Archieven: Verhalen

‘Ik help deze vrouwen om hun droom te realiseren’

 

 

Op school in de spreekkamer van Montessori Kindcentrum Oostzanerwerf  in Amsterdam-Noord wordt Samar Shaalan geïnterviewd door Daisya, Angel, Dienyo  en Adam. Mevrouw Shaalan is geboren en opgegroeid in Libanon, een klein land dat grenst aan Israël en Syrië.

Kunt u iets over uw familie vertellen?
‘Ik ben in 1958 geboren in Beiroet, in Libanon. Ik kom uit een groot gezin van negen kinderen. Ik was de oudste dochter. Toen ik 19 jaar was, overleed mijn vader heel plotseling op jonge leeftijd. Een hele lieve man. Dat was echt een drama en grote paniek voor ons allemaal.’

Hoe was het op school in Beiroet?
‘Mijn school heette El Adab. In het Arabisch betekent dat  ‘goede moraal’. Ik zat op deze school van jongsafaan. Van de voorschool zeg maar, totdat ik naar de universiteit ging. Dus de basisschool en middelbare school, waren één school.’

Wat voor werk deed u in Libanon?
‘Ik had verschillende banen vroeger. Ik was wiskundelerares en ik gaf bijles Engels. Later werd ik secretaresse van de directeur van een heel groot bedrijf. Daar verdiende ik meer geld. Dat was na mijn vader’s overlijden. Ik moest toen helpen het gezin te onderhouden.’

Wanneer kwam u naar Nederland en hoe vond u het hier?
Ik was rond de 32 jaar toen ik op bezoek ging bij mijn vriendin, die in Nederland woonde. Wat me opviel waren de kleine auto’s en ik vroeg me af waarom hier geen grote auto’s zijn. In Libanon heeft iedereen een grote auto. Daar is benzine heel goedkoop en er is geen wegenbelasting. De mensen zijn daar veel bezig met hun uiterlijk en hun bezittingen. Ze willen dat graag aan anderen laten zien. Aan familie, vrienden en buren. Daarom is het belangrijk dat je er goed uitziet. Ook met mooie make-up. Ik had veel mooie kleding in Libanon en heb alles laten opsturen, want hier vond ik niks moois. Hier in Nederland zijn mensen niet zo bezig met hun uiterlijk. Ze doen en dragen hier gewoon wat ze zelf willen en zijn niet zo bezig met wat anderen daarvan vinden.’

 Heeft u zelf een gezin?
‘Bij mijn vriendin ontmoette ik mijn ex-man. Hij kwam uit Irak. Ik was eigenlijk zelf helemaal niet van plan om in Nederland te blijven maar mijn man kon niet in Libanon wonen. Zo zijn we hier terechtgekomen. Mijn ex woonde al een poosje in Nederland maar van veel dingen wist hij niet hoe het werkte. Dat heb ik allemaal zelf uitgevonden. Na de geboorte van mijn tweeling kreeg ik veel last van mijn gezondheid. Ik werd invalide en kon moeilijk lopen. Ik ontdekte dat je als invalide in Nederland bepaalde rechten hebt, bijvoorbeeld het recht op een speciale parkeerplek. Dat was heel fijn, want zo hoefde ik nooit meer zo ver te lopen met de tweeling of met de boodschappen. Mijn ex-man wist niets van dat soort regelingen.

Wat doet u nu in Nederland voor werk?
‘Ik werk hier voor een stichting ‘De Vrouwenbazaar’. Ik help vrouwen met een migratieachtergrond. Of ze net in Nederland zijn aangekomen, of hier al een hele poos wonen, ze krijgen hulp over alle regels en gebruiken. Niet iedereen kent of snapt ze, zoals ik dat ook meemaakte toen ik invalide werd. Daarnaast help ik ook vrouwen die bijvoorbeeld een eigen winkel willen beginnen; een bakkerij of een nagelstudio. Als je hier net bent, dan weet je niet goed hoe je dat moet aanpakken. Bij welke instanties je moet zijn voor hulp. Waar je moet beginnen. Ik help deze vrouwen om hun droom te realiseren.’

Archieven: Verhalen

‘Na twee weken kwamen we uiteindelijk aan op Schiermonnikoog’

Het is buiten warm. Gelukkig heeft Miep Rutger-Visser (89) een verfrissend drankje klaar staan voor Thijmen, Jeffrey en Tobias van de Inspecteur Boelensschool op Schiermonnikoog. Mevrouw Rutger woont een deurtje verder van de boerderij waar zij met haar ouders als jong meisje in januari 1945 naartoe vluchtte. Ze volgt het wereldnieuws nog altijd op de voet en benadrukt dat de vrijheid van nu een groot goed is.

Waar woonde u in de oorlog?
‘Ik woonde de eerste jaren van de oorlog in Rotterdam, op de Mathenesserdijk vlak bij de Schie. Daar ging ik altijd visjes vangen. Ik zat er op een school met wel 55 andere kinderen in één klas. Aan het begin van de Hongerwinter waren de winkels in Rotterdam leeg. Er was geen eten meer te koop, geen brood, geen aardappels meer. Alles was op. Toen zijn we naar Den Haag gegaan, maar daar was ook alles op en in Amsterdam bij mijn tante ook. Ik had honger en mijn moeder helemaal, die was heel mager. Dus we moesten naar het noorden, naar mijn grootouders. Zij hadden een boerderij en daar was eten. Maar er was geen trein. Dus we gingen met een boot over het IJsselmeer. Dat was gevaarlijk, want we werden beschoten. Gelukkig liep het goed af en kwamen we heelhuids in Lemmer aan. Daar kreeg ik verse melk van de koe. Ik had vreselijke honger, dus dat smaakte heerlijk; net pudding. Via Leeuwarden kwamen we in Anjum aan. Daar stond op een toneel in een dorpshuis een groot bed waar ik met mijn zusje in mocht slapen. Na twee weken kwamen we uiteindelijk aan op Schiermonnikoog, bij mijn grootouders op boerderij Padmos. Daar was eten genoeg. Vanaf toen woonde ik hier op het eiland. Ik vond dat niet gek, want ik kende de omgeving nog van de vakanties bij mijn grootouders.’

Wat heeft u meegemaakt dat u het meeste is bijgebleven?
‘Het bombardement van Rotterdam. Ik kon uit ons raam een groot stuk lucht zien, toen het luchtalarm ging. Ik bleef eerst kijken wat er gebeurde. Mijn moeder gooide de ramen open, want dan was de luchtdruk binnen en buiten gelijk en konden de ramen niet kapot gaan. Ik stond tussen de bloempotten door te koekeloeren. En ik zag daarboven, helemaal daarboven tussen de wolken de vliegtuigen aankomen. Heel in de verte. Ze kwamen dichterbij, je kon ze horen. Steeds harder en steeds dichterbij. Opeens zag ik de bommen vallen. Dus toen ging ik, hup, naar de schuilplek bij mijn moeder. Toen het was afgelopen zag ik een klein rookpluimpje en even later was de hele lucht pikzwart. Dat hele stuk van de stad stond in de fik. Al die mensen waren hun huizen gewoon kwijt.’

Gebeurde er ook dingen die u vreemd vond toen de Duitsers in Nederland kwamen?
‘Ja, je zag ze lopen met van die uniformen en geweren. Dan marcheerden ze in kolonne door de straat. Ik stond met grote ogen naar ze te kijken. Ik vond het spannend, maar ook wel eng. Dus als ik ze zag en ze kwamen dichtbij, dan ging ik gauw naar huis, daar was het veilig. Ze bemoeiden zich verder niet met me, maar er was wel een andere sfeer.

En ik weet nog dat er Duitsers met een handkar voorbij kwamen met lijken erop. Toen het laken dat erover lag, opwaaide dacht ik: wat is dat nou? Dat had ik natuurlijk nog nooit gezien. Maar daar wen je aan, zo goed je kan. Er stonden overal van die grote ronde dingen en daar plakten de Duitsers van die papieren op. En zo vertelden ze het volk wat ze moesten doen. Want niet iedereen had een krant en naar de radio mocht je ook niet luisteren. Toen we een keertje na een vakantie weer thuiskwamen, waren mijn buurjongetjes er niet meer. Dat vond ik wel jammer want ik moest altijd erg om hun lachen omdat ze ondeugend waren. Ze piesten bijvoorbeeld vanaf het balkon in de tuin. Ze waren opeens foetsie. Ik heb ze nooit meer gezien en begreep niet waarom.’

Archieven: Verhalen

‘Wat moesten we hier met zwaarbewapende mensen?’

Theun Talsma is ver in de 80, maar dat houdt hem nergens in tegen. Als Annelie, Macy en Noah aankomen bij zijn huis op het mooie terrein van de Kooiplaats op Schiermonnikoog, komt hij na enkele minuten aan in zijn jeep. Net terug van een weekendje weg met zijn vrouw. Rustig laadt meneer Talsma de spullen uit, zonder enige moeite. Direct daarna worden de leerlingen van de Yn de Mande uitgenodigd in de keuken van de oorspronkelijke boerderijwoning en mogen ze gelijk beginnen aan het interview.

Hoe is het gegaan toen u van de boerderij naar een ander huis werd gestuurd?
‘Ja, toen waren wij nog vrij jong, 9 jaar. Kwamen die mensen uit het Scholtenhuis van Groningen. Dat waren SS’ers en SD’ers, niet van die brave broeders. Zij waren gevlucht toen de Canadezen daar al schietend aan kwamen. In Zoutkamp hadden ze vier boten gecharterd en ze zijn er met 130 man opgesprongen. Auto’s, wapens en munitie en allemaal andere spullen hadden ze bij zich, de zee op. Toen dachten ze misschien nog dat ze naar Borkum konden, maar ze kwamen uiteindelijk hier op Schiermonnikoog aan. De burgemeester en wethouder schrokken zich een hoedje. Wat moesten we hier met zwaarbewapende mensen? De Duitsers die hier zaten, wilden er ook al niks van weten. Er zaten namelijk al zo’n 700 Duitsers in de bunkers. Nou, zeiden de Duitsers uiteindelijk, stuur ze maar naar die verste boerderij daarachter in de polder, dan hebben wij er geen last van… Maar ja, in die boerderij woonden wij. Dus moesten we hals over de kop uit de boerderij: mijn ouders met ons gezin van vijf kinderen. We hebben een paar nachtjes bij de buren in de schuren en in het hooi geslapen en toen kregen we een huisje in het dorp aangeboden. Daar hebben we nog een poos gezeten.’ 

Wat deed u in de oorlog?
‘Het werk hier. We hadden de boerderij en waren altijd met beesten bezig. De Duitsers ja, die waren hier wel en die reden hier ook rond. We gingen op alle dagen naar school, behalve zondags. Dus niet zoals nu, dat is een beetje veranderd. Op de boerderrij deden we wat jullie nu ook doen, spelen. We mochten niet verder dan deze duinen (de boerderij grenst aan de duinen, red.). Daar stond een grote bord sperrgebiet, verboden toegang. Je mocht ook niet naar het strand en dat soort dingen, allemaal verboden.’

Zijn er in de oorlog ook dierbaren van u overleden?
‘Nou, dat wel. Hier zijn een aantal bommen op het dorp gevallen. Bij een jongen van school van twee klassen hoger. Die was nog op school, maar hij is toen snel naar huis gelopen, zo rond 12 uur. En toen viel er precies een bom op zijn huis. Meerdere bommen vielen er, ook vlakbij hotel Van der Werff. Ook vliegtuigen zijn er neergestort. Een is hierachter in het weiland neergekomen. Die vloog ook dwars door de sloten en prikkeldraad. Het vliegtuig vloog in brand en vier man sprongen eruit. Mijn vader is ernaartoe gelopen. En die mensen hebben nog in het keukentje gezeten. Ik zie ze nog, ik stond daar in de hoek. Dat waren Engelsen. Veertig jaar later is hier een van die piloten weer geweest. Hij vertelde hoe hij het beleefd heeft. Ze waren heel goed behandeld, zei hij.’

Hoe heeft u het einde van de oorlog gevierd?
‘Ja, dat was even later dan aan de andere kant van het water, want daar gingen de vlaggen al hoog in top. Hier werd het half juni gevierd, toen waren de laatste Duitsers hier van het eiland. Maar van de Duitsers hebben wij hier praktisch geen last gehad. De eilanders waren aardig content met die Duitsers. Ze bemoeiden zich niet met de boeren en ook niet met de eendenkooi die erbij zit. Die gingen hun eigen gang bij de kust om deze te bewaken.’

Heeft u ook nog grote spullen uit de oorlog?
‘Spullen niet zozeer, maar ik heb nog wel een map met allemaal artikelen. Hier een foto; dit zijn geen Engelsen, maar Duitsers. We staan daar. Toen ze vertrokken, hebben ze ook heel veel rommel in de duinen begraven. Kisten met zilver en goed en van alles, en hier zijn ze bezig om dat er weer uit te halen na de oorlog. Maar die Duitse soldaten waren niet zo slecht, want als hier een Engelsman aanspoelde, werd hij met militaire eer begraven. Engelse vlaggen erop, saluutschoten, alles, die hadden hier alle respect voor.’

Archieven: Verhalen

‘De Duitsers wilden de hoefijzers hebben, maar mijn vader gaf ze niet’

Tity Blom (89) wacht voor haar huis. Sem, Joshua en Maikel van de Yn de Mande stellen zich keurig voor. Mevrouw Blom raadt met behulp van hun achternaam waar ze wonen en van wie ze familie zijn. De buitenwarmte is binnen nog voelbaar als de kinderen hun vragen beginnen af te vuren. De wandelstok van mevrouw Blom rust tegen haar stoel. Zij verhaalt nauwkeurig puttend uit haar geheugen.

Is er weleens iemand die u kent meegenomen door de Duitsers?
‘Ja mijn vader, die was smid. De hoefijzers van de boeren waren in de oorlog op de bon omdat er te weinig ijzer was. Boven de smederij hingen de hoefijzers met briefjes eraan van wie ze waren, in afwachting van de paarden die de boeren zouden brengen. De Duitsers wilden de hoefijzers hebben, maar mijn vader die gaf ze niet. Hij zei: ‘Ze zijn niet van jullie, maar van de boeren. Ga maar aan de boeren vragen of je ze mag hebben.’ Ook wilde hij niet altijd met de Duitsers mee om hun paarden te beslaan. Toen ik een keer gevallen was in het prikkeldraad en met een zeer been thuis was, zag ik hoe de Duitsers mijn vader toch dwongen om mee te gaan naar het Schlei. Dat vond ik heel griezelig. Maar gelukkig kwam mijn vader tegen de avond weer thuis. Hij hoefde daar niet te blijven slapen. Ik was toen natuurlijk heel erg blij.’

Had u ook iets geheims in huis voor de Duitsers?
‘Ja, wij mochten nooit om één uur naar het toilet. We hadden geen echt toilet maar een tonnetje. Mijn vader ging daar dan zitten luisteren naar Radio Oranje. Dat wist ik als kind niet maar dat heb ik later van hem gehoord. De radio stopte hij na het luisteren in een blikken trommel en die soldeerde hij dicht. Solderen doe je om de naadjes dicht te maken. Daarbij gebruik je een staafje tin en een vlammetje. Want de radio mocht natuurlijk niet nat worden. Mijn vader begroef hem dan in de tuin, want van de Duitsers mocht je geen radio luisteren.’

Wat is het engste dat u heeft meegemaakt?
‘In de oorlog woonde ik hier vlak bij in een eilanderhuisje in de Middenstreek. We stonden op een dag allemaal naar de lucht te kijken. Naar de figuren die de vliegtuigen maakten. Dat was een mooi gezicht, allemaal dropvormen in de lucht. En toen opeens kwamen er gevechten in de lucht. Iedereen riep: ‘Naar binnen, naar binnen…’ We renden naar binnen, maar daar vlogen de ramen eruit, en hier vlogen de ramen eruit. En op de gang kwamen de dakpannen naar binnen. Ik wist niet waar ik heen moest gaan. Ik denk dat we doodsbenauwd waren. Het is net zoals nu in Oekraïne. Alles was stuk gemaakt. Alles lag op straat. Een heleboel huizen hier verderop in de straat waren kapot. Er was een mevrouw die met haar dochter op bed lag en die is dood gebombardeerd. Dat was heel erg. Gelukkig heb ik nooit iemand verloren van mijn familie.’

Archieven: Verhalen

‘Die SD’ers waren eigenlijk nog veel gevaarlijker dan de Duitsers zelf’

Dini, de vrouw van Jan Holwerda, ontvangt Ryan, Isolde en Daniël hartelijk. De leerlingen van Yn de Mande op Schiermonnikoog nemen plaats in de serre. Het is direct al duidelijk waar de interesse ligt van meneer Holwerda. De foto’s van vliegtuigen die in formatie vliegen en een prachtig model van een Duitse bommenwerper, vormen de basis voor de spannende verhalen die hij vertelt. Wat meneer Holwerda als jongen van 7 jaar in de oorlog meemaakte, heeft een onuitwisbare indruk gemaakt.

In de informatie die we vooraf hebben gekregen, stond het woord SD. Waar staat dat voor?
‘SD, nou dat is de Sicherheitsdienst. Dat waren voor een groot deel Nederlanders die vóór de Duitsers waren. Die zaten in een paar boerderijen hier op Schiermonnikoog: in de Kooiboerderij, en daar waar nu de manege is – daar heb ik ook gewoond in de oorlog, en de boerderij daarnaast. Die SD’ers waren eigenlijk nog veel gevaarlijker dan de Duitsers zelf.’

Had u ook Joden in uw huis, die ondergedoken waren?
‘Nee, er waren wel een paar op het eiland. De Duitsers die hier waren, waren tolerant. Ze wisten dat wel, maar hebben er niets mee gedaan.’

Heeft u moeilijke keuzes moeten maken in de oorlog?
‘Ik was een kind in de oorlog en dat klinkt raar maar je went daaraan. Ik was niet altijd bang.           Voor mijn ouders was het anders. Mijn ouders hadden een radio, maar die mocht je niet hebben. Dat kun je je nu niet voorstellen dat ze zeggen: je mag geen radio hebben. Mijn vader had de radio in de grond verborgen en ook wel achter de lambrisering. Er waren ook eilanders die dit doorgaven aan de Duitsers, maar de Duitse commandant wilde geen onrust op het eiland en liet dan via zijn soldaten doorgeven dat er een razzia kwam om de radio’s te zoeken. Dan had mijn vader het toestel alweer op een andere plek verstopt. Zo is die radio nooit gevonden.’

Wat at u in de oorlog?
‘Dat was eigenlijk wat je zelf verbouwde. We hadden een groentetuintje. En we hadden vaak van dat bruine brood en daar moesten we het mee doen. Boter was er niet. Maar wij hadden een boerderij en mijn ouders karnden dan de melk en zo hadden we toch een beetje boter. Voor de rest was er niet zoveel. Wij hadden bijvoorbeeld geen wit brood, jam, zout of stroop.’

Woonde u in de oorlog ook dichtbij een bominslag?
‘Ja, ik woonde in 1943 aan het Melle Grietjes pad en op 100 meter vanaf ons huis is een bom gevallen. Ik heb hier nog een foto van de krater die daardoor ontstond. Dat was de eerste bom die viel, de volgende bommen vielen op een huis verderop in de Middenstreek en op de Willemshof. Daar zijn ook mensen bij omgekomen. Ik stond met Jan Benus in de Voorstreek toen die eerste bom viel en de luchtdruk was enorm. Een grote stofwolk die ons bijna omver blies.’

Archieven: Verhalen

‘Op zaterdagavond werd een van de eilanderhuisjes gebombardeerd’

Aukje Faber-Kooistra (88 jaar) ontvangt Lieke, Rinske, Iara en Yinthe hartelijk en gastvrij in haar huis aan de Middenstreek, dat door haar man en haar is gebouwd en waar hun kinderen opgroeiden. Zelf woonde zij als kind aan de Langestreek tegenover De Stag, waar zij de oorlog heeft meegemaakt. Voordat ze naar binnengaan wijst mevrouw Faber de leerlingen van de Inspecteur Boelensschool op de witte bloesemblaadjes in de vorm van hartjes, die ieder jaar vanuit de tuin van de buren bij haar neerdalen. Ze vertelt hoe blij ze daar altijd van wordt.

Heeft u iets ergs meegemaakt in de oorlog?
‘Ik ben altijd heel bang geweest, want er kon zomaar iets gebeuren: beschietingen door vliegtuigen of een bombardement. Het was vooral voor kinderen heel angstig omdat zij niet altijd wisten of begrepen wat er gebeurde. Mijn moeder waarschuwde mij ook steeds nadrukkelijk, die was denk ik nog banger dan ikzelf. Dan zei ze: ‘Zodra je vliegtuigen hoort, thuiskomen hoor, waar je ook bent!’ Mijn vriendinnetje woonde in het huis van de dominee aan het eind van de Middenstreek. Dat was een heel eind rennen. En als er ‘s nachts onraad was kroop ik gauw bij mijn broer in bed, zo bang was ik.’

Was u bang voor de Duitsers?
‘Niet zo zeer bang voor de Duitsers zelf maar voor de vliegtuigen die overvlogen: die konden bombarderen en luchtgevechten houden. Want dat gebeurde wel. Er kwamen veel Engelse vliegtuigen over, op weg naar Duitsland om daar te bombarderen. Maar als ze onderweg besloten terug te keren, lieten ze hun bommen vallen omdat de vliegtuigen anders te zwaar waren. Daardoor zijn op Schiermonnikoog diverse bommen neergekomen.’

Als de vragen een beetje opraken en er nog ruim tijd over is, stelt mevrouw Faber voor zelf nog iets te vertellen.

Een verdrietig verhaal:
‘Wij hadden in oorlogstijd een herdershond. Dat was een vriendje van ons allemaal. Op een zondag maakten mijn broers een wandeling door de duinen. Achter de twee dennen hadden de Duitsers een groot landmijnenveld aangelegd. De hond wurmde zich los uit het touw waaraan hij vastzat en ging achter de konijnen aan. Toen hoorden ze een harde knal en eigenlijk wisten ze direct al wat er was gebeurd. De hond was dood. De Duitsers vonden het ook heel erg. Ze hebben zich verontschuldigd, maar konden er ook echt niets aan doen. Ze hebben ons een jonge herdershond teruggegeven, maar deze werd al snel ziek en ging ook dood. Er heerste een hondenziekte op het eiland. Nu hadden we weer geen hond. Totdat een van mijn broers een afgekeurde politieherdershond vond. Dat was een grote schat, die we gelukkig heel lang hebben gehad.’

Een stoer verhaal:
‘Mijn oudste broer durfde alles. Hij had bovenop het grote duin, naast het huis waar dokter Floor woonde, een eenmansgat gegraven, dat is een gat waar je precies in kunt staan. Het was aan het einde van de oorlog. In het Strandhotel en in Elim verbleven de Duitsers en hij wilde zien of ze gebombardeerd of beschoten gingen worden. Een beetje wraakzuchtig… maar dat zeg ik zachtjes.’

Een indrukwekkend verhaal:
‘Aan het einde van de Langestreek stonden drie oude eilanderhuisjes. Op een zaterdagavond was er in een van de huisjes verjaardagsvisite toen er een bombardement kwam. Daar zijn heel veel mensen bij omgekomen. Op zondagmorgen zei mijn vader: ik wil wel even gaan kijken hoe erg de schade daar is. Mijn vader was glaszetter en moest overal glas leveren. Ik was een nieuwsgierig kind en zei tegen mijn vader: ik wil wel graag mee. Het zijn misschien dingen die kinderen beter niet kunnen zien, maar mijn vader vond het goed. We hebben er toen samen hand in hand bij staan kijken. Ik ben dat nooit vergeten.’

Eten in de oorlog:
‘Eten was altijd schaars. Iedereen had een tuintje bij huis. En mijn vader ging regelmatig met een koffer naar Dokkum, naar een oude schoolvriend die een boerderij had. Daar vulde hij de koffer met tarwe die natuurlijk vreselijk zwaar was en die hij zelf de dijk niet opgesjouwd kreeg. Hij vroeg eens aan een jonge Duitser hem te helpen. ‘Ik ben een stuk ouder dan jij’, zei hij. En de Duitser hielp hem zonder te controleren wat er in de koffer zat. Anders zou de tarwe waarschijnlijk in beslag zijn genomen. Hij had daar steeds geluk mee. Het tarwe werd op het eiland naar de bakker gebracht waar het gemalen werd. Wij kregen dan geregeld brood en meel waar mijn moeder heerlijke dikke pannenkoeken van bakte die zij in punten sneed, puntpannekoek!’

Archieven: Verhalen

‘Die man zei dat we binnen 1,5 uur onze boerderij moesten verlaten’

Hielke, Menno en Maurits interviewen Auke Talsma over zijn herinneringen aan de oorlog. Meneer Talsma was pas 2 jaar toen de oorlog begon, maar hij kan desondanks nog veel vertellen over die tijd. De leerlingen van de Inspecteur Boelensschool op Schiermonnikoog luisteren aandachtig naar zijn verhalen.

U woonde op de Kooiboerderij, hoe was dat?
‘Er was een boerderij, een paar kalverhokken ervoor en een hele grote schuur. Wij hadden in die tijd vijftien koeien en de eendenkooi. Er was geen schelpenpad of verharde weg naar het dorp, alleen een graspad. En wat nu de verharde weg is, dat was een karrenspoor waar je de melk naar de melkfabriek bracht. We leefden daar als God in Frankrijk. De leeuweriken zongen het hoogste lied en de weilanden in die tijd hadden alle kleuren. Er groeiden veel boterbloemen, pinksterbloemen en orchideeën. En als wij dan in die weilanden kwamen, lag het er bezaaid met kievitseieren.

Tegen het einde van de oorlog kwamen Theun en ik eens terug van school en zagen een auto rijden, met een man erin. Dat vonden wij zo vreemd, wat moest hij nou bij onze boerderij? Deze man bracht een brief met de mededeling dat we binnen 1,5 uur de boerderij moesten verlaten. Mijn moeder had net het eten klaargemaakt, we stonden op het punt om aan tafel gaan. Mijn vader zette gauw het paard voor de wagen en wij legden spullen op de wagen. En zo zijn we eerst naar de buurman gegaan. Maar zijn vrouw verwachtte net rond die dagen een baby dus wij konden daar niet blijven. Wij waren met z’n zevenen. Mijn vader is toen naar het gemeentehuis gegaan en heeft gevraagd of er ook een oplossing was voor ons. En zo zijn wij aan het huis aan de Reeweg gekomen, waar Jan Harthoorn nu woont. In dat huis hebben wij de tijd doorgebracht toen de SS en de SD onze boerderij bezetten. Het was de schrik van ons leven.

Daarna kwam mijn vader dagelijks met nieuwe berichten thuis. Hij mocht wel de koeien (buiten) melken, maar niet op het erf komen. Na het melken moest hij wegwezen. De koeien werden nog met de hand gemolken. En terwijl mijn vader zat te melken, stonden de Duitsers op appél. Mijn vader luisterde goed als die namen werden opgenoemd. Dan ging hij daarna die namen aan anderen doorgegeven, in de hoop dat zij daar wat mee konden.’

Hoeveel Duitsers waren er op de boerderij?                                                                                           ‘Er kwamen 125 man vanuit Groningen via Zoutkamp naar Schiermonnikoog. De Duitsers op het eiland waren allemaal vriendelijk en gewoon, dat was geen probleem. Als wij aan de weg speelden en zij kwamen met een kar uit het dorp, dan kregen we wel eens zo’n Duits brood. Dat vonden wij geweldig. Er waren soldaten die thuis natuurlijk ook kinderen hadden, dat waren dienstplichtigen. Maar wat op de boerderij kwam aan het einde van de oorlog, dat was niet best. Dat was de SS en de SD. En dat waren de grootste boeven van Nederland, dat waren echt moordenaars. Ze hadden van de Joden ook veel spullen geroofd en meegenomen op hun vlucht.’

Hoe ging het met de Duitsers op de boerderij?
‘De Duitsers hielden zich wel koest op de boerderij. Ze hadden in de eendenkooi een grote barak gebouwd. Er zat ook een groep bij het dijkje dat rond de eendenkooi lag. Daar hadden ze hutten in gebouwd. Zij kwamen in het voorjaar toen alle bomen in blad waren, dus ze hadden goede camouflage. Ze dachten; als de Engelsen komen, dan zien ze uit de lucht een bos. Dus ze zaten liever in de eendenkooi dan op de boerderij. Vanaf de hoge bunker hadden ze het geschut gericht op de kooiplaats. Zodra de SS of SD rottigheid zouden uithalen konden ze onmiddellijk beschoten worden. Dat was allemaal in die tijd al geregeld door de rest van die Duitsers.

Ze hadden ook twee afgerichte honden bij zich. Die liepen bij de schuur op en neer. Hele grote herdershonden… levensgevaarlijk. Uiteindelijk is er een Nederlander, verkleed als Canadees, naar de boerderij gekomen en die heeft gezegd dat ze mee moesten naar Zoutkamp en dan vandaar naar Borkum konden gaan. Maar dat was een list. Toen zijn ze in Zoutkamp gevangengenomen en gefouilleerd. Ze vonden ook allemaal plattegronden en tekeningen van de schatten die begraven waren en daar hebben ze toen later naar gezocht.

Later, toen ik met Paul Harthoorn werkte bij de dienst der domeinen, waren wij een keer in de eendenkooi bezig. Ineens zei Paul: ‘Ik weet niet waar ik hierop steek met mijn schep’. We groeven voorzichtig verder en toen kwam er legerjas tevoorschijn. In die jas zat een fles en die was gevuld met 4000 gulden. Ik heb kopieën van dat geld en de fles is eerst door Henk Koning bewaard en later naar een museum gegaan. Dat geld was niets meer waard, maar wel leuk om te zien.

Toen wij terug op de boerderij kwamen, was die niet meer te herkennen. De woonkamer waar mijn moeder dan en wij alleen zondags mochten zitten, de ‘deftige kamer’, daar hadden zij een kachel neergezet waar voor 125 man op gekookt kon worden. Die muren waren helemaal zwart van de rook. De ramen hadden ze dichtgesmeerd met boter zodat je niet naar binnen kon kijken.’

Archieven: Verhalen

‘In de krant zagen we een advertentie uit Nederland, die cultuur trok ons’

Het is even zoeken in Best om het huis van May Garcia huis te vinden. Het is een heel mooi modern huis en mevrouw Garcia wacht al op Tessa, Geza, Job en Femke van basisschool Strijp Dorp. Ze heeft speciaal voor deze gelegenheid cake in huis gehaald, gemaakt door een sociale keuken waar ze vrijwilliger is. Ze is wel kinderen over de vloer gewend want ze heeft vier kleinzonen en die zitten ook zo samen op de bank. Mevrouw Garcia kwam in 1970 op 21-jarige leeftijd vanuit de Filipijnen naar Nederland.

Wat zijn uw leukste herinneringen aan uw geboorteland?
‘Op zondag gingen we met de hele familie en het personeel naar het zwembad, en ook gingen we dan lekker eten. We mochten altijd vriendjes meenemen. Soms waren er wel vijftig man. In de hete zomers gingen we in het weekend naar de bergen.’

Hoe was om naar Nederland te gaan?
‘Ik kwam voor het avontuur. Ik werkte met drie vriendinnen op de Eerste Hulp in een ziekenhuis in Angeles City, het was er niet druk. In de krant zagen we een advertentie uit Nederland waarin ze personeel zochten. Die andere cultuur trok ons, andere mensen leren kennen en reizen… Met 57 meisje kwamen we met het vliegtuig aan. We hadden nog nooit gevlogen, dat was best spannend.’

Heeft u iets meegenomen uit de Filipijnen?
‘We mochten niet veel meenemen in het vliegtuig, 20 kilo maar, dus alleen wat foto’s van mijn jeugd, mijn diploma en wat make-up, en ook kleren die te dun waren voor Nederland. In Manilla was het 36 graden toen we in maart vertrokken, in Nederland was het koud en donker.’

Werd u buitengesloten?
‘Nee, we waren geliefd en iedereen was dol op ons. We hadden veel vrienden en bij hun ouders waren we ook welkom. Ik heb me dus nooit buitengesloten gevoeld, ik voelde me welkom. Dat is anders dan nu. Hier kon ik de ic-opleiding doen in het ziekenhuis. Dat was pittig, maar het is gelukt. Elke dag liep ik vanuit de verpleegsterflat naar de Technische Universiteit Eindhoven om Nederlands te leren. Dat was best moeilijk, maar omdat we al Engels spraken, ging het wel.’

Wat vindt u fijn aan Nederland?
‘De vrijheid is hier fijn en de wisseling van de seizoenen. Na drie jaar ben ik nog teruggegaan naar Angeles City, maar inmiddels had ik hier een man ontmoet en daarom verlengde ik mijn contract met nog eens twee jaar. Mijn ouders in de Filipijnen waren best welvarend, maar ze hadden niet genoeg geld om mijn opleiding te betalen. Dat is fijn aan Nederland, dat dat hier wel kan. Toen mijn broer kinderen kreeg, heb ik een deel van mijn salaris aan mijn neef afgestaan zodat hij kon studeren, dat is onze cultuur.’

Archieven: Verhalen

‘In Eindhoven was er destijds bijna niemand die Spaans sprak’

Dylana, Just en Vera hebben een lokaal van hun school, obs Strijp Dorp, een beetje huiselijk ingericht. Enrique Fernandez (77 jaar) komt namelijk langs om zijn verhaal te vertellen. Hij is in 1964 vanuit Spanje naar Nederland gekomen om hier te werken, hij was toen 18 jaar. De drie kinderen gaan hem vandaag interviewen. Ze zijn benieuwd wat hij ervan vond om zijn land te verlaten en naar Nederland te gaan.

Hoe voelde u zich toen u uit Spanje wegging?
‘Verdrietig, omdat ik mijn vaderland verliet en ook mijn familie. Omdat ik alles verliet wat ik had. En je hebt een onzekere toekomst, je weet niet waar je terechtkomt. Maar vooral het verlaten van mijn familie was zwaar. Stel je voor dat je nu zou vertrekken en je vader en moeder hier zouden blijven…’

Hoe was de reis hierheen?
‘Ik ben eerst naar België gegaan. We konden daar alleen geen werk vinden. De Spaanse en Belgische regering hadden namelijk de afspraak gemaakt dat mensen die kwamen werken, een werkcontract moesten hebben. Dat hadden we niet want wij kwamen als toeristen. Op een gegeven moment ontmoetten we een Spanjaard die een taxibedrijf had. Hij zei tegen ons: ‘Als jullie werk willen, in Eindhoven bij Philips kun je zoveel werk vinden als je maar wilt. Ik breng jullie ernaartoe. Als je geen geld hebt, hoef je de rit niet te betalen. Als je dan eenmaal bij Phillips geld verdiend hebt, kom je een keer terug en betaal je mij.’ Het was een aardige man. We zijn toen hier bij Phillips terechtgekomen, en het bedrijf heeft voor ons werk en een pensioen geregeld. Later hoorden wij dat die taxichauffeur door Phillips was ingehuurd om mensen naar hier te halen. Vanuit Luxemburg, België of waar dan ook… Hij kreeg geld van Phillips voor elke persoon die hij aandroeg, dus hij heeft dubbel betaald gekregen. Wij hebben hem betaald en Phillips dus ook.’

Hoe voelde u zich toen u in Nederland aankwam?
‘Vreemd. Ik kon geen Engels, en de mensen spraken hier geen Spaans. In Eindhoven was er destijds bijna niemand die Spaans kon. Ik kon dus met niemand praten. Verder waren er niet echt moeilijke dingen. De Nederlandse cultuur verschilt niet zo van de Spaanse. Toen ik voor het eerst naar de markt ging, vond ik het wel heel vreemd dat mensen met hun vingers rauwe vis gingen eten. In het begin vond ik het smerig, maar nu vind ik het superlekker. Verder vind ik de bergen in Spanje heel mooi. Dus ik vond het maar niks dat hier alles zo vlak was. Het is ook wel fijn dat het vlak is, maar in de bergen lopen is heel mooi.

In 1969 heb ik samen met andere jongens een Spaans centrum opgericht. Er werkten zo veel Spanjaarden bij Phillips. We draaiden elke maand een Spaanse film en we hadden een dansavond. Verder hadden we een voetbalclub. We speelden in een competitie tegen andere Spaanse clubs van over heel Nederland. We waren zo goed dat we ook speelden tegen PSV in het PSV-stadion. Dat soort dingen zijn er nu niet meer, het is nu veel beperkter.’

Gaat u nog wel eens naar Spanje?
‘We gaan nog een of twee keer per jaar terug. In Spanje hebben we een huis. We bezoeken dan wel familie, maar het is niet speciaal voor familiebezoek. We nemen altijd veel Spaans eten mee terug. We bestellen in Nederland ook eten uit Spanje dat je hier niet kunt krijgen. Spaanse worst bijvoorbeeld, dat vinden we lekker, of Spaanse ham.’

Bent u nu gelukkig?
‘Ik ben altijd een gelukkig mens geweest. Ik heb een geweldige vrouw en hele leuke kinderen. Ze hebben allebei gestudeerd, gebruiken geen drugs, geen rotzooi. Dus ik heb geen reden om ongelukkig te zijn.’

Archieven: Verhalen

‘Ik moest voor 2,50 gulden in één uur zestig jassen strijken’

Noah, Rosalie, Thijs en Loes hebben zin in het interview en praten honderduit in de auto. De leerlingen van basisschool Strijp Dorp worden heel hartelijk ontvangen door Bekir Altmis (1964) en zijn vrouw Esra. Ze krijgen Turkse thee en op tafels staan stukjes vers brood met sesamzaad en Turks fruit. Meneer Altmis vertelt dat dat laatste erg lekker is en lachend voegt hij eraan toe dat hij niet de film bedoelt. Hij is geboren in Turkije, en kwam in 1990 naar Nederland.

Hoe kwam u naar Nederland?
‘Ik vloog met het vliegtuig eerst naar Frankrijk. De reden dat ik naar Europa vertrok, was dat vlak voor de Golfoorlog mijn vader overleed. Ik moest toen voor mijn moeder en mijn drie zussen gaan zorgen. Het is een oude traditie dat meestal de zoon voor de ouders zorgt, vanuit het geloof en ook vanuit respect. In Turkije was er in die periode weinig werk in het toerisme.

In Frankrijk was het moeilijk voor mij om te praten met anderen. Ik sprak wel Engels, maar dat doen de Fransen weer minder. Ik wilde weg, maar dat mocht eigenlijk niet van de politie. Ik heb toen een auto geregeld en aan de douane verteld dat ik twee dagen naar Amsterdam ging. Ze dachten dat ik een toerist was, en wensten me een goede reis. In Amsterdam heb ik bij een dorpsgenoot gelogeerd. Ik mocht in het bed en hij sliep op de grond. Ik kreeg werk in de confectie en moest voor 2,50 gulden in één uur zestig jassen strijken. Ik was eigenwijs en heb ander werk gezocht, en zo verdiende ik steeds een beetje meer om naar huis te sturen.’

Hoe heeft u uw vrouw ontmoet?
‘Oh, het duurt wel twee uur om daar alles over te vertellen. Ik woonde met mijn familie in Cappadocië, dat is een heel mooi en bekend toeristisch gebied, en ik werkte als dj in een discotheek. Mijn vrouw was reisleider in Turkije en zij kwam met klanten naar de disco. Omdat ik Engels sprak, kwam ik makkelijk in contact met hen. Ik was erg benieuwd naar Europa en wilde er ooit naartoe. Ik leidde ook de groep toeristen rond en kreeg telefoonnummers van hen. Toen ik de huur van het café niet meer kon betalen en ik naar Europa ging, belde ik deze mensen, maar ze reageerden niet meer zo gastvrij. Ik belde ook mijn vrouw, maar zij was op dat moment in Australië. Ik heb toen mijn telefoonnummer achtergelaten bij haar ouders en zij belde me terug…’

Zou u terug willen naar Turkije?
‘Liever vandaag dan morgen, maar ik heb mijn leven hier. Ik ben niet meer alleen, ik heb een mooie vrouw en kinderen. Sinds vier jaar hebben we daar wel een appartement. Ik woonde vroeger in een rots (rotshuis) en in die oude huizen hebben ze nu ook hotels gemaakt. Mijn moeder woont daar nog steeds. De voorkant is voor de zomer. In de winter woon je achterin de rots, je hoeft dan maar een keer per dag te stoken en dan blijft het de hele dag warm. Je hebt ook een natuurlijke koelkast, druiven en appels blijven vanwege het juiste klimaat binnen wel tot maart goed.’

Contact


Heb je een vraag aan ons? Wilt u meedoen als verteller, als basisschool, of een bijdrage leveren door een interview te begeleiden? Neem contact op, we helpen graag verder.

Christine: +31 6 816 834 18

NL41 TRIO 0254 753892