Archieven: Verhalen

‘Meneer Strauss vond mijn opstellen geweldig!’

Lorena, Doae, Owen en Safouan van basisschool De Schelp in Eindhoven worden van harte welkom geheten door Evelyne Marti (1952) in haar gezellige flat. Je kunt iets van haar afkomst zien aan de kleurrijke schilderijen en de ingelijste foto’s, die aan de muren hangen. Ze vertelt met veel enthousiasme en met grote precisie over haar jeugd op Curaçao en haar verblijf in Nederland.

Hebben uw opa en oma in de slavernij gewerkt?
‘Zij hebben zelf niet in de slavernij gewerkt, want die was toen al afgeschaft (in 1863), maar hun voorouders wel. De slavernij heeft grote sporen achtergelaten op Curaçao. Vanaf de zestiende eeuw hebben Nederlanders mensen uit Afrika gehaald en tot slaaf gemaakt. Zij moesten in Curaçao (en Suriname) werken op de plantages. De tot slaaf gemaakten werden slecht behandeld, ze werden zelfs niet als mens gezien. Gelukkig hebben premier Rutte en koning Willem-Alexander in 2023 namens Nederland hun excuses aangeboden voor de slavernij. In Curaçao vind je nog veel overblijfselen uit die tijd.’

Hoe heeft u Nederlands geleerd?
‘Mijn moedertaal is Papiaments. Maar op school en overal was alles in het Nederlands. Wij mochten op school geen Papiaments spreken. In groep 7 leerde ik dat er sneeuw valt in de winter. Ja, in Nederland, maar niet op Curaçao! Echte sneeuw leerde ik pas jaren later kennen, toen ik in Groningen studeerde. In groep 8 bepaalde de meester, meneer Hermans, waar wij naartoe mochten. Hij had zeven leerlingen aangewezen die mochten doorstromen naar de middelbare school. Waarom ik wel en een heleboel anderen niet? Ik had op school Surinaamse vriendinnen die Nederlands spraken en daarom was mijn Nederlands beter… Ik ging Nederlands studeren en dat was misschien te danken aan mijn leraar Nederlands, meneer Strauss. Wij moesten op school opstellen schrijven, dat is een soort verslag. En meneer Strauss vond mijn opstellen geweldig!

Ik heb later beseft dat het niet goed is om het spreken van je moedertaal te verbieden. Onze taal, het Papiaments, werd onderdrukt. Daardoor ga je die taal ervaren als minderwaardig. We hadden ook geen boeken in het Papiaments. Pas in 2009 kregen we de officiële spelling en grammatica van het Papiaments. Toen ik volwassen was, heb ik Papiaments leren schrijven. Dat was heel belangrijk, want je eigen taal is je identiteit.’

Hoe vond u het dat uw ouders gingen scheiden?
‘Dat was niet prettig. Ieder kind, die dat meemaakt, vindt dat moeilijk. Mijn vader is gewoon weggegaan. ‘Jullie zoeken het maar uit!’ Alle eer voor mijn moeder. Zij is als poetshulp gaan werken en wij, ik en mijn twee broertjes en mijn twee zusjes, zijn allemaal goed terechtgekomen. Er was niet veel geld in huis, maar mijn moeder kon heel goed naaien en zij maakte hele mooie kleren voor ons, die wij zelf ontwierpen. Later werkte zij in een gordijnstoffenzaak en kon daar heel goedkoop restjes stof kopen. En we woonden bij mijn opa en oma in huis. Toen mijn vader weg was, bleven we daar wonen en oma kon op ons passen als mijn moeder ging werken. Opa werkte ook en van dat geld konden we eten kopen. We waren wel arm, maar we hebben nooit honger gehad.’

Wat vond u leuk om te doen?
‘Ik speelde veel met mijn twee zusjes. We trokken met elkaar op en speelden vaak buiten, ook met andere kinderen. Onze huizen waren allemaal vrijstaand, geen rijtjeshuizen zoals in Nederland. Dus we hadden veel plaats om te spelen. Toen de tv in Curaçao kwam, hadden wij geen geld om er een te kopen, maar wij gingen bij buren tv kijken. Daarvoor moesten we soms wel 25 minuten lopen, heen en terug!’

Archieven: Verhalen

‘Mensen moeten weten dat zwarte mensen niet alleen onderdrukt zijn geweest’

Op een regenachtige maandag bellen Yusuf, Nouraya en Shamsheddin van basisschool De Schelp in Eindhoven aan bij de 55-jarige Gisèle Mambre. Op haar 18de vertrok ze uit Curaçao. Ze vloog samen met enkele honderden leeftijdsgenoten de oceaan over, om hier in Nederland te gaan studeren. Het was moeilijk om haar thuis en familie achter te laten en tegelijkertijd ook leuk: ze wilde het kleine Curaçao verlaten en stond ervoor open nieuwe dingen te ontdekken.

Wat heeft u zelf willen leren over Curaçao?
‘Ik heb veel geleerd op Curaçao toen ik daar woonde, dat we bijvoorbeeld gekoloniseerd zijn door Nederlanders – maar er werd ons ook veel niet geleerd. Over hoe erg de tot slaaf gemaakten het hadden bijvoorbeeld. Ik kom zelf ook uit een familie van mensen die tot slaaf gemaakten hebben gehouden en mensen die tot slaaf gemaakt waren. En juist van die verhalen, die ik hoorde van mijn tante die zelf ook geschiedenis gaf, heb ik geleerd, zij leerde me meer dan wat ik op school kreeg.

En omdat het onderwijs op Curaçao en in Nederland hetzelfde is, denk ik dat ook veel Nederlandse kinderen dit niet weten. Je leerde in die tijd alleen maar over de Nederlandse helden, je leerde niet over de mensen uit Afrika die daar weg zijn gehaald. Ook weten veel mensen niet dat Curaçao, samen met de andere eilanden, eigenlijk met Nederland één land is, maar dan met veel water ertussen. We hebben hetzelfde Nederlandse paspoort. Het klimaat is anders, het is klein, er wonen veel zwarte mensen, een beetje het tegenovergestelde van hier. Dat is allemaal anders, maar tóch horen we bij elkaar.’

Praat u nog met uw voorouders?
‘In gedachten wel, ze leven niet meer dus echt praten kan niet. In gedachte heb ik vaak gesprekken met ze, ook omdat ik zelf verhalen schrijf. Dus ik probeer me te bedenken hoe de twee generaties voor mijn oma, die slavernij hebben gekend, hebben geleefd.

Toen mijn oma nog leefde vertelde ze me verhalen over haar jonge jaren. Ze is niet in slavernij geboren maar als gevolg van de slavernij moesten ze heel hard werken omdat ze niet zoveel geld hadden. Mijn opa was een visser. De vis die hij ving werd verkocht door mijn oma. Maar dat was niet genoeg om het gezin te onderhouden, dus bakte mijn oma ook brood en verkocht dat.’

Waarom is het eigenlijk belangrijk om helden te kennen?
‘Ik was op zoek naar helden van Curaçao omdat je eigenlijk alleen maar weet over helden van de witte Nederlandse geschiedenis, en dat zij eropuit zijn gegaan om de wereld te veroveren. Maar ik denk dat wij zelf ook veel helden hebben gehad. Mensen die in opstand zijn gekomen, bijvoorbeeld tegen onderdrukking. Dat vind ik belangrijk om zelf te weten en om aan andere mensen te laten weten, daar krijg je ook eigenwaarde van. En om te beseffen dat mijn voorouders niet alleen tot slaaf gemaakt waren, maar dat ik ook uit een geslacht kom waar mensen dapper zijn geweest. Ik wil weten hoe mij dat heeft gevormd en het is belangrijk om te weten dat zwarte mensen niet alleen onderdrukt zijn geweest. Wij hebben zelf ook koninkrijken gehad, wij zijn ook belangrijk. Als je alleen maar ziet en hoort over witte helden, zeker als klein kind, dan zie je niet de andere belangrijke mensen aan wie jij je kunt spiegelen. Dat vind ik echt een gemis.’

Hoe gaat het nu met u, heeft u een goed leven?
‘Ik heb inmiddels op verschillende plekken in Nederland gewoond, gestudeerd en gewerkt. Hier in Eindhoven zit ik in de gemeenteraad als raadslid en vertegenwoordig ik de inwoners van Eindhoven. Dat vind ik heel leuk om te doen en dat had ik niet bedacht toen ik meer dan dertig jaar geleden hier naartoe kwam, dat ik in de politiek zou gaan. Daarnaast heb ik een goed leven met mijn man. We doen veel samen en met vrienden en ik zet me in voor mensen die het minder goed hebben omdat ik het zelf goed heb.’

Archieven: Verhalen

‘Als ik ergens naartoe ging, werd ik bekeken alsof ik een alien was’

Rivano, Aya en Amir gaan in Helmond op bezoek bij de Surinaams-Javaanse Joyce Djarkasi (1961). Onder het genot van de typisch Surinaamse soda en muffins spreken ze over haar jeugdliefde, de ondeugende fratsen en hoe het was om vanuit Suriname naar Nederland te komen. De leerlingen van basisschool De Schelp in Eindhoven luisteren aandachtig naar haar verhaal.

Hoe was het om vanuit Suriname naar Nederland te komen?
‘Ik vond het een hele mooie tijd om in Suriname te wonen, tot mijn 19de heb ik er gewoond. Ik ben van Javaanse afkomst. Mijn ouders zijn Javanen en mijn overgrootouders kwamen uit Indonesië, zij zijn als contractarbeiders naar Suriname gebracht.

Ik groeide op in Lelydorp. Je kan het een beetje vergelijken met Tongelre of Woensel. Hier speelden de kinderen veel buiten, heel anders in vergelijking met Nederland. In Suriname kregen we veel te leren over Nederland, we leerden bijvoorbeeld over het weer, zoals de sneeuw. Ik werd nieuwsgierig naar hoe de sneeuw zou voelen. Dus probeerde ik hoe de binnenkant van de vriezer voelde.

Het was allemaal anders in Nederland, het was allemaal een beetje vreemd. Ik had een andere verwachting. Het eerste jaar miste ik Suriname wel. Door het weer kom je minder buiten en school was heel anders. Als ik ergens naartoe ging, werd ik bekeken alsof ik een alien was.’

Hoe was het om naar school te gaan in Suriname en Nederland?

In mijn jeugdjaren leefde ik met alle andere bevolkingsgroepen, ik speelde buiten met kinderen die Hindoestaans, Creools, Javaans, Chinees en halfbloed waren. Van hen leerde ik verschillende talen. In Suriname spreken we Nederlands, in mijn tijd mocht je in de klas geen Surinaams praten want dan kreeg je straf. Buiten sprak ik Surinaams of Javaans met de andere kinderen.

Op school was het erg streng, ik heb daar de basisschool en de middelbare school gedaan. We mochten niet veel vragen stellen, het was heel anders dan in Nederland. We moesten de meesters en juffen altijd met meneer of mevrouw aanspreken en niet met de voornaam. Dat was best moeilijk toen ik hier naar school ging. Hier hoefde ik ze geen meneer of mevrouw te noemen. Ik had een beetje een cultuurschok.

Ik wilde hier verder studeren. Maar ze zeiden dat ze het niet vertrouwden of ik dat wel aankon omdat ik uit het buitenland kwam, dus moest ik een niveau lager studeren. Ik was de oudste in de klas! Ik wist niet helemaal hoe ik hiermee om moest gaan.’

Wanneer begreep u dat iedereen gelijk is?

‘Toen ik in Suriname woonde was mijn oom getrouwd met een Nederlandse vrouw. Dankzij haar leerden wij dat Nederland een paradijs was. Ik bewonderde de mensen die op vakantie waren geweest naar Nederland. Toen ik in Nederland kwam begon ik anders te denken, ik merkte dat de normen en waarden heel anders waren.

Het voelde alsof Nederland de baas speelde. Wij moesten altijd zoveel leren over Nederland, maar zij wisten helemaal niks van ons land. Ik word daar soms een beetje boos van. Ze hebben het idee dat wij in hutjes met een hangmat leven en we niks hebben. Maar in Suriname hebben we ook huizen en gaan we naar school en hebben ze auto’s. Het is net als hier.

Ik vroeg me toen af: waarom leren zij ook niet over ons, om te weten hoe het is in Suriname? We zijn allemaal verschillend, je leert heel veel van elkaar en we zijn allemaal mensen. Als ik je niet begrijp wil ik meer over je leren en dan krijg ik meer begrip voor jou. Het is een manier om elkaar te leren kennen. Ik vind het niet eerlijk als je verstoten wordt door je cultuur.’

Archieven: Verhalen

‘In het kamp woonden we met 99 nonnen in een loods’

Fenna, Yonis, Lena en Sardar van basisschool De Schelp in Eindhoven interviewen Peter Rufi (1939) over zijn jeugd in Indonesië. Zijn ouders waren, net als zijn voorouders, naar voormalig Nederlands-Indië geëmigreerd waardoor hij daar is geboren. Ze spreken over hoe het was om daar op te groeien, en je vader meer dan drie jaar niet te zien.

Hoe kwamen uw voorouders in Indonesië terecht?
‘Vanuit Europa zijn mijn voorouders naar Nederlands-Indië gegaan om werk te vinden en geld te verdienen. Ook mijn ouders waren kinderen van Europeanen die naar Nederlands-Indië zijn getrokken. Wij waren niet rijk maar we waren wel rijker dan de mensen daar.

Het werk dat de oorspronkelijke bewoners daar hadden, verdiende niet goed. Bij mijn ouders in huis konden ze meer verdienen. Ze kregen een goed loon, ze aten mee en kregen kledinggeld bij ons. Het was fijn dat er mensen waren die in huis werkten, er was altijd iemand die je bed opmaakte, kamer schoonmaakte, eten kookte, die de tuin voor je deed. Ik was toen nog een kind dus ik had daar verder geen moeite mee. Mijn vader en moeder vonden het natuurlijk heel fijn dat zij hulp kregen.’

Hoe was het tijdens de Japanse bezetting?
Toen de Japanners Nederlands-Indië veroverden en de Japanse bezetting begon, moesten wij het kamp in. We hebben daar drieënhalf jaar vastgezeten, ik was toen drieënhalf jaar oud. In het kamp waren er geen spelletjes of speeltuinen dus we bedachten zelf onze spelletjes. We bouwden hutten met takken, deden zakdoekje leggen of speelden rovertje.

In het kamp heb ik geen honger geleden want mijn moeder werkte in de keuken. Ik heb daar niet heel veel gekke dingen meegemaakt. Wel heb ik eens gezien dat de Japanners, de mensen die de baas waren, vrouwen een pak slaag gaven omdat ze iets gestolen hadden.

In het kamp woonde iedereen in loodsen. Wij woonden in een loods met 99 nonnen. Een van de nonnen had geiten. Ik ben eens het hok van de geiten ingegaan, maar ik was vergeten het hek achter mij dicht te doen. Alle geiten liepen naar buiten, over de net gewassen witte kleden die op het gras lagen te drogen. De kleden zaten daarna vol met geitenpootjes. Voor straf moest ik alle kleden met de hand wassen.

Toen ik veel ouder was, vertelde mijn moeder dat mijn vader ter dood was veroordeeld want in de ogen van de Japanners was hij een oorlogsmisdadiger. Hij had namelijk benzine en olie in brand gestoken om te voorkomen dat de Japanners die konden gebruiken. Hij moest zijn eigen graf graven, en wij waren daarbij. Hij kreeg een klap met een zwaard in zijn nek en viel in zijn graf. Wij dachten dat hij dood was. De volgende dag stond ik met mijn moeder bij de kade te wachten op de boot toen ik ineens mijn vader zag staan. Toen kwamen we erachter dat hij niet was overleden.’

Hoe was het om uw vader weer terug te zien na de Japanse bezetting?
Mijn moeder vertelde mij op een dag dat mijn vader in een ander kamp zat. Ik wist toen nog niet wat een vader was. Ze zei dat hij een man was, maar ik wist ook niet wat dat was. Ze wees naar de Japanners, maar voor mij waren zij de boosdoeners.

Toen de oorlog voorbij was, werden wij door de kampcommandant bij elkaar geroepen en werd er verteld dat de oorlog voorbij was. Op dat moment werd de rood-wit-blauwe vlag gehesen en het Wilhelmus gezongen. Dit had ik nog nooit gehoord. Iedereen huilde, ook ik begon te huilen. Tot op de dag van vandaag krijg ik tranen in mijn ogen als ik het Wilhelmus hoor.

Na de oorlog zat ik buiten in de tuin te spelen, mijn moeder was binnen in het huis. Er kwam een man aangelopen met een te klein Japans uniform aan. Het was een grote man, hij zag eruit als een Hollander: rossig haar, blauwe ogen, een baard en een snor. Hij kwam naar mij toe en vroeg aan mij: ben jij Peter Rufi? Ik zei: ja meneer. Toen zei hij: dan ben ik je vader. Ik geloofde het niet, dat kon helemaal niet want mijn vader zit in het kamp. Mijn moeder hoorde het gesprek en rende naar buiten om hem in de armen te vliegen. Ik dacht dat hij mijn moeder aanviel, ik pakte mijn klompen en begon hem te slaan. Na een tijd begon ik hem als vader te zien en van hem te houden.’

Archieven: Verhalen

‘Als de rivier overstroomde, kwamen er krokodillen en slangen’

Amir, Mohammed, Meral en Marley van basisschool De Schelp zijn te gast in de bibliotheek van Wilgenhof in Eindhoven. Ze ontmoeten er Rasoelan Rodjan (1951). Zij gaat de kinderen vertellen over haar jeugd in de jungle van Suriname.

Hoe zijn uw voorouders in Suriname terecht gekomen?
‘De oma van mijn moeder kwam uit India. In 1863 is de slavernij afgeschaft in Suriname, toen waren er dus geen goedkope arbeidskrachten meer voor het werk op de plantages. Daarom gingen de Nederlanders onder valse voorwendselen mensen ronselen voor de Surinaamse plantages. De moeder van mijn oma had twee dochters en had al heel jong haar man verloren. India was toen nog een kolonie van Engeland. De Engelsen bepaalden dat mijn overgrootmoeder met haar dochters naar Suriname moest om daar te werken. De lange reis werd per boot afgelegd. Op de boot moest ze werken in de keuken. Zij was een hele knappe vrouw en werd vaak lastig gevallen. Er was een man, die voor haar opkwam en haar beschermde. Uiteindelijk is deze man op de boot met haar getrouwd. Maar hij moest haar eerst kopen voor 30 cent. Toen ze in Suriname aankwamen, gingen ze werken als contractarbeiders op een plantage.’

Waar hebben de opa en oma van uw moeder gewerkt toen ze in Suriname waren?
‘Zij hebben gewerkt op de suikerrietplantage Mariënburg en daar was ook een suikerfabriek. Toen de kinderen wat groter waren, moesten zij ook meewerken. Na vijf jaar hard werken, was hun beloofd, zouden ze terug mogen naar India. Maar in de plaats daarvan werden ze in de jungle van Suriname achtergelaten en moesten hier zelf een nieuw leven opbouwen. Het leven in het oerwoud was heel zwaar. Ze moesten leven met wat de natuur hen bood. Dus gingen ze vissen vangen, groente zoeken en erachter komen wat je wel en niet kunt eten. Omdat ze uit India kwamen, kenden ze veel planten.’

Hoe woonden jullie in de jungle?
‘Wij woonden daar met elf gezinnen. De huizen waren gebouwd van bamboestokken die daar groeiden. Het dak werd gemaakt van bladeren. Er was geen radio, geen tv en er waren geen straten. In de modder liepen wij naar school, zonder schoenen, en als wij op school aankwamen, moesten wij onze voeten wassen. Toen ik er woonde, was er plaats vrijgemaakt om gewassen te verbouwen. Als de rivier heel hoog stond, kwam er water in huis. Dan moesten wij binnen zitten. Onze huizen stonden op kokosstammen, die als palen fungeerden. Als er een overstroming was, kwamen er krokodillen en allerlei slangen! Ik was dan heel bang en ik ben nog steeds bang voor slangen.’

Hoe was het om naar school te gaan?
‘Ook de school was in de jungle. Er waren juffen, maar ook twee Nederlandse leraren om ons Nederlands te leren. Na school moesten we water halen in twee emmers. De weg was gemaakt van modder dus moesten we uitkijken om niet te vallen. Je moest wel met water thuiskomen, anders kreeg je klappen! Er zaten ook krokodillen en piranha’s in het water.

Mijn vader werkte op een rijstplantage van een Nederlander en mijn moeder werkte op het land. Wij aten van de groenten die zij op het land verbouwden. Vanaf dat wij 8 jaar waren, moesten we ook meewerken op het land. Wij vonden het als kind leuk om met zijn allen op het land te werken. Dat was normaal voor ons.’

Archieven: Verhalen

‘Het fijnste was de vrijheid in Suriname!’

Mammoudou, Jihan en Israe ontmoeten Raymond Chin Kwie Joe in de lerarenkamer van hun school, basisschool De Schelp in Eindhoven. Meneer Chin Kwie Joe (1962) is in Suriname geboren en gaat ze wat vertellen over het leven in Suriname en over zijn afkomst. In 1982 kwam hij naar Nederland. Zijn Franse voornaam hebben zijn ouders hem gegeven omdat zij Frankrijk een belangrijk en sjiek land vonden.

Hoe komt het dat uw familie in Suriname terechtkwam?
Dat komt door mijn opa. Hij kwam rond 1912 vanuit Kanton, in China, naar Suriname om te werken. Zijn oom, die al in Suriname was, had gezegd dat mijn opa ook daarheen moest komen. En als je familie zei dat je moest gaan, dan ging je! Op dat moment was er in China een burgeroorlog aan de gang. Mijn opa ging werken in een klein winkeltje op een groot landgoed van zijn oom, die eerder al als contractarbeider uit China was gekomen. Contractarbeiders werkten heel hard voor weinig geld en hadden vaak een moeilijk leven. Mijn andere opa komt wel uit Suriname, en hij is met een Nederlandse vrouw getrouwd. Hij had haar leren kennen toen hij in Eindhoven op de Philips-school studeerde.’

Wat vond u het leukst van uw jeugd in Suriname?
‘Ik hield heel erg van de vrijheid, je kon overal gaan en staan, met iedereen een praatje maken. Wij waren veel buiten en ik ging vaak met mijn hond Bello aan de wandel. Ook speelde ik veel met andere kinderen, bijvoorbeeld tikspelletjes op school. Maar we haalden ook kattenkwaad uit, zoals fruit plukken bij de buurman. En we gingen soms vissen, maar het fijnste was de vrijheid!’

Kunt u iets vertellen over het eten in Suriname?
‘In Suriname is eten heel belangrijk, de mensen zijn er veel mee bezig. Samen koken en eten is een sociaal gebeuren. Als wij als kind uit school kwamen, riepen wij: ‘Wat eten wij vandaag?’ In Suriname wonen mensen van verschillende bevolkingsgroepen, zoals Chinezen, Indiërs, Javanen, Joden, Creolen. Daardoor zijn er veel verschillende eetculturen. Veel Chinezen hadden een winkel en werden ‘Oom Chinees’ genoemd. Je kon er vruchten op zuur kopen. Soms kregen wij als kind een paar centen en dan kochten we een zakje cassave, vergelijkbaar met de Nederlandse friet. Als er iemand op bezoek komt, vraag je niet ‘hoe is het?’, maar ‘heb je al gegeten?’. Ook chocolade komt uit Suriname, er is zelfs een merk, Kwatta, vernoemd naar een Surinaamse plantage.’

Archieven: Verhalen

‘Vaak kwam er een aardbeving als we op school zaten’

Op een regenachtige middag bellen Madina, Adam, Samya en Sedanur aan bij het appartement van de 99-jarige Tineke van der Woude. Nadat de leerlingen van basisschool De Schelp in Eindhoven zijn gaan zitten, begint mevrouw Van der Woude te vertellen hoe haar Nederlandse ouders in het voormalige Nederlands-Indië terechtkwamen. Haar vader werkte als sergeant in het leger en werd uitgezonden naar Nederlands-Indië. Samen met zijn vrouw en hun dochtertje van één jaar vertrok hij. Al snel werden er nog twee dochters geboren, mevrouw Van der Woude is de jongste.

Hoe was uw leven in Nederlands-Indië vóór de Japanse bezetting?
‘Ik ben geboren in Atjeh, op Sumatra, en had twee oudere zussen. Ik had een fijne jeugd voordat de oorlog uitbrak. We hadden veel vrijheid en veel dieren, waaronder een grote trouwe herdershond. Er waren vaak aardbevingen en daarom werden de huizen op palen gebouwd. Ons huis stond ook op palen. Onder dat huis lag zand, en daar kon je leuk spelen.

Er kwam ook vaak een aardbeving als we op school zaten. Dan viel de inkt uit je potje over je tafel. Ik herinner me nog dat iemand dan ineens heel hard riep: ‘Lindu, lindu!’ Dat betekende ‘aardbeving’. Alle kinderen van de school liepen dan heel snel naar buiten.

Mijn vader ging regelmatig op tijgerjacht. Nadat er een tijger was gesignaleerd die iemand had doodgebeten, moest het beest worden gedood. Anders zou hij denken dat hij dat opnieuw kon doen. Mijn vader kreeg dan van het leger de opdracht hem te vangen. Soms zat hij urenlang in een boom omdat hij wist dat de tijger dichtbij was. Dan hadden ze eerst een diepe kuil gegraven en daar takken overheen gelegd. In die kuil stopten ze een jong geitje, dat daar een beetje zat te huilen. Als de tijger dat hoorde, sprong hij in de kuil. Op dat moment schoten ze hem vanuit de boom dood.’

Hoe begon de Japanse bezetting?
‘Mijn vader had bericht gekregen van de Japanse bezetters dat hij opgehaald zou worden. Alle mannen werden opgehaald. Op een dag zaten we de hele dag te wachten op de voorgalerij van ons huis. Mijn moeder had een bundeltje kleren voor vader ingepakt. Op een gegeven moment kwam er een grote open vrachtwagen aanrijden. Er sprongen Japanse soldaten uit die mijn vader meenamen. Protesteren hielp niet. De soldaten hadden grote geweren waarmee ze sloegen als je niet luisterde.

Mijn vader gaf mijn moeder, mijn twee zussen en mij een zoen en zei tegen Radja, onze hond: ‘Radja, pas goed op de meiden’. Toen reden ze weg, op weg naar een interneringskamp voor mannen.

Niet lang daarna kwamen mijn moeder, mijn zussen en ik ook in een kamp terecht, een vrouwenkamp. Er kwam weer een open vrachtwagen, dit keer om de honden op te halen. Honden mochten niet in het kamp. De kleine hondjes gooiden de soldaten direct dood tegen de auto. Ik hoor de mensen en de hondjes nog gillen. Onze herdershond namen ze mee.

De volgende dag kwam dezelfde vrachtwagen waarmee de honden waren opgehaald, brood brengen. We zagen dat de auto helemaal onder het bloed zat en wisten toen dat onze hond was doodgeschoten. We hebben allemaal staan huilen.’

Hoe woonden jullie in het kamp?
‘Het was een vrouwen- en kinderkamp. Het begon ermee dat de Japanners prikkeldraad om een wijk heen zetten. Er moesten zoveel mogelijk mensen in een huis wonen. Dus in een huis waar je eerst met je eigen familie woonde, werden allemaal mensen bijgeplaatst. Sommige mensen sliepen in de keuken, anderen in de badkamer of in de gang. Je had maar een heel klein plekje voor jezelf. Elk plekje werd benut, elke vierkante centimeter.

Wij hadden van een oude kast een woonplekje voor onszelf gemaakt, op de galerij, met een gordijntje ervoor. We mochten niet zomaar naar een andere plek. Stiekem gingen we ’s nachts toch, bijvoorbeeld als we naar de wc moesten. Dan luisterden we goed of we geen voetstappen hoorden en slopen we door het donker.’

Wat moesten de vrouwen doen in het kamp?
‘De vrouwen en kinderen moesten zwaar werk doen, werk dat normaal door mannen werd gedaan. Hout sjouwen voor de gaarkeuken, brancards dragen, noem maar op. Iedereen had corvee. Wij kinderen moesten ook zwaar werk doen. In de gaarkeukens stonden enorme pannen waarin we moesten roeren. Dat was heel zwaar. Er moest ook gedweild worden en mensen moesten met brancards worden vervoerd.

Toen er steeds meer mensen stierven in het kamp, kregen de vrouwen nog een taak erbij: doodskisten maken. Eerst van hout, maar later was het hout op en moesten ze van riet of bamboe gemaakt worden. De doden zakten daar gewoon doorheen. Dat zag er heel eng uit.’

Welke straffen kreeg je in het kamp?
‘Iedereen had een kampnummer. Ik had nummer 1119. Je kreeg een plastic band met dat nummer erop. Als je die niet om had, kreeg je klappen van de Japanse bezetters. Maar het was heel vervelend om die band te dragen, want het was erg warm.

Twee keer per dag was er appel. Dan kwam er een jongetje door het kamp fietsen met een megafoon: ‘Het is control tijd!’ Iedereen moest zich verzamelen. We stonden in rijen van vijftien mensen. De Japanse bezetter kwam en je moest buigen. Dat kon uren duren, in de brandende zon. Soms hielden kinderen het niet meer vol. Als een moeder zei: ‘Ga maar even liggen’, werd ze geslagen.

Mijn moeder zei altijd: ‘Niet tegen de Japanners ingaan, want je krijgt alleen maar klappen’. Een keer had een mevrouw iets fout gedaan en die werd in een kippenhok gestopt, waar ze alleen maar kon zitten. Ze kreeg nauwelijks eten en zat daar dagenlang. De Japanners hadden wrede straffen.’

Archieven: Verhalen

‘Het maak niet uit waar je in gelooft, het is belangrijk wat je doet’

Jahan Valianpour is in 1953 geboren in Masjed Soleyman in Iran. Vanwege de politieke situatie moest hij met zijn gezin vluchten en woont hij sinds 1991 in Nederland. Rayan, Damla, Armina en Nora van IKC Het Talent werden hartelijk ontvangen in zijn woning aan de Osdorperhof. Rayan las het gedicht ‘Die Dag’ voor, die Jahan Valianpour had geschreven. Het geeft een beeld van de oorlog. Net als de schilderijen aan de muur van Iraanse kunstenaars en de portretten van vermoorde Iraanse vrouwen.

Hoe bent u in Nederland terecht gekomen?
‘Ik ben opgegroeid in Iran en werkte daar als chemisch analist. Ik en mijn vrouw waren politiek actief. De regering wilde politieke activisten oppakken. Daarom zijn wij in 1991 gevlucht, samen met onze zoon en dochter die toen vijf en zeven jaar oud waren. Een smokkelaar heeft ons geholpen. De reis duurde lang, maar uiteindelijk zijn wij goed en gezond in Nederland aangekomen. Het was heel moeilijk om ver weg van mijn familie te zijn. Mijn vader was al overleden, maar mijn moeder, broer, zusjes en hun kinderen waren nog in Iran. Ik was al mijn contacten kwijt en voelde mij verdrietig. Maar de andere kant van de medaille was dat ik gevlucht was voor de veiligheid van mijn kinderen. Dat is de moeite waard! Als ze me nu zouden dwingen om Nederland te verlaten zou ik heel verdrietig worden.’

Hoe was om in Nederland aan te komen?
‘De eerste tijd voelde ik mij een vreemdeling. Ik ben gelukkig goed ontvangen in het asielzoekerscentrum in Wijk aan Zee. Met z’n vieren hadden we één kamer, terwijl we Iran een grote koopwoning hadden. In het AZC kon je zelf niet koken, je moest eten halen en dan moest je lang in de rij staan wachten. Ik haalde eten voor de kinderen, maar zelf kon ik niet goed eten en in de eerste maanden ben ik zestien kilo afgevallen. Op mijn tweede dag in Nederland ben ik naar de bibliotheek gegaan om te vragen hoe je Nederlands kan leren. Om een tweede vaderland te krijgen is een nieuwe taal leren het belangrijkst! Zonder taal kan je niet communiceren en voel je niet dat je een Nederlander bent. Het leven in een asielzoekerscentrum is niet prettig. Er waren soms ook ruzies tussen asielzoekers, dat was niet fijn. In 1992 kregen we als gezin een woning aangeboden in Purmerend. Dat was prachtig!’

Bent u weleens terug gegaan naar Iran?
‘Nee, ik ben nooit teruggegaan, want het is te risicovol. Hier in Nederland mag je kiezen wat je wil studeren, wat je over politiek wil zeggen. Je hebt genoeg vrijheid om een boek te lezen en deel te nemen aan een demonstratie. Dat soort dingen konden wij niet doen in Iran. Als je bijvoorbeeld voor de rechten van vrouwen in actie kwam, werd je meteen opgepakt, in de gevangenis gezet en beschuldigd van dingen die niet waar waren. Ik heb foto’s in mijn huiskamer van vrouwen en kinderen die verkracht en vermoord zijn in Iran. Dat was voor mij heel pijnlijk en verdrietig, dus ik heb hun foto’s uitgeprint zodat ik mijn emoties beter kan controleren. Dat als ik naar ze kijk, dan denk ik: ze zijn nog in leven.’

Wat mist u het meest aan uw eigen land?
‘Iran noem ik niet mijn ‘eigen land’, want dat is Nederland nu. Ik mis wel mijn land van afkomst en natuurlijk wil ik graag een keer terug naar mijn geboortestad! Als het veilig zou zijn om te reizen en een paar maanden te blijven, dan kom ik wel terug in mijn nieuwe vaderland. Ik wil nergens anders wonen dan in Nederland. Ik voel mij Nederlander van Iraanse afkomst en ik voel mij hier vrij en veilig. Ik heb 34 jaar in Nederland gewoond, gestudeerd en gewerkt als mentor.  Van alleenstaande minderjarige asielzoekers, jongeren met verstandelijke beperking, daklozen en hangjongeren. Ik heb ook heel veel vrijwilligerswerk gedaan; zoals Iraanse nieuwkomers helpen om Nederlands te leren.’

Archieven: Verhalen

‘Ik was één week verdrietig, daarna besloot ik om niet meer verdrietig te zijn’

Zoëy, Farah, Bram en Kilian van basisschool Strijp Dorp in Eindhoven interviewen Qabul Salah. Zij is in Somalië geboren, en kwam in 1995 in haar eentje naar Nederland. In de schoolkantine wordt ze door de kinderen geïnterviewd.

Hoe was het in Somalië toen u jong was?
‘Toen ik er opgroeide, was het veilig. Er waren mensen met verschillende achtergronden, culturen en religies. Mensen waren gelijk en er was vrijheid. Somalië was vroeger niet arm. Wij hadden gratis scholen en gratis ziekenhuizen. We aten drie keer per dag warm en exporteerden vis en zout. Op het platteland werden veel dieren gehouden. De president zei dat we alles uit ons eigen land moesten halen. Andere landen moesten producten uit Somalië kopen. Hij deed het niet om rijk te worden, hij deed het voor het land en de mensen.’

Hoe was het om in Somalië te wonen?
‘Goed. Waar je bent geboren, is de beste plek voor jou. Je hebt eten, een dak om onder te wonen, dat is genoeg. We hadden niet zoveel als jullie. Op school waren er veel kinderen. Het was anders. Niet zo netjes als hier. Maar toch waren we blij. We hadden eten, een dak om onder te wonen: dat is genoeg. Ik heb er mooie herinneringen aan. Maar als de situatie verandert, dan moet je weg. Je lot kun je niet veranderen, dat moet je accepteren. Je weet nooit waar je in de toekomst bent.’

Hoe was het om alles achter te laten?
‘Mijn familie moest ik achterlaten. Die dag heb ik niets gegeten, maar door de honger kon ik niet slapen. Ik was één week verdrietig en moest veel huilen. Toen werd ik moe. Daarom heb ik besloten om niet meer verdrietig te zijn. Als je jong bent, is je verdriet sterker. Ik huil niet zoveel meer. Sindsdien ben ik nooit meer zo verdrietig geweest, zelfs niet als iemand dood is. Nederland is mijn tweede land geworden. Ik heb hier kinderen gekregen.’

Wat vond u de grootste verandering of het grootste verschil?
‘Nederland is totaal anders, een andere cultuur. In Somalië heb ik geleerd hoe ik om moet gaan met andere nationaliteiten. Ik woonde in de stad, daar waren ook andere mensen. We hebben geleerd om met elkaar om te gaan en elkaar te accepteren. Voor mij was dat niet zo moeilijk. Het leven in het dorp was heel anders.’

Als u zou moeten kiezen, zou u dan voor Somalië kiezen of Nederland?
‘Nu voor Nederland. Maar als er geen oorlog was, dan zou ik Somalië kiezen. Het is nergens beter dan waar je familie is.’

 

Archieven: Verhalen

‘Ik ben hier al zo lang dat ik me meer Nederlander dan Marokkaan voel’

Met kriebels in de buik vertrekken Daan, Jur, Anique en Hidaya in de ochtend vanaf basisschool Strijp Dorp in Eindhoven naar het huis van ElHoussine Hamoumi. Zenuwachtig maar enthousiast staan ze voor zijn deur. Meneer Hamoumi is 51 jaar oud en geboren in het kleine dorp Taourirt, ook wel ‘de heuvel’ genoemd in de Berberse taal in Marokko. In de gang verwelkomt hij de kinderen hartelijk en biedt pantoffels aan om het ze zo comfortabel mogelijk te maken in zijn huis. Op tafel liggen, heel warm en gastvrij, stroopwafels en speculaas klaar voor het gezelschap.

Waarom zijn jullie met heel jullie gezin naar Nederland gekomen?
‘We kwamen naar Nederland omdat mijn broer ernstig ziek was en medische hulp nodig had die in Marokko niet beschikbaar was. Mijn vader besloot toen om met het gezin naar Nederland te gaan. Ons hele gezin reisde met het vliegtuig naar Nederland. Mijn vader kreeg meteen werk bij een metaalbedrijf van Voorden, dat enorme scheepspropellers maakte van soms 3 tot 5 meter, die hij op maat sneed. Hij heeft daar gewerkt tot zijn pensioen. Gelukkig is mijn broer in Nederland weer beter geworden.’

Wat mist u het meeste uit Marokko?
‘’Ik mis vooral mijn familie die daar nog woont, het lekkere eten en het mooie weer. Ik reis regelmatig terug naar Marokko. Met de auto is het een lange reis van meer dan 2000 kilometer, ongeveer twee dagen, wat zwaar kan zijn, vooral met kleine kinderen. Onderweg maken we wel picknicks en stoppen wij even om te rusten, maar met het vliegtuig gaat het veel sneller en gemakkelijker: binnen drie uur ben je in Marokko, zoals afgelopen zomer.

Wat deed u extra om u thuis te voelen in Nederland?- Jur
‘Ik deed vooral mijn best op school en leerde de taal goed. Er waren toen geen inburgeringscursussen, maar omdat ik jong was, leerde ik snel en voelde ik me sneller thuis in Nederland. Ik ben al zo lang in Nederland dat ik me meer Nederlander dan Marokkaan voel.’

Hoe vond u het om te verhuizen?
‘Ik was 5 jaar oud toen ik naar Nederland kwam. Het was niet mijn keuze, maar als klein jongetje moest ik me aanpassen aan een compleet nieuwe wereld. Voor mij was het een groot avontuur: een jongen uit een klein dorp in het oosten van Marokko die met het vliegtuig naar een onbekend land ging. Alles leek vreemd: de cultuur, de taal en de stad Zaltbommel. Gelukkig was ik jong, waardoor ik veel kon opnemen en leren.’

Wat doet u voor werk?
‘Ik ben ingenieur en ontwerp hoogspanningsinstallaties die stroom leveren aan steden in Nederland. Momenteel werk ik bij TenneT.’

Hoe was het om het enige Marokkaanse gezin te zijn in Zaltbommel?
Het was soms eenzaam. Pas na vijf jaar kwamen er meer Marokkaanse gezinnen bij. Het eerste jaar was vooral wennen, omdat ik de taal nog niet kende. Maar ik leerde snel en was gelukkig nog jong, om de taal te leren zonder taalachterstand. Alles voelde anders dan in Marokko: de mensen, de cultuur en de taal. Dat maakte het spannend.’

Deed u vroeger aan sport?
‘Vroeger heb ik veel getennist en tafeltennis gespeeld. Sinds 1994 speel ik zaalvoetbal.’

Naar welke middelbare school ging u?
‘Ik ben in Marokko geboren en toen ik in 1979 naar Nederland kwam, begon ik op de basisschool. Later ging ik naar het Cambium College en volgde VWO-Atheneum. Daarna studeerde ik elektrotechniek aan de Technische Universiteit Eindhoven. Mijn studententijd was een van de mooiste periodes van mijn leven. Dat ik in Eindhoven ben blijven wonen, zegt genoeg. In 1998 studeerde ik af als elektrotechnisch ingenieur en begon ik een brede carrière.’

Als het kon, zou u dan in Nederland blijven of naar Marokko willen gaan?
‘Na mijn pensioen wil ik misschien vaker naar Marokko, maar nu blijf ik bij mijn kinderen in Nederland.’

Contact


Heb je een vraag aan ons? Wilt u meedoen als verteller, als basisschool, of een bijdrage leveren door een interview te begeleiden? Neem contact op, we helpen graag verder.

Christine: +31 6 816 834 18

NL41 TRIO 0254 753892