mocht aflikken. Dat ben ik nooit vergeten. En het mocht!

Thuis hadden we een kachel die we ‘de vuurduvel’ noemden. In 1944 waren er geen cokes of hout meer te krijgen om het huis warm te stoken. Daarom zochten we tussen de treinrails naar cokes die van de trein waren gevallen. Zo konden we toch onze vuurduvel stoken.’

Kent u mensen die zijn opgepakt in de oorlog?
‘De broer van mijn man is opgepakt en naar een kamp in Amersfoort gebracht. Zijn moeder heeft toen net zolang gezeurd bij de kampcommandant totdat hij weer werd vrijgelaten.

Tegenover onze school was een heel groot huis, daar woonde een Joodse familie. Ik heb gezien hoe de soldaten kwamen en ze afvoerden met geweren. We hebben ze nooit meer teruggezien.’

Archieven: Verhalen

‘Het gekke was dat die bomscherven nog warm waren’

Olivia, Liselotte en Finn van De Talisman in Eindhoven wonen in de wijk waar Tiny Boogers in zijn jeugd woonde. Finn woont zelfs schuin tegenover de vroegere basisschool, De Gerardusschool, van meneer Boogers in de Orchideeënstraat. Hij werd in 1934 geboren en was 6 jaar oud toen de oorlog uitbrak. De kinderen hebben zich goed voorbereid op het gesprek.

Hoe was het om buiten te zijn als er plotseling luchtalarm was?
‘Ik zat op de basisschool in de Orchideeënstraat. Op school werd aandacht aan de oorlog besteed. We oefenden bijvoorbeeld hoe we onder de schoolbanken moesten gaan zitten als het luchtalarm afging.

Wanneer we buiten waren en het luchtalarm ging af, dan moesten we meteen bij omwonenden schuilen om te zorgen dat we veilig waren. En als de sirene opnieuw afging, nu met een andere toon, dan wisten we dat het gevaar geweken was en we veilig waren. Dan konden we weer naar buiten. Na de beschietingen ging ik vaak bomscherven zoeken op straat. Dit waren ijzeren scherven van de bommen die uit de vliegtuigen waren gevallen. Het gekke was dat die scherven nog warm waren.’

Had u genoeg te stoken en te eten tijdens de oorlog?
‘Ik ging te voet naar het spoor bij de Losweg met de treinwagons die kolen vervoerden, en haalde overgebleven kolen en kolengruis uit de wagons. Dit mocht eigenlijk niet. Mijn moeder maakte met kranten en kolengruis eierkolen. Hiermee konden we de kachel stoken. We gingen ook met de slee naar de Leenderhei om bomen te kappen voor kachelhout.

We hadden voldoende te eten in de oorlog. Mijn vader ging naar boeren om vlees of koren te kopen. Koren mocht je niet vervoeren. Ik moest dan op een zak koren gaan zitten en een cape omdoen. Na het maaien van de velden raapten we ook korenaren. Deze maalden we in de koffiemolen of we brachten ze naar de Gennepermolen. Mijn moeder bakte dan brood van het meel.’

Waarom moest u na de oorlog naar Eersel?
‘Aan het einde van de oorlog werd ik naar Eersel gestuurd omdat ik te mager was. Dit gold alleen voor mij als oudste thuis. In Eersel kwam ik samen met anderen terecht in een klooster. We hadden geen lessen, het was er erg gezellig en we kregen goed te eten.

In Eersel merkte ik niets van de oorlog. Toen ik naar huis mocht was de bevrijding en het feest in Eindhoven al geweest. Dat vond ik jammer. Thuis waren alle ramen eruit. Op de hoek bij de Leenderweg waren bommen gevallen. Aan de overkant van de straat waren de huizen weg. Gelukkig was er niemand in mijn familie gewond geraakt.

Thuis hoorde ik op de radio dat kinderen die moesten aansterken naar Engeland konden. Dat wilde ik ook en vanaf Eindhoven gingen we met een vrachtwagen naar Rotterdam. Daar gingen we op de boot naar Engeland. Er voeren allemaal schepen om ons heen. Dit waren mijnenvegers. Zij zorgden ervoor dat we veilig naar Engeland konden varen.

In Engeland kwam ik terecht in een kasteel met slaapzalen voor jongens en meisjes. We maakten bustochtjes in de omgeving, bijvoorbeeld naar een rivier met een waterval. Na de eerste drie maanden kon ik drie maanden langer in Engeland blijven. Dit wilde ik wel, ik had geen heimwee.

Ik kwam terecht op het eiland White. In dit gezin zocht de zoon voor mij Nederlandse zenders op de radio. Ik vond het moeilijk dat ik geen Engels sprak en zij geen Nederlands. De vader in dit gezin was poelier en we gingen onder andere kippen, konijnen en hazen vangen en naar de slachter brengen. Ik moest bij de boeren kippen vangen en verdiende zo een centje. Onderweg wees hij steeds dingen aan en benoemde ze. Zo leerde ik al snel Engels. Ik kwam net voor Sinterklaas weer terug in Nederland.’

Archieven: Verhalen

‘Ik heb de parachutisten zien landen niet zo ver van ons vandaan’

Julia, Karsten en Freek van basisschool De Talisman lopen naar Julia’s huis vlakbij school. Het is een mooie zonnige maar koude dag. Het is Julia’s opa die vandaag geïnterviewd wordt, hij maakte de oorlog mee in Eindhoven en woont nu in een dorp vlakbij Eindhoven. Rob Hermens was 1 jaar oud toen de oorlog uitbrak en woonde aan de Eckartseweg, waar Eindhoven ophield. Hoewel hij nog best jong was, weet hij zich nog veel verhalen en details te herinneren. Zo vertelt hij dat hij de parachutisten tijdens operatie ‘Market Garden’ heeft zien landen in Son vlakbij zijn huis.

Konden jullie schuilen in de oorlog voor een bombardement?
‘Bij de moestuin achter het huis was een groot stuk land en daar hadden mijn vader en de buurman een schuilkelder gebouwd. Een beetje brutaal misschien, maar ze hadden bij de voetbalclub de doelpalen afgezaagd voor het dak. Er was geen voetbal tijdens de oorlog. De kelder was 2 meter breed en 5 meter lang, met bankjes in rijen tegenover elkaar, en er waren kleden. Het was donker dus hadden we een knijpkat. Onze buren hadden schuttersputjes: dat is een diepe kuil zonder dakje en het was maar voor één persoon.

Beneden in huiskamer hebben we wel eens met z’n vijven op matrassen geslapen om sneller naar buiten te kunnen. Dat vonden mijn ouders veiliger. Onze kleding lag dan achter op het bed en er lag ook een jas om snel te kunnen vluchten, zo de schuilkelder in.’

Hoe was de bevrijding?
‘Dat weet ik nog goed, ik was toen 6 jaar. Iedereen was blij en opgelucht want we konden weer vrij bewegen. Ik heb de parachutisten zien landen niet zo ver van ons vandaan, bij de Oude Toren. Ik was blij dat de Engelsen kwamen. We speelden meestal op straat. Een paar jochies waren aan het schooien bij de militairen, ze vroegen bijvoorbeeld om kauwgom of zo. Ik was daar te verlegen of te jong voor. Op een gegeven moment zat ik op een stoeltje voor het huis, toen ik van een Engelsman zomaar een enorm groot tablet chocola kreeg. Hij zei ‘For blondy’!

Is er in de oorlog iets vervelend gebeurd?
‘Bij ons in de buurt woonden twee families van wie de zonen vaak bij de Engelsen ‘hingen’ die achter ons land gestationeerd waren. Zij waren grotere jongens, wij speelden daar ook. Een jongen schopte een keer tegen een open benzineblik en er kwam vuur. Hoe dat kwam, weet ik niet. Het kwam tegen een zoon van de andere familie aan. Die jongen is toen verbrand en uiteindelijk overleden. Het was natuurlijk een ongeluk maar met een vreselijke afloop. Dat weet ik nog heel goed.’

Contact


Heb je een vraag aan ons? Wilt u meedoen als verteller, als basisschool, of een bijdrage leveren door een interview te begeleiden? Neem contact op, we helpen graag verder.

Christine: +31 6 816 834 18

NL41 TRIO 0254 753892