‘De paarden mochten in de tomatenkas staan zodat niemand ze kon zien’


Stijn, Jeppe, Mila en Aylien vertellen het verhaal van Wil Balder
Westdijk 4, Heerhugowaard

Interviewers Stijn, Jeppe, Mila en Aylien bijten het spits af op hun school, Het Mozaïek in Broek op Langedijk. Ze hebben supergoeie vragen bedacht, en hebben er heel veel zin in. Wil Balder (86) zit achterin de tuin op een bankje in de zon als ze aankomen in de tuinen van het Broekerveilingmuseum. Ze verhuizen met zijn allen naar een romantische plek onder de bomen met veel groen en water rondom. Het is er prachtig!

Waar woonden jullie in de oorlog?
‘Mijn vader was soldaat en werd in 1939, tijdens de mobilisatie, op Terschelling gestationeerd om de kustlijn te verdedigen. Na de capitulatie gingen we in 1940 weer terug naar Heerhugowaard. De enige weg terug was over de Afsluitdijk die gebombardeerd werd. Dat was heel gevaarlijk.

We woonden in Heerhugowaard aan de ringvaart. Aan de ene kant van het huis was het water en aan de ander kant de spoorlijn. Zowel de schepen in het water als de treinen op de spoorlijn werden door Engelse vliegeniers beschoten. Dat was heel eng. Als we langs de dijk liepen en ze kwamen, dan riep mijn vader: ‘In de greppel!’ Daar waren we veilig want dan schoten ze over ons heen. Thuis rolden we uit angst onder ons bed als ze over kwamen vliegen.’

Hoe was het bij jullie thuis in de oorlog?
‘Ik had twee broertjes en een zusje. Mijn vader had kassen, waardoor hadden we genoeg te eten. Tijdens de Hongerwinter kwamen veel mensen aan de deur uit de steden, die honger hadden en om eten vroegen. Mijn moeder gaf altijd eten. Maar op een gegeven moment hadden wij ook bijna niets meer. Toen moest ze zeggen: ‘Ik heb echt niets meer’. We maakten toen brood door tarwe in de koffiemachine te malen tot meel en het te bakken op een petroleumstel zodat we toch wat te eten hadden.’

Moest u ook meehelpen met klusjes in de oorlog?
‘De Duitsers wilden paarden inpikken. Als ze kwamen, gingen de mensen met hun paarden naar mijn vaders kassen en vroegen hem dan of ze tijdelijk daar mochten staan. Dan mochten de paarden in de tomatenkas tussen de tomatenplanten staan, zodat niemand ze kon zien. Maar de paarden poepten op weg naar mijn vaders kas, en dan moesten wij de poep opruimen zodat de Duitsers niet zagen dat daar paarden hadden gelopen.’

Wat deden uw vader en moeder tijdens de oorlog?
‘Mijn vader leerde de verzetsstrijders schieten. Ze oefenden in de greppel achter ons huis. Wij mochten dat niet weten, maar we zagen het toch. We waren altijd allemaal heel bang dat vader opgepakt zou worden. Maar we hadden iets bedacht… Mijn moeder had difterie, een soort geelzucht. Daardoor konden wij een bord op de deur hangen met ‘geelzucht’ erop. Dat schrikte de Duitsers af; ze waren daar heel bang voor en durfden dan geen huiszoeking te doen. Ik denk dat dat ons gered heeft. In de gang stonden altijd vier blauwe koffertjes klaar. Voor het geval we snel zouden moeten vertrekken wanneer mijn vader verraden werd of wanneer de Duitsers ons huis in de brand zouden steken als represaille. Dan moesten we snel ieder onze koffer pakken en vertrekken. In de koffertjes mochten we een lievelingstruitje doen en een lievelingsspeelgoedje, zodat dat in ieder geval behouden zou blijven. We hebben ze gelukkig nooit hoeven te gebruiken.’

Contact


Heb je een vraag aan ons? Wilt u meedoen als verteller, als basisschool, of een bijdrage leveren door een interview te begeleiden? Neem contact op, we helpen graag verder.

Christine: +31 6 816 834 18

NL41 TRIO 0254 753892