Archieven: Verhalen

‘Ik ontmoette een leuke Nederlandse man en werd verliefd op hem’

Jackie, Elias, Liv en Alexander interviewen Barbara Forsten die opgroeide in Finland. De leerlingen van de Bosschool in Bergen komen terecht in een heerlijk licht huis en worden wel heel enthousiast ontvangen door de hond… De kinderen nemen plaats aan de lange tafel en beginnen meteen aan de ranja en alle koekjes die op tafel liggen.

Waar komt uw familie vandaan?
‘Mijn familie komt oorspronkelijk uit Duitsland. Lang geleden zijn ze naar Sint-Petersburg verhuisd in Rusland. Daar was een grote Duitse enclave. Toen er in 1917 een revolutie uitbrak in Rusland zijn ze gevlucht naar Finland.

Mijn moeder is geboren in Finland. Maar toen de Tweede Wereldoorlog uitbrak vielen de Russen Finland binnen en moesten zij en mijn grootouders vluchten naar een ander deel in Finland. Mijn moeder sprak er niet graag over en ging niet graag terug naar dat deel van Finland vanwege de herinneringen. Ik voelde dat er bij mijn moeder altijd een angst was dat er weer wat zou gebeuren

Mijn moeder werkte tijdens de oorlog bij het vrouwenkorps en mijn vader was piloot en bombardeerde Rusland. Finland was een vrij land; hij vocht voor de vrijheid.’

Hoe was Finland om te wonen?
‘Finland is een mooi land. Het is het land van de duizend meren. We hebben daar drie maanden zomervakantie; heel anders, en heel groot. Als we ergens een volleybalwedstrijd hadden moesten we heel ver rijden en daarom moesten we daar dan ook vaak overnachten. En op onze sportdag gingen we skiën; dan ging ik op de ski’s naar school; echt een heel ander leven.’

Waarom bent u naar Nederland gegaan?
‘Ik ontmoette een leuke Nederlandse man en werd verliefd op hem. Omdat hij als beroepsmilitair werkte voor de Navo en Finland in die tijd nog niet bij de Navo hoorde, kon hij niet in Finland werken. Ik ben fysiotherapeut en kon in Nederland gemakkelijk werken. En als je iemand heel erg liefhebt, dan ga je mee.’

Hoe was het om in Nederland aan te komen?
‘Heel spannend. Ik sprak de taal niet en kende nog geen mensen. Ik was 22 jaar en ging bij mijn schoonouders inwonen. Ik was een heel ander leven gewend. Ineens kwam ik in een ander gezin terecht en begon een heel nieuw leven. Ik leerde mensen kennen door te gaan volleyballen, te starten met werk en via hobby’s, zo maakte ik vrienden. De Nederlandse taal leerde ik via scrabbelen. Dat ging heel snel.

Het is heel belangrijk om de taal van een land te leren, dat is de basis, via taal communiceer je en leer je elkaar begrijpen. Wat ik hier wel ervaar is dat er in Finland meer vrijheid was, dat voel ik hier minder, hier zijn veel meer regels.’

Mist u Finland en gaat u nog wel eens terug?
‘Vroeger vierde ik daar kerst met mijn familie, maar toen mijn ouders en mijn zus overleden, maakt het me te verdrietig om daarheen terug te gaan omdat ik daar geen thuis meer had.’

Archieven: Verhalen

‘Zodra ik wat Nederlands leerde ontmoette ik mensen die me verder hielpen’

Amelie, Jasmijn en Lavinia interviewen Giorgi Shengelia (45), een kunstenaar uit Georgië. De leerlingen van de Bosschool in Bergen arriveren in zijn grote atelier en nemen plaats op een bankje tussen de kunstwerken. Meneer Shengelia is zich aan het voorbereiden op de Kunst10daagse en heeft niet zoveel tijd, maar hij vindt het wel heel leuk dat ze er zijn. De kinderen zijn onder de indruk van alle kunst en beginnen aarzelend met het interview.

Hoe was het in Georgië?
‘Ik kom uit de provincie Abzachië, naast de Zwarte Zee. Mijn vader was kunstenaar en mijn moeder zangeres. Toen ik 14 jaar was, brak er een burgeroorlog uit. We konden daar niet blijven omdat de vijanden onze huizen hadden bezet. We hadden niets meer, ze hadden alles afgepakt en we vluchtten naar Tbilisi, de hoofdstad. Die burgeroorlog is er nog steeds. Ik hoop dat die plek ooit weer bevrijd zal zijn.’

Hoe was het om Georgië te verlaten?
‘In Georgië zijn twaalf provincies en elke provincie is anders. Abzachië, waar ik woonde, heeft een andere mentaliteit dan Tbilisi waar we naar toe vluchtten. In Abzachië was mijn leven: dansen, zwemmen en zee. Tbilisi lag in de bergen, en al die bergen, dat was helemaal niets voor mij. Dus ik wilde wel graag terug naar Abzachië en het leven daar, maar dat bestond niet meer, onze huizen en ons leven daar waren weg. Dat gaf mij eigenlijk de vrijheid om te kiezen waar ik naar toe zou gaan op de wereld en maakte het makkelijk voor mij uit Georgië te vertrekken. Ik vond de wereld interessant.’

Waarom koos u voor Nederland?
‘Ik verlangde ernaar me verder te verdiepen en te laten inspireren door de kunsten. In Georgië waren er destijds niet veel mogelijkheden en was het moeilijk om je verder te ontwikkelen als kunstenaar. Maar in Nederland waren er in de jaren negentig veel ontwikkelingen in de kunsten. Ook waren er veel grote meesters en musea die ik kon bezoeken.’

Hoe was het om in Nederland aan te komen?
‘Het was best moeilijk in het begin. Ik was helemaal alleen, kende de taal niet, kende niemand, had nog geen vrienden en had geen familie hier. Dat moest ik allemaal zelf opbouwen. Ook bleek het moeilijk om aan een visum te komen omdat Georgië een communistisch land was. Een Amerikaanse vriend heeft mij daarbij geholpen; daarmee heb ik geluk gehad. Nu heb ik een Nederlandse vrouw en vier kinderen en ben ik volledig geïntegreerd.

Wat vond je van de Nederlandse mensen?
‘Het was moeilijk in het begin omdat ik geen Nederlands en Engels sprak. Nederlandse mensen kwamen heel aardig op mij over en zodra ik een paar woorden Nederlands leerde ontmoette ik mensen die mij verder wilden helpen en mij hielpen om te integreren in Nederland. Sommige mensen begrepen mij niet, maar dat was vaak wederzijds. Het is toch iets van de ziel, de verbinding tussen mensen. Vaak ging ik met mensen in gesprek over mijn kunsten en probeerden ze mij vanuit de kunsten te begrijpen.’

Was het moeilijk om werk te vinden in Nederland?
‘In Nederland was en is werk zat. Ik heb de kunstacademie gedaan in Georgië, maar als je een hoge opleiding hebt wil dat niet zeggen dat je direct werk kunt gaan doen dat bij je past. Dat kan niet altijd. Mijn doel was om kunst te maken en exposities te houden, maar daar moet geld voor zijn. Je hebt een atelier en materiaal nodig. Dus ik heb een tijd gewerkt als afwasser, postbode, in een groentefabriek, huisjes geverfd… alles om mijn kunstenaarschap te kunnen bekostigen. Daarna ben ik naar buiten getreden met mijn werk en heb ik mijn naam als kunstenaar beetje bij beetje opgebouwd.

Ik vond het altijd leuk om te werken, zo ontmoette ik mensen, maakte ik vrienden en verdiende ik het geld om kunst te kunnen creëren.

Bent u wel eens gediscrimineerd?
‘Ja, heel af en toe. Maar daar reageer ik niet op. Mensen die dat doen zijn vaak zelf ongelukkig. Ik heb het gelukkig heel weinig meegemaakt.’

 

Archieven: Verhalen

‘Mijn beslissing om hier te blijven in Nederland was zwaar voor mij’

Op de fiets door de regen gaan Puck, Anouk en Julie naar Nisa Verhoosel (71) uit Pakistan, die in Bergen een klein kledingzaakje heeft met allemaal mooie merken en duurzame kleding. Ze hebben bij haar thuis afgesproken en na wat zoeken komen ze terecht in een prachtig oostersingericht huis. De drie interviewers hebben er zin in en ze hebben ongelooflijk veel vragen.

Hoe woonde u in Pakistan?
‘Ik woonde in Pakistan in een heel groot huis, een soort van kasteel, samen met veertig familieleden. We waren erg rijk en hadden overal dienstmeisjes en bedienden voor. Dat was wel wennen toen ik hier kwam.’

Waarom kwam u naar Nederland?
‘Om vrouwenrechten en vrouwen en ontwikkeling te studeren, omdat deze specialisatie in Pakistan niet werd aangeboden. Ik verbleef toen op een campus in een hostel maar had weinig contact met Nederlanders. Er waren wel studenten vanuit de hele wereld en dat was een hele rijke ervaring.’

U werd verliefd op een Nederlandse man, hoe was de ontmoeting tussen uw familie en uw man?
‘Mijn hele familie in Pakistan moest een huwelijk met Jos goedkeuren. In Holland hebben mensen soms het beeld van Pakistan en moslims dat vrouwen geen rechten hebben en misschien zelfs onderdrukt worden. En zoals Nederlanders met een bepaald idee naar Pakistan kijken, kijken mensen uit Pakistan met een bepaald beeld naar Nederland.

Huwelijken zouden in Nederland geen standhouden en na twee jaar stuklopen. Daarom was mijn familie het niet eens met mijn keuze voor een Nederlandse man, omdat ze bang waren dat een huwelijk met iemand uit het Westen geen stand zou houden. In onze cultuur wordt een scheiding niet geaccepteerd. Omdat mijn familie Jos niet accepteerde, ging ik terug naar Pakistan. Maar Jos besloot ook te komen. In het jaar dat hij er was leerde mijn familie hem kennen en waarderen en keurde ze een huwelijk met hem goed.’

Hoe was het om hier uiteindelijk definitief te wonen?
‘Ik wilde heel graag Nederlands leren. Maar omdat ik geen vluchteling was en het mijn eigen keuze was om hier te komen, was ik tweede prioriteitstudent Nederlands en kwam ik geen school binnen om Nederlands te leren. Het leven was moeilijk omdat ik de taal niet sprak en niemand kende, gelukkig was mijn schoonfamilie heel lief.

Het was ook niet mijn eerste keuze om in Nederland te gaan wonen. Mijn man wilde niet in Pakistan gaan wonen omdat het daar te warm was en hij de taal niet sprak. Maar ik wilde niet in Nederland wonen. Daarom kozen we voor Canada. In Canada woonde veel familie en vrienden van mij en het leven daar leek veel op de Nederlands leefstijl. Maar mijn man werd ziek, hij kreeg kanker, en de diagnose was dat hij nog drie maanden te leven zou hebben. Daarom besloot ik in Nederland te blijven.

Ik gaf mijn carrière op en begon een kledingzaakje. Kleding was een passie van mij, en iets wat ik goed kon combineren met de school van de kinderen en de ziekte van mijn man. Toen mijn man na 12 jaar genezen werd verklaard vroeg hij me of ik naar Canada wilde, maar dat hoefde van mij niet, ik had mijn familie heel erg gemist en zou hem datzelfde niet willen aandoen.’

Wat vindt u fijn aan Nederland en wat niet fijn?
‘Mijn beslissing om hier te blijven in Nederland was zwaar voor mij, ik voelde me vaak eenzaam en contact met Nederlandse mensen was niet makkelijk, nog steeds niet. Het fijnste aan Nederland vind ik de tolerantie en dat mensen geaccepteerd worden. Hier in Bergen hou ik van de natuur en het gevoel van veiligheid.’

Voelt u zich genegeerd?
‘Ik voelde me vaak genegeerd door Nederlandse mensen, alsof ze niet geïnteresseerd waren in wie ik was, in mijn cultuur. Mijn kinderen hebben dat ook zo ervaren en dat voelt heel verdrietig; zij zijn hier geboren. We hebben het er vaak over thuis, waarom dat zo is dat we genegeerd worden.

Ook ervaren we subtiele discriminatie. Er werd bijvoorbeeld vaak gezegd: je zult wel blij zijn dat je hier terecht bent gekomen. Of: als vluchteling heb je veel geluk gehad dat je in Nederland mocht blijven. Mensen denken vaak dat we gevlucht zijn en geen kennis van zake hebben, mensen labelen snel.’

 

Archieven: Verhalen

‘Ze riepen: ga naar je eigen land!, terwijl mijn familie er altijd al woonde’

Tatum, Broos, Isabelle en Liselotte fietsen met z’n allen naar het huis van Rita Iny, aan de andere kant van Bergen. De familie van mevrouw Iny kwam uit Irak en zij zelf woonde in Parijs, Canada, Israël en Nederland. Een hele reis… De leerlingen van de Bosschool vinden het heel leuk om haar te zien en dat is wederzijds.

Waar komt uw familie vandaan?
‘Mijn familie komt uit Bagdad in Irak. Zij maakten deel uit van de Joodse gemeenschap daar. Mijn ouders woonden in een heel groot huis met bedienden, dus we waren best rijk. In Irak was veel armoede en omdat de Joodse gemeenschap rijk was, hoopte de bevolking dat Hitler de oorlog zou winnen. Toen dat niet gebeurde, namen militairen de macht over en werd het voor de Joden in Irak heel erg gevaarlijk.

De lokale bevolking keerde zich tegen hen. Ze riepen: ‘Ga naar je eigen land!’ Terwijl mijn familie daar altijd al woonden. Mijn ouders gingen met stenen op het dak staan om zich te beschermen. Het was niet meer veilig. Ik kon me zoiets nooit voorstellen. Maar nu we dat zien gebeuren in andere landen, begin ik me in te beelden hoe dat toen was voor hen.

De meeste Joden gingen naar Israël, een staat die speciaal voor hen was aangewezen. Maar mijn ouders zijn legaal gevlucht naar Parijs; mijn vader zag meer in een toekomst in Europa. Er zijn sindsdien geen Joden meer in Irak.’

U bent veel verhuisd in uw leven. Hoe was dat voor u?
‘Soms was ik verdrietig om iedere keer te verhuizen, ik kon ook niet altijd naar school. In Parijs ben ik geboren en mocht ik naar een heel klein schooltje in een kelder. Dat was erg leuk, ik kon er schilderen en toneelspelen. Maar mijn ouders konden niet in Parijs blijven omdat zij daar geen verblijfsvergunning kregen. In Canada was dat voor hen wel mogelijk en dus vertrokken we naar Canada, met een grote boot over de oceaan met het hele gezin.

In Canada zijn we ook heel veel verhuisd en dat maakte dat ik iedere keer opnieuw moest beginnen en niet echt vrienden kon maken. Pas toen ik naar de middelbare ging, kon ik me wat meer settelen.’

Waren uw ouders bang?
‘Ik denk dat ze dat best waren, maar dat ze dat geheimhielden. Ze hielden ons heel erg buiten de problemen. Ze wilden dat wij ons goed settelden en ons daar niet mee belasten.’

Hoe leefde uw familie in Irak?
‘Ze leefden in hele grote huizen en thuis spraken ze altijd Arabisch. Iedereen ging naar de synagoge op de sjabbat, de dag in de week dat je niet werkt, van vrijdagavond tot zaterdagavond. Je mag dan niet rijden en niet telefoneren, je moet je tijd besteden aan religie en reflecteren op het leven.’

Hoe paste u zich aan aan de kinderen in Canada?
‘In Canada moest ik wachten totdat ik oud genoeg was om naar school te gaan. Ik wilde zo graag naar school dat ik al klaar zat in mijn uniform, en de eerste dag ook in mijn uniform naar school ging terwijl dat helemaal niet hoefde. In de klas waar ik kwam, hadden alle kinderen blonde haren en blauwe ogen. Ik wilde heel graag zijn zoals zij, daarom stijlde ik mijn haar om meer op hen te lijken.’

Wat ging u doen toen u volwassen was?
‘Ik hield van reizen en mijn familie woonde overal op de wereld. Ik besloot naar Israël te gaan. Maar Israël was veel minder vrij dan Canada en na een jaar besloot ik naar Parijs te gaan. Daar zeiden mensen: Amsterdam lijkt ons echt iets voor jou, en ik stapte spontaan in de trein naar Amsterdam. In Amsterdam kwam ik terecht op het Festival of Fools en ontmoette ik Herman, mijn man. Samen met Herman heb ik veel gereisd en muziektheater gemaakt, en Nederland werd mijn thuis.’

U bent getrouwd met Herman, een Nederlander. Hoe reageerde uw familie daar op?
‘Mijn familie vond mijn vriendjes uit andere culturen maar niks. Mijn huwelijk met Herman, die niet Joods was, keurden ze dan ook niet goed en ze kwamen niet op onze bruiloft.’

Heeft u iets gemerkt van discriminatie in Nederland?
‘Mijn moeder waarschuwde me dat het gevaarlijk was om je Joodse identiteit te laten zien in Europa; maar omdat ik Zuid-Amerikaanse muziek maakte, namen Nederlandse mensen aan dat ik Spaanse of Zuid-Amerikaanse was.

Als ik optreed word ik bijna altijd goed behandeld; mensen zijn geïnteresseerd. Maar als ik andere dingen wil doen, doe ik dat liever online. Aan de telefoon horen mensen aan mijn accent dat ik ergens anders vandaan kom, waardoor ze me vaak niet fijn behandelen.’

Archieven: Verhalen

‘Ik verstopte me in een houten kist aan boord van een schip’

Indy, Felicity en Nina hebben veel zin in het interview met de Somalische Saliem. De leerlingen van de Bosschool in Bergen gaan op de fiets naar hem toe. Saliem (45) is een sprankelende, positieve man die de kinderen met open armen ontvangt. Hij heeft allerlei Somalisch eten voor ze klaargemaakt om te proeven. De interviewers voelen zich heel erg welkom.

Waar woonde u in Somalië?
‘Ik kom van een stam op de Bajuni Eilanden. Dat zijn veertien eilanden waarvan er zeven in Kenia en acht in Somalië liggen. Er zijn wilde dieren en er is veel natuur.’

Wat was de reden dat u naar Nederland kwam?
‘In 1991 begon in Somalië een burgeroorlog die nu nog steeds bezig is. Ik ben met mijn gezin vanuit Somalië gevlucht naar Kenia. Al mijn familieleden vluchtten in die tijd en wonen nu overal op de wereld: in Engeland, Australië, Zweden en Canada. Mijn vrouw en kinderen bleven in Kenia en ik vluchtte naar Europa op zoek naar een beter leven en om geld te verdienen.

Ik had geen geld en verstopte me in een houten kist aan boord van een schip. Ik had geen idee waar dat schip naartoe ging. Toen het de haven van Rotterdam binnenvoer, kwam er douane aan boord om te controleren. Ik klom snel uit de kist, maar ze zagen me en ik rende heel hard weg. Ze kwamen achter me aan en ik sprong over de reling het water in. Toen kwamen er allemaal douanes en politie met een boot naar mij toe.

De politie pakte me op en ik heb zes jaar in een gevangenis gezeten, vlakbij Paleis Soestdijk. Aanvankelijk dacht ik dat het een asielzoekerscentrum was, zo mooi was het. Ik had een eigen tv, een wc, douche, kon naar buiten, naar de gym en activiteiten doen… Maar later bleek dat dus een Nederlandse gevangenis te zijn.

Later kreeg ik een verblijfsvergunning, werkte ik al een paar jaar hard en wilde ik mijn vrouw en kinderen laten overkomen. Alleen, ik moest een DNA-test doen om te bewijzen dat mijn kinderen ook mijn kinderen waren. Dat heb ik gedaan en ik heb de afgelopen jaren al meerdere keren gebeld hoe het ermee staat, maar ze zeggen dat ze er nog niet aan toe zijn gekomen.’

Wat was voor u het belangrijkste?
‘Het belangrijkste was dat ik veilig was, dat ik een goed leven zou krijgen en dat mijn kinderen een mooie toekomst zouden hebben. Ik heb heel hard gewerkt in Nederland om hen geld te kunnen sturen zodat ze konden studeren en een goed leven hadden.’

Heeft u wel eens te maken gehad met discriminatie?
‘Mijn zoons studeren inmiddels en een van hen is vorig jaar naar Dublin gegaan voor zijn studie. Ik besloot daarheen te vliegen om hem te zien. Maar toen ik in Dublin uit het vliegtuig stapte, werd ik bij de douane aangehouden en in een kleine kamer gezet met allemaal zwarte mensen. Mijn telefoon werd afgepakt en ik heb daar uren zitten wachten. Dit soort dingen gebeuren echt met met name zwarte mensen en is het nadeel als je een kleurtje hebt.

Je voelt het als mensen discrimineren en ik heb er dus zeker af en toe mee te maken. Maar hier in Bergen is niemand slecht tegen mij en ik vind de mensen in Nederland heel aardig. Maar soms zijn ze niet aardig en als die mensen macht hebben, zoals de politie, dan kunnen er problemen ontstaan.’

Hoe was het om in Nederland te gaan wonen?
‘Dat was in het begin een drama. Ik kende de cultuur niet, de taal niet en voor mij waren in het begin alle blanke mensen hetzelfde: ze zagen er allemaal hetzelfde uit, blank, lange benen en op de fiets. Een totale cultuurschok

Toen ik op het station in Utrecht kwam kon ik het niet geloven: duizenden fietsen in een stalling! En ik had nog nooit fietspaden gezien. Ik kom uit een land waar alle wegen van zand zijn. Maar jullie hebben wegen van asfalt… en fietspaden, nog nooit gezien. Ik was echt geshockeerd.

Jullie hebben een regering die goede dingen doet voor de mensen, die nadenkt over jullie toekomst en veiligheid en nadenkt over arme mensen, en ook over hoe opa en oma nog veilig kunnen rijden. Dat was ik niet gewend, zo’n regering.’

Hoe heeft u uw leven hier opgebouwd?
‘Ik ben naar school gegaan om Nederlands te leren en trainde jongeren met voetbal om mijn taal te verbeteren. Zo heb ik veel ouders ontmoet en veel vrienden gemaakt. Ik heb altijd hard gewerkt om mijn kinderen een mooie toekomst te kunnen geven, ik woon in een mooi appartement in Bergen en ben hier heel gelukkig.’

Archieven: Verhalen

‘Meestal deed discriminatie gewoon heel veel pijn’

Felix, Ollie, Matilda en Joep van van de Bosschool in Bergen fietsen naar de andere kant van het dorp en als ze aankomen bij het huis van de Afghaanse Sonya (49) worden ze hartelijk ontvangen. Haar dochter Marenga is erbij als tolk, voor het geval haar moeder het verhaal niet goed kan vertellen. De kinderen vinden het best ingewikkeld, een tolk erbij, ze switchen van de een naar de ander om te luisteren…

Wat was de reden om weg te gaan uit Afghanistan?
‘Vroeger was Afghanistan een modern land en waren we vrij. Maar toen de Taliban kwamen, veranderde alles. Zij behandelden iedereen heel slecht en we waren erg bang. Iedereen bleef binnen en niemand durfde naar buiten. Als je als vrouw naar buiten ging, dan moest je alles bedekken. Als je dat niet deed sloegen de Taliban je, het was dus heel gevaarlijk. Ze ontvoerden ook jonge mooie vrouwen wanneer ze daar zin in hadden. Ik herinner me dat de Taliban ons huis binnenkwamen met pistolen en ook mij wilden ontvoeren. Maar dat mijn moeder dat weigerde. Ze stond heel stevig in haar schoenen.

De situatie is nu net als toen ik vluchtte. Er is geen school, geen studie, geen telefoon, geen werk, het is verschrikkelijk.’

Hoe bent u gevlucht?
‘Ik vluchtte met mijn man en twee kinderen naar Pakistan, daarna via Thailand, Singapore en Indonesië naar Nederland. We deden er een maand over.’

Hoe was het in Nederland?
‘Heel moeilijk! We zaten drie maanden in een kamp in Den Haag en Groningen. Ik miste mijn familie erg en sprak de taal niet. Ik voelde me eenzaam. Wel werden we goed behandeld. Nederland is goed voor vluchtelingen. Later kregen we een huis in Bergen, leerden we Nederlands en voelden we ons minder eenzaam. Maar mijn familie mis ik nog steeds.’

Hoe was het om u aan te passen in Nederland? Hoe deed u dat?
‘Ik kwam uit een hele andere cultuur, dus dat is best wennen. Eerst moest ik de taal leren, dat was heel belangrijk. En ik vond het fijn om weer de vrijheid te voelen. Verder bemoeien Nederlandse mensen zich niet veel met elkaar en laten ze elkaar met rust. Dat vond ik ook fijn.’

Heeft u te maken gehad met discriminatie?
‘Ja zeker. Vroeger heel veel maar nu is het veel minder, gelukkig. Ik herinner me een oude man op de fiets die riep naar mij: Klootzak! En hij fietste hard door. Toen werd ik boos. Maar meestal deed het gewoon veel pijn. Mensen begrijpen vaak niet uit wat voor situatie je komt en waarom je hier bent.’

Wat is een Afghaanse traditie?
‘Als mensen trouwen is er een hele grote bruiloft met wel achthonderd mensen en het beste eten en drinken. De vrouwen dragen hele mooie kleurrijke jurken en dan doen ze de Afghaanse overwinningsdans: Atan. Maar nu mogen mensen niet meer muziek maken en dansen. De Taliban heeft alle muziekinstrumenten kapot gemaakt.’

 

Archieven: Verhalen

‘We woonden in een dorpje tussen de boeren en zeven bergen’

Antonius, Noah, Evi en Jasmijn rijden op de fiets naar de shoarmazaak van Tarek in het centrum van Bergen. Als de leerlingen van de Bosschool daar aankomen is hij er nog niet. Ze bellen en hij is net wakker; hij heeft tot 5 uur vanmorgen gewerkt. Maar hij komt eraan.

Wat was voor u de reden om naar Nederland te komen?
‘Mijn broer woonde al in Alkmaar en vertelde mij dat er in Nederland meer vrijheid was dan in Israël. Ik kwam hiernaartoe omdat ik een beter leven wilde. In Israël is het leven minder vrij en er is minder tolerantie dan in Nederland. De Nederlandse mensen vind ik juist heel tolerant, heel vriendelijk en ze hebben mij vaak geholpen. Als je goed bent met de mensen, krijg je goed terug.’

Hoe was het in Nederland in het begin?
‘Ik was jong toen ik hier kwam: 16 jaar en er lag heel veel sneeuw. Het was heel spannend, een nieuw land, een nieuwe omgeving, een andere taal en cultuur. Het was ook moeilijk om Nederlands te leren. Ik ben geen studiehoofd en moest tussendoor geld verdienen. Ik maakte vrienden op school door koffie te drinken met de leraar en leerlingen. Dat ging vanzelf. Maar ik miste mijn familie erg en had veel heimwee. In Israël bestaat mijn familie uit wel honderd mensen waar je altijd terecht kunt, dat is hier niet, dit is echt een hele andere cultuur.

Ik wilde niet studeren, maar ik heb ook beseft dat je, als je niet studeert, niet heel ver komt en heel hard moet werken. Ik werk nu al 34 jaar zeven dagen per week, start om 14.00 uur en ga om 5 uur ‘s morgens naar bed. Mijn zoon zie ik daardoor bijna niet.’

Wat was de reden om een shoarmazaak te beginnen en hoe was het om dat op te bouwen?
‘Iemand raadde mij aan om een shoarmatent te beginnen en dat vond ik een goed idee. Dat deed ik liever dan studeren. Het was best moeilijk in het begin, ik wachtte op klanten die er niet waren. Mijn familie hielp mij financieel om te overleven. Gelukkig ging dat later beter. Het heeft tijd nodig om iets op te bouwen, dat mensen je kennen. Ik leerde met name Nederlands door veel met klanten te praten. Nu doe ik al 34 jaar hetzelfde werk, over 5 jaar wil ik stoppen, dan is mijn doel bereikt; dan kan mijn zoon studeren en gaan mijn vrouw en ik van het leven genieten.’

Waar komt u vandaan in Israël en hoe was het leven daar?
‘Ik kom uit Noord-Israël, uit Galilea. We woonden in een heel klein dorpje op een boerderij tussen de boeren en zeven bergen. Alles wat we nodig hadden, verbouwden we zelf en als we iets anders nodig hadden ruilden we dat. Een heel ander leven. We slachtten bijvoorbeeld een dier en kregen 5 liter melk in ruil voor dat vlees.

Ik kreeg een keer per jaar nieuwe schoenen en dan was ik daar zo blij mee! Dan sliep ik met die schoenen in mijn bed dicht tegen me aan.’

Hoe is het nu voor u in Nederland?
‘Het is een heel fijn land. We hebben nooit problemen en een stabiel thuis. In weinig landen is alles zo goed geregeld als in Nederland. Vroeger miste ik mijn familie wel, maar nu niet meer. Nederland is mijn thuis geworden.’

Archieven: Verhalen

‘Achteraf was het natuurlijk helemaal geen feest’

De 91-jarige Bernard van de Moosdijk is de dagen voorafgaand aan het gesprek heel ziek geweest, maar heeft er alles aangedaan om beter te worden. Hij wilde de kinderen niet teleurstellen door het gesprek af te zeggen. En een teleurstelling was het zeker niet. Met veel enthousiasme vertelt hij Sem, Olivier, Pien, Chahd en Hidde van OBS De Hasselbraam hoe hij de oorlog in Eindhoven heeft beleefd.

Wat deed u overdag tijdens de oorlog?
‘Ook tijdens de oorlog moesten we gewoon naar school. De Duitsers hadden bepaald dat geschiedenis een verplicht vak was. Onze leraar vertelde ons wat hij volgens de Duitsers moest vertellen, maar stiekem ook het verhaal zoals het voor de oorlog in de boeken had gestaan. De Duitsers vervalsten dus eigenlijk een beetje het echte verhaal. Als we niet naar school gingen, ging ik vaak voetballen. Maar je moest dan wel oppassen. Als de politie je op straat zag werd de bal afgepakt en kon je ook een boete of gevangenisstraf krijgen. Dat wilden we natuurlijk niet. We moesten in ieder geval altijd voor 5 uur thuis zijn.’

Wanneer ging u naar een schuilkelder?
‘In het begin van de oorlog hadden we nog geen schuilkelder. Als we dan wilden schuilen voor het schieten, gingen we de kelder in. Later kwam er wel een schuilkelder van metalen koepels in de buurt om ons te beschermen tijdens de bombardementen. Daar gingen we dan naartoe als we een sirene hoorden. We waren met veel katholieken dus gingen we vaak bidden. Gelukkig duurden de bombardementen nooit heel lang, dus ik heb er nooit hoeven slapen. Maar ja, het kwam wel voor dat je ook moest poepen als je daar was. Dat is natuurlijk niet fijn met al die mensen om je heen. Als er weer een andere sirene ging, wisten we dat het veilig was en dat we weer naar huis mochten.’

Had u tijdens de oorlog huisdieren?
‘Mijn vader was een vogelliefhebber. Het voer kostte natuurlijk geld en dan kan je dat maar beter goed besteden. Voor de eieren zijn we daarom overgestapt op kippen. Vanwege zijn werk mocht mijn vader nog fietsen. Hij had ergens een lammetje kunnen kopen, maar dat moest ook eten. Ik maakte iedere dag een touw aan het schaap vast en liep dan over straat langs de bermen zodat het gras kon eten. Ik moest dan goed uitkijken dat niemand ons zag, want anders werd het schaap in beslag genomen. Later kregen we een varken dat aardappelschillen at. Aan het einde van de oorlog hebben we hem geslacht.’

Wat vond u van het Bevrijdingsfeest?
‘Het Bevrijdingsfeest was op 18 september en dat was geweldig! Een paar dagen daarvoor hoorden we veel schoten in België. Het geluid kwam steeds dichterbij. Op een gegeven moment waren er heel veel vliegtuigen en daar vielen allemaal dingen uit. Het bleken parachutisten en motoren te zijn van de Amerikanen die ons kwamen helpen. We gingen naar de markt en zagen voor het eerst een parachutist. Elke Amerikaan werd omhelsd door de meisjes. Iedereen op de markt was blij om elkaar te zien en mensen gingen dansen. Maar er was geen eten, drinken of muziek dus het was ook niet een feest zoals we dat nu kennen. Achteraf was het natuurlijk helemaal geen feest. Opeens zagen we mooie oranje ballen in de lucht. Het was een soort vuurwerk. Toen was het feest snel voorbij en moesten we wegwezen want dat bleken Duitse bommen te zijn. Gelukkig waren wij net op thuis, maar een paar schoolvriendjes van mij zijn toen naar een schuilkelder op de Biesterweg gevlucht die niet zo goed was. Doordat er vlakbij een bom viel is er heel veel zand opgewaaid en over die schuilkelder gekomen waardoor ze allemaal gestikt zijn. Dat was heel verdrietig.’

Hoe was het na de oorlog?
‘Het heeft nog wel een jaar of vijf geduurd voordat alles weer een beetje normaal was. Er was natuurlijk weinig geld en er was veel kapot. Je kon bijvoorbeeld maar eens in de twee jaar nieuwe schoenen kopen. Dus tussendoor werden die opgelapt. Maar steeds meer mensen gingen ook op klompen lopen. Die waren veel goedkoper. Ik had naar de middelbare school ook klompen aan.

Er braken ook veel ziektes uit, die soms ook heel besmettelijk waren. Die mensen moesten dan allemaal bij elkaar gezet worden om verdere verspreiding te voorkomen. Hier werd ook onze school voor gebruikt. Omdat wij toch les moesten krijgen, gingen wij naar het stadswandelpark. En dat was natuurlijk veel leuker. We wilden eigenlijk niet meer terug naar school.’

Aan het einde van het gesprek kijkt meneer Van de Moosdijk de kinderen aan, steekt zijn vuist in de lucht en zegt: ‘Nu allemaal: wij willen geen oorlog, wij willen geen oorlog, wij willen geen oorlog… Laten we het hopen.’

Archieven: Verhalen

‘Wij wisten van niks, Lex en Edo waren ineens weg’

Om de hoek van het huis waar de 86-jarige Wim Coolen als kind woonde, staat de oude katholieke basisschool waarin hij beschutting vond tijdens het bombardement op Eindhoven. De gevel, het plein, de trap en de kelder brengen hem terug naar zijn kindertijd. Inmiddels woont in deze voormalige school een gezin, en aan de keukentafel praten Jip, Ties, Nena en Alicia van OBS De Hasselbraam met meneer Coolen over de tijd van toen.

Hoe reageerde u toen u hoorde dat het oorlog was?
‘Ik was 3 jaar toen de oorlog begon en groeide op in oorlog, ik maakte het gewoon mee. Er veranderde kleine dingen. We moesten bijvoorbeeld betalen met bonnen in de winkel, maar dat was gewoon zo. Alleen in de nacht… dan hoorden we bommen. We kropen dan allemaal bij pa en ma in bed. Maar dat was in de ochtend weer over.

Mijn eerste echte herinnering aan de oorlog was het inleveren van onze radio. Niemand mocht meer luisteren naar de Nederlandse radio. De deuren van de gymnastiekzaal stonden open en de radio’s stonden er stapels hoog. Ik zie mijn vader nog lopen met onze radio in de bolderkar, hij moest hem in die gymzaal neerzetten. En ik herinner me het marcheren, het marcheren van Duitse soldaten en NSB’ers door onze straten.’

Wat voelde u toen u het luchtalarm afging?
‘Het luchtalarm was in de Nutsschool in de Ploegstraat, hier om de hoek. Op het Edenplein waren de schuilkelders. De mensen van Phillips kwamen dan met de platte kar met paard ervoor om daar te schuilen. Het waren er maar een paar, te weinig voor iedereen. Als we op school waren moesten we naar de speelplaats, maar meestal gebeurde het ’s nachts. Eigenlijk gebeurde er niet zoveel als het alarm afging, we moesten gewoon naar buiten. We keken dan wel naar boven, naar de vliegtuigen. Dat waren de Tommy’s, zo noemden we de Engelse en Amerikaanse soldaten.

Er waren ook echte bombardementen. We wisten dat de Duitsers het vliegveld gingen bombarderen, daarom kwam mijn oom bij ons. Ik kon de toren van de kerk zien, in een keer zag ik daar oranje bollen. Ik riep mijn oom en hij zei dat dat bommen waren. We zijn snel het gangetje ingevlucht en kort daarna viel er een bom voor de deur. We zaten nog steeds in dat gangetje, inmiddels met een hele groep. Toen zijn we naar de school gevlucht. Het raam van de school was nooit helemaal dicht en er stond een trapje zodat men daar kon schuilen. Toen zijn we naar binnen gegaan en in de kelder gaan schuilen. Door het raampje konden we zien dat het huis hierachter in brand stond. De volgende morgen werden we wakker in ons eigen huis, samen op één kamer. De hele voorgevel was verwoest.’

Waar woonde u tijdens de oorlog?
‘Ik woonde aan het verlengde van de schooltuin. Mijn vader heeft het schoolhoofd gevraagd of hij de tuin mocht huren. Hij heeft er toen tabaksplanten gezet. Er waren namelijk geen sigaretten verkrijgbaar. Ze brachten de gedroogde bladeren naar het sigarettenfabriekje. Een tabaksplantage in de schooltuin…’

Speelde u nog veel met vrienden tijdens de oorlog?
‘Ah, daar heb ik foto’s van! Maar ná de oorlog werd het anders. We konden toen niet meer spelen rond de school. Eerst werden in deze school NSB’ers opgesloten en de jeeps werden hier geparkeerd. Op het Edenplein werden de grote voertuigen gerepareerd, daar hingen we rond. Rooie Sid, de Engelse soldaat daar, was onze vriend. Hij repareerde ons speelgoed.

Hier is nog een speciale foto, kijk de foto van het tentje. Daar zitten ook twee Joodse jongetjes in. Lex en Edo, zij woonden in de Staringstraat. Op een zeker moment kwamen ze niet meer op school. Ze zijn samen met achttien andere Nederlandse kinderen door de Duitsers gebruikt voor medische experimenten. Na de oorlog wilden de Duitsers niet dat dit aan het licht kwam en toen hebben ze de jongens opgehangen. Nu is er in Eindhoven het Lex en Edo Hornemannplantsoen. Wij wisten van niks, ze waren ineens weg. Nu liggen er in de Staringstraat nog struikelstenen voor deze jongens.’

Archieven: Verhalen

‘Een dag na de bevrijding is ons huis afgebrand’

Bar, Isabel, Matteo en Rocco zitten op basisschool De Hasselbraam in Eindhoven. De school staat heel dichtbij het verzorgingshuis waar Paul van der Grinten samen met zijn vrouw woont. Hij is opgegroeid in de wijk Stratum, in de Hertogstraat. Ze gaan bij hem langs om hem te interviewen over zijn oorlogstijd. De kinderen krijgen meteen iets lekkers van zijn vrouw en daarna gaan ze rondom hem zitten en begint hij uitgebreid te vertellen.

Hoe zag uw leven eruit voor de oorlog?
‘Ik was zes jaar toen de oorlog uitbrak en ging naar de lagere school in de Jan Smitslaan in Eindhoven. Ik heb van gebouw naar gebouw gehobbeld. Het was oorlog dus we konden niet zoveel. We gingen ook niet op vakantie, dat was in die tijd niet. Ik ben één keer een dag op reis geweest naar Amsterdam met de trein. We zijn naar Artis geweest en ik heb in een tram gezeten. Dat was mijn vakantie. Je mocht alleen luisteren naar Radio Oranje. Bijna iedereen in Eindhoven had een radiootje van Philips. De stem van ‘Strijdend Nederland’. Soms hoorde je de koningin, zij hield dan een toespraak. Honger heb ik nooit gehad want we hadden een bakkerij thuis. Er werd ook veel geruild in de oorlog. Alles was op de bon. Iedereen kreeg een grote kaart met bonnen, omdat er schaarste was. Je kon hiermee zakdoeken, lakens, eten en brood kopen. Zo zorgden ze dat iedereen evenveel kreeg. Ik had ook een bon om snoep te kopen.

Dit merkte ik van het leven in oorlog: je bent niet meer vrij, je kunt niet meer weg en je weet ook niet wat er gebeurt.’

Woonden er ook NSB’ers in uw straat?
‘Ja, na de de oorlog werden ze opgepakt. Er kwam een grote auto voorrijden. Als eerste kwam er een hele grote radio naar buiten, die werd meegenomen, en daarna kwamen de vader, de moeder en hun dochter. De vader wilde achter op de bank gaan zitten, maar dat mocht niet. Het radiotoestel werd op de achterbank gezet en in het aanhangwagentje mocht de familie gaan zitten. Zo gingen ze naar een gevangenis toe.

Ook Joden en Belgen woonden in onze straat. De Belgen waren blijven hangen na de Eerste Wereldoorlog. De NSB’ers bepaalden met de Duitsers dat die Joden gevangengezet moesten worden. Ze werden naar vernietigingskampen gebracht. Daardoor waren er overal huizen leeg komen te staan. En die werden dus opgevuld door Duitsers. Twee huizen bij ons vandaan woonden ook Duitsers. De spullen van de Joodse mensen stonden daar gewoon nog in en die werden gebruikt door de Duitsers. En ook later na de oorlog door ons. Wij kregen een soort schadekaart waarmee we meubels konden uitkiezen, want wij hadden niets meer na de brand. Zo werden die spullen allemaal hergebruikt.’

Hoe reageerde u toen de Duitsers binnenvielen?
‘Ik was zes jaar dus ik weet daar niet heel veel meer van. Je hoort allerlei verhalen van je ouders en je buren. Ik zag soldaten op straat en je wist dat zij de vijand waren. We luisterden naar de radio en lazen de krant. Televisie bestond toen nog niet. We hoorden van mensen om ons heen dat we bezet waren en dat het oorlog was. En je hoorde van tijd tot tijd het luchtalarm. Dan moesten we meteen de schuilkelder in, want dan werd er een aanval verwacht. Binnen 10 minuten waren de vliegtuigen dan vanaf Scheveningen in Eindhoven. Helaas heb ik niet veel foto’s meer van de bakkerij, want die zijn allemaal verbrand. Op 19 september 1944, een dag na de bevrijding, is er een bombardement geweest en is de bakkerij en ons huis helemaal afgebrand. Onder onze bakkerij was een grote kelder waar we met onze buren zaten. Er konden 52 mensen in die kelder. Het was ook wel gezellig, omdat je daar met een heleboel mensen in zat.’

Waren er ook leuke dingen aan de oorlog?
‘Nou ja, leuk vond ik vooral de bevrijding: dat die Amerikanen binnenkwamen. Wij stonden te dansen en te springen. En mijn eerste Engelse woordjes heb ik daar geleerd: chocolates for mama and cigarettes for papa. Die soldaten hadden overal in hun pakken chocolade en sigaretten zitten en die deelden ze dan uit. Wij hadden helemaal niets, dus daar was ik erg blij mee. En ik had ook de gewone lol die we altijd hadden: met vriendjes spelen. Ik leefde in een hele kleine wereld met alleen de buurt om mij heen.’

Contact


Heb je een vraag aan ons? Wilt u meedoen als verteller, als basisschool, of een bijdrage leveren door een interview te begeleiden? Neem contact op, we helpen graag verder.

Christine: +31 6 816 834 18

NL41 TRIO 0254 753892