Archieven: Verhalen

‘Die avond aten we gekookte zeemeeuw… heel vies!’

In haar woning vol eigengemaakte kunst en herinneringen ontvangt Trees Janssen-Oeverhaus (1929) Olive, Noamy en Eugena. De leerlingen van basisschool de Wilderen in Waalre hebben hun vragen goed voorbereid en het interview kan van start gaan.

Waar woonde u in de oorlog?
Ik ben geboren in 1929 in Amsterdam, in de Rivierenbuurt. Ik was dus 11 toen de oorlog begon, net zo oud als jullie nu zijn. In de Rivierenbuurt woonden veel gegoede Joodse mensen. Wij woonden op drie hoog, dat was normaal in Amsterdam. En beneden ons, een verdieping lager, woonde een Joods gezin met kinderen van mijn leeftijd. Zij heetten Effi, Hetty en Maurice. Wij speelden met elkaar. Na school waren wij altijd buiten te vinden op de straat voor ons huis. Daar gingen alle kinderen heen. Maar toen kwam Hitler. Hij had iets tegen Joden. Op een gegeven moment moesten de Joden een Jodenster op hun kleding dragen en ik heb nog meegeholpen met het naaien van de sterren op de jassen van mijn vriendinnetjes. Wij hadden geen flauw idee waarom ze die moesten dragen. Op een dag werd onze straat afgezet en de NSB’ers wezen de huizen aan, waar Joden woonden. Ze werden op een pleintje verzameld, ook mijn twee vriendinnetjes. Hun vader zei tegen mijn vader: ‘Haal ons huis maar leeg, want anders gaat alles naar de NSB’ers’. Mijn vader heeft toen voorzichtig wat spullen uit het huis gehaald, onder andere deze koperen kandelaar en een kinderbestekje van mijn vriendinnetje Hetty. Dat heb ik altijd bewaard. Pas later kwam ik erachter dat de Joden zijn vergast. In Amsterdam staat een muur met daarop alle namen van de Joodse slachtoffers van de Tweede Wereldoorlog. Daar staan Hetty, Effi en Maurice ook bij.’

Hoe was het leven in Amsterdam tijdens de oorlog?
‘Wij merkten niks van gevechten en zo, maar wel dat er weinig te eten was. En er was geen licht, geen gas en geen water. Maar mijn vader vond overal wat op. Wij zijn vaak verhuisd omdat we er ieder jaar een kind bij kregen. Ik was de middelste van negen kinderen, dus ga maar na, veel monden te voeden. Toen het steeds moeilijker was om aan eten te komen, ging mijn vader op een fiets met hóuten banden naar de Wieringermeer om daar spullen te ruilen voor voedsel. Een keer had hij een zak erwten bemachtigd, maar o jee, er zat een gat in de zak en onderweg was hij de helft van de erwten verloren! We aten soms suikerbieten, soms tulpenbollen of een klein stukje witte kool. Veel voedsel was op de bon. Je kreeg bonnen van de gemeente en daar kon je brood, melk en jam mee halen. Wij kregen allemaal ons eigen potje jam en mijn zusje bewaarde haar potje net zolang, totdat iedereen zijn potje jam leeg had en dan haalde zij haar potje tevoorschijn en ging dat opeten voor onze neus…

Mijn vader was heel vindingrijk. Toen we geen licht hadden, zette hij een fiets in de kamer, en dan maar trappen… Hij verbond het achterlichtje met een draadje naar de lamp boven de tafel. Zo konden wij toch ’s avonds ons huiswerk maken. Een andere lichtbron was een schaal met water, met daarop een laagje olie en een pit, die je aan moest steken. Helaas heeft mijn zus die schaal een keer laten vallen. Dat was erg.

Het gebrek aan water lag aan de lage druk. De mensen op een verdieping lager hadden wel water en met emmertjes werd het water dan van de benedenverdieping naar ons gezin getakeld. Toen we op de vierde verdieping woonden hadden we een balkon. Daar bonden we een stukje brood aan een touwtje. Een zeemeeuw dook erop en op dat moment pakte mijn broer de zeemeeuw. Zo aten we ’s avonds gekookte zeemeeuw…heel vies!’

U bent ook nog een tijdje in de Achterhoek geweest. Waarom?
‘We waren door de honger heel erg mager geworden. Daarom had de Bond van Grote Gezinnen een actie op touw gezet, waarbij kinderen uit de stad naar het platteland mochten om aan te sterken. Wij gingen naar de Achterhoek en ik kwam in een boerengezin terecht. Er zaten daar ook veel onderduikers. Als de Duitsers eraan kwamen, moesten zij als de wiedeweerga het koren in om zich te verstoppen. Het boerengezin had een dochtertje en ik moest bij haar in bed slapen, maar dat meisje had vlooien… Ik sterkte wel aan, maar het was niet leuk daar. Ik moest steeds overgeven en toen heeft de bovenmeester (hoofdonderwijzer) ervoor gezorgd dat ik in een ander gezin werd geplaatst. Die mensen hadden een postkantoortje, een winkeltje en een maalderij en een heleboel kinderen. Daar had ik het wel naar mijn zin. Mijn broer vond het zo leuk op de boerderij, dat hij later veearts is geworden.’

Archieven: Verhalen

‘Bij ons in huis woonden twee Nederlandse agenten’

Evi, Vajen en Elaney van basisschool de Wilderen in Waalre zijn op bezoek bij Frans Tegenbosch en zijn vrouw in hun gezellige huis. Meneer Tegenbosch gaat ze vertellen over zijn jeugd in de oorlog. Hij woonde destijds in Bennekelstraat in Eindhoven.

Hoe oud was u toen de oorlog begon?
‘Ik was pas 3 jaar, daarom weet ik van het begin niet zoveel meer. Ons gezin bestond uit vijf personen, mijn vader, mijn moeder en mijn broer en zusje. Maar… wij hadden ook twee kostgangers in huis, dat waren Nederlandse politieagenten. Zij sliepen bij mijn broer en mij op de slaapkamer. Wij keken enorm tegen hen op. Ze zijn vijf jaar bij ons gebleven.

Het was moeilijk om aan eten te komen. Mijn vader liep vaak van Eindhoven naar Waalre over het oude spoorlijntje om bij boeren sigaren te ruilen tegen eten. Hij droeg een grote regenjas met heel veel sigaren eronder. Op een dag liep ik mijn vader tegemoet toen hij weer eens naar Waalre was om sigaren te ruilen. Maar wat zag ik daar: mijn vader werd gearresteerd door twee agenten. Ik schrok heel erg! Wat bleek? Het waren de agenten die bij ons in huis woonden. Dit was een neparrestatie om de aandacht van het geruilde eten af te leiden.’

Wat weet u nog van de bevrijding?
‘Er kwamen heel veel tanks aan gereden over de Onze Lieve Vrouwendijk bij Veldhoven. Ze moesten allemaal over de Dommelbrug. Eén tank was eroverheen, maar de tweede zakte er doorheen en toen draaiden ze allemaal om en gingen via de Genneperweg naar het centrum van Eindhoven. Daar stond ik met heel veel andere mensen en een vlaggetje in mijn hand. Op een gegeven moment kwam er een hele hoge Engelse officier ons waarschuwen. Wij moesten allemaal weg, want er waren Duitsers gesignaleerd, die zich hadden verkleed als Engelse soldaten en zij stonden tussen het publiek. Dat was wel spannend.

Er reed een stoomtreintje tussen Eindhoven en Valkenswaard. Daar is nu een fietspad. Dat treintje reed op kolen. Op zaterdagmorgen stopte het treintje bij het Stationskoffiehuis en dan kwamen er heel veel mensen, die de kolen van de locomotief af gingen halen om thuis in de kachel op te stoken. Dat heb ik zelf gezien.’

Archieven: Verhalen

‘Vanuit mijn bedje zag ik de eerste Duitser lopen’

Dewi, Jana en Bahar lopen door Waalre naar het huis van Mien Cox, waar ze haar en haar broer Theo mogen interviewen over de oorlog. Een van de begeleiders legt uit dat de huizen van Waalre al heel oud zijn. Zou het huis van Theo en Miens ouders er ook nog staan? Zo hebben de kinderen van basisschool De Wilderen nog veel meer vragen voorbereid voor hen.

Wat is uw eerste herinnering aan de oorlog?
‘Mijn bedje stond voor het raam in het huis waar Mien nu woont. Als ik ging staan in mijn bedje, dan kon ik door het raam op straat kijken. Op een morgen werd ik wakker en ging ik staan. Ik dacht: wat zie ik nou? Ik zag een grote man lopen, met een grote helm op en een geweer op zijn rug. Hij had een dikke overjas aan. Het was al mei, maar het was nog koud. Die man liep hier door de straat, maar ik wist niet wie hij was. Mijn moeder vertelde later: ‘Het is oorlog. De Duitsers zijn er’.’

Hadden jullie genoeg te eten in de oorlog?
‘Sommige mensen hadden honger, maar wij niet. Daar zorgde mijn moeder voor. We hadden fruitbomen en mijn moeder maakte het fruit in. We hadden ook konijnen om te eten. Alles bewaarden we heel lang.

Onze hoofdonderwijzer had acht kinderen. In die tijd hadden we een zaak waar we eieren op de bon verkochten. Op een dag kwam de oudste zoon van de hoofdonderwijzer langs om eieren te halen. We hadden net gegeten, op de tafel lagen nog een paar korstjes. Toen mijn moeder even wegging om de eieren te halen, at die jongen de korstjes snel op. Hij had honger! Toen mijn moeder terugkwam en die jongen vertrok, zeiden wij: ‘Moeder, hij heeft de korstje gepakt’. Waarop mijn moeder antwoordde: ‘Ach, had dat gezegd, dan had ik hem een boterham gegeven’.’

Hadden jullie ook een schuilplek?
‘Mijn vader had wat gemaakt voor als er bommen zouden komen. We hadden een groot gat in de tuin, met van alles er overheen. Als er alarm was, moesten we met alle mensen in de grond.

Wij moesten ook altijd alles dicht doen. Alles moest verduisterd zijn, zodat de vliegtuigen niet konden zien dat hier huizen stonden. We waren wel eens bang dat ze hier bommen zouden gooien, dan moesten we hier onder het raam gaan zitten. Als het huis in zou storten, zou dit de veiligste plek zijn. We zetten ook de tafel tegen de muur.

De Duitsers hadden op een gegeven moment een soort raket gemaakt, waarmee ze van Duitsland naar Engeland konden schieten. Een V1. Die vloog hier over en kwam dan in Engeland terecht. Als we buiten aan het spelen waren en we hoorden hem overkomen, moesten we plat op de grond gaan liggen. Gelukkig hebben wij hem nooit naar beneden zien storten.’

Hebben jullie ook voorwerpen uit de oorlog gevonden?
‘De Duitsers hadden een afweergeschut tegen de Engelsen die overvlogen. Daar hadden de Engelsen wat slims voor verzonnen: een bol van zilverpapier, helemaal van linten. Die bollen gooiden ze in de lucht waardoor de Duitsers werden afgeleid. Ze wisten dan het verschil tussen de vliegtuigen en het zilverpapier niet meer. Zo konden de Engelsen mooi overvliegen. In die tijd zaten er grote lijsters hier in Waalre. Die zingt al heel vroeg in februari. Ik ben vogelliefhebber, dus daar ging ik naar op zoek. De lijsters maakten nestmateriaal van die zilveren linten, dus ik hoefde nooit hard te zoeken naar de nesten.’

Hoe was het aan het einde van de oorlog?

‘Toen ik tien jaar was, was de oorlog bijna voorbij. De Engelsen hadden Frankrijk heroverd, en kwamen hierheen met tanks. Toen we op een morgen stonden te kijken, zagen we Spitfires in de lucht. Dat zijn gevechtsvliegtuigjes. Ze vlogen hier over het huis. Even verderop stond een maaimachine, waar een paard in kan staan. De maaimachine had twee grote balken om het paard vast te houden en dat leek wel op een afweergeschut. Een piloot van een van die Spitfires dacht dat dat iets van de Duitsers was. Dus die kwam nog een keer over en nog een keer. Hij vloog er heel laag overheen en schoot op dat ding. Bam, bam, bam! De mensen die er woonden, schrokken heel erg. En er zaten grote gaten in de muur. Intussen was het vliegtuigje alweer weg.’

Archieven: Verhalen

‘Na de oorlog zat er ineens een vieze, magere man aan onze tafel’

Lenthe, Kasper en Mirthe van basisschool de Wilderen worden enthousiast ontvangen door Rosa Tegenbosch. Op tafel staat wat lekkers en de kinderen gaan samen met haar aan de grote tafel zitten. Een beetje spannend vinden ze het wel, maar het ijs is snel gebroken. Mevrouw Tegenbosch is geboren in 1937 en was nog maar 3 jaar toen de oorlog begon. ‘Ik kom uit een groot gezin met elf kinderen, van wie twee tweelingen. Ik ben het op een na de jongste kind. Wij woonden in Waalre in de buurt van waar nu de Hoevenakkers is.’


Wat weet u nog van de oorlog?
‘Ik heb geen heel akelige dingen meegemaakt en we hebben geen honger gehad, maar er was wel weinig en we konden niet naar school. Het schoolgebouw werd gebruikt door de Duitsers, later door de Engelsen. Soms vonden we tijdelijk een andere plek waar ik toch naar de kleuterschool kon, op de Markt bijvoorbeeld, in een pand waar nu de sportschool zit.

Alle mannen moesten naast de weg loopgraven maken. Loopgraven zijn kuilen waar een mens in kon liggen. Je kon ze gebruiken om te schuilen. Ik herinner me nog dat ik buiten was en dat er een Duitser fietste. Toen kwam er een vliegtuig aan, heel dichtbij en op zoek naar de Duitser. Hij zat verstopt in de loopgraaf, maar uiteindelijk heeft het vliegtuig hem toch kunnen pakken. Dat moment heeft wel indruk op me gemaakt.’

Wat was er anders tijdens de oorlog?
‘Je mocht geen radio hebben en ook geen varken. Als je die wel had en de Duitsers kwamen daarachter dan werd je gearresteerd. Maar wij hadden wel een varken, zoals bijna iedereen in de buurt, stiekem verstopt. We hadden een grote tuin waardoor we zelf ook fruit hadden.

En we moesten ’s avonds alle ramen van ons huis blinderen voor de Engelsen. Als je dat niet deed dan zagen ze vanuit vliegtuig dat er een huis stond en dan konden er bommen gegooid worden. Ik was daar niet bang voor, ik was nog klein.

En mannen moesten naar Duitsland om te werken. Er was een jongen van 18, die woonde drie huizen bij ons vandaan. Hij was opgeroepen maar dat weigerde hij en daarom had hij zich verstopt. Toen kwamen de burgemeester en Jantje Pap langs alle huizen in de straat en stonden ze ook bij ons achter op de plaats met mijn vader te praten. Ze wilden weten of wij de jongen gezien hadden. Maar hij had zich heel goed verstopt in de varkenskooi, achter het stro en het varken. Dat was wel slim.’

Hoe was het na de oorlog?
‘Ik kan me de bevrijding op 18 september nog heel goed herinneren. Tanks kwamen via de Belgische grens en Valkenswaard door Waalre. Iedereen was aan het juichen toen we bevrijd werden door de Engelsen. De tanks reden richting Veldhoven, waar ze de brug over de Dommel over moesten om naar Eindhoven te gaan. De eerste tank kon eroverheen, de tweede niet meer, toen was de brug ingestort. De tanks stonden heel lang stil in mijn staat. Uiteindelijk zijn ze omgedraaid om via Aalst toch naar Eindhoven te gaan.

Ik herinner me ook dat er na de oorlog ineens een vieze, magere man aan onze tafel zat, hij was wit van de luizen. Een dag later had hij de kleren van mijn vader aan. Pas later begreep ik dat dit iemand was die tijdens de oorlog was opgepakt en in Duitsland heeft moeten werken. Na de oorlog kwamen er tijdelijk een aantal in Waalre wonen om aan te sterken. Bij de buren waren er twee. Ik weet niet meer of ik daar blij mee was. Ik was nog zo klein. Hij kwam geloof ik uit Amsterdam of Rotterdam. Later is die weer naar huis gegaan.’

Archieven: Verhalen

‘Hij schoot de kogel tegen de muur, en die ketste zo in mijn wang’

Ties, Guus en Max van basisschool de Wilderen lopen naar het huis van Niel de Win-Coolen. Ze zijn een beetje gespannen want ze hebben veel vragen, en Matthijs die ook mee zou gaan is ziek. Ze moeten dus alle vragen met z’n drieën stellen. Mevrouw de Win-Coolen woont nu in een nieuwbouwhuis in Waalre. Ze werd in 1935 geboren aan de Molenstraat 13, maar toen de oorlog uitbrak was ze 5 jaar oud en woonde ze aan de Molenstraat 17. In de muur van dat huis zat nog lang na de oorlog een gat waar geschoten was. Haar vader wilde dat dat gat zichtbaar bleef.

Wat weet u nog van het begin van de oorlog?
‘Het was heel akelig toen de oorlog begon. Er kwamen tanks en jeeps, en er vlogen vliegtuigen over. Op een dag ging ik wandelen op het Timmereind met mijn vader, en toen hoorden we dat er een vliegtuig was neergestort. We zijn gaan kijken. De piloot zat nog in het vliegtuig, maar hij was dood. Daar mocht ik van mijn vader niet naar kijken. Ik weet eigenlijk niet of dat een Engels of een Duits toestel was.’

Hoe was het voor u in de oorlog?
‘Wij woonden met onze ouders, vier zussen en één broer in een huis met een zagerij. Die zagerij was van mijn vader die timmerman was. Tussen de houtkrullen in de werkplaats sliepen eerst Duitse soldaten die ‘s nachts hun wapens naast zich hadden liggen. Later woonden er ook Engelse soldaten. De meesten waren best wel aardig, want veel soldaten hadden thuis natuurlijk ook een vrouw en kinderen. Op de zolder van ons huis woonde een Joods echtpaar, maar dat wisten wij als kinderen niet. Wij wisten alleen maar dat we bij elkaar moesten slapen omdat er geen plek meer was op de zolder. We mochten ook nooit met andere kinderen spelen, alleen maar met elkaar en op straat. Dat was omdat niemand mocht weten dat er Joodse mensen in ons huis woonden. Als er vriendjes bij ons thuis kwamen, zouden ze misschien iets merken en dat aan hun vaders vertellen. We gingen ook maar twee uur per dag naar school, dus het was best eenzaam zonder veel vriendjes en vriendinnetjes.’

Bent u zelf ook bang geweest?
‘Als we in de schuilkelder zaten die mijn vader zelf had gegraven, vertrouwde ik op mijn ouders die zeiden dat het goed zou komen als we zouden bidden. Ik ben wel heel bang geweest toen ik een kogel in mijn wang kreeg. Die kogel kwam van een Engelse soldaat die zijn revolver aan het schoonmaken was. Hij schoot de kogel per ongeluk tegen de muur, en die ketste zo in mijn wang. Ik moest met mijn vader snel met de fiets naar het ziekenhuis in Eindhoven terwijl het heel hard bloedde. Ik vroeg steeds aan mijn vader of ik dood zou gaan, maar hij zei: ‘Nee hoor, gij wordt heel oud’. De Engelse dokter die mij daar geopereerd heeft, is later nog bij ons langs gekomen. Ook het Joodse echtpaar kwam na de oorlog nog vaak bij ons op bezoek.’

Archieven: Verhalen

‘In september 1944 zag ik Duitsers met een witte vlag’

Lara, Lotus en Leah brengen een bezoek aan Jo Venhovens-Van de Broek. Een 94-jarige Waalrese die vlakbij hun school, de Wilderen in Waalre, woont. In nog geen 10 minuten staan de dames al bij haar op de stoep. Ze worden verwelkomd met een glaasje fris, paaseitjes en koekjes. Toen de Tweede Wereldoorlog in Nederland uitbrak, was mevrouw Venhovens 10 jaar oud, bijna even oud als Lara, Lotus en Leah.

Hoe heeft u de oorlog ervaren?
‘Als het luchtalarm afging, werd ik bang. We verscholen ons in de schuilkelder, die mijn vader in de bossen vlakbij ons huis had gemaakt. De schuilkelder was ook voor onze buren. Zij woonden zo’n 50 meter verderop. Soms hoorden de buren het luchtalarm niet. Dan floot mijn vader en kwamen ze wel. Met zijn achten zaten we ons in de schuilkelder. Er lag stro in, zodat de kinderen gewoon konden slapen. De V2-bommen vlogen dan van Duitsland naar Engeland. Die hoorde je heel goed. Ik vond het heel eng, maar ik was niet bang dat ze neer zouden storten.

In de oorlog speelde ik buiten met meisjes uit de buurt. Verstoppertje, hinkelen, paddenstoelen zoeken en bramen plukken. Ik ging ook naar school in Eindhoven. In het hospitaal hadden ze geen plek meer voor ons, maar we konden wel terecht in de sigarengroothandel op de Grote Berg in Eindhoven. Vanaf de tweede klas ging ik naar school in Woensel. Dan liep ik twee keer per week van Waalre naar Woensel. Dat is twee uur heen en twee uur terug. De jongens hadden ’s morgens les en de meisjes ’s middags van half 2 tot half 5. Ik kon niet zomaar school toe lopen want ik had geen fatsoenlijke schoenen, alleen houten ‘voetjes’ met bandjes. Mijn vader kon gelukkig aan van alles komen. Op een dag had hij een zwarte lap leer kunnen ruilen, waarvan de schoenmaker schoenen voor mij maakte. Toen had ik wel fatsoenlijke schoenen. Ik heb ook eens een donkergrijze deken van soldaten gekregen. De naaister heeft daarvan een jas voor mij gemaakt. Daarin deed ik mijn plechtige communie.’

Zijn er nog spannende dingen gebeurd tijdens de oorlog?
‘In de oorlog waren veel producten op de bon. Je had bonnen voor bijvoorbeeld eten, textiel en schoenen. Om spullen te krijgen had je naast de bonnen ook een persoonsbewijs nodig. Op de distributiekaart tekenden ze af wat je had gehad. De bonnen raakten ook wel eens op. Dan had je in principe niets meer. We hadden gelukkig eten uit de tuin. In de oorlog mocht je ook geen radio hebben. Iedereen moest zijn radio bij de Duitsers inleveren. Achter de deur hadden we een bijenkast. Mijn vader had onze radio daarin verstopt. Af en toe haalde hij de radio eruit en zo konden we toch stiekem naar Radio Oranje luisteren. Je hoorde uitzendingen van koningin Wilhelmina, uitgezonden vanuit Engeland.

Bij ons in de straat waren twee vliegtuigen neergestort. Ik was nieuwsgierig en ging kijken. Op straat zag ik dat er een parachute aan een boom hing. Mijn vader haalde hem uit de boom, en een naaister heeft later nog van de stof een jurk voor mij gemaakt. Uit een van de vliegtuigen heb ik een blikje water gepakt. Jaren heb ik dat bewaard. Op een gegeven moment was het doorgeroest, en toen liep het water weg. De soldaten uit de vliegtuigen heb ik niet gezien. Ik heb wel de vorm van een soldaat als een afdruk op de grond gezien. Ik vond op dat moment niet eng; ik was nog jong en dacht er niet over na.’

Hoe was het vlak na de oorlog voor u?
‘Toen de oorlog afgelopen was, volgde nog een bombardement op de Demer in Eindhoven. Ik zat net op de mulo in Eindhoven. De vader van het meisje dat in de klas naast mij zat, had de bombardement niet overleefd. Je hoorde helemaal vanuit Waalre de vliegtuigen en het vallen van de bommen. Je hoorde dat echt heel goed. Na de bombardement durfden Eindhovenaren niet te slapen in hun eigen huis. Ze konden bij ons in de gang de nacht doorbrengen. We gaven onderdak aan drie echtparen. Eén echtpaar had een bloemenzaak. Een ander had een slagerij en ik weet niet wat het derde echtpaar had. Ze hadden wel een kind bij zich. ’s Morgens vertrokken ze weer. Ze kregen van onze vader een zakje aardappelen mee, want die hadden we genoeg. Dat kwam omdat we een grote tuin hadden, waarin we van alles verbouwden. We hadden fruitbomen, aardappelen, groenten en veel dieren. Voor de bloemist heb ik later nog geholpen met het verkopen van oranje bloemen.

In september 1944 zag ik ook Duitsers met een witte vlag. De Britse soldaten hadden ze te pakken gekregen en namen ze mee. Deze Duitsers hadden zich overgegeven. Dat betekende dat de oorlog voorbij was. Daar was ik blij om.’

Archieven: Verhalen

‘Iedere dag als wij uit school kwamen, moesten we onze koe uitlaten’

Luuk en Abel van basisschool de Wilderen in Waalre zijn te gast bij Jo van der Meeren (1932). Als iedereen wat te drinken heeft en een lekkere koek, kan het interview beginnen. In de oorlog woonde meneer Van der Meeren in Veldhoven, en aan de kinderen vertelt hij over die tijd.

Hadden jullie dieren in huis of in de tuin?
‘Mijn twee oudste broers van 20 en 18 moesten eigenlijk naar Duitsland om daar te gaan werken voor de Duitsers. maar dat wilden zij niet. Ze zijn toen ondergedoken bij een boer in Knegsel, heel erg achteraf. Overdag gingen ze daar werken, ze kregen er ook eten en bleven in de stal slapen. Maar niemand had genoeg eten. Een van mijn broers zei dat we een koe moesten kopen. ‘Een koe kopen’, zei mijn vader, ‘dat kan toch niet!’ We hadden wel een klein stalletje, maar geen wei. Dan heb je geen voer voor een koe. Maar de koe kwam er toch en als wij uit school kwamen, moesten we de koe ‘uitlaten’, dat wil zeggen: wij liepen met die koe langs de rand van het pad, zodat ze gras kon eten. Ik vond dat niet leuk. Maar achteraf was het een heel goed idee, want van de melk maakten wij zelf boter en we hadden altijd genoeg melk om te drinken.

We hadden een groentetuin, fruitbomen en we verbouwden zelf aardappelen. Ook hadden we kippen, varkens en konijnen. Twee keer per jaar werd een varken geslacht. Ook de kippen en konijnen werden uiteindelijk geslacht. Ik heb nooit honger gehad in de oorlog.’

Wat heeft u meegemaakt tijdens de bevrijding?
‘Ik heb gezien dat de verzetstrijders de NSB’ers oppakten en naar het gemeenschapshuis brachten. Daar werden ze opgehaald en naar de gevangenis in Vught gebracht. Ook zag ik Duitse soldaten vluchten. Ze kwamen uit België na het Ardennen-offensief. Sommige zaten in vrachtwagens, anderen waren met de fiets of te voet. Een Duitse soldaat wilde met een vrachtwagen meerijden, maar niemand stopte om hem te laten instappen. Uiteindelijk pakte hij een granaat en hield die in de lucht. Toen stopten ze wel voor hem…

Wij hadden op ons erf een stenen schuurtje en daar maakten de Engelse soldaten hun keuken in. Hier kookten de koks van het Engelse leger iedere dag voor de militairen. Er stond een hele rij Engelse legervoertuigen op het zandpad naar ons huis. Daar sliepen de soldaten in. Iedere ochtend maakte ik een grote bak water warm voor die soldaten, zodat ze zich konden wassen met warm water. Dat vonden ze geweldig en in ruil daarvoor kreeg ik stukken echte zeep. De zeep die wij in de oorlog hadden was surrogaatzeep, die bleef op het water drijven. Toen ik dat aan de Engelsen liet zien, moesten ze lachen en gaven ze mij echte zeep!’

Archieven: Verhalen

‘Het was middernacht en overal waren branden in Eindhoven’

Lucca, Joep, Jan en Tycho wonen in de buurt van Henk Bergmans in Waalre. De leerlingen van De Wilderen herkennen de straat waar hij met zijn vrouw woont en weten precies wie er uit de klas vlakbij wonen. Nu staat zijn huis in Waalre, maar aan het eind van de oorlog was dat aan de Lijsterlaan in Eindhoven. Toch verbleef meneer Bergmans vlak na de bevrijding ook al even in Waalre omdat het huis van zijn familie onbewoonbaar was geworden.

Wat weet u nog van het begin van de oorlog?
‘Toen de oorlog begon, was ik zeven jaar oud. We woonden vlakbij het spoor. Op een dag werd de spoorlijn geblokkeerd met allemaal wagens om de Duitsers tegen te houden. Ik ging natuurlijk kijken want zoiets maak je maar één keer in je leven mee! Toen de Duitsers toch Eindhoven waren binnengedrongen, werden er bonnen uitgedeeld voor brood en snoep. Gelukkig hadden wij niet zoveel honger want we hadden een bak met graan in de kast staan, waar we trouwens ook een radio verstopt hadden. Van dat graan konden we de bakker een brood laten bakken. Ik had ook een doos mecano waar ik mee speelde, maar jammer genoeg kon ik niet alles bouwen wat er in het boekje stond. De mecano kwam namelijk uit Engeland en ik kon het daarom niet meer krijgen. Gelukkig kon ik wel mooie treintjes bouwen.’

Heeft u wel eens moeten schuilen voor een bom?
‘Ik liep een keer met mijn broertje terug naar huis vanaf de kerk toen we een vliegtuig van de Duitsers heel laag aan zagen komen vliegen. Opeens ging er een luik open… en zagen we dat er een bom uit viel. Mijn broertje en ik keken goed waar die zou vallen en gingen achter een muurtje zitten. Daarna liepen we vlug naar huis. Volgens mij hebben onze ouders het niet eens doorgehad.

Toen we een poos geleden in Tilburg waren, hadden ze daar een projectie van vliegtuigen op een muur. Alles kwam opeens weer naar boven en ik werd weer heel erg bang. Gek hè?’

Hoe ging het aan het eind van de oorlog?
‘Bij de bevrijding was iedereen aan het juichen en de Engelse en Amerikaanse soldaten gaven chocola aan ons. Dat was heel feestelijk. We dachten dat de oorlog was afgelopen, maar dat bleek niet zo te zijn. Opeens kwamen er toch weer bommen van de Duitsers. Ik moest met mijn familie schuilen in de kelder van ons huis. We hoorden de bommen wel vallen maar wij zaten veilig. Een van de bommen viel op het achterste stuk van ons huis. De tuin achter ons huis was daardoor ook helemaal kapot.’

Wat gebeurde er nadat die bom op uw huis was gevallen?
‘Ons huis was aan de achterkant helemaal kapot. Daarom konden we daar niet meer wonen. We moesten helemaal naar Waalre lopen, waar we een paar weekjes zouden verblijven. Het was inmiddels midden in de nacht en overal waren branden in de stad toen we ernaartoe liepen. In Waalre woonden we bij een boer. Intussen zorgden onze ouders ervoor dat ons huis weer gemaakt werd, zodat we daar later weer konden wonen.’

 

Archieven: Verhalen

‘In Ankara was ik een goede student, ik wilde daar studeren’

Amilou, Liv, Liva, Dunya en Isabel van bassischool de Pinksterbloem in Amsterdam-Oost spreken met Nesrin Dokudur Öktem (1949) over haar leven in Turkije en komst naar Nederland. Ze is geboren in Ankara en woonde daar met haar ouders, zusjes en broers. In 1964 ging haar vader naar Nederland, en enkele jaren later volgde de rest van het gezin.

Hoe bent u in Nederland gekomen?
‘In 1966 verhuisden mijn moeder, mijn broertjes en zusjes en ik ook naar Nederland, naar Egmond aan den Hoef. Daar was het mooi, maar ook heel stil. Na twee jaar zijn we naar Amsterdam, naar de Wibautstraat verhuisd. Toen was er nog geen metro; die heb ik gebouwd zien worden. Twee jaar later was ik getrouwd, in 1972 werd mijn dochter geboren en in 1976 kregen we nog een zoon. Ik woon nu nog steeds aan de Wibautstraat.’

Uw vader ging in Nederland werken, had hij in Turkije geen werk?
‘Jawel, in Turkije was hij beroepsmilitair maar dat wilde hij niet meer doen. Hij is naar een uitzendbureau gegaan en als grapje reageerde hij op een baan in Nederland en toen kreeg hij hier werk aangeboden. Hij zei: ik ga twee jaar in Nederland werken en dan kom ik terug. Maar hij kwam niet meer terug, hij vond het hier geweldig. Hij zei: ik haal jullie naar Nederland. Ik vond dat helemáál niet leuk, maar ik moest mee met mijn vader en moeder. In Ankara was ik een goede student en ik wilde daar verder studeren. Ik zei tegen mijn vader dat ik wel op een kostschool wilde, maar dat mocht niet van hem. Toen we in Amsterdam woonden en ik getrouwd was, vertelde iemand mij over de moeder-mavo; dan kon je als volwassene studeren. Dat heb ik gedaan, maar toen ik dat bijna af had werd ik zwanger en kon ik het niet afmaken.’

Wat vond u van Nederland toen u voor het eerst kwam?
‘Het was mooi, groen met tulpen, maar ik vond het in Egmond aan den Hoef ook wel saai. Ik kwam uit een grote stad, maar in Egmond waren alleen maar boerderijen en paste ik op mijn zusjes en broertjes. Gelukkig verhuisden we binnen twee jaar naar Amsterdam. Turkije was toen en is nog steeds heel mooi. Het voelt niet alsof ik in een vreemd land woon want ik woon hier al sinds ik 15 jaar ben, Nederland is nu mijn land. Ik ga nog elk jaar naar Turkije op vakantie; dan ga ik naar familie en vrienden en naar mooie plekken. Maar mijn kinderen en kleinkinderen wonen hier in Nederland dus ik heb heimwee als ik in Turkije ben. Nu heb ik alles hier en ben ik een blij mens.’

Welk werk heeft u gedaan?
‘Ik heb in de jaren zeventig in de Verkadefabriek in Zaandam gewerkt op de chocoladeafdeling. Dat vond ik heel leuk en creatief werk, want ik decoreerde alle chocolade. In 1976 werd ik zwanger van mijn zoon en ben ik een tijdje thuis geweest. Na een paar jaar vroeg het tolkcentrum of ik daar niet wilde werken en dat heb ik tien jaar gedaan, vooral bij het consultatiebureau op de Polderweg, met Turkse moeders en Nederlandse artsen. Dat was ook heel leuk werk en daar heb ik veel geleerd.’

Archieven: Verhalen

‘We hoorden veel geluiden, bijvoorbeeld van een tijger of vos’

Kayser, Ridouan, Natalie en Helena beginnen wat verlegen aan het interview met Anita Kluge. Ze zijn ook al snel klaar met hun vragen. Maar daarna worden ze nieuwsgieriger naar het interessante leven van mevrouw Kluge en dan gaat het eigenlijk als vanzelf. Anita Kluge (1970) is geboren in India en kwam rond haar dertigste naar Nederland.

In welk gebied van India woonde u?
‘Ik groeide samen met mijn oudere broer en jongere broertje en zusje op in de provincie Madhya Pradesh. Bhopal is daar de hoofdstad van. Ook mijn opa en oma woonden bij ons in huis. Oudere mensen bleven thuis en ouders, ooms en tantes gingen naar het akkerland om te werken. De kinderen bleven samen met de ouderen thuis. We verzamelden ook honing.

Iedere lente repareerde we mijn vaders huis, dat gemaakt was van steen, klei en stro. Ik vond het heerlijk om met mijn voeten in het water en in de klei modder te maken. Ik nam dan een hand modder en gooide het op de muur. Met mijn handen maakte ik het daarna glad. Daarna versierden we het met tekeningen. Samen met mijn oma eten koken vond ik ook leuk. We moesten altijd ver in de jungle water gaan halen want we hadden geen water in ons dorp. In de zomer waren we hele dagen aan de oever van de rivier, lekker dichtbij het water, met andere families. Het was een leuke tijd.’

Hoe was het in de jungle?
‘We gingen altijd met een groep in de middag water halen, we mochten nooit alleen de jungle in. Ouderen gingen ook altijd samen. We hoorden veel geluiden, ook ’s nachts, bijvoorbeeld van de tijger en de vos, hyena’s heb ik ook wel gezien, net als schorpioenen en slangen. Wilde honden waren heel gevaarlijk. Wilde zwijnen waren er ook, en herten. Het water was erg schoon. Aan de oever van de rivier lagen zand en stenen. De mannen groeven een diep gat en maakten zo een soort waterput.’

Vond u het eng als u naar de jungle ging?
‘Soms kwamen er zwijnen op het akkerland. Ze groeven naar pinda’s en maakten het akkerland kapot. De mannen gingen dan met z’n allen op drums slaan, maar joegen ook op de zwijnen zodat we vlees hadden om te eten. Op een dag kwam er een tijger. Tijgers zijn heel groot. Iedereen rende weg, mensen klommen in de bomen en renden voor hun leven. Het stamhoofd, zijn naam was Pardi dada, had een groot mes en vocht met het dier. De tijger werd niet gedood, maar verwondde Pardi wel. Het heeft lang geduurd voor de wond op zijn dijbeen genas.’

Bent u hier alleen naartoe gekomen?
‘Tijdens mijn werk in India ontmoette ik een leuke Duitse man. Ik was verliefd en in 1988 ging ik met mijn man naar Frankfurt in Duitsland. Ik was nog jong, 28 jaar. Mijn man wilde meer verdienen en besloot een baan aan te nemen in Amsterdam. Toen verhuisden we hiernaartoe. Toen mijn kinderen naar de middelbare school gingen, ben ik gaan werken. Ik heb mijn master sociologie en filosofie, maar ik wilde niet in die richting werken, nu werk ik op een bso. Ik heb ook een opleiding gedaan in keramiek dus dat doe ik ook. Ik vind het fijn om hier in Nederland te zijn, ik voel me vrij hier, ik voel me hier thuis. Mijn vader en moeder, mijn broers en mijn zus en hun familie wonen nog steeds in India.

Ik wilde graag iets doen voor mijn dorp en de dorpelingen in India. Daarom heb ik geld ingezameld met het koken van eten, want dat kan ik heel goed. Met het geld konden ze een waterput bouwen in mijn dorp. Nu er een put is, hoeven de mensen niet meer ver te lopen voor water.’

Contact


Heb je een vraag aan ons? Wilt u meedoen als verteller, als basisschool, of een bijdrage leveren door een interview te begeleiden? Neem contact op, we helpen graag verder.

Christine: +31 6 816 834 18

NL41 TRIO 0254 753892