Archieven: Verhalen

‘Op school was ik het enige gekleurde meisje’

Beau, Sophia, Eef, Goof en Julie van de Lidwinaschool in Amsterdam-Oost ontmoeten Henna Charry (1961) die is geboren in Paramaribo. Na een voorstelrondje en kopjes thee gaat het interview van start.

Hoe was uw leven in Suriname?
‘Ik woonde in Paramaribo met drie zussen en een broer. Mijn moeder woonde al in Nederland toen ik op 8-jarige leeftijd naar Nederland kwam. Ik was blij dat ik mijn moeder weer zag. Ik kwam met het vliegtuig en eigenlijk wist ik niet waar ik naartoe zou gaan. Op 5 december landde ik op Schiphol en het was echt heel koud. Ik was wel een beetje in shock, want ik had vrijwel geen voorbereiding gehad. Maar toch had ik geen heimwee. Ik zeg vaak: ik ben in Suriname geboren, maar in Nederland getogen.’

En het leven in Nederland?
‘Ik was natuurlijk klein, maar ondanks dat ik goed Nederland sprak, werd ik teruggezet in groep 4. Dat vond ik helemaal niet leuk. Op school was ik het enige gekleurde meisje. Ik werd gepest. Ik denk dat dat ook kwam omdat mensen jaloers waren en misschien waren de pesters eigenlijk erg onzeker. Het pesten heb ik wel kunnen ombuigen in iets positiefs. Ik geloof in mijn eigen kracht. Toen ik hier kwam was er eigenlijk een tekort aan woonruimte. We sliepen ook in de woonkamer, maar toch was het een zeer gastvrij huishouden. Iedereen kon even aankomen. Ook zonder afspraak. En er was dan ook zeker genoeg eten!

Dat is voor mij enorm belangrijk. Door eten leer je mensen en hun cultuur kennen. Het draagt bij aan de integratie. Ik heb zelf een catering gehad en ben erg van de fusion keuken. Dat wil zeggen dat je van allerlei culturen iets in je gerecht doet en zo een nieuw gerecht maakt. In het begin in Nederland waren er helemaal geen Surinaamse groentes, dus gaf je een Surinaamse draai aan de Hollandse pot. Die vind ik trouwens ook heerlijk. Mijn favoriete eten? Hm misschien wel Grieks. Nu je het zegt, ik denk dat ik vanavond lekker Grieks ga eten!’

Wat voor werk doet u?
‘Eigenlijk ben ik een ondernemer. Dat zat er al jong in. Toen ik 9 jaar oud was, begon ik auto’s in de straat te wassen voor een knaak. Dat is een bijnaam voor 2 gulden 50. Toen ik 11 jaar was, nam ik een krantenwijk en op 13-jarige leeftijd blufte ik dat ik 15 was en kwam zo bij de Blokker te werken. Op die leeftijd leerde ik ook typen en steno en toen ik 18 was werkte ik als secretaresse bij de ABN. Je kunt natuurlijk wel bluffen over van alles om een baantje te krijgen, maar je moet het dan ook wel waarmaken. En dat lukte. Nu werk ik als coach en begeleid ik mensen en vertel over voeding en ontspanning. Ik houd me bezig met de Trans Atlantische Slavernij en maak kunst. Ik ben dus druk bezig!’

Is Ketikoti belangrijk voor u?
‘Men ziet het als een feestdag, maar ik zie dat niet helemaal zo. Natuurlijk is de slavernij op 1 juli 1863 afgeschaft. Het is een gedenkwaardige dag, maar de mensen waren eigenlijk nog steeds niet vrij. De eigenaren leden verlies en daarom moesten de voormalige tot slaaf gemaakten nog jaren werken om dat verlies goed te maken. Mijn betovergrootmoeder werd als slaaf geboren, mijn zoon is nu de vierde generatie na de afschaffing van de slavernij. Je moet niet vergeten dat je voorouders in je eigen DNA zitten. Het is daarom goed om iets van je eigen verleden te weten. Wat de toekomst zal brengen is een ontdekkingstocht.

Ik ga Ketikoti als feestdag zien waarop we ons allemaal bewust worden en kennis hebben van het gedeelde verleden.’

Archieven: Verhalen

‘Ik heb geen spijt dat ik ooit de stap in het vliegtuig heb gewaagd’

Met een kop thee maken Saar, Jack, Sam en Ali van de Lidwinaschool in Amsterdam-Oost kennis met George Candelaria. Hij heeft foto’s, krantenknipsels en een boekje meegenomen. Meneer Candelaria (1947) is geboren op Curaçao.

Hoe was het leven op Curaçao?
‘We hadden een groot gezin: we waren met vijf jongens en negen meisjes. Het huis had een heel groot terrein, daar hielden we veel dieren. Ook een aantal honden. Die waren er niet voor de gezelligheid, maar zij moesten ervoor zorgen dat het terrein goed bewaakt werd. Ik speelde daar en verzorgde de dieren. Natuurlijk ging ik ook naar school. Het is er erg warm, dus we zaten daar van 7.30 uur tot ongeveer 12.00 uur. We hadden ook op zaterdag lessen. Ik leerde veel talen: Spaans, Frans, Nederlands en Engels. Papiaments werd eigenlijk niet op school geleerd, maar we spraken het wel. Mijn vader had een waterbedrijf. Hij had een tankwagen met schoon water en dat verkocht hij in wijken waar geen waterleiding was.’

Waarom ging u naar Nederland?
‘Ik was de eerste en uiteindelijk ook de enige van ons gezin die naar Nederland ging. Je moet weten dat in de jaren 60 het economisch niet erg goed ging op Curaçao. Er was veel werkloosheid. In Nederland was er juist veel werk en er waren bedrijven die adverteerden in een krant. Dat zag ik en ik heb bij Fokker gesolliciteerd. Na een medische en psychologische test en de handtekening van mijn ouders was ik aangenomen. Ik ging naar Nederland en niet alleen. We waren met een groep van zo’n dertig jongens die allemaal op het vliegtuig stapten en na een overstap in New York kwamen we in september 1966 op Schiphol aan. Het zag er wel een beetje anders uit dan nu.’

Hoe was het leven in Nederland?
‘Ik had eigenlijk geen last van heimwee. Natuurlijk miste ik mijn hele familie, maar de groep jongens was een soort familie voor mij. We kwamen in Zandvoort terecht en dat was vooral in de zomermaanden erg leuk. In de winter was er wel erg weinig te beleven, maar dan gingen we naar Amsterdam. Ik heb nog steeds contact met een aantal van hen. Ik heb zeven jaar bij Fokker gewerkt, daarna een jaar bij het UWV en uiteindelijk ruim dertig jaar bij de KLM. In 1969 ben ik getrouwd en ik heb een zoon en een dochter. Na mijn pensioen deed ik vrijwilligerswerk bij verschillende ziekenhuizen. Ik werk graag in de tuin, fietsen vind ik leuk en de BBQ super… Kippetjes klaarmaken voor de kleinkinderen. Helaas is mijn vrouw overleden, daardoor ben ik nu wat minder actief. Eigenlijk heb ik me vrij snel aangepast aan het nieuwe leven in Nederland.’

Wat zijn de grootste verschillen tussen Curaçao en Nederland?
‘Natuurlijk het weer. Op Curaçao hebben we eigenlijk maar twee seizoenen, droog of nat. Het is er lekker warm en er staat altijd een windje. Toen ik in Nederland aankwam had ik nog niet in de gaten dat het hier heel koud kon worden. We kwamen aan op een schitterend zonnige dag. Maar later ontdekte ik de sneeuw en het ijs. Sneeuw vond ik mooi, maar schaatsen heb ik nooit gedaan. Eén van mijn maten heeft het geprobeerd, maar toen hij de oefenstoel losliet is hij zo gevallen dat hij gehecht moest worden. Dus mij niet gezien!

Wat eten betreft, ook op Curaçao aten we best veel aardappelen, vlees en groentes. Maar dat werd wel op een hele andere manier gekruid. In Nederland gebruikte men alleen peper en zout en vrijwel niets anders. Wij aten ook best veel rijst.

Ik ben een aantal keer terug geweest en vond het fijn om mijn familie te zien, maar ik heb geen spijt dat ik ooit de stap in het vliegtuig heb gewaagd.’

Archieven: Verhalen

‘Familie stond al te zwaaien toen we bij IJmuiden aankwamen’

John Hoogwoud (1957) is geboren in Suriname. Over zijn jeugd en zijn komst naar Nederland vertelt hij aan Leah, Rafan, Mina, Mick en Naud van de Lidwinaschool in Amsterdam-Oost.

Hoe het was om in Suriname te wonen?
‘Ik heb daar een hele prettige jeugd gehad. Het was lekker om naar school te gaan, en ook om thuis te komen, te spelen. School begon daar al om 7 uur ‘s morgens. Je moest er wel vroeg op staan. Maar de zon gaat ook op om zes uur, dag en nacht zijn daar altijd even lang. En het hele jaar door is het gemiddeld 27 graden Celsius.

‘s Middags kon het even heel hard regenen, een tropisch regenbui, en daarna was het weer een beetje afgekoeld. Om 1 uur in de middag kwam je thuis en dan aten we vaak warm. Daarna gingen we rusten want het was zo warm dat je weinig kon. Veel oude mensen gaan dan op een schommelstoel zitten, even rustig aan doen. En wij gingen vaak zwemmen, of naar buiten, vissen, andere dingen doen, spelen. Ik had een onbezorgde jeugd.

Ik zat op een school waar ook flink wat Nederlandse docenten waren. De hele cultuur was gericht op Nederland. Op school leerden we Nederlands en leerden we ook over de Nederlandse geschiedenis. Er was weinig aandacht voor de Surinaamse geschiedenis en aardrijkskunde.’

Waarom ging u naar Nederland?
‘We gingen in 1972 naar Nederland omdat mijn jongste broertje Wim geopereerd moest worden. Toen besloot mijn vader: dan gaan we met het hele gezin. Daar had hij heel lang voor gespaard. De bedoeling was om na een jaar weer terug te gaan, maar het is niet gebeurd. Drie jaar nadat we in Nederland kwamen, werd Suriname onafhankelijk.

De reis naar Nederland over water was leuk. Eerst wilde ik helemaal niet, ik ben zelfs nog weggelopen. Ik was 14 jaar en had vriendjes en vriendinnetjes en moest plotseling weg.

We gingen met de ‘Oranje Nassau’, en het was de laatste keer dat deze boot vanuit Suriname naar Nederland voer. Hij deed er heel lang over, wel een maand, omdat hij veel havens aandeed. Maar het was niet zo’n heel groot schip zoals je die tegenwoordig hebt, dus toen het drie dagen lang stormde, ging hij flink op en neer. We zagen haaien zwemmen, en die sterrennacht… Als je zo op de oceaan zit en je kijkt naar boven, dan zie je echt al die sterren.’

Hoe was uw aankomst in Nederland?
‘Best wel spannend… We kwamen binnen over het Noordhollandsch Kanaal bij IJmuiden, bij het strand. Daar stond familie al te zwaaien. En vanuit daar gingen we naar Amsterdam. Ik zat in de grote auto van mijn oom en we reden over het Leidseplein. Ik zag neon reclame, dat maakte allemaal heel veel indruk, al die grote gebouwen. Je mocht toen nog met de auto over het Leidseplein rijden. Het was in augustus, dus ik moest ook heel snel naar school. Niet lang daarna begon de eerste sneeuw te vallen, dat was wel eventjes zeer indrukwekkend.’

Moest u erg wennen op school?
‘Ik was zo nieuwsgierig en zo onder de indruk van alles, dat ik er gewoon in meeging. Wat me wel opviel was dat ik het enige zwarte jongetje was op de middelbare school. En dat ik al meteen een paar niveaus lager werd geplaatst. Dat kwam ook omdat ik bijvoorbeeld geen Duits had gehad in Suriname

Ik ging naar een Mavo en toen moest ik het nog allemaal afmaken. Ik kwam heel makkelijk mee, ook qua taal en kennis was dat totaal geen punt. Ik voelde me niet anders. En ik had ook heel snel vriendjes en vriendinnetjes.’

Archieven: Verhalen

‘Ik was pas geboren dus ik was bij mijn moeder in het vrouwenkamp’

Ab Alexandre werd geboren in 1942, tijdens de Tweede Wereldoorlog, in een krijgsgevangenkamp op Midden-Java. Inmiddels woont hij al ruim 70 jaar in Nederland. Vandaag komt hij speciaal voor Luke, Fae, Vera, Jacopo, Jay van de Lidwanaschool vanuit Purmerend naar Amsterdam-Oost. Hij heeft een stoffen tasje bij zich met zelfgemaakte tekeningen, van internet geprinte afbeeldingen en een heel bijzonder, oud pannetje van zijn vader.

Hoe was de oorlog voor uw ouders?
‘Mijn ouders spraken niet over wat ze hadden meegemaakt. Mijn moeder en zussen zaten in een vrouwenkamp, terwijl mijn vader in een mannenkamp zat. Ik was pas geboren dus ik was bij mijn moeder in het vrouwenkamp. Mijn vader wist helemaal niet dat hij een zoon gekregen had, want toen was de oorlog al uitgebroken en moest hij aan het werk voor het Japanse leger. Hij werd van kamp naar kamp gestuurd om daar heel zwaar werk te verrichten, zoals het aanleggen van een spoorlijn waar de Japanners olie over wilden vervoeren. Mijn vader wist niet of mijn moeder nog leefde en mijn moeder wist ook niets van hem. Toen ik drie jaar was, kwam er ineens een vreemde man aan de deur, een soldaat in mijn ogen, en dat bleek mijn vader te zijn, die ik toen voor het eerst ontmoette.’

Wat was het ergste aan de oorlog?
‘Zelf was ik nog te klein om me er echt iets van te herinneren, maar wat mijn zussen het ergst vonden was de honger. In het vrouwenkamp waar zij zaten was een beetje pap, en verder moest je zelf wat regelen, maar eigenlijk was er niks. Mensen bakten weleens ratten, die gevangen werden in de rijstvelden. Een vies idee misschien, maar deze ratten waren heel schoon omdat ze in de schone rijstvelden liepen. Ik heb later zelf ook wel eens rat gegeten en het is best lekker, smaakt een beetje naar kip!
Toen een oude vriend eens bij mijn vader op bezoek was en ze samen in de woonkamer zaten, heb ik mijn oor tegen de deur gelegd en toen hoorde ik me vader aan die vriend vragen: ‘Heb jij ook al die lichaamsdelen moeten begraven?’ Dat vond ik wel erg heftig. Mijn vader heeft erg geleden, dat weet ik wel. Maar zowel mijn vader als mijn moeder hebben nooit over de oorlog en wat er in die tijd gebeurd is, willen praten.’

Hoe was het op de boot naar Nederland?
‘De bootreis duurde een maand, dat is een lange tijd. Het was geen leuk snoepreisje. Het was een hele spannende onderneming. Terwijl we op de boot zaten, zagen we het land waar we geboren waren steeds verder verdwijnen. En ondertussen hadden we geen idee wat ons te wachten stond. Gelukkig deden we erg veel spelletjes op de boot. Mijn lievelingsspelletje was: samen met een vriendje onze benen aan elkaar knopen en dan samen hinkelen.’

Waarom was u bang voor de sneeuw in Nederland?
‘Ik had nog nooit sneeuw gezien. Het enige dat ik kende was ijs, want in ons thuisland gebruikten mensen enorme blokken ijs om hun voedsel goed te houden. Die blokken waren een soort koelkast. Toen er mensen over sneeuw in Nederland spraken en ik zei dat ik dat nog nooit had gezien, zei iemand dat sneeuw een beetje op ijs lijkt. Ik kende alleen die enorme blokken ijs, dus ik was bang dat die enorme blokken op m’n hoofd zouden vallen… Gelukkig zag ik al snel dat sneeuw best wel mee valt.’

Archieven: Verhalen

‘Mijn foto heeft tot aan hun dood boven het bed van mijn onderduik-ouders gehangen’

Jarti Notohadinegoro woont midden in het centrum van Amsterdam, dus Robin, Otis en Tygo van de Twiskeschool maken een hele reis vanaf Noord, om haar bijzondere verhaal te horen.  Ondanks dat de Duitsers hebben geprobeerd haar familie uit te moorden, heeft ze nu een hele grote familie. Jarti’s moeder,100 jaar oud; heeft zeven kinderen en een hele stoet klein- en achterkleinkinderen. Jarti is 80 jaar en de oudste dochter. Haar kleinkinderen noemen haar gangster-oma en zo ziet ze er ook een beetje uit met haar Nike air schoenen en Star Wars hoody.

 Waarom zijn je opa en oma van Antwerpen naar Amsterdam verhuisd?
‘Dat is een hele goede vraag. Ze heetten Stijntje Brilleman-Vos en Mozes Brilleman. Ze werkten allebei bij een diamantenfabriek in Amsterdam. Ze slepen diamanten. Mijn oma was daar zo goed in dat de baas van de fabriek haar vaak meenam naar Antwerpen, het centrum van de diamanten handel. Toen ze daar steeds vaker heen moest besloot ze daar te gaan wonen. Mijn moeder Celine is daar toen ook geboren. Vlak voor de oorlog zijn ze teruggekeerd naar Amsterdam. In de oorlog kregen ze een sper in hun persoonsbewijs, dat betekende dat ze zich niet hoefden te melden bij de Hollandsche Schouwburg, omdat het werk in de diamantfabriek zo nuttig was voor de Duitsers. Na twee jaar werden ze toch opgepakt tijdens een razzia.’

Hoe ging die razzia eigenlijk?
‘Dat was heel dramatisch want het was precies op de verjaardag van mijn moeder op 11 februari 1943. Mijn grootouders woonden met mijn moeder bij het Waterlooplein. Er kwamen vrachtauto’s aanrijden met Duitsers en ook Nederlandse politieagenten en die bestormden het huis. En dan vroegen ze naar persoonsbewijzen. Er was één gelukje, want mijn moeder is per ongeluk niet geregistreerd, dus ze wisten niet dat zij daar ook woonde. Toen die Duitsers naar boven renden zei mijn grootvader tegen mijn moeder; ‘ga nu naar het dak en verstop je daar net zo lang totdat het weer veilig is.’ Gelukkig hadden ze dat al wel vaker geoefend. Mijn moeder heeft toen de hele nacht in de kou op het dak in de dakgoot gezeten.  Zo is zo ontsnapt. Ze was toen al zwanger van mij.’

Hoe is het verder met hen gegaan?
‘Ze zijn naar Westerbork gebracht en daar zijn ze van elkaar gescheiden en hebben elkaar nooit meer gezien. Stijntje is daarna op de trein gezet naar Bergen Belsen. Dat is het concentratiekamp waar Anne Frank ook zat. Ze mocht in de wasserette gaan werken, daardoor heeft ze het overleefd. Ze kreeg niet alleen iedere dag fatsoenlijk te eten, maar ze mochten ook in bad wat natuurlijk heel bijzonder was in die tijd. Toen het einde van de oorlog naderde zijn op een gegeven moment alle Joden die nog in het kamp waren door de nazi’s in treinen gezet en die treinen reden nergens heen. Op een dag stond de trein stil en kwam een Zweedse man van het rode kruis de trein binnen. Mensen ophalen die voor Philips gewerkt hadden. Mijn grootmoeder stak impulsief haar hand omhoog; het was een leugentje om bestwil. Na drie maanden in Zweden te zijn aangesterkt, vloog ze in 1945 weer terug naar Amsterdam. Mijn moeder en mijn grootmoeder vonden elkaar weer terug; ze is bij ons in het gezin gekomen. Ze is 103 jaar oud geworden.’

Hoe is het met u afgelopen?
‘Later verhuisde ik naar de familie Haak. Zij woonden op het Hoeksewaardplein 29. Daar heb ik drieënhalf jaar gewoond. Ik was dol op die familie. Ze waren zo ongelofelijk lief en goed voor me. Na de oorlog ben ik ze helaas kwijtgeraakt.Toen ik weer bij mijn moeder ging wonen, kende ik haar eigenlijk helemaal niet. Ik heb noch met mijn moeder noch met mijn grootmoeder, een hele hechte band gehad.
Pas in 1967 ben ik gaan zoeken naar mijn onderduikouders. Ik wist niet dat er nog een derde kind geboren was nadat ik weg was. Hij heette Ruud. Via hem liep het contact. Hij zei me altijd; ‘mijn bestaan dank ik aan jou, want als jij er niet was geweest hadden mijn ouders nooit op hun 45e besloten om nog een kindje te krijgen’. Mijn foto heeft tot aan hun dood boven het bed van mijn onderduikouders gehangen. Ruud is helaas overleden. We hebben altijd contact gehouden. Nu mail ik nog altijd met zijn zus Lien van 92 jaar.’

Archieven: Verhalen

‘Ik heb als baby in een kinderwagen, bovenop wapens gelegen’

 Ruben, Sharrelyn en Yaryna van Basisschool  het Zaanplein interviewen Pim Blank. Meneer Blank vertelt over zijn ouders die de oorlog mee hebben gemaakt. Hij is in 1943 geboren en heeft geen actieve herinneringen aan de oorlog. Yaryna vertelde dat ze eigenlijk ook een oorlogsverleden heeft. Zij is in Oekraïne geboren en woont nu sinds haar vierde in Nederland. De verhalen van Oorlog in mijn Buurt gaan soms over lang geleden, maar kunnen ook met de leerlingen zelf te maken hebben.

Wat kunt u over uw familie vertellen?
‘Ik ben in 1934 geboren. Mijn moeder was Joods en mijn vader is met mijn moeder getrouwd. Dit deed hij omdat hij verliefd was op haar, maar ook om haar te redden.  Joodse mensen werden steeds vaker opgepakt en weggevoerd. Toen ze bij het stadhuis waren zei de ambtenaar dat dit niet verstandig was. Mijn opa is in de oorlog opgepakt en naar Westerbork gebracht. Hij heeft in Westerbork nog een brief geschreven aan mijn vader en ook aan zijn andere kinderen. Die brief die heb ik nog. Die is geschreven op 17 februari 1943. Ik was toen net 6 weken oud. Hij vroeg ook of mijn vader eten en een broek wilde brengen. Vier dagen later is hij vermoord in Auschwitz. Mijn moeder is dus Joods, maar ze heeft ook in het verzet gezeten. Ze droeg een Jodenster en heeft met mij in de kinderwagen de verzetskrant Trouw rondgebracht. Ze smokkelde ook wapens. Ik heb als baby in een kinderwagen bovenop wapens gelegen.’

Zijn er gevaarlijke momenten geweest?
‘We hadden twee onderduikers in huis. Dat waren twee Amsterdamse jongens uit het verzet, die verraden waren en op de vlucht waren. Jammer genoeg zijn ze bij ons ook weer verraden en opgepakt en neergeschoten. Mijn vader had weer geluk, ze waren op dat moment niet thuis.
Mijn vader zat ook in het verzet en heeft hele gevaarlijke dingen gedaan. Ontzettend dapper waren allebei mijn ouders en ik ben heel trots op ze. Hij heeft wapens gesmokkeld en hij vertelde altijd aan mij dat hij ook veel geluk heeft gehad. Tijdens zo’n gevaarlijke smokkeltocht stonden Duitsers de mensen te controleren. Hij liep samen met een vriend en dacht dat ze gepakt zouden worden, maar er waren andere mensen die zich verdacht gedroegen en de Duitsers renden achter die mensen aan.’

Hoe was de tijd na de oorlog?
‘Na de oorlog was mijn moeder nog steeds bang dat het opnieuw zou gebeuren, dus ik ben niet Joods opgevoed. Mijn ouders wilden niet meer dat we tot een bepaalde groep zouden horen. We zijn opgevoed als wereldburger en wilden niet bezig zijn met mensen in hokjes stoppen.’

 

 

Archieven: Verhalen

‘Mijn pleegouders zorgden erg goed voor mij’

Liam, Sena, Beria, Ened en Sirinyo van Basisschool het Zaanplein interviewen Samuel de Leeuw. Meneer De Leeuw laat tijdens het interview van alles zien, foto’s van hem als klein jongetje op de heide met een schaapje, een valse identiteitskaart van zijn moeder, bonkaarten, brieven die zijn moeder kreeg van de pleegouders over zijn eerste woordjes, brieven van Stichting Oorlogspleegkinderen. De kinderen lezen om beurten de brieven voor.

Waar woonde u in de oorlog?
‘Ik ben geboren in de Van Woustraat, vlakbij de Albert Cuyp. Mijn ouders waren Joods. Zij werkten allebei in de Hollandia Kattenburgfabriek in Noord. In 1942 is daar een inval geweest door de Duitsers. Mijn moeder was thuis bij mij, ik was nog een baby, maar mijn vader is meegenomen en naar een gevangenis bij Scheveningen gebracht. Vandaar ging hij naar Westerbork en na een week of twee is hij naar Auschwitz gestuurd en werd hij vermoord. In Amsterdam werd het te gevaarlijk en de broer van mijn moeder zei: ‘nu moet je Samuel laten onderduiken’. Dat werd een adres ver weg in Limburg, in Heerlen.’

Kunt u zich nog iets herinneren van uw pleegouders?
‘Ik was natuurlijk nog maar een heel klein jongetje, maar ik herinner me nog waar we woonden: aan de heide waar schaapjes waren en waar ik cowboy of Indiaantje kon spelen. Er was een grote, lange tuin. Mijn pleegouders zorgden erg goed voor mij. Mijn pleegvader was mijnwerker en had heel grote handen, maar hij was erg aardig. Ze hadden zeven keer een miskraam gehad en hadden geen kinderen. Dus ze waren erg blij dat ze voor mij konden zorgen.’

Waren uw pleegouders rijk?
‘Nee, zeker niet, ze waren arm. De mijnbouw was slecht betaald. Je kon in de oorlog ook niet zomaar naar de winkel gaan. Mijn pleegouders kregen bonkaarten van het verzet omdat ze mij als onderduiker hadden, hiermee kon je ook suiker, bloem of schoenen halen. We hadden ook een tuin met groenten en aardappels, zo konden we goed eten. Ik heb geen honger gehad. En omdat wij in Heerlen al in ‘44 zijn bevrijd hebben wij de Hongerwinter ook niet meegemaakt.’

Kunt u iets meer vertellen hoe dat ging, dat uw moeder u weer vond?
‘Mijn moeder spoorde via Stichting Oorlogspleegkinderen op waar ik was, ze kreeg van het militair gezag een pasje om te reizen. Er waren geen treinen en veel wegen lagen in puin, maar al liftend kwam ze in de avond in Heerlen, toen ik al sliep. En dit weet ik nog heel goed hoor, de volgende ochtend vroeg ik aan mijn pleegmoeder: ‘wie is die mevrouw?’ ‘Dat is je echte moeder.’ ‘Nee, u bent mijn echte moeder!’ zei ik. Na een paar dagen gingen we samen terug naar Amsterdam, in een vrachtauto. Maar ik ben in die periode nog vaak teruggegaan om even tot rust te komen.’

Heeft u na de oorlog ook nog contact gehouden met uw pleegouders?
‘Jazeker! Ik heb ze altijd in ere gehouden. Ook toen ik zelf trouwde en kinderen kreeg zijn we vaak teruggegaan. Mijn kinderen zeiden dan ‘opa en oma’ tegen ze en dat vond ik mooi. Toen mijn pleegvader overleed, heb ik mijn pleegmoeder naar een Amsterdams verpleeghuis kunnen halen, zodat we haar vaker konden zien. Ik hoop dat jullie van mijn verhaal mogen leren dat het belangrijk is om mensen niet te veroordelen om huidskleur of achtergrond. Dat is zo belangrijk. En dat je beseft hoe zwaar vluchtelingen het kunnen hebben.’

 

 

Archieven: Verhalen

‘Toen had ik de hele dag het gevoel van ‘yes’ ik heb een fiets gered’

Jerovence, Lina E, Lina L, Djansu, Zakaria Van Basisschool Zaanplein worden hartelijk ontvangen met thee en koekjes bij Corrie van Dreunen. Zij is geboren in 1935 in Amsterdam en was vijf toen de oorlog begon. Mevrouw van Dreunen had een Joods buurmeisje en aan de overkant woonde een NSB’er. Haar vader heeft tijdens de oorlog in een strafkamp gezeten in Amersfoort.

Hoe vonden uw ouders dat het oorlog was?
‘Er valt niet zoveel over te vinden. Het was oorlog. Niemand vond dat leuk. Mijn moeder vertelde zo min mogelijk vervelende dingen aan ons. Mijn vader zat op een gegeven moment in een kamp Amersfoort. Hij was opgepakt en wij wisten niet waar hij was. Maar we hadden een huis met twee kleine slaapkamers. Toen zei mijn moeder tegen mijn zus. ‘Kom jij gezellig bij mij in bed liggen. Dan slapen we met z’n drieën.’  Ze deed dat omdat zij bang was dat als er wat zou gebeuren… dat er bommen zouden vallen. Dat zij niet bij ons kon komen. Dus zij wilde haar kinderen zo dicht mogelijk bijdragen. Maar dat vertelde ze niet. Ze deed net alsof het alleen maar voor de gezelligheid was. Zo was mijn moeder.’

Hoe was de Hongerwinter in Amsterdam?
‘Amsterdam was natuurlijk één van de slechtste plaatsen waar je kon wonen. En Rotterdam natuurlijk, want daar zijn bombardementen geweest. Ik heb het geluk gehad dat mijn moeder vijf keer naar Zwolle is gegaan om voedsel te halen. Van Amsterdam tot Zwolle was het één lange rij mensen met kinderwagens, handkarren, fietsen. Je moest de IJssel over en daar kon je nog wel bij boeren voedsel krijgen. En mijn moeder heeft dat een keer of vijf gedaan op de fiets. En terug ging ze vaak lopend met de fiets aan de hand. Omdat de fiets zwaar beladen was met eten. En dat zijn natuurlijk vreselijke tochten geweest. Want ze moest ook slapen onderweg. En er was een spertijd van acht uur. Dan mocht je na acht uur niet meer op straat. Dus je moest wel zorgen dat je voor acht uur een onderduikadres had. En dat was soms best wel lastig. Maar ze kwam iedere keer weer met wat eten terug.’

Hoe is uw vader ontsnapt uit Amersfoort?
‘Op een gegeven moment werden alle mensen uit kamp Amersfoort in een trein gezet. Net buiten Amersfoort stopte de trein ergens in een weiland en bleef daar anderhalve dag staan. De mensen kregen niks, geen eten, geen drinken. En toen kwam er een verpleegster voorbijrijden van het Rode kruis. Ze hielden de vrouw aan. ‘Wij zitten hier al anderhalve dag, we hebben niks te eten en te drinken. Een paar uur later kwamen ze van het rode kruis met pap. De mensen moesten allemaal uit de trein. Mijn vader heeft eerst een bord pap gegeten. En toen dacht hij bij zichzelf, wat doe ik hier? Hij kroop onder de trein door en langs de achterkant gelopen. Maar aan het eind van de trein zaten wat Duitse officieren. Ze waren dronken en hielden hem aan. Mijn vader dacht; nou word ik doodgeschoten. Maar ze lieten hem lopen. Hij is bij het eerste het beste huis dat hij tegenkwam aangeklopt. Nu hebben veel mensen een kaal hoofd, maar toen niet, dus hij viel op. Hij heeft een pet gekregen en zo is hij gevlucht naar huis.’

Kende uw Joodse mensen?
‘Er was avondklok. Voor de Joden was dat acht uur. Mijn buurmeisjes en ik speelde op straat. Mijn buurmeisjes moesten om acht uur binnen zijn. Niemand zag dat zij Joodse meisjes waren. En normaal gesproken had niemand dat in de gaten. Maar precies aan de overkant woonden een NSB’er. Hij was een hele slechte NSB’er. Hij heeft na de oorlog twintig jaar gevangenisstraf gekregen. En precies als het acht uur was, deed hij de deur open, ging hij in de deuropening staan en dan stuurde hij de meisjes naar boven. Dat zijn herinneringen die ik niet meer vergeet.’

Wat is u nog meer bijgebleven?
‘De Duitsers wilden de fietsen hebben van de Nederlanders. Ze zetten een vrachtwagen neer in de straat en iedereen die voorbijkwam op een fiets, moest zijn fiets inleveren. Als wij dat als kinderen zagen, hielden we mensen tegen en zeiden we dat er een fietsen-razzia aan de gang was en dat ze moesten omrijden. En wij zijn een keer met een groepje kinderen voor een fiets van een man staan om de fiets te redden. En een grote jongen reed de fiets een huis binnen. En de Duitsers reden door. Toen had ik de hele dag het gevoel van ‘yes’ ik heb een fiets gered.’

Archieven: Verhalen

‘Er was altijd verdriet in de familie’

In een lokaal van De Botteloef in Amsterdam Noord, interviewden Ranya, Yara, Amir en Keyaan, meneer Samuel de Leeuw. Meneer de Leeuw is tijdens de oorlog geboren en werd als baby door zijn moeder aan vreemde mensen meegegeven, ze hoopte op die manier zijn leven te redden. De leerlingen vonden het heel dapper dat hij dit allemaal wilde vertellen.

Waarom ging u onderduiken?
‘Mijn vader was er niet meer. Hij was tijdens de razzia op Hollandia Kattenburg op 11 november 1942 weggehaald, en mijn moeder wist niet wat er met hem aan de hand was. Toen zei mijn oom, haar broer, ‘nu moet je Samuel laten onderduiken, want nu wordt het gevaarlijk’. Dus toen heeft mijn moeder dat gedaan en kwam ik in Limburg terecht  toen ik één jaar was en mijn moeder is daarna ook ondergedoken. In Limburg zaten er niet heel veel Duitsers en ik heb ook een beetje dezelfde haarkleur als Limburgers, dus ik viel niet zo op als een kindje uit Amsterdam. Dus ik kon gewoon buiten lopen. Maar je moet oppassen, je weet natuurlijk nooit was je buren van je vinden. Daar moest je heel voorzichtig mee omgaan. En ik ging op het balkon Engelse liedjes zingen. In de oorlog moest je je radio inleveren, maar sommige mensen hielden de radio en dan gingen ze ’s avonds luisteren. Mijn pleegvader ook en ik luisterde mee. Ook had ik Engelse liedjes gehoord en die ging ik nazingen. Dat was gevaarlijk, dus mijn pleegouders zijn om mij verhuisd naar een ander huis en daar zeiden ze ‘het is ons eigen kind’. Het was altijd gevaarlijk om onderduikers te nemen.’

Hoe bent u weer samengekomen met uw moeder?
‘Ik heette Boukje in de oorlog. Mijn pleegvader ontdekte per ongeluk hoe ik echt heette. En toen heeft hij aan een meneer van het verzet een brief meegegeven voor mijn moeder, dus ze wist dat ik nog leefde. Alleen wist ze natuurlijk niet waar ik zat. Toen heeft mijn moeder een brief teruggeschreven, dat ze blij was dat het goed met me ging. Alle kinderen die ondergedoken zijn werden genoteerd bij een bureau. Dit bureau heette de Voogdijcommissie voor Oorlogspleegkinderen. En hier werd aan mijn moeder een brief gestuurd in mei ’45, dat zij de moeder was. Want iedereen kon zomaar komen aankloppen en zeggen dat je het kind was, dus je moest een bewijs hebben. En toen de oorlog afgelopen was kwam ik in de slaapkamer bij mijn pleegouders en daar was nog een mevrouw, en ik zei mama tegen mijn pleegmoeder. Ik wist natuurlijk niet beter. Dus ik zei ‘goeiemorgen mama’, en ik vroeg wie die mevrouw was en toen zei ze: ‘zij is jouw echte moeder’. Ik zei natuurlijk dat dat niet zo was,  want ik wist het uiteraard niet. Het was de eerste keer dat ik mijn echte moeder weer zag.Toen heeft mijn moeder mij meegenomen naar Amsterdam. Dat ging niet makkelijk, daar moest je een vergunning voor hebben, en de treinen lagen plat, dus je moest liften. Ik moest voor de tweede keer onthechten. Hetzelfde proces, maar omgekeerd. Toen moest ik weer ontwennen van mijn pleegmoeder en mijn pleegvader.Toen mijn moeder mij kwam halen was ik een jaar of 4, 5. Toen kon ik al praten en lopen.’

Hoe was het na de oorlog voor uw familie?
‘Er was altijd verdriet in de familie. Mijn vader is vermoord, mijn opa en oma zijn vermoord, alle broertjes en zusjes, neefjes en nichtjes van mijn moeder. Het was altijd aanwezig. Je miste heel veel mensen. Ik had bijvoorbeeld geen tantes en ooms, geen opa’s en oma’s. Je weet altijd dat je geen familie hebt, net als alle Joodse kinderen na de oorlog. Ik noemde iedereen oom of tante, want ik had geen ooms en tantes. Die eenzaamheid voelde je wel.
Er komt een moment dat ik er niet meer ben, dan is er niemand meer die de oorlog overleefd heeft, en dan zijn jullie degene die het weten, die kunnen vertellen dat jullie iemand hebben gesproken die de oorlog heeft meegemaakt. En dat je daar dan ook iets mee doet, met wat we nu met elkaar bespreken. Dat je beseft hoe belangrijk het is dat we lief zijn voor elkaar. Dat je niet iemand haat omdat hij Joods is of Moslim of homoseksueel of zwart. Je bent gewoon een mens.’

Archieven: Verhalen

‘Zijn ouders en jongere zusje werden afgevoerd naar Westerbork’

Liam, Olivia, Lisa en Nora van Montessorischool Azalea fietsen naar de flat waar ze Marian en haar broer Walter Rozendaal gaan interviewen. Walter is speciaal uit Haarlem naar zijn zus gekomen omdat hij zich meer herinnert van de oorlog dan zijn zus. Ze zijn Joods want ze hebben een Joodse moeder, maar ze hebben een niet-Joodse vader. Beiden waren nog heel jong in de oorlog. Walter heeft het ‘zwarte tasje’ bij zich. Dit was tot aan de dood van hun ouders ‘een tasje van angst’; Walter en Marian mochten daar niet in kijken en al helemaal niet aankomen. Er zaten allemaal herinneringen aan de oorlog in, zoals de Jodenster van hun moeder en veel kaarten en brieven die hun moeder schreef aan haar ouders en zusje toen zij in kamp Westerbork verbleven. Ook het poëziealbum van haar zusje Jansje zat erin. Het maakt veel indruk op de kinderen.’

Wat overkwam uw familie tijdens de oorlog?
Marian: ‘Wat ik weet, is wat mij verteld is, want ik ben in de Hongerwinter in 1945 geboren.  Het was heel bijzonder dat mijn moeder genoeg borstvoeding had voor mij in de Hongerwinter. Dat kwam omdat mijn vader de boer op ging heel Noord-Holland door om zo wat eten te verzamelen. Hij heeft toen heel veel bonen meegekregen en dat is heel eiwitrijk. Daardoor had mijn moeder dus heel veel voeding, zelfs nog voor twee andere baby’s. De kraamverzorgster die bij ons thuis kwam, werd verliefd op mijn oom Felix. Hij was bij ons ondergedoken. Aanvankelijk woonde oom Felix met mijn grootouders en zijn zusje Jansje in de Sijsjesstraat. Zij moesten zich in 1943 melden bij die Hollandsche Schouwburg. Daar moesten ze wachten en toen is mijn oom ontsnapt en dus bij ons gaan onderduiken. Bij zijn zus Dora, zo heet mijn moeder. Zijn ouders en jongere zusje werden afgevoerd naar Westerbork. Van daaruit zijn ze vrij snel naar vernietigingskamp Sobibor gestuurd en vermoord. Tante Jansje is 16 jaar oud geworden.

Hoe was dat voor u beiden dat jullie oom ondergedoken zat?
Walter: ‘Ik ontmoette oom Felix alleen overdag. Ik had geen idee waar hij dan ‘s avonds en ‘s nachts was. Later is mij verteld dat er een luik was in één van de kamers waar hij dan inging. Dan ging het luik dicht en zat er behang over geplakt.’
Marian: ‘Mijn vader zei altijd dat oom Felix achter het behang geplakt zat. Dat snapte ik als kind niet want ik dacht dan; ‘dat kan toch helemaal niet dan zie je toch allemaal bobbels’. Maar dat liet hij dan zo. Dat heeft hij me nooit uitgelegd.’

Ging u tijdens de oorlog ook naar school?
Walter: ‘Ja, ik ging naar de kleuterschool, de Wingerdschool. Die was op de hoek bij het kanaal tegenover het Florapark, dat nu Het Noorderpark heet. Als ik dan naar school liep met mijn vriendje Japie Winkel liepen we langs de Wingerdweg. Bij het Mosveld stonden altijd Duitse soldaten en één van die soldaten kwam altijd naar mij toe en aaide mij over mijn bol. Dat vond ik wel raar. Ik heb later bedacht dat die soldaat dat deed omdat hij waarschijnlijk thuis een zoontje had die op mij leek.’

Hoe vond u het dat uw Joodse moeder steeds minder mocht in de oorlog?
Walter: ‘Dat is me eigenlijk vroeger nooit goed opgevallen. Ik weet alleen nog dat ik wel eens naar dokter Schut moest, die zat aan de overkant van het kanaal. Ik zat dan bij mijn moeder achter op de fiets. Zij droeg dan geen Jodenster en had haar vervalste persoonsbewijs bij. We gingen dan tot aan het Mosveld en dan moest ik het laatste eind helemaal alleen lopen want bij de brug stond een wachtpost en dat risico durfde ze niet te nemen.’

Wat aten jullie in de Hongerwinter?
‘Ik weet nog dat ik vanuit de school waarop ik zat twee keer per week naar de gaarkeuken mocht. Die zat in de Azaleaschool in de Azaleastraat. Daar kreeg ik aardappelschillen-soep. Dat vond ik geweldig want dat kreeg ik niet thuis en dat was heerlijk zout. Ik heb daar geen slechte herinneringen aan.
Wij hebben in 2021 drie struikelstenen geplaatst bij het huis in de Sijsjesstraat 21. Eentje voor onze grootvader Hijman Naarden, één voor grootmoeder Marianne Naarden-Frank en één voor onze tante Jansje Naarden, die maar 16 jaar oud werd.’

 

 

 

 

 

Contact


Heb je een vraag aan ons? Wilt u meedoen als verteller, als basisschool, of een bijdrage leveren door een interview te begeleiden? Neem contact op, we helpen graag verder.

Christine: +31 6 816 834 18

NL41 TRIO 0254 753892