Archieven: Verhalen

‘We moesten vluchten uit Venlo, maar konden Fikkie niet meenemen’

Juul, Elise, Levi en Ralf zijn leerlingen van basisschool de Wilderen. Hun school bevindt zich op fietsafstand van het huis van Louis en Yvonne Kuyper. Ze kijken er naar uit om meneer Kuyper te interviewen over de oorlog, maar vinden het ook wel spannend. Ze zijn heel benieuwd of hij weleens een echt bombardement heeft gezien. Het hartelijke welkom van het echtpaar stelt ze al snel op hun gemak. Meneer Kuyper was 2 jaar toen de oorlog begon en woonde destijds in Venlo. Toen iedereen moest vertrekken uit het grensgebied, belandden ze in Berlicum.

Wat is uw meest verdrietige herinnering aan de oorlog?
‘Gelukkig heb ik geen familieleden verloren. Wel zijn we onze hond kwijtgeraakt. We moesten vluchten uit ons huis in Venlo, maar konden onze hond Fikkie niet meenemen. Daarom moesten we hem doodschieten. Zelf heb ik het gelukkig niet gezien maar ik krijg nog steeds een ontzettend naar gevoel als ik daaraan denk. Maar hem achterlaten en laten verhongeren was nog erger geweest.

Wat ik me ook levendig kan herinneren is het zien van een man die op straat onder schot werd gehouden. Deze Nederlandse man probeerde te vluchten en kreeg daarom een geweer op zich gericht door een Duitser. Als hij zou bewegen zouden ze schieten. Gelukkig bleef hij staan.’

Heeft u weleens een bomexplosie gehoord?
‘Explosies waren op een gegeven moment een dagelijkse gang van zaken, vooral ’s nachts. Wij woonden aan de Duitse grens bij een vliegveld waar veel bombardementen plaatsvonden omdat dit een strategische plek was. In het begin was het natuurlijk enorm beangstigend en spannend, maar het went ook. Overdag konden we gelukkig wel gewoon buiten spelen.’

Waarom pakten de Duitsers eigenlijk alle fietsen af?
‘Een fiets is uiteraard een vervoersmiddel en de Duitsers wilden ons zoveel mogelijk beperken en op dezelfde plek houden. Zonder fiets was je natuurlijk veel minder mobiel en minder snel. Vervoer was sowieso schaars in die tijd.’ 

Hoe merkten jullie dat de bevrijding begonnen was?
‘Wij waren toen in Leeuwarden en verbleven bij een nicht van mijn vader die een steenfabriek had. Voor de veiligheid sliepen we in een steenoven van de fabriek. Op een ochtend hoorden we een hoop kabaal en stormden er militairen met geweren binnen. Deze mannen spraken Engels en geen Duits. Dit was dus erg goed nieuws omdat dit aantoonde dat de bevrijding begonnen was. Ik kan het me toch niet herinneren als een vreugdig tafereel. Als kind besef je niet in wat voor bizarre tijd je toen eigenlijk leefde. De Nederlanders waren natuurlijk ontzettend opgelucht, maar de Duitsers werden niet altijd even vriendelijk afgevoerd. Ondanks alles maakte dat geen fijne indruk op mij. Er waren voor mijn gevoel ook geen feesten of festiviteiten.

Toen wij terugkwamen in Venlo bleek dat ons hele huis leeggeroofd te zijn en waren alle houten meubels opgestookt. We moesten toen echt weer met helemaal niets beginnen.’

Archieven: Verhalen

‘Als er een vliegtuig kwam, wilde ik als kind meteen wegkruipen’

Fabian, Samuel en Lente van basisschool de Wilderen in Waalre bezoeken Riet Boonstra, die de oorlog als klein kind heeft meegemaakt. Ze woonde destijds in Beverwijk, niet ver van de marinebasis in Den Helder. Ondanks dat het tientallen jaren is geleden, kan ze zich nog goed herinneren hoe het leven toen was. Vooral de constante honger in de laatste winter voor de bevrijding is haar goed bijgebleven.

Hoe was het dagelijkse leven in de oorlog?
‘Dat was niet fijn. Hier in Brabant werden de mensen al bevrijd in 1944, maar wij in het noorden pas in 1945. Dat laatste jaar was er de Hongerwinter, er was helemaal geen eten. Mijn moeder plukte toen vanuit het veld weleens brandnetels en andere dingen om te kunnen eten. We hadden geen licht, geen kachel en we hadden altijd honger. Ik was 7 jaar en ik was een heel dun kind. Zoals de kinderen in de landen waar nu oorlog is.’

Heeft een van uw familieleden gevochten in de oorlog?
‘Ja, mijn vader. Ik was nog een baby. Mijn vader was bij de marine en hij vertrok. Toen hij terugkwam, was ik 7 jaar oud. Dus mijn moeder heeft veel foto’s van mij gemaakt om te laten zien hoe ik groeide. Maar het probleem was dat ik altijd Duitse soldaten voorbij zag lopen in een uniform. Toen mijn vader thuiskwam in 1945, had hij ook een uniform aan. En toen dacht ik meteen dat hij de vijand was. Daar wilde ik niks mee te maken hebben. Dat was even heel heftig voor mij.’

Hoe was het als er een bombardement was?
‘Ik weet het natuurlijk nog, omdat ik een kind van 4, 5 jaar oud was. Mijn moeder schermde mij af, ze stopte me meteen ergens waar ik er niet veel van kon horen. Maar ik kan het me goed herinneren. In Beverwijk, waar ik toen woonde, werden er ook hele stukken straat afgezet als er een bombardement was geweest. Het was wel heel heftig. Ook omdat we vlakbij een weiland woonden, waar de vliegtuigen over kwamen gevlogen. Dus als er een vliegtuig kwam, wilde ik als kind meteen wegkruipen. We hebben soms zelfs bij andere mensen thuis moeten schuilen. Het was wel fijn toen het voorbij was, dat zeker.’

Archieven: Verhalen

‘Op mijn onderduikadres heb ik deze spaarpot gekregen’

Vandaag is een extra bijzonder moment voor Pien, Mex en Mawin van basisschool de Wilderen in Waalre, en dat voelen ze ook zo. Ze mogen Rolf Loewenstein interviewen en de krant NRC is er ook bij. Daar hadden ze helemaal geen last van, vertellen ze achteraf. Het ging ook hartstikke goed. De Joodse Rolf Loewenstein was 1 jaar oud toen de oorlog begon en woonde destijds aan de Demer in Eindhoven.

Vertel eens over de schoenenwinkels…
‘Mijn ouders hadden een schoenenwinkel in Duitsland. Eerst werden de ramen ingegooid en daarna schoenen meegenomen en rommel in de winkel gemaakt. Vader ging naar de politie om aangifte te doen, maar hij kreeg te horen: ‘Vuile Jood, wat kom je hier doen?’, en toen zijn ze gevlucht.

We zijn in Eindhoven terechtgekomen, waar mijn vader langs de deuren ging om kinderkleding te verkopen en schoenen te repareren. Een gewone baan krijgen, was niet meer mogelijk want Joden werden nergens aangenomen.

Ik wilde graag Engels leren toen ik van de lagere school afkwam, maar ik moest werken van mijn moeder. Ik denk dat dat was omdat moeder geen geld had, kameraden gingen ook werken. Ik heb in een schoenenwinkel gewerkt in de Rechterstraat, waar ik bedrijfsleider werd en aandelen kreeg in de zaak.’

Hebben jullie moeten onderduiken?
‘De helft van de Demer is gebombardeerd door de Engelsen toen ze de Philipsfabrieken wilden raken. Ook onze winkel is geraakt. Toen zijn we gevlucht naar Maarheeze en hebben we geslapen in de hooiberg bij een boer. Ik denk dat het koud was. Mijn broertje was 9 jaar en ik 3, ik weet daar niets meer van. Mijn broertje huilde, waardoor de boer bang werd en zei de kinderen weg moesten. Een vrouw, mevrouw Jansen, kwam langs bij ons. Zij hielp Joden aan onderduikplaatsen in het land, maar bleek een verraadster te zijn. Ze heeft mijn broer verkocht aan de moffen voor 7,50 gulden. Hij is toen vermoord omdat hij Jood was. Ik had geluk en ben bij hele goede mensen gekomen in Apeldoorn. Vader is opgepakt, heb ik later achterhaald, en hem hebben we nooit meer teruggezien. Mijn moeder wilde na de oorlog nergens meer over praten. Het was heel zwaar voor haar om mijn vader en broertje te missen.’

Hoe was het in Apeldoorn?
‘De mensen van mijn onderduikadres hebben me heel goed behandeld. Ik was inmiddels 4 jaar en had er even twee broers en een zusje bij. Het waren gereformeerde mensen. Ze hadden een loods met veel hout, waar ze onder andere houten spaarpotten maakten en toen de oorlog voorbij was heb ik deze spaarpot gekregen. Het is een souvenir. Ik heet Rolf maar in de oorlog in Apeldoorn heette ik Wimpie, dat was om me te beschermen.

Mijn moeder heeft uiteindelijk me in Apeldoorn opgehaald. Hoe dat precies ging, weet ik niet meer. Ik weet alleen nog dat ze in een militaire wagen zat en dat ze zwart haar had toen ze me kwam ophalen. Ik was bang van haar en heb de hele weg gehuild, dat moet heel erg zijn geweest voor haar. Met het onderduikgezin heb ik later het contact verloren, ik denk dat ze verhuisd zijn.’

Archieven: Verhalen

‘Die avond aten we gekookte zeemeeuw… heel vies!’

In haar woning vol eigengemaakte kunst en herinneringen ontvangt Trees Janssen-Oeverhaus (1929) Olive, Noamy en Eugena. De leerlingen van basisschool de Wilderen in Waalre hebben hun vragen goed voorbereid en het interview kan van start gaan.

Waar woonde u in de oorlog?
Ik ben geboren in 1929 in Amsterdam, in de Rivierenbuurt. Ik was dus 11 toen de oorlog begon, net zo oud als jullie nu zijn. In de Rivierenbuurt woonden veel gegoede Joodse mensen. Wij woonden op drie hoog, dat was normaal in Amsterdam. En beneden ons, een verdieping lager, woonde een Joods gezin met kinderen van mijn leeftijd. Zij heetten Effi, Hetty en Maurice. Wij speelden met elkaar. Na school waren wij altijd buiten te vinden op de straat voor ons huis. Daar gingen alle kinderen heen. Maar toen kwam Hitler. Hij had iets tegen Joden. Op een gegeven moment moesten de Joden een Jodenster op hun kleding dragen en ik heb nog meegeholpen met het naaien van de sterren op de jassen van mijn vriendinnetjes. Wij hadden geen flauw idee waarom ze die moesten dragen. Op een dag werd onze straat afgezet en de NSB’ers wezen de huizen aan, waar Joden woonden. Ze werden op een pleintje verzameld, ook mijn twee vriendinnetjes. Hun vader zei tegen mijn vader: ‘Haal ons huis maar leeg, want anders gaat alles naar de NSB’ers’. Mijn vader heeft toen voorzichtig wat spullen uit het huis gehaald, onder andere deze koperen kandelaar en een kinderbestekje van mijn vriendinnetje Hetty. Dat heb ik altijd bewaard. Pas later kwam ik erachter dat de Joden zijn vergast. In Amsterdam staat een muur met daarop alle namen van de Joodse slachtoffers van de Tweede Wereldoorlog. Daar staan Hetty, Effi en Maurice ook bij.’

Hoe was het leven in Amsterdam tijdens de oorlog?
‘Wij merkten niks van gevechten en zo, maar wel dat er weinig te eten was. En er was geen licht, geen gas en geen water. Maar mijn vader vond overal wat op. Wij zijn vaak verhuisd omdat we er ieder jaar een kind bij kregen. Ik was de middelste van negen kinderen, dus ga maar na, veel monden te voeden. Toen het steeds moeilijker was om aan eten te komen, ging mijn vader op een fiets met hóuten banden naar de Wieringermeer om daar spullen te ruilen voor voedsel. Een keer had hij een zak erwten bemachtigd, maar o jee, er zat een gat in de zak en onderweg was hij de helft van de erwten verloren! We aten soms suikerbieten, soms tulpenbollen of een klein stukje witte kool. Veel voedsel was op de bon. Je kreeg bonnen van de gemeente en daar kon je brood, melk en jam mee halen. Wij kregen allemaal ons eigen potje jam en mijn zusje bewaarde haar potje net zolang, totdat iedereen zijn potje jam leeg had en dan haalde zij haar potje tevoorschijn en ging dat opeten voor onze neus…

Mijn vader was heel vindingrijk. Toen we geen licht hadden, zette hij een fiets in de kamer, en dan maar trappen… Hij verbond het achterlichtje met een draadje naar de lamp boven de tafel. Zo konden wij toch ’s avonds ons huiswerk maken. Een andere lichtbron was een schaal met water, met daarop een laagje olie en een pit, die je aan moest steken. Helaas heeft mijn zus die schaal een keer laten vallen. Dat was erg.

Het gebrek aan water lag aan de lage druk. De mensen op een verdieping lager hadden wel water en met emmertjes werd het water dan van de benedenverdieping naar ons gezin getakeld. Toen we op de vierde verdieping woonden hadden we een balkon. Daar bonden we een stukje brood aan een touwtje. Een zeemeeuw dook erop en op dat moment pakte mijn broer de zeemeeuw. Zo aten we ’s avonds gekookte zeemeeuw…heel vies!’

U bent ook nog een tijdje in de Achterhoek geweest. Waarom?
‘We waren door de honger heel erg mager geworden. Daarom had de Bond van Grote Gezinnen een actie op touw gezet, waarbij kinderen uit de stad naar het platteland mochten om aan te sterken. Wij gingen naar de Achterhoek en ik kwam in een boerengezin terecht. Er zaten daar ook veel onderduikers. Als de Duitsers eraan kwamen, moesten zij als de wiedeweerga het koren in om zich te verstoppen. Het boerengezin had een dochtertje en ik moest bij haar in bed slapen, maar dat meisje had vlooien… Ik sterkte wel aan, maar het was niet leuk daar. Ik moest steeds overgeven en toen heeft de bovenmeester (hoofdonderwijzer) ervoor gezorgd dat ik in een ander gezin werd geplaatst. Die mensen hadden een postkantoortje, een winkeltje en een maalderij en een heleboel kinderen. Daar had ik het wel naar mijn zin. Mijn broer vond het zo leuk op de boerderij, dat hij later veearts is geworden.’

Archieven: Verhalen

‘Bij ons in huis woonden twee Nederlandse agenten’

Evi, Vajen en Elaney van basisschool de Wilderen in Waalre zijn op bezoek bij Frans Tegenbosch en zijn vrouw in hun gezellige huis. Meneer Tegenbosch gaat ze vertellen over zijn jeugd in de oorlog. Hij woonde destijds in Bennekelstraat in Eindhoven.

Hoe oud was u toen de oorlog begon?
‘Ik was pas 3 jaar, daarom weet ik van het begin niet zoveel meer. Ons gezin bestond uit vijf personen, mijn vader, mijn moeder en mijn broer en zusje. Maar… wij hadden ook twee kostgangers in huis, dat waren Nederlandse politieagenten. Zij sliepen bij mijn broer en mij op de slaapkamer. Wij keken enorm tegen hen op. Ze zijn vijf jaar bij ons gebleven.

Het was moeilijk om aan eten te komen. Mijn vader liep vaak van Eindhoven naar Waalre over het oude spoorlijntje om bij boeren sigaren te ruilen tegen eten. Hij droeg een grote regenjas met heel veel sigaren eronder. Op een dag liep ik mijn vader tegemoet toen hij weer eens naar Waalre was om sigaren te ruilen. Maar wat zag ik daar: mijn vader werd gearresteerd door twee agenten. Ik schrok heel erg! Wat bleek? Het waren de agenten die bij ons in huis woonden. Dit was een neparrestatie om de aandacht van het geruilde eten af te leiden.’

Wat weet u nog van de bevrijding?
‘Er kwamen heel veel tanks aan gereden over de Onze Lieve Vrouwendijk bij Veldhoven. Ze moesten allemaal over de Dommelbrug. Eén tank was eroverheen, maar de tweede zakte er doorheen en toen draaiden ze allemaal om en gingen via de Genneperweg naar het centrum van Eindhoven. Daar stond ik met heel veel andere mensen en een vlaggetje in mijn hand. Op een gegeven moment kwam er een hele hoge Engelse officier ons waarschuwen. Wij moesten allemaal weg, want er waren Duitsers gesignaleerd, die zich hadden verkleed als Engelse soldaten en zij stonden tussen het publiek. Dat was wel spannend.

Er reed een stoomtreintje tussen Eindhoven en Valkenswaard. Daar is nu een fietspad. Dat treintje reed op kolen. Op zaterdagmorgen stopte het treintje bij het Stationskoffiehuis en dan kwamen er heel veel mensen, die de kolen van de locomotief af gingen halen om thuis in de kachel op te stoken. Dat heb ik zelf gezien.’

Archieven: Verhalen

‘Vanuit mijn bedje zag ik de eerste Duitser lopen’

Dewi, Jana en Bahar lopen door Waalre naar het huis van Mien Cox, waar ze haar en haar broer Theo mogen interviewen over de oorlog. Een van de begeleiders legt uit dat de huizen van Waalre al heel oud zijn. Zou het huis van Theo en Miens ouders er ook nog staan? Zo hebben de kinderen van basisschool De Wilderen nog veel meer vragen voorbereid voor hen.

Wat is uw eerste herinnering aan de oorlog?
‘Mijn bedje stond voor het raam in het huis waar Mien nu woont. Als ik ging staan in mijn bedje, dan kon ik door het raam op straat kijken. Op een morgen werd ik wakker en ging ik staan. Ik dacht: wat zie ik nou? Ik zag een grote man lopen, met een grote helm op en een geweer op zijn rug. Hij had een dikke overjas aan. Het was al mei, maar het was nog koud. Die man liep hier door de straat, maar ik wist niet wie hij was. Mijn moeder vertelde later: ‘Het is oorlog. De Duitsers zijn er’.’

Hadden jullie genoeg te eten in de oorlog?
‘Sommige mensen hadden honger, maar wij niet. Daar zorgde mijn moeder voor. We hadden fruitbomen en mijn moeder maakte het fruit in. We hadden ook konijnen om te eten. Alles bewaarden we heel lang.

Onze hoofdonderwijzer had acht kinderen. In die tijd hadden we een zaak waar we eieren op de bon verkochten. Op een dag kwam de oudste zoon van de hoofdonderwijzer langs om eieren te halen. We hadden net gegeten, op de tafel lagen nog een paar korstjes. Toen mijn moeder even wegging om de eieren te halen, at die jongen de korstjes snel op. Hij had honger! Toen mijn moeder terugkwam en die jongen vertrok, zeiden wij: ‘Moeder, hij heeft de korstje gepakt’. Waarop mijn moeder antwoordde: ‘Ach, had dat gezegd, dan had ik hem een boterham gegeven’.’

Hadden jullie ook een schuilplek?
‘Mijn vader had wat gemaakt voor als er bommen zouden komen. We hadden een groot gat in de tuin, met van alles er overheen. Als er alarm was, moesten we met alle mensen in de grond.

Wij moesten ook altijd alles dicht doen. Alles moest verduisterd zijn, zodat de vliegtuigen niet konden zien dat hier huizen stonden. We waren wel eens bang dat ze hier bommen zouden gooien, dan moesten we hier onder het raam gaan zitten. Als het huis in zou storten, zou dit de veiligste plek zijn. We zetten ook de tafel tegen de muur.

De Duitsers hadden op een gegeven moment een soort raket gemaakt, waarmee ze van Duitsland naar Engeland konden schieten. Een V1. Die vloog hier over en kwam dan in Engeland terecht. Als we buiten aan het spelen waren en we hoorden hem overkomen, moesten we plat op de grond gaan liggen. Gelukkig hebben wij hem nooit naar beneden zien storten.’

Hebben jullie ook voorwerpen uit de oorlog gevonden?
‘De Duitsers hadden een afweergeschut tegen de Engelsen die overvlogen. Daar hadden de Engelsen wat slims voor verzonnen: een bol van zilverpapier, helemaal van linten. Die bollen gooiden ze in de lucht waardoor de Duitsers werden afgeleid. Ze wisten dan het verschil tussen de vliegtuigen en het zilverpapier niet meer. Zo konden de Engelsen mooi overvliegen. In die tijd zaten er grote lijsters hier in Waalre. Die zingt al heel vroeg in februari. Ik ben vogelliefhebber, dus daar ging ik naar op zoek. De lijsters maakten nestmateriaal van die zilveren linten, dus ik hoefde nooit hard te zoeken naar de nesten.’

Hoe was het aan het einde van de oorlog?

‘Toen ik tien jaar was, was de oorlog bijna voorbij. De Engelsen hadden Frankrijk heroverd, en kwamen hierheen met tanks. Toen we op een morgen stonden te kijken, zagen we Spitfires in de lucht. Dat zijn gevechtsvliegtuigjes. Ze vlogen hier over het huis. Even verderop stond een maaimachine, waar een paard in kan staan. De maaimachine had twee grote balken om het paard vast te houden en dat leek wel op een afweergeschut. Een piloot van een van die Spitfires dacht dat dat iets van de Duitsers was. Dus die kwam nog een keer over en nog een keer. Hij vloog er heel laag overheen en schoot op dat ding. Bam, bam, bam! De mensen die er woonden, schrokken heel erg. En er zaten grote gaten in de muur. Intussen was het vliegtuigje alweer weg.’

Archieven: Verhalen

‘Na de oorlog zat er ineens een vieze, magere man aan onze tafel’

Lenthe, Kasper en Mirthe van basisschool de Wilderen worden enthousiast ontvangen door Rosa Tegenbosch. Op tafel staat wat lekkers en de kinderen gaan samen met haar aan de grote tafel zitten. Een beetje spannend vinden ze het wel, maar het ijs is snel gebroken. Mevrouw Tegenbosch is geboren in 1937 en was nog maar 3 jaar toen de oorlog begon. ‘Ik kom uit een groot gezin met elf kinderen, van wie twee tweelingen. Ik ben het op een na de jongste kind. Wij woonden in Waalre in de buurt van waar nu de Hoevenakkers is.’


Wat weet u nog van de oorlog?
‘Ik heb geen heel akelige dingen meegemaakt en we hebben geen honger gehad, maar er was wel weinig en we konden niet naar school. Het schoolgebouw werd gebruikt door de Duitsers, later door de Engelsen. Soms vonden we tijdelijk een andere plek waar ik toch naar de kleuterschool kon, op de Markt bijvoorbeeld, in een pand waar nu de sportschool zit.

Alle mannen moesten naast de weg loopgraven maken. Loopgraven zijn kuilen waar een mens in kon liggen. Je kon ze gebruiken om te schuilen. Ik herinner me nog dat ik buiten was en dat er een Duitser fietste. Toen kwam er een vliegtuig aan, heel dichtbij en op zoek naar de Duitser. Hij zat verstopt in de loopgraaf, maar uiteindelijk heeft het vliegtuig hem toch kunnen pakken. Dat moment heeft wel indruk op me gemaakt.’

Wat was er anders tijdens de oorlog?
‘Je mocht geen radio hebben en ook geen varken. Als je die wel had en de Duitsers kwamen daarachter dan werd je gearresteerd. Maar wij hadden wel een varken, zoals bijna iedereen in de buurt, stiekem verstopt. We hadden een grote tuin waardoor we zelf ook fruit hadden.

En we moesten ’s avonds alle ramen van ons huis blinderen voor de Engelsen. Als je dat niet deed dan zagen ze vanuit vliegtuig dat er een huis stond en dan konden er bommen gegooid worden. Ik was daar niet bang voor, ik was nog klein.

En mannen moesten naar Duitsland om te werken. Er was een jongen van 18, die woonde drie huizen bij ons vandaan. Hij was opgeroepen maar dat weigerde hij en daarom had hij zich verstopt. Toen kwamen de burgemeester en Jantje Pap langs alle huizen in de straat en stonden ze ook bij ons achter op de plaats met mijn vader te praten. Ze wilden weten of wij de jongen gezien hadden. Maar hij had zich heel goed verstopt in de varkenskooi, achter het stro en het varken. Dat was wel slim.’

Hoe was het na de oorlog?
‘Ik kan me de bevrijding op 18 september nog heel goed herinneren. Tanks kwamen via de Belgische grens en Valkenswaard door Waalre. Iedereen was aan het juichen toen we bevrijd werden door de Engelsen. De tanks reden richting Veldhoven, waar ze de brug over de Dommel over moesten om naar Eindhoven te gaan. De eerste tank kon eroverheen, de tweede niet meer, toen was de brug ingestort. De tanks stonden heel lang stil in mijn staat. Uiteindelijk zijn ze omgedraaid om via Aalst toch naar Eindhoven te gaan.

Ik herinner me ook dat er na de oorlog ineens een vieze, magere man aan onze tafel zat, hij was wit van de luizen. Een dag later had hij de kleren van mijn vader aan. Pas later begreep ik dat dit iemand was die tijdens de oorlog was opgepakt en in Duitsland heeft moeten werken. Na de oorlog kwamen er tijdelijk een aantal in Waalre wonen om aan te sterken. Bij de buren waren er twee. Ik weet niet meer of ik daar blij mee was. Ik was nog zo klein. Hij kwam geloof ik uit Amsterdam of Rotterdam. Later is die weer naar huis gegaan.’

Archieven: Verhalen

‘Hij schoot de kogel tegen de muur, en die ketste zo in mijn wang’

Ties, Guus en Max van basisschool de Wilderen lopen naar het huis van Niel de Win-Coolen. Ze zijn een beetje gespannen want ze hebben veel vragen, en Matthijs die ook mee zou gaan is ziek. Ze moeten dus alle vragen met z’n drieën stellen. Mevrouw de Win-Coolen woont nu in een nieuwbouwhuis in Waalre. Ze werd in 1935 geboren aan de Molenstraat 13, maar toen de oorlog uitbrak was ze 5 jaar oud en woonde ze aan de Molenstraat 17. In de muur van dat huis zat nog lang na de oorlog een gat waar geschoten was. Haar vader wilde dat dat gat zichtbaar bleef.

Wat weet u nog van het begin van de oorlog?
‘Het was heel akelig toen de oorlog begon. Er kwamen tanks en jeeps, en er vlogen vliegtuigen over. Op een dag ging ik wandelen op het Timmereind met mijn vader, en toen hoorden we dat er een vliegtuig was neergestort. We zijn gaan kijken. De piloot zat nog in het vliegtuig, maar hij was dood. Daar mocht ik van mijn vader niet naar kijken. Ik weet eigenlijk niet of dat een Engels of een Duits toestel was.’

Hoe was het voor u in de oorlog?
‘Wij woonden met onze ouders, vier zussen en één broer in een huis met een zagerij. Die zagerij was van mijn vader die timmerman was. Tussen de houtkrullen in de werkplaats sliepen eerst Duitse soldaten die ‘s nachts hun wapens naast zich hadden liggen. Later woonden er ook Engelse soldaten. De meesten waren best wel aardig, want veel soldaten hadden thuis natuurlijk ook een vrouw en kinderen. Op de zolder van ons huis woonde een Joods echtpaar, maar dat wisten wij als kinderen niet. Wij wisten alleen maar dat we bij elkaar moesten slapen omdat er geen plek meer was op de zolder. We mochten ook nooit met andere kinderen spelen, alleen maar met elkaar en op straat. Dat was omdat niemand mocht weten dat er Joodse mensen in ons huis woonden. Als er vriendjes bij ons thuis kwamen, zouden ze misschien iets merken en dat aan hun vaders vertellen. We gingen ook maar twee uur per dag naar school, dus het was best eenzaam zonder veel vriendjes en vriendinnetjes.’

Bent u zelf ook bang geweest?
‘Als we in de schuilkelder zaten die mijn vader zelf had gegraven, vertrouwde ik op mijn ouders die zeiden dat het goed zou komen als we zouden bidden. Ik ben wel heel bang geweest toen ik een kogel in mijn wang kreeg. Die kogel kwam van een Engelse soldaat die zijn revolver aan het schoonmaken was. Hij schoot de kogel per ongeluk tegen de muur, en die ketste zo in mijn wang. Ik moest met mijn vader snel met de fiets naar het ziekenhuis in Eindhoven terwijl het heel hard bloedde. Ik vroeg steeds aan mijn vader of ik dood zou gaan, maar hij zei: ‘Nee hoor, gij wordt heel oud’. De Engelse dokter die mij daar geopereerd heeft, is later nog bij ons langs gekomen. Ook het Joodse echtpaar kwam na de oorlog nog vaak bij ons op bezoek.’

Archieven: Verhalen

‘In september 1944 zag ik Duitsers met een witte vlag’

Lara, Lotus en Leah brengen een bezoek aan Jo Venhovens-Van de Broek. Een 94-jarige Waalrese die vlakbij hun school, de Wilderen in Waalre, woont. In nog geen 10 minuten staan de dames al bij haar op de stoep. Ze worden verwelkomd met een glaasje fris, paaseitjes en koekjes. Toen de Tweede Wereldoorlog in Nederland uitbrak, was mevrouw Venhovens 10 jaar oud, bijna even oud als Lara, Lotus en Leah.

Hoe heeft u de oorlog ervaren?
‘Als het luchtalarm afging, werd ik bang. We verscholen ons in de schuilkelder, die mijn vader in de bossen vlakbij ons huis had gemaakt. De schuilkelder was ook voor onze buren. Zij woonden zo’n 50 meter verderop. Soms hoorden de buren het luchtalarm niet. Dan floot mijn vader en kwamen ze wel. Met zijn achten zaten we ons in de schuilkelder. Er lag stro in, zodat de kinderen gewoon konden slapen. De V2-bommen vlogen dan van Duitsland naar Engeland. Die hoorde je heel goed. Ik vond het heel eng, maar ik was niet bang dat ze neer zouden storten.

In de oorlog speelde ik buiten met meisjes uit de buurt. Verstoppertje, hinkelen, paddenstoelen zoeken en bramen plukken. Ik ging ook naar school in Eindhoven. In het hospitaal hadden ze geen plek meer voor ons, maar we konden wel terecht in de sigarengroothandel op de Grote Berg in Eindhoven. Vanaf de tweede klas ging ik naar school in Woensel. Dan liep ik twee keer per week van Waalre naar Woensel. Dat is twee uur heen en twee uur terug. De jongens hadden ’s morgens les en de meisjes ’s middags van half 2 tot half 5. Ik kon niet zomaar school toe lopen want ik had geen fatsoenlijke schoenen, alleen houten ‘voetjes’ met bandjes. Mijn vader kon gelukkig aan van alles komen. Op een dag had hij een zwarte lap leer kunnen ruilen, waarvan de schoenmaker schoenen voor mij maakte. Toen had ik wel fatsoenlijke schoenen. Ik heb ook eens een donkergrijze deken van soldaten gekregen. De naaister heeft daarvan een jas voor mij gemaakt. Daarin deed ik mijn plechtige communie.’

Zijn er nog spannende dingen gebeurd tijdens de oorlog?
‘In de oorlog waren veel producten op de bon. Je had bonnen voor bijvoorbeeld eten, textiel en schoenen. Om spullen te krijgen had je naast de bonnen ook een persoonsbewijs nodig. Op de distributiekaart tekenden ze af wat je had gehad. De bonnen raakten ook wel eens op. Dan had je in principe niets meer. We hadden gelukkig eten uit de tuin. In de oorlog mocht je ook geen radio hebben. Iedereen moest zijn radio bij de Duitsers inleveren. Achter de deur hadden we een bijenkast. Mijn vader had onze radio daarin verstopt. Af en toe haalde hij de radio eruit en zo konden we toch stiekem naar Radio Oranje luisteren. Je hoorde uitzendingen van koningin Wilhelmina, uitgezonden vanuit Engeland.

Bij ons in de straat waren twee vliegtuigen neergestort. Ik was nieuwsgierig en ging kijken. Op straat zag ik dat er een parachute aan een boom hing. Mijn vader haalde hem uit de boom, en een naaister heeft later nog van de stof een jurk voor mij gemaakt. Uit een van de vliegtuigen heb ik een blikje water gepakt. Jaren heb ik dat bewaard. Op een gegeven moment was het doorgeroest, en toen liep het water weg. De soldaten uit de vliegtuigen heb ik niet gezien. Ik heb wel de vorm van een soldaat als een afdruk op de grond gezien. Ik vond op dat moment niet eng; ik was nog jong en dacht er niet over na.’

Hoe was het vlak na de oorlog voor u?
‘Toen de oorlog afgelopen was, volgde nog een bombardement op de Demer in Eindhoven. Ik zat net op de mulo in Eindhoven. De vader van het meisje dat in de klas naast mij zat, had de bombardement niet overleefd. Je hoorde helemaal vanuit Waalre de vliegtuigen en het vallen van de bommen. Je hoorde dat echt heel goed. Na de bombardement durfden Eindhovenaren niet te slapen in hun eigen huis. Ze konden bij ons in de gang de nacht doorbrengen. We gaven onderdak aan drie echtparen. Eén echtpaar had een bloemenzaak. Een ander had een slagerij en ik weet niet wat het derde echtpaar had. Ze hadden wel een kind bij zich. ’s Morgens vertrokken ze weer. Ze kregen van onze vader een zakje aardappelen mee, want die hadden we genoeg. Dat kwam omdat we een grote tuin hadden, waarin we van alles verbouwden. We hadden fruitbomen, aardappelen, groenten en veel dieren. Voor de bloemist heb ik later nog geholpen met het verkopen van oranje bloemen.

In september 1944 zag ik ook Duitsers met een witte vlag. De Britse soldaten hadden ze te pakken gekregen en namen ze mee. Deze Duitsers hadden zich overgegeven. Dat betekende dat de oorlog voorbij was. Daar was ik blij om.’

Archieven: Verhalen

‘Iedere dag als wij uit school kwamen, moesten we onze koe uitlaten’

Luuk en Abel van basisschool de Wilderen in Waalre zijn te gast bij Jo van der Meeren (1932). Als iedereen wat te drinken heeft en een lekkere koek, kan het interview beginnen. In de oorlog woonde meneer Van der Meeren in Veldhoven, en aan de kinderen vertelt hij over die tijd.

Hadden jullie dieren in huis of in de tuin?
‘Mijn twee oudste broers van 20 en 18 moesten eigenlijk naar Duitsland om daar te gaan werken voor de Duitsers. maar dat wilden zij niet. Ze zijn toen ondergedoken bij een boer in Knegsel, heel erg achteraf. Overdag gingen ze daar werken, ze kregen er ook eten en bleven in de stal slapen. Maar niemand had genoeg eten. Een van mijn broers zei dat we een koe moesten kopen. ‘Een koe kopen’, zei mijn vader, ‘dat kan toch niet!’ We hadden wel een klein stalletje, maar geen wei. Dan heb je geen voer voor een koe. Maar de koe kwam er toch en als wij uit school kwamen, moesten we de koe ‘uitlaten’, dat wil zeggen: wij liepen met die koe langs de rand van het pad, zodat ze gras kon eten. Ik vond dat niet leuk. Maar achteraf was het een heel goed idee, want van de melk maakten wij zelf boter en we hadden altijd genoeg melk om te drinken.

We hadden een groentetuin, fruitbomen en we verbouwden zelf aardappelen. Ook hadden we kippen, varkens en konijnen. Twee keer per jaar werd een varken geslacht. Ook de kippen en konijnen werden uiteindelijk geslacht. Ik heb nooit honger gehad in de oorlog.’

Wat heeft u meegemaakt tijdens de bevrijding?
‘Ik heb gezien dat de verzetstrijders de NSB’ers oppakten en naar het gemeenschapshuis brachten. Daar werden ze opgehaald en naar de gevangenis in Vught gebracht. Ook zag ik Duitse soldaten vluchten. Ze kwamen uit België na het Ardennen-offensief. Sommige zaten in vrachtwagens, anderen waren met de fiets of te voet. Een Duitse soldaat wilde met een vrachtwagen meerijden, maar niemand stopte om hem te laten instappen. Uiteindelijk pakte hij een granaat en hield die in de lucht. Toen stopten ze wel voor hem…

Wij hadden op ons erf een stenen schuurtje en daar maakten de Engelse soldaten hun keuken in. Hier kookten de koks van het Engelse leger iedere dag voor de militairen. Er stond een hele rij Engelse legervoertuigen op het zandpad naar ons huis. Daar sliepen de soldaten in. Iedere ochtend maakte ik een grote bak water warm voor die soldaten, zodat ze zich konden wassen met warm water. Dat vonden ze geweldig en in ruil daarvoor kreeg ik stukken echte zeep. De zeep die wij in de oorlog hadden was surrogaatzeep, die bleef op het water drijven. Toen ik dat aan de Engelsen liet zien, moesten ze lachen en gaven ze mij echte zeep!’

Contact


Heb je een vraag aan ons? Wilt u meedoen als verteller, als basisschool, of een bijdrage leveren door een interview te begeleiden? Neem contact op, we helpen graag verder.

Christine: +31 6 816 834 18

NL41 TRIO 0254 753892