‘Langzaam werd de zee rustig, maar ik bleef erg bang’
Guus, Livia en Thomas vertellen het verhaal van Charlotte Johann
Indonesië
Guus, Livia en Thomas van basisschool ’t Karregat in Eindhoven gaan Charlotte Johann interviewen. Zij is in 1952 op 6-jarige leeftijd vanuit voormalig Nederlands-Indië naar Nederland gekomen. Wat haar verhaal extra bijzonder maakt is dat ze slechtziend is en dat ze als kleuter de reis naar het verre, onbekende Nederland alléén gemaakt heeft. Mevrouw Johann staat ze al op te wachten in de deuropening van haar knusse aanleunwoning. Prominent in de kamer staat een dierbaar voorwerp uitgestald: de koffer die ze als klein meisje bij zich had op de boot naar Nederland.
Hoe was het dat u als enige naar Nederland moest?
‘Vanaf mijn geboorte ben ik heel slechtziend. Ik ben geboren met staar, die ze toen niet konden verhelpen. Op 2-jarige leeftijd kreeg ik mijn eerste operatie in Surabaya. Dat was best wel zwaar, vooral voor mijn ouders. Laten we het nou maar doen, straks is ze helemaal blind en ziet ze helemaal niks meer, dachten ze. Ik moest van Surabaya naar Amsterdam om in Nederland te worden geopereerd, maar het lukte niet om met het gezin in één keer over te komen. Je weet als 6-jarige kind nog niet wat je overkomt… Ze zeiden me doodleuk: ‘Je gaat met de boot, onder begeleiding van lieve zusters van het Rode Kruis’. Ik werd de boot op geholpen, maar mijn ouders moesten terug. Dat is natuurlijk best wel eng. De eerste dagen was ik behoorlijk zeeziek, huilerig en hysterisch, want waar waren papa en mama? Alle mensen op de boot, inclusief het personeel, waren ontzettend lief voor mij. Ik mocht overal rondscharrelen en iedereen hield me in de gaten. Toch zielig: zo’n bijna blind kleurtje dat overal tussendoor probeert te kruipen. Ik werd echt hartstikke verwend. Op schoot, snoepje hier, knabbeltje daar. Ik vergat inderdaad mijn heimwee.
Tot we in de Golf van Biskaje kwamen. Daar heb je hele hevige stormen en toen kwam ik er eindelijk achter dat ik helemaal alleen stond. Waar waren pa en ma ? Dat was mijn eerste hele enge ervaring, want we moesten achter de patrijspoorten blijven, we konden niet naar het dek. Ik zag hele rare bewegende muren van grijs-zwart. Ik kan het je moeilijk uitleggen, maar als kind is het een nachtmerrie. Langzaam werd de zee rustig, maar ik bleef erg bang en een heel gesloten kind tot aan Amsterdam.
In Amsterdam werd ik opgevangen door vreemden. Twee vreemde mensen gingen met mij met de taxi naar Utrecht, naar het ziekenhuis, om mijn ogen te laten opereren. De lucht was hartstikke grijs en het regende ook nog. Hollandser kan het natuurlijk niet, hè. En toen werd ik in Utrecht in het ziekenhuis geopereerd. Nog een nachtmerrie ervaring…’
Daarna kwam u in een kindertehuis, hoe was dat?
‘Ik ben eerst opgevangen door ooms en tantes. Later, in maart 1953, kwamen mijn ouders naar Eindhoven. Ik ben toen met de stoomtrein naar Eindhoven gegaan. Het was heel even vreemd om mijn ouders weer te zien, maar het wende snel. We kwamen in een kamp met Indiërs en Molukken terecht, en in oktober van dat jaar zijn we naar Helmond verhuist
In februari 1954 ging ik met mijn ouders met de bus naar het blindeninstituut Grave. Het vroor dat het kraakte, ik had het koud. Ik kwam terecht in een groep van dertig kinderen, in de leeftijd van 6 tot 18 jaar. Ik was al heel erg gewend aan mijn Indisch gezin en mijn broers en mijn zussen in Helmond. Dan kom je ineens in zo’n klooster en dan moet je van alles. Ik moest wennen aan het eten, aan de kleffe witte boterhammen die ik kreeg. Ik gooide ze altijd stiekem weg in de vuilnisbak of gaf ze aan de eendjes. Daar ben ik stevig voor gestraft.
Al die kinderen moest ik leren kennen. Vriendinnetjes begonnen me te beschermen, ik was de enige buitenlander. In het begin werd ik uitgescholden, maar dat was vrij snel over. Van pesten heb ik gelukkig maar weinig gemerkt. Ik kwam in het bijzonder onderwijs omdat we als slechtzienden hulpmiddelen nodig hadden. We kregen het normale rekenen en schrijven, maar ook heel veel muziek en improvisatietoneel. Dat was wel echt heel erg leuk. Ik heb nooit een hekel gehad aan school. Ik heb wel veel heimwee gehad tot met 14e aan toe. Vaak was ik ziek, niet alleen van de griep. Vooral in de winter, dus ik heb veel school gemist. Ik heb daar de basisschool en de middelbare school gehad. Voor mijn oogstaar was geen goede bril te vinden, dus ik was altijd met een loep aan de slag. Lezen vond ik heel leuk, dat was mijn geluk. Ik heb alles op alles gezet om de leuke vakken goed in me op te nemen.’
Wat is u bij gebleven uit het koloniaal verleden ?
‘We waren Indische Nederlanders, zoals we nu genoemd worden. We spraken Nederlands en een beetje Maleis door elkaar. Mijn vader was in dienst van de Nederlandse regering. Mijn ouders hebben tot 1942 altijd goede betrekkingen gehad met de inlanders. Ze hebben weinig nadeel ondervonden van het koloniale verleden, voor hen was het allemaal romantisch en leuk. De echte inlandse bevolking werd achtergesteld met baantjes en school. Ze mochten niet naar de Nederlands-Indische school, terwijl ze net zoveel verstand hadden als de Nederlandse kinderen. Het koloniale heeft wel veel gebracht wat betreft aanleg van wegen en spoorwegen. Mijn ouders hadden twee man inlands personeel in dienst: een baboe (een kindermeid en werkster) en een wasvrouw. Zij kwamen nooit zomaar bij ons binnenlopen, er was wel een afstand. Dat was het nadeel van het kolonialisme, we werden altijd gezien als gezaghebbende. Dat was natuurlijk vaak ook zo.’
Heb je een vraag aan ons? Wilt u meedoen als verteller, als basisschool, of een bijdrage leveren door een interview te begeleiden? Neem contact op, we helpen graag verder.