Archieven: Verhalen

‘Ik werd tijdens dat bombardement in dat kastje gestopt’

Marten Wijbenga woont op een woonboot in Amsterdam-Noord. Zijn boot staat vol modelschepen en overal hangen foto’s van schepen en boten. Hij komt echt uit een schippersfamilie. In het kanaal waar hij nu woont viel tijdens de tweede wereldoorlog een bom. Het was één van de bommen die bedoeld was voor de Fokker fabriek die daar toen gevestigd was. Marten kan Maiyas, Laut, Sallie en Ayse van de Montessorischool Azalea precies laten zien waar de bom viel in het water.

Hoe voelde u zich toen de oorlog begon?
‘Nou toen was ik nog zo klein ik ben namelijk in 1940 geboren. Toen begon net de oorlog, daar weet ik eigenlijk niet zoveel van. In het begin gebeurde er ook nog niet zoveel het leven ging gewoon door.  We woonden in de Kanariestraat, dat is tegenover de Dirk van den Broek op de Meeuwenlaan. Daar woonde ik met mijn vader en moeder en twee oudere zussen. Ik was een nakomertje. Mijn vader was schipper op de pont en mijn beide zussen werkten al in een kleding atelier. Omdat mijn vader zo’n belangrijke baan had heeft hoefde hij niet in Duitsland te gaan werken wat een hoop andere jonge mannen wel moesten.’

Zijn er ook bommen in uw buurt gevallen?
‘Niet ver bij ons huis vandaan was de Fokkerfabriek. Die is in beslag genomen. Door de Duitse bezetters en die gingen daar hun vliegtuigen repareren. En die fabriek is een aantal keer beschoten door bommen van de geallieerden in juni en juli 1943. Maar ze misten allemaal en de bommen vielen op huizen. Stomtoevallig bij mij in de straat niet, maar ik weet precies waar ze wel gevallen zijn en scheelde geen haar of wij waren ook de klos geweest. We hadden een achterplaatsje bij ons huis en mijn zussen zagen daar op die dag in juli vliegtuigen overvliegen. Mijn vader zag die vliegtuigen ook maar die zag er wat uit vallen, dat waren de bommen. Ze zijn toen heel snel weer naar binnen gegaan om te schuilen. We hadden in de gang een laag kastje voor spullen, schoenen en zo. Ik werd tijdens dat bombardement in dat kastje gestopt. En ze deden het kastje op slot. Mijn ouders zaten met mijn twee tweezussen in de wc. Dat was omdat dat de veiligste plek in het huis was. Dat moet ook krap geweest zijn. Als er een bom op ons huis zou vallen dan zou die wc blijven staan en dat kastje waar ik in zat ook, dachten ze. Er zijn bij die bombardementen ruim 200 doden gevallen.’

Heeft u ook honger gehad in de Hongerwinter?
‘Ik had een hele slimme vader. Hij maakte gebruik van zijn uniform en van de pas die hij had. ’s Nachts mocht je niet op straat komen van de Duitsers maar omdat mijn vader met de pont ook ’s nachts moest varen had hij een pas; een ‘Ausweis’ noemen ze dat. Hij had niet alleen een Ausweis hij had ook nog zijn fiets, om naar de pont te fietsen. Hij ging dan na zijn werk in de nacht nog even kolen halen bij de schepen en vulde zijn fietstassen met kolen. Die kon hij dan weer ruilen voor eten. De volgende dag fietste hij dan naar de bakker op de Nieuwendammerstraat en dan gaf hij die bakker de kolen, zodat hij daarmee zijn oven kon stoken en weer brood kon bakken. Hij voer ook midden in de nacht met zijn IJveer-bootje naar een groter schip en dan had ‘ie van die grote ijzeren blikken bij zich en dan tapte hij illegaal diesel uit dat schip. En die blikken deed hij dan weer in zijn fietstassen en daarmee ging hij de boer op, naar Ransdorp, Zunderdorp en Zuiderwoude. Allemaal dorpjes om Amsterdam heen. Die hadden geen elektriciteit maar wel olielampen. Zo kreeg mijn vader wat eten, aardappelen, bonen in ruil voor olie. Hij is nooit heel ver weg hoeven gaan.’

Hoe was de bevrijding?
‘We dachten dat de oorlog afgelopen was dus om dat te vieren gingen er heel veel mensen naar de Dam toe op 7 mei. Mijn ouders ook met mij in de kinderwagen, ik was toen vierenhalf. Toen we bij de Bijenkorf waren hoorden we ineens dat er geschoten werd. Een groep Duitse soldaten schoot vanuit het gebouw De Groote Club met machinegeweren op de feestende bevolking. Mijn ouders vluchtten snel naar de Reguliersbreestraat, daar zat een ijssalon. Daar zijn we naar binnen gegaan en hebben we gewacht totdat het voorbij was. Tweeëndertig mensen werden gedood.’

 

Archieven: Verhalen

‘Na een grote razzia in de fabriek, werd mijn vader met 800 anderen op de trein naar Westerbork gezet’

In de auto op weg naar het huis van Carolien van den Berg nemen Tom, Zion, Lou en Nena nog even de vragen door en zetten ze in de goede volgorde. Mevrouw van de Berg is geboren na de oorlog maar ze vertelt het verhaal van haar vader Bob van de Berg. Het is een heel spannend verhaal. Bob was een moedige man die heel veel geluk heeft gehad als Joodse jongen in de oorlog, dat hebben de kinderen wel geleerd. Hij heeft zelf een boekje geschreven over wat hij allemaal heeft meegemaakt en daar leest Carolien uit voor.

Hoe merkte uw vader dat de oorlog begon?
‘Mijn vader woonde met zijn moeder en acht jaar oudere broer Jo in de Waalstraat. Zijn vader was al ver voor de oorlog gestorven. Wij zijn allemaal Joods. Ze hadden erg weinig geld dus om een extra centje te verdienen had zijn moeder al vóór de oorlog van hun huis een soort pension gemaakt om Duitse Joden die hun land ontvluchtte voor Hitler toen al op te vangen. Soms waren er wel tien vluchtelingen in huis erbij. Hierdoor wist Bob al op vroege leeftijd wat er met Joden ging gebeuren. Dat was niet goed. Dat zag hij aan de martelsporen die de logés op hun rug hadden als ze gingen douchen. Hierdoor ook kon mijn vader best wel goed Duits praten. Toen de Duitse bezetters in mei 1940 Amsterdam binnen reden was hij 17 jaar en hij wist dat dat niet goed was. Vanaf mei 1942 moesten alle Joden een Jodenster dragen zichtbaar op hun kleding zodat het voor de buitenwereld duidelijk was wie er Jood was en wie niet. Mijn vader was best wel ondeugend en opstandig en in de bloedhete zomer van 1942 trok hij de ster van kleding en wilde gaan zwemmen in het De Mirandabad, met al zijn niet-Joodse vrienden. Op straat komt hij een Duitse bewaker tegen die hem vraagt; wat ga je doen? Gelukkig sprak hij vloeiend Duits en kon hij gewoon doorlopen en heeft de hele dag heerlijk gezwommen. Eigenlijk heeft hij die hele regel van de Duitsers aan zijn laars gelapt en zo is hij de oorlog doorgekomen.

Is uw vader ooit opgepakt of verraden?
‘Mijn vader was werkte bij de regenjassenfabriek Hollandia Kattenburg in Amsterdam Noord. Omdat ze daar in de oorlog militaire kostuums voor de Duitsers moesten maken, kreeg hij een ‘sper’ in zijn paspoort. Met een sper werd je als Jood met rust gelaten en werd je niet opgepakt. Op 11 november 1942 kwam er toch een grote razzia in de fabriek en werd mijn vader met 800 anderen op de trein naar Westerbork gezet. Hij zat in een coupé met 7 anderen en dacht alleen maar: ‘hoe kom ik uit deze trein?’ De administrateur van de fabriek zat bij hem en zei nog:  ‘Niet doen, niet doen, dat wordt je dood!’. Maar zodra de trein wat langzamer ging bij een bocht ergens in de Veluwe, kroop hij door het raampje en sprong naar buiten. Hij viel zo met zijn hoofd op de rails en bloedde heel erg. De trein werd meteen stopgezet en mijn vader moest rennen voor zijn leven terwijl er op hem geschoten werd. Maar hij vluchtte de bossen in en ontkwam. Hij wist niet waar hij heen moest en ging naar de seinmeester bij het station. Van hem kreeg hij wat drinken en eten en stuurde hem naar de dokter voor zijn wond. Daarna ging hij terug naar Amsterdam. Ook dat was gevaarlijk. Hij zat naast een officier en als er een controle was, groetten ze zo van ‘Heil, Heil’ en zo kwamen ze veilig in Amsterdam aan. Thuis aangekomen, was zijn moeder er niet. Ze was gewaarschuwd en ook ondergedoken.’

Moest uw vader veel onderduiken?
‘Ja maar niet in Amsterdam, daar was het te gevaarlijk voor Joden. Mijn vader, Bob bedacht een heel slim spannend plan. Met een vervalst persoonsbewijs meldde hij zich om in Duitsland tewerkgesteld te worden. Wie bedenkt dat nou? Als Jood met een vals niet-Joods-paspoort naar Duitsland gaan, naar het hol van de leeuw. Hij ging er in een machinefabriek werken. Hij schreef soms een brief naar zijn moeder in de onderduik en door die brieven zijn ze Bobs moeder én later ook Bob op het spoor gekomen. !4 dagen later was Bobs moeder  vermoord in een gaskamer. Bij Bob werd ook opgehaald door een nazi. Bob had toen bloedvergiftiging en had een wond en zijn arm in een mitella. Hij zei: ‘ik kan niet mee want ik ben ziek moet elke dag naar het ziekenhuis met mijn arm, kijk hier is het nummer, bel ze maar.’  De nazi belde en omdat het klopte zei de nazi dat hij naar het ziekenhuis mocht maar wel daarna meteen terug moest komen. Ik denk en hoop dat het een Duitster was die hem de kans gaf om te ontsnappen. Bob ging meteen naar het station om te ontsnappen naar vrienden in Baden-Baden. En weer doet Bob iets gewaagds. Hij vroeg aan een Duitse officier die naast hem stond hoe laat de trein naar Baden Baden ging. ‘Daar moet ik ook naartoe’ zei de officier. En zo zat hij uren naast de Duitse officier in de trein. Als de controleur langskwam deden ze de Hitler-groet en werd er verder niet gecontroleerd.’

Wat deed Bob toen de oorlog afgelopen was?
‘Na de oorlog ging Bob terug naar Amsterdam, naar de woning in de Waalstraat waar hij met zijn moeder en de kostgangers had gewoond. Toen hij er aanbelde deden andere mensen open, die zeiden dat het huis van hen was. Hij zag het tafelkleed van zijn moeder op tafel liggen en de vrouw die de deur opendeed had het pak van mijn oom Jo aan. Mijn vader schrok en wist toen dat zijn moeder er niet was en is meteen weggegaan. Pas een paar jaar later via het Rode Kruis heeft Bob gehoord wat er met zijn moeder en zijn broer Jo en zijn vrouw gebeurd was. Ze zijn alle drie vermoord.’

Archieven: Verhalen

‘Toen de trein weer verder ging, zagen we op het perron allerlei lijkzakken’

Op een prachtige vroege lentedag fietsen Piet, Ruben en Janne van de Montessorischool Azalea naar het huis van Tiny Lammers. Ze vinden het spannend maar hebben zich goed voorbereid. Ook Tiny vindt het spannend want ook voor haar is het de eerste keer dat ze haar verhaal vertelt. Ze was 4 jaar oud toen de oorlog uitbrak en haar ouders vertelden haar nooit iets dus heel veel weet ze niet. Na een glas chocomel en het uitwisselen van hobby’s en sport stelt Ruben de eerste vraag.

Hoe merkte u dat de oorlog begon?
‘Ik ben in 1936 geboren maar het gebeurde in 1940 op 10 mei. Ik had buiten gespeeld en kwam naar binnen. We woonden in de Argonautenstraat 42-2 hoog. Het was bij ons zo je kwam via een gang in de woonkamer. Dan was daar een muur en daar hing een hele grote spiegel en daar stond een theetafeltje voor met een dienblad met daarop een theepot en kopjes. Dat werd alleen gebruikt als er visite was. Toen ik binnenkwam viel in ene dat serviesje op de grond. Er was heel veel lawaai en een enorm getril. Ik schrok me dood. Dat kwam dus door dat bombardement op Schiphol. Daar woonde we vlakbij.’

Had uw familie een belangrijke rol in de oorlog?
‘Ik was in de oorlog best wel klein en ik was ook nog eens de jongste. Mijn zus Johanna was 8 jaar ouder en mijn broer Gijs 10 jaar. Ik was dus echt een nakomertje en ze hielden me ook een beetje klein. Ze vertelden me nooit wat en er werd eigenlijk ook nooit over de oorlog gesproken thuis. Mijn vader werkte bij de Duitse Bank, hij had daar een goede baan op de administratie. Op een gegeven moment is hij lid geworden van de NSB. Tijdens het eten werd dan medegedeeld door mijn moeder; je vader is lid geworden. Maar wat dat betekende werd niet uitgelegd en er veranderde ook niet veel. Later wilden zij er ook niet meer over praten. Dus ik weet eigenlijk nog steeds niet zo veel.’

Hoe was Dolle Dinsdag voor u?
‘Chaotisch. Ineens moest je weg. Ik snapte amper waar het om ging. Mijn vader was er niet. Waar hij was, wist ik niet. Tot op de dag van vandaag niet. Mijn broer, zus en moeder moesten weg. We gingen met tram 24 naar het Centraal Station om daar de trein naar Duitsland te pakken. Het was hectisch en we wisten niet waar we naartoe gingen. De trein heeft lange tijd stilgestaan bij Diemen, want de locomotief en wat coupés waren beschoten. Toen de trein weer verder ging, zagen we op het perron allerlei lijkzakken. Bij de grens tussen Nederland en Duitsland stopte de trein weer. Toen hebben ze mijn broer geronseld. Die moest in Duitsland gaan werken. Wij kwamen terecht in Lüneburg, bij twee oude dames thuis. Mijn moeder en zus moesten daar werken in een waskaarsenfabriek, en ik ging naar school. Als de school uit was, liep ik door het bos naar de fabriek om mijn moeder en zus op te halen.’

 Wat is het spannendste wat u in de oorlog heeft meegemaakt?
‘Wat heel spannend was, was dat ik iedere dag door dat bos in Lüneburg moest om mijn moeder en zus op te halen. Ik fietste voorheen vaak met mijn moeder naar het Amsterdamse Bos op woensdagmiddag. Als zij jarig was, dan ging ik daar bloemen plukken. Toen was ik daar alleen, en dan kwam je weleens een potloodventer tegen. Dat is iemand die behoefte heeft om zijn piemel te laten zien. Bloot, onder een jas. De bedoeling is dat jij natuurlijk schrikt. In het begin vond ik het daarom spannend in het bos in Duitsland. Maar er waren daar helemaal geen mannen, want die waren allemaal aan het vechten. Dus toen hoefde ik helemaal niet meer bang te zijn. Wat ook spannend was, was toen wij teruggingen naar Nederland tijdens de Bevrijding. We kwamen toen in Groningen aan op een boerderij. Op een gegeven moment lagen we daar ook in de frontlinie, en hebben we een paar avonden in de sloot geslapen. Ook de boer. De boerderij lag net ongunstig. Er is verder niks gebeurd met de boerderij. Maar dat waren wel spannende dingen.’

Archieven: Verhalen

‘Toen die bommen vielen, zat ik met mijn moeder in de keuken’

Liv, Yasmine en Boris van Montessorischool Azalea interviewen Hans van t Veer (1936)  op een wel heel bijzondere plek. Namelijk in de viswinkel in de Van der Pekstraat! Daar zat in de Tweede Wereldoorlog de slagerij van de vader van meneer Van ’t Veer.

Wist u wat oorlog was en was u ook bang?
‘Weet je, als je vier jaar oud bent dan weet je nog niet zoveel. Er liepen in deze straat, de Van der Pekstraat, iedere dag een aantal Duitsers in uniform rond met geweren. Ik had geen idee wat er met een geweer kon gebeuren. Maar ik moest mijn mond houden. Mijn ouders waren bang voor ze. Ze zeiden tegen mij: ‘je mag niet met ze praten. En als je ze ziet gewoon doorlopen, niets vragen en niets zeggen’. Het waren volgens mijn ouders de vijanden. Maar ik wist niet wat een vijand was. Maar dat is mij in de loop van die jaren wel duidelijk geworden.’

Ging u ook naar school hier in de buurt?
‘Ja, ik zat op de Resedaschool op de Wingerdweg. Daar zaten twee scholen bij elkaar in het gebouw; de Wingerdschool en de Resedaschool.  Op een gegeven moment hadden de Duitsers de scholen ingenomen als kazerne. Toen heb ik twee jaar geen school gehad.

Had u ook Joodse vriendjes?
‘Ja, die die had ik wel. Sam, Samuel heette hij eigenlijk woonde verderop in de straat. Hierachter woonden mijn twee andere vrienden Rinus en Simon. Ik mocht trouwens nooit verder spelen dan de rotonde, want als het luchtalarm ging, en die ging wel vijf tot zeven keer per dag, moest ik meteen naar binnen. Thuis of daar waar ik voor de deur speelde bij die vriendjes. Tot dat luchtalarm afgelopen was. Wij konden niet zo vrij spelen als jullie.’

Maar Sam was dus Joods?
‘Juist. Op een gegeven moment kwam er een auto voor de deur. Sam en zijn ouders werden meegenomen. Ze namen een koffer mee. Ik vroeg aan mijn vader; ‘waar gaat Sam naartoe? ‘Sam gaat met vakantie’, zei hij. Na een paar weken vroeg ik wanneer Sam weer terugkwam, toen zeiden mijn ouders; ’die zal waarschijnlijk nooit meer terugkomen’.

Heeft u ook de Hongerwinter meegemaakt?
‘Ja, maar dat heb ik minder meegemaakt dan de meeste andere mensen omdat mijn vader een slagerij had. Aan de overkant zat de groenteboer. Daarnaast was een radiowinkel. Er was ook een kledingwinkel en een brillenwinkel. Maar die waren allemaal dicht. Want je kon met geld niets kopen. Alles werd geruild. Iedereen die een ring had ruilde dat. Daar kon je eten van kopen. Onze slagerij was ook dicht maar we kregen nog wel vlees voor de zieke mensen. En de doodzieke mensen die kregen iets meer vlees. Eens in de drie weken kreeg mijn vader vlees aangeleverd van de Duitsers. Dat kon hij voor die week verkopen tegen vleesbonnen. Maar hij sneed er altijd extra vlees en vet af voor zichzelf en om te verruilen.’

Zijn hier nog bommen gevallen?
‘Ja, hier voor de deur viel een bom en ook hier schuin achter viel een bom. En daar zijn er meerdere gevallen. Toen die bommen vielen, zat ik met mijn moeder in de keuken, want ik hoorde al die vliegtuigen overkomen. Mijn vader  is via een trap naar boven gegaan. Daar stond een kast en daar heeft hij onder gezeten. Toen het voorbij was, was het één grote witte rotzooi. Alle ruiten waren eruit geslagen, voor en achter. Alles was open en bloot. Mijn vader heeft de ramen dicht getimmerd.’

Waren er ook leuke dingen die u kon doen in de oorlog?
‘Die waren er ook wel hoor! Toen die bommen vielen, waren er overal ruïnes. Ik vond het leuk om in de ruïnes te spelen. Wat nog niet afgebroken was, braken wij wel af. Dus dat was hartstikke leuk. Ik zag ook luchtgevechten tussen twee vliegers, een Engels en een Duits vliegtuig, die op elkaar schoten. Eén gevecht was vlakbij en die Engelse piloot is boven op het dak van het volgende blok terechtgekomen. De Duitsers hebben hem weggehaald.’

 

Archieven: Verhalen

‘Als hele angstige kinderen zaten we maar te wachten wat er ging gebeuren’

Mika, Diago en Lyfke van Montessorischool Azalea gaan onderweg naar Oostzaan nog even langs het huis waar Jan van de Linden woonde tijdens de tweede wereldoorlog. Het blijkt om de hoek van school te zijn. Ze worden bij hem thuis warm ontvangen met chocolademelk en paaseitjes.

Wat kunt u zich van het begin van de oorlog herinneren?
Eigenlijk is de oorlog voor mij begonnen, voordat ‘ie werkelijk begonnen was. Door de dreiging mobiliseerde de Nederlandse regering alle soldaten die eerder soldaat waren geweest. En mijn vader was dat. Hij werd dus opgeroepen en moest met zijn groep in Velsen wonen. Ik herinner mij nog hoe ik met mijn moeder in het weekend op bezoek ging bij mijn vader. Ik vond het spannend. Met de bus en de trein en dan langs de kades met al die vissersboten. Ik vond het eigenlijk wel een avontuur. Op 15 mei was ik er weer met mijn moeder. Ik herinner mij dat ik op een heuveltje stond en van daaruit zag ik een hele stoet Duitse legerauto’s aan komen rijden. En daar stapten Duitse legerofficieren uit. Ik kon het natuurlijk niet echt begrijpen als 3-jarige, maar dat is hoe ik voor het eerst zag dat de oorlog begonnen was.’

Op welke school zat u?’
‘Ik zat op de Dr. A. Kuypersschool om de hoek van het Mosveld. Op een zaterdagmorgen, toen mijn moeder mij aan het oppoetsen was voor school, begon het huis te schudden.  Toen was het bombardement op Noord begonnen. Er werden vier klaslokalen, waaronder het mijne, van onze school geraakt. Toen zijn wij ondergebracht op jullie school in de Azaleastraat. Ik kan me nog herinneren hoe wij bij een later bombardement met alle kinderen tegen de muur aan gingen zitten, ver weg van de ramen. Alles schudde en de ramen trilden gevaarlijk. Mijn juf deed ze open om te voorkomen dat ze sprongen. Als hele angstige kinderen zaten we maar te wachten wat er ging gebeuren. Geen prettige tijd.’

 Wat merkte u van de Jodenvervolging?
‘Mijn oma woonde op de Schippersgracht vlakbij Nemo. Op een dag in 1943 was ik bij mijn oma samen met mijn tantes. Die stonden door het raam te kijken en noemden een aantal namen van Joodse mensen die langsliepen onder begeleiding van de Duitsers. Mijn oma ging uit nieuwsgierigheid naar beneden, terwijl mijn tantes riepen: ‘doe het niet’. Ze deed de deur open en toen kwamen Duitse soldaten ook bij ons naar binnen om het huis te doorzoeken of er geen Joodse mensen verstopt waren. Van al die mensen die er toen langs het raam waren gelopen, kwam er geen één meer terug na de oorlog. Dat vind ik nog steeds heel heftig.

Wat herinnert u zich verder nog van de oorlog?
‘Later in de oorlog vlogen veel Engelse bommenwerpers over Amsterdam naar Duitslands om daar bommen te gooien. Dan kwamen er s ’nachts honderden vliegtuigen overvliegen zonder lichten maar je hoorde ze wel. Een enorm gebrom. In de stad moest s ‘nachts alles helemaal donker zijn zodat de bommenwerpers niet konden zien waar de steden lagen. En de Duitsers probeerden dan met zoeklichten de hemel af te speuren om de vliegtuigen te spotten en met afweergeschut uit de lucht te schieten. De hele stad was verduisterd dus het zag er heel spannend uit. De dag erna gingen kinderen allemaal granaatscherven zoeken; een soort hobby in de oorlog. Je hoorde vaak de granaatscherven ook over de dakpannen rollen; ik kan me het geluid nog herinneren. Ik herinner mij ook nog een keer dat mijn vader mij s ‘nachts uit bed haalde. Vanuit het slaapkamerraam van mijn ouders zagen we een vliegtuig wat brandende brandstof lekte. En even later was er in de richting van Centraal Station een enorme gloed te zien. Het vliegtuig was neergestort bij de bloemenmarkt. Een andere angstige ervaring was dat mijn vader een keer helemaal overstuur naar huis kwam van een hongertocht tijdens de Hongerwinter – hij fietste helemaal naar de kop van Noord-Holland op zoek naar wat te eten. Op de terugweg werd hij met anderen staande gehouden door Duitse soldaten en gedwongen te kijken hoe die Duitsers Nederlandse gevangen gingen doodden, als straf voor een aanslag op een brug ergens in de buurt van Alkmaar. Ik weet nog dat mijn vader en moeder toen even met z’n tweeën een hele poos in de achterkamer gingen praten.’

Hoe heeft u de bevrijding ervaren?
‘Nou ja, feest overal. In de Aurikelstraat woonde mevrouw Kuyper die organiseerde toen dat de hele straat versierd werd. Ik heb eindeloos vlaggetjes gemaakt en aan een touw gehangen. Die slingers werden toen tussen de huizen gehangen. Iedereen was blij.’

Archieven: Verhalen

‘Als er Duitsers naderden floten we een bepaald deuntje’

Manus, Evie, Isaac en Reza van Montessorischool Azalea worden allervriendelijkst binnengelaten in het huis van Corrie Walter en Joop Hoogduin.  Het is om de hoek van school. De muur hangt vol met geschilderd servies en klokken. De TV met ochtendgymnastiek wordt tot zwijgen gebracht en het koffieapparaat juist tot leven. Meneer Hoogduin breekt het ijs : ‘kijk, kinderen, hier liggen alvast een paar chocolaatjes’. Er zal over de Hongerwinter worden gesproken, moeilijk voor te stellen met deze berg snoepgoed binnen handbereik!

Hoe zag een dag eruit uit tijdens de oorlog?
Joop : ’Ik was 7 toen de oorlog begon. We woonden in West, en de Duitsers kwartierden in mijn school. Dus wilde moeder weg en zijn we in 1940 naar Noord gekomen, eerst in de Latherusstraat. Het leven voelde eigenlijk normaal, net zoals voor jullie nu. Ik ging zelfs op school in het gebouw aan de Azaleastraat! Veel voetballen en buiten spelen. Als we geen wedstrijd hadden, waren we ook op de velden van de Volewijckers, toen nog op het Mosveld. We keken altijd uit naar de Derby tegen DWV.

Spraken je ouders over de oorlog?
‘Over de Duitsers werd niks dan lelijks verteld. Maar tegelijkertijd probeerden onze ouders het oorlogsverhaal van ons vandaan te houden. We mochten zelfs niet ‘mof’ zeggen van moeder; we werden ervan doordrongen dat niet alle Duitsers slecht waren. Dat heb ik trouwens ook gemerkt, toen ik en mijn broer werden gepakt voor het stelen van aardappelen uit een opslagplaats van de Duitsers op de Varenweg. Met een waarschuwing stuurde de commandant ons weg, en de aardappelen mochten we houden. Dat was dus een goeie vangst voor onze grote familie!
Kinderen konden maar beter weinig weten. Mijn vader ging bijvoorbeeld geregeld illegaal naar de radio luisteren, naar de Engelsen, of naar Willemientje op Radio Oranje. Wij wisten niet waar hij dat deed, want dan zouden we hem kunnen verlinken.’

Zijn er gebeurtenissen die je zijn bijgebleven?
‘Bij razzia’s werd het wél spannend. Als er Duitsers naderden floten we een bepaald deuntje. Zo waarschuwden we onze ooms, jonge mannen in de kracht van hun leven, die bang waren opgepakt te worden voor de Arbeitseinsatz. Ze verscholen zich dan snel onder een schuinte onder het dak. Alleen oom Henk werd ooit gepakt, maar vlak voor Duitse grens sprong hij van de trein en liep hij terug naar Amsterdam-Noord!Wat het sterkst is bijgebleven was natuurlijk het bombardement van Noord. De geallieerden mikten hun bommen op de Fokker fabriek, maar een paar afzwaaiers kwamen terecht in de wijk en op de Ritakerk.’

Wat kun je over jouw familie vertellen Corrie?
Mijn verhaal is heel anders. Ik was de jongste in een gezin met drie kinderen. Toen de armoede mijn ouders te veel werd, hebben ze mij als vierjarige ondergebracht bij een pleeggezin in Waalre, vlakbij Eindhoven. Die mensen konden geen kinderen krijgen en konden nu heel goed voor mij zorgen. Ik huilde toen ik daar werd achtergelaten. De pudding, die ik toen als troost kreeg zal ik nooit vergeten. Mijn ouders zag ik alleen gedurende de vakanties.

In Waalre woonden we op het land, met om ons heen fruitbomen en graanvelden. Ik heb dus nooit honger hoeven lijden, terwijl mijn moeder en mijn zus in Amsterdam hongeroedeem opliepen tijdens de Hongerwinter. Ik merkte weinig van de oorlog, behalve dat er wel eens een verdwaalde soldaat langs marcheerde.’

Hoe was de tijd na de oorlog?
Joop : ‘Eerst kwam de bevrijding! Het brood dat de Canadezen uitdeelden;  jaren hadden we niet zulk lekker brood gegeten. Het smaakte welhaast naar cake!Na de oorlog ben ik naar de Mulo op de Havikslaan gegaan, maar ik heb toen een stommiteit begaan: de aardrijkskundeleraar, die als Duitser al ver voor de oorlog in Nederland woonde, maakte ik uit voor ‘mof’ tijdens een sneeuwballengevecht. Ik werd toen van school gestuurd en kwam te werken op de werf van het NDSM. Dus wees nooit zo stom als ik en wees aardig tegen je docenten!

Corrie : ‘Na de oorlog ben ik nog jaren in Waalre gebleven. Pas op mijn 16e kwam ik terug bij mijn ouders in Amsterdam. Eigenlijk weet ik niet precies hoe dat zo kwam. Mijn ouders en pleegouders hebben dat onderling met elkaar afgesproken. Gevoelsmatig was er natuurlijk wel een grote afstand tot mijn eigen broer en zus… Op die manier is de oorlog heel bepalend geweest voor de rest van mijn leven.

Wat hebben jullie nog bewaard uit de oorlog?
Joop : ‘Mijn ouders hadden nog een en ander in een park begraven. Dat is nooit meer teruggevonden. Maar hier in huis zijn we tijdens een verbouwing een schuilplek tegengekomen, met kranten uit de oorlogsjaren en jassen. Jammer genoeg hebben we die weggedaan… Maar die schuilplek kunnen we jullie wel even laten zien!’

 

Archieven: Verhalen

Vermengd met suikerbiet maakte ze daar dan koekjes van’

Emma, Johnny, Sarah en Thijmen geloven het bijna niet, maar Riet de Groot is 90 jaar! Al haar hele leven woont ze aan het Duindoornplein. In haar jeugd op nummer 10, tegenwoordig op nummer 14. Het huis ligt aan het speelplein van de  Montessorischool Azalea. Ze krijgen drinken en mevrouw de Groot komt bij de kinderen zitten aan tafel, met de kat op schoot.

Hoe merkte u dat het oorlog was?
‘We merkten dat het oorlog was doordat het luchtalarm ging. We hadden op dat moment geen radio en niemand had televisie. Ik denk dat we het eerst hoorden van de buren en dat daarna het alarm afging. Vanaf het moment dat het oorlog was, gebeurde dat steeds vaker. Dan moesten we onze huizen uit rennen naar de dijk. Daar stonden toen nog geen huizen. Dan gingen we in het gras liggen en wachtten tot het over was. Na een tijdje renden we niet meer, omdat we eraan gewend waren.Ik zat op school op het Mosveld, dat was vlak bij de Fokkerfabriek. Die werd gebombardeerd door de Engelsen later. En dus moesten we ons schoolgebouw uit en de school delen met de Azaleaschool. Zij gingen ’s ochtends naar school en wij ’s middags. Ik ging veel zwemmen in het zwembad. Als het luchtalarm dan ging, werden we het zwembad uitgejaagd en moesten we de schuilkelder in. Dan stonden we daar bibberend, zonder handdoek te wachten tot we er weer  uit mochten.

Heeft uw familie  ondergedoken gezeten?
Mijn vader was half Joods, maar omdat zijn moeder christelijk was en mijn moeder ook, werd hij niet weggevoerd. Hij was actief in het verzet, maar moest door zijn afkomst extra voorzichtig zijn. We hebben een tijd een onderduiker in huis gehad. Ik sliep bij mijn zus in bed en hij sliep in een eigen bed. We waren voorbereid op wat we moesten doen als er een razzia kwam. Dan zou hij uit het raam vluchten, over het platje, naar het schoolplein. En ik zou in zijn bed gaan liggen. Een leeg bed is natuurlijk verdacht. Op nummer 8 woonde een NSB’er en we denken dat hij de onderduiker heeft gezien en ons heeft verraden. Op een nacht kwamen de Duitsers inderdaad. Of de ‘moffen’, zoals wij toen zeiden. En de onderduiker is gevlucht, zoals afgesproken. Ik was heel bang, en die avond namen de Duitsers mijn vader mee. Hij kwam pas na drie dagen weer thuis. Maar de onderduiker is veilig weggekomen en  later hebben we gehoord dat hij een nieuw adres gevonden had.’

Hoe was de Hongerwinter?
‘Tijdens de Hongerwinter was er zo weinig eten in de stad, dat  mijn broertje en ik een tijdje naar Enkhuizen moesten. Daar was meer eten te krijgen voor ons. Toen we daar de eerste maaltijd kregen, met spek erin, werden we er heel ziek van. We waren niks meer gewend. Thuis hadden we vaak bijna niets. Mijn moeder werkte bij een rijke familie in Zuid en van haar loon voor een dag werken kocht ze dan bij zwarthandelaren één aardappel. Vermengd met suikerbiet maakte ze daar dan koekjes van. Toen we een maand in Enkhuizen waren geweest kwam mijn moeder ons halen op de fiets. We zijn de hele weg teruggelopen van Enkhuizen naar Noord.’

Gedurende het gesprek springt de kat van mevrouw steeds op tafel. Hij is ziek en wil niet eten. Ze houdt hem met een spuitje in leven. Als de kinderen vragen of er in de oorlog ook huisdieren waren is het even stil. Riet zegt: ‘nee, die waren allemaal al lang opgegeten!’

 

 

Archieven: Verhalen

‘Moesten we echt uit elkaar gehaald worden?’

 Als Liv, Seth, en Damin van de Twiskeschool in het knusse huis bij Marian Schaap arriveren, staan de versgebakken brownies al klaar. Natuurlijk slaan de kinderen dat aanbod niet af! Mevrouw Schaap heeft zelf de oorlog niet bewust meegemaakt, ze in 1944 geboren.Ze vertelt het verhaal over haar zusje, dat plotseling haar pleegzus bleek te zijn. Zij is van Joodse afkomst en werd tijdens de oorlog door de ouders van Marian liefdevol opgenomen.

Hoe was het voor uw familie in de Hongerwinter?
‘Dat was heel moeilijk, mijn vader en moeder hadden vaak nauwelijks te eten. Voor mijn zus kwamen er geen voedselbonnen, omdat zij er officieel niet woonde. Soms kon je met die bonnen bij een centrale keuken wat eten halen. Alleen mijn vader en moeder kregen aanvankelijk voedselbonnen. Via het verzet kregen ze die soms in de brievenbus, als zij die weer ergens hadden gestolen. Dit deden zij voor de onderduikers.’

Wat kunt u ons vertellen over uw zus?
‘Mijn zus heeft tot de leeftijd van tien maanden bij haar biologische ouders gewoond. Op een dag kregen haar ouders het bericht dat ze met hun koffers klaar moesten staan, omdat ze door de Duitsers zouden worden opgehaald. Plotseling stond de overvalwagen voor de deur, waar ze allemaal in moesten stappen. Ze woonden destijds in Amsterdam, in een Joodse wijk. Op het laatste moment bracht mijn zus haar moeder haar naar de buurvrouw. Mijn zus is dus via de buren en het verzet bij mijn vader en moeder terechtgekomen. Zij woonde eigenlijk al bij ons sinds ze een baby was en ik ben met haar opgegroeid vanaf mijn geboorte. Voor mij was het altijd vanzelfsprekend dat ze mijn grote zus was. We waren gewoon een gezin en later kregen we er nog een broertje bij.’

Hoe kwam u erachter dat uw zus niet uw echte zus was?
‘Per ongeluk zag ik een papiertje dat op tafel lag. Ik was toen twaalf jaar oud. Daar stond een andere achternaam en ik wist niet wat dat betekende, want op school hadden we dezelfde achternaam. Ik moest er zelf naar vragen, want onze moeder bracht het niet uit zichzelf ter sprake. Eens tijdens het buitenspelen ontstond er een kinderruzie, waarbij waarschijnlijk de ouders van een ander kind hadden gezegd dat mijn zus niet echt mijn zus is en dat mijn ouders niet echt haar ouders zijn. In verwarring kwam ze thuis en onze moeder heeft toen geprobeerd het haar goed uit te leggen. Mijn moeder dacht dat het beste was om haar zelf vragen te laten stellen, wanneer zij daar behoefte aan had. Dit gebeurde alleen niet zo vaak. Tussen mijn zus en mij is er niets veranderd. Zij is bij mijn ouders gebleven tot ze trouwde en heeft ook weer een dochter, een zoon en kleinkinderen.’

 Hoe zag het leven eruit na de oorlog?
‘Er waren heel veel huizen gesloopt. Alles waar hout in zat, werd gebruikt om noodkacheltjes te stoken. Een echte kachel was destijds alleen te vinden in de huiskamer. Hier werden dan kolen in gestookt; tijdens de oorlog was er niets meer en waren de winters veel kouder dan nu. Dus overal waar hout vandaan gehaald kon worden, werd het gebruikt. Omdat ik zo jong was, weet ik niet veel van Bevrijdingsdag af, maar ik geloof dat mijn ouders ontzettend blij en opgelucht waren.’

Kwamen de ouders van uw zus na de oorlog weer terug?
‘Op een bepaald moment ontvingen we bericht van het Rode Kruis over het overlijden van de ouders en de rest van de familie van mijn zus. Wie zou de voogdij over haar krijgen? Haar oom had de oorlog wel overleefd. Er volgde een rechtszaak om te beslissen of ze bij ons mocht blijven. Op advies van een advocaat lieten mijn ouders destijds een foto zien aan het hof, met ons drieën waarop mijn broertje de hand van mijn zus vasthield. Deze foto benadrukte dat we echt een gezin waren en dat we samen sterker stonden. Moesten we echt uit elkaar gehaald worden? Deze observaties waren cruciale informatie voor de rechter, omdat het ‘t beste liet zien hoe ze zich binnen ons gezin gedroeg. Hierop gebaseerd, wees de rechter de voogdij aan mijn vader toe.
Wat ik hieruit heb geleerd is dat Joods of niet, ik vind dat je iedereen moet respecteren om hoe iemand leeft. Hoe is iemand naar zijn buurman? Hoe is iemand naar iemand die het lastig heeft? Gedraag je je? Houd je rekening met een ander? Dat vind ik zoveel belangrijker dan waar iemand vandaan komt. Vergeet dat niet.’

 

Archieven: Verhalen

‘Mijn vader heeft een boek geschreven over de oorlog, dat ik heel lang niet heb willen lezen’

Fien, Quinn, Senna van de Twiskeschool hebben Janny Praamsma (1946) geïnterviewd bij haar thuis. Ze heeft het verhaal verteld over haar familie, die veelheeft gedaan in het verzet tijdens de tweede wereldoorlog.

Wat voor rol had uw familie in de oorlog?
‘Mijn opa die op de tram werkte, had al snel in de gaten dat Joodse mensen werden opgepakt en weggevoerd. Uit protest zijn hij en zijn collega’s, gaan staken. Ze wilden dat mensen zagen dat ze het er niet mee eens waren en zeiden: ‘Wij gaan in verzet’. Zo was mijn opa een van de eerste mensen die in het verzet ging. Mijn opa en oma hadden negen kinderen, waaronder twee zoons, die in de Fokkerfabriek in Amsterdam-Noord werkten. De Fokkerfabriek was een vliegtuigfabriek aan de Papaverweg. Toen de oorlog begon moesten ze voor de Duitsers werken, maar dat wilden ze helemaal niet. Ze hadden gezien hoe hun vader een van de eerste mensen was, die in het verzet gingen en volgden zijn voorbeeld. Ze gingen telkens kleine onderdeeltjes van de vliegtuigen veranderen, ook wel ‘saboteren’ genoemd. Ze waren met een groep van negen mannen en hadden met elkaar afgesproken, dat ze het met niemand ooit zouden bespreken, zodat niemand van hun families als ze ooit opgepakt zouden worden, een risico zou lopen. Uiteindelijk zijn de Duitsers daarachter gekomen en heeft de twee jongens en de familie opgepakt, maar omdat de familie van niks wist door de afspraak die de negen jongens hadden met elkaar, zijn zij vrijgelaten. Na twee jaar vastgehouden te zijn in  een cel, zijn de broers op 19 november 1942 gefusilleerd. Er is in het Twiske voor de negen mannen zaten een verzetswijkje opgericht. Negen straten zijn naar hun vernoemd, door hun heldhaftige daden in de Tweede Wereldoorlog. De straatnaam van mijn haar ooms is: De gebroeders A. en B. Wolfswinkelweg.’

Wat heeft uw vader meegemaakt in de oorlog?
‘Mijn vader was toen de oorlog uitbrak een militair en was getrouwd met een Joodse vrouw. Joodse mensen werden in de Tweede Wereld Oorlog in eigenlijk alles beperkt en mochten vrijwel niks doen. Mijn vader wilde een keer met zijn vrouw naar een muziekvoorstelling gaan in de Bellevue, ondanks dat dit niet mocht. Alles ging goed en de volgende dag is Helena weer gaan werken, maar helaas heeft iemand haar verraden. Ze die dag door de Duitsers meegenomen en haar vader heeft haar nooit meer gezien. Mijn vader was erg verdrietig en erg boos, hij is toen ook het verzet in gegaan. Als militair moest mijn vader militaire troepen van punt A naar punt B brengen in colonnes, daar heeft hij nare bombardementen mee gemaakt. Ze zijn op een dag naar Zeeland gegaan waar ze krijgsgevangene zijn gemaakt door de Duitsers. Mijn vader heeft op een bijzondere manier weten te ontsnappen en heeft moeten onderduiken. Bij zijn tante kwam hij Sophia tegen. Dat is mijn moeder. Ze zijn getrouwd en hebben na nog in de oorlog hun eerste kind gekregen. Hij is naar meerdere adressen geweest en kwam zo een keer uit bij zijn tante. Hij heeft uiteindelijk ook een verzetskruis gekregen van koningin Beatrix, voor het helpen van vervalsen van paspoorten, het ophalen en brengen van spullen en mensen.

Hoe was het voor u en uw familie na de oorlog?
‘Mensen hadden allemaal veel minder geld vroeger, het was een beetje armmoedig. Mijn vader en moeder hadden heel weinig geld, maar dat was bij iedereen wel zo. Als kind vond ik vervelendste om de verhalen van de oorlog te horen. Mijn moeder vertelde niet zoveel over de oorlog, maar mijn vader vertelde veel verhalen die ik ook moeilijk en erg naar vond om te horen. Je wilt het liefst mooie en leuke verhalen horen. De oorlog heeft veel invloed op mij gehad, ik heb het daar ook wel moeilijk mee gehad. Mijn vader heeft een boek geschreven over de oorlog, dat ik heel lang niet heb willen lezen. Uiteindelijk heb ik het toch gelezen. Ook voor dit interview heb ik dat opnieuw gedaan, maar eigenlijk wil ik het verhaal toch een beetje vergeten.’

 

 

Archieven: Verhalen

‘Een Joodse priester heeft hun uiteindelijk  getrouwd in het concentratiekamp’

Er is een knusse kamer geregeld op de Twiskeschool om het interview van Sammie, Rio, Iva en Lily te kunnen houden met Jeanette Loub (1949). Zelfgemaakte koekjes van Sammie. ‘Wat een verwennerij, daar lust ik er wel eentje van’ zegt mevrouw Loub.

Hoe kwamen je ouders erachter dat de oorlog was begonnen?
‘Mijn moeder woonde in Berlijn. Haar vader was op jonge leeftijd overleden. Hitler ging allemaal wetten uitvaardigen tegen de Joden. Mijn moeder mocht als Joods meisje opeens niet meer naar de school waar ze altijd naartoe ging. Ze mocht niet meer met de tram of bus, ze moest lopend naar een Joodse school. Op een nacht werden alle winkelruiten van Joodse ondernemers door de Duitsers kapotgeslagen. Ook de ruiten van synagogen.  Mijn moeder woonde vlak naast een synagoge die in brand werd gestoken. Toen dat was gebeurd, had haar moeder besloten om weg te gaan uit Berlijn.

Hadden jullie eten tijdens de oorlog?
Mijn moeder logeerde in de oorlog bij haar oom in Nederland. Ook Joods. Beiden moesten naar de kampen, ver weg in Tsjechoslowakije. Zij was toen zestien jaar. In het kamp hadden ze weinig eten. Mijn ouders hebben elkaar leren kennen in het kamp en zijn verliefd geworden. En op een dag moest mijn vader aardappelen ‘lossen; uit een grote treinwagon halen. Met kruiwagens. Mijn vader had een broek aan met elastiek aan de onderkant. Wat als ik die aardappels, in mijn broekspijpen stop?  Tot hij achter hem een bewaker zag. Nu ben ik erbij en word ik vermoord, dacht hij. Maar de bewaker keek hem aan, zei niets tot opluchting van mijn vader Deze man bleek later een Tsjechische verzetsstrijder te zijn, ook een gevangene. Zo aten ze aardappel in de schil gekookt. Later bij ons thuis na de oorlog schilden we nooit aardappelen, want dat deed ze denken aan de oorlog.’

Kenden je ouders iemand die was ondergedoken?
‘Mijn vader had een zus. Mijn tante. Zij had een brief gekregen van kennissen in Drenthe. En zij zeiden; ‘kom maar hiernaartoe, want wij kunnen goed voor je zorgen. Op het platteland bij boeren kon je makkelijker onderduiken, daar was meer ruimte en daar viel je niet zo op, maar mijn tante was nog de enige die thuis was samen met mijn oma. En toen zei ze ‘nee, ik laat mijn moeder niet in de steek’. En dat was best verdrietig, want als ze wel was gegaan had ze het overleefd. Ze bleef bij haar zieke, oude moeder en toen zijn ze samen naar het kamp gegaan.’

Wat voor kleding droeg je moeder in de oorlog?
Ik kende de foto’s van mensen in het kamp met die gestreepte kleren Het idee: mijn ouders in die kampkleding, dat vond ik als kind heel moeilijk. Na mijn veertigste durfde ik dat pas aan mijn moeder te vragen. Ze droegen gewone kleren, ik was zo opgelucht!

In wat voor soort kamp hebben je ouders gezeten?
‘Het was een werkkamp, maar er waren ook gaskamers. Mijn moeder moest op een dag door naar Auschwitz. Daar werd bijna iedereen direct werd vermoord, maar dat wisten de mensen toen niet. Wat ze wel wisten was dat het in Auschwitz veel erger was dan in het kamp in Tsjechoslowakije. Er moest gewerkt worden, 8 uur op, 8 uur af, 8 uur op en zo door. Heel zwaar. Mijn vader is daar heel ziek geworden, daar is hij na de oorlog aan overleden. Mijn moeder kreeg bericht dat ze naar Auschwitz moest en iedereen wist dat dat het einde was. Mijn moeder had een groot probleem, ze kwam uit Duitsland en ze hadden al haar papieren afgenomen. Mijn moeder dacht hoe kom ik van die lijst af en hoef ik niet naar Auschwitz. Tegen de soldaat in het kantoortje zei ze dat ze niet weg kon, omdat ze ging trouwen. ‘Met Paul, dat is één van de Hollanders.’ De soldaat liep weg en zei toen hij terugkwam: ‘dat is goed je hoeft niet in de trein.’ En daarom zit ik hier. Een Rabijn, een Joodse priester heeft hun uiteindelijk  getrouwd in het concentratiekamp.’

 

Contact


Heb je een vraag aan ons? Wilt u meedoen als verteller, als basisschool, of een bijdrage leveren door een interview te begeleiden? Neem contact op, we helpen graag verder.

Christine: +31 6 816 834 18

NL41 TRIO 0254 753892