Archieven: Verhalen

‘Het is zo stil op straat hier’

Sadé, Zara, Mimi en Néomy uit groep 7A van OBS Wereldwijd interviewen mevrouw Veronica van de Kamp. Mevrouw Van de Kamp komt naar de school met een grote tas met Ghanese beeldjes erin, die ze aan de leerlingen laat zien. Ook heeft ze traditionele Ghanese kleding aan en sieraden mee. Ze vindt het moeilijk om Nederlands te spreken, dus interviewen de leerlingen haar in het Engels.

U komt uit Ghana, maar u heeft een Nederlandse naam, hoe komt dat?
‘Mijn naam in het Ghanees is Veronica Nana Ama Datibia Boafo. ‘Nana’ betekent dat ik van een koninklijke familie kom in Ghana. ‘Ama’ betekent dat ik op een zaterdag geboren ben. In Ghana, krijg je automatisch de naam van de dag in de week dat je bent geboren. Elke dag is er een naam. Maar hier ben ik Veronica van de Kamp, omdat ik met een Nederlandse man ben getrouwd.’

Hoe was het in uw land, Ghana?
‘Heel goed. Ik heb een goed leven gehad in Ghana. Ik was secretaresse van een heel grote firma. Ik verdiende goed. Ik kwam hier alleen maar op vakantie, ik wilde Europa zien en ik kende hier iemand, waar ik op bezoek ging. Toen was er een feest, waar ik voor werd uitgenodigd, en daar ontmoette ik mijn man. We begonnen met elkaar te praten en we werden verliefd. Ik bleef hier bij hem. In het begin was het niet makkelijk, ik moest me aapassen aan zijn cultuur. Ik was ook snel zwanger, dat gaf wel uitdagingen, want mijn eerste kind kreeg epilepsie toen hij drie maanden oud was. Dus ik had een kind met speciale zorg. Maar ik heb nergens spijt van. Ik houd van mijn leven. Ik zou niets veranderen. Het was een mooi huwelijk en ik houd van mijn kinderen.’

Wat vond u van Nederland?
‘Ik vond het een mooi land, maar wel koud. En het eten vind ik niet lekker. Haring bijvoorbeeld. Wij eten nooit vis die niet gekookt is. Haring is niet gekookt of gebakken. Mijn man zei; ‘Je moet het proeven’. Ik heb het nooit geprobeerd. Maar gelukkig is hier veel eten te koop en ik kook voor mezelf op de Ghanese manier. Mijn man hield niet van Ghanees eten. Het enige Ghanese eten, dat hij lustte, was pindasoep en rijst.’
‘Het is rustig hier. In Ghana groeten mensen elkaar veel op straat en ze toeteren vanuit de auto als ze bekenden zien, hier kan je dat niet doen, dus het is zo stil op straat hier. En weet je wat grappig is? De matches hier heten ‘lucifers’. In Ghana is Lucifer een satan. Dus mijn man kocht lucifers en ik was in de war, ik wilde niet iets in huis hebben dat Lucifer heet. Het was de naam waar ik last van had. Lucifers noemen wij ‘matches’, Later begreep ik dat lucifers gewoon matches zijn.’
‘Nu ben ik gewend hier in Nederland en ik doe heel veel. Ik organiseer bijvoorbeeld het Kente Fugu festival op Kwaku, daar promoten we de Ghansese cultuur.’

Hoe reageerden uw ouders toen u vertelde dat u in Nederland wilde blijven?
‘Ze waren niet blij. In het begin waren ze bang. Geen enkele ouder wordt blij van een verhaal als het mijne. Ik kwam hier iemand tegen en ik bleef gewoon bij hem. Maar toen realiseerden ze dat ik gelukkig was, waren ze blij voor mij.’

Mist u Ghana soms?
‘Ja, ik mis Ghana. Home sweet home. Ik ga elk jaar naar Ghana en dan ga ik altijd alleen. Maar ik kom altijd weer terug naar Nederland, want mijn kinderen wonen hier. Ze zijn hier opgegroeid. Ze zijn half-Nederlanders, half-Ghanese. Dus dit is nu ook mijn thuis. Wat ook meespeelt, is dat mijn oudste kind in een rolstoel zit, hij kan niet lopen, hij kan niet praten. Dus hij heeft zorg nodig. Wat hij nodig heeft, hebben we niet in Ghana. Dus mijn man bleef meestal hier om voor hem te zorgen. Dat is het goede aan Nederland. Als ik dit kind in Ghana had gekregen, zou het moeilijker zijn. Hier is er veel hulp en ondersteuning.’

Kwamen uw ouders wel eens naar Nederland?
‘Ik verloor mijn vader, voordat ik op reis ging en ik verloor mijn moeder toen ik zes weken in Nederland was. Ja, dat was erg moeilijk. Als ik aan mijn moeder denk, dan huil ik nog steeds. Die pijn gaat nooit weg. En in 2017 verloor ik mijn man. Vooral voor mijn kinderen is het erg moeilijk. Elke keer met kerstmis missen ze hun vader, want met kerstmis waren we altijd samen. En mijn schoonmoeder, de oma van mijn kinderen, is twee jaar geleden overleden. Dus er is veel verlies. Vorig jaar zaten we met z’n vieren aan de eettafel met kerstmis. Zonder papa en zonder oma. Ik doe mijn best voor mijn kinderen, maar ik neem nooit de plaats van hun vader in.’

In het begin zei u dat u van een koninklijke familie komt, wat betekent dat eigenlijk?
‘Mijn vader en moeder zijn de leiders van verschillende steden, zij zijn de eigenaren. En ik als oudste dochter, zou de ook de leider worden als mijn ouders overlijden, maar ik heb gezegd dat ik het niet wilde. Het is te veel verantwoordelijkheid.’

 

 

 

 

Archieven: Verhalen

‘Hier in Nederland is veel meer te doen’

Mika, Stanley, Youness en Shahram uit groep 7A van OBS Wereldwijs interviewen Mevrouw Shiel Jibodh in een kamertje op hun eigen school. Ze is geboren in Suriname en was 28 jaar toen ze, in 1979, naar Nederland emigreerde.

Waar bent u geboren?
‘Ik ben geboren in Suriname in het Nickerie district. We waren met acht kinderen; vijf jongens en drie meisjes. Ik groeide op met mijn vier oudere broers. Mijn twee jongere zusjes waren nakomertjes, die kwamen pas veel later. Ik ben dus als een prinsesje opgegroeid. Ik hoefde niet veel te doen. Mijn broers deden bijna alles. Dat is lekker. We woonden in een groot huis op hoge neuten. Dat betekent op palen waar je onder kon spelen. We hadden ook een hond, hij heette Molly. Maar in Suriname blijven honden niet binnen in huis. Ze zijn altijd buiten. Ik speelde meestal buiten met mijn nichten. Mijn hele familie woonde in de buurt. Mijn ouders waren best streng. Ik mocht niet zoveel. Mijn moeder was heel voorzichtig met mij. Je weet maar nooit wat er kan gebeuren. Ik mocht bijvoorbeeld nooit ergens logeren of naar de bioscoop. Ik ging ook zelden naar het strand. Stranden in Suriname zijn niet zo mooi. Ze hebben veel modder.’

Waar werkte u?
‘Ik werkte op een school als juf voor de klas. Mijn man werkte voor de Surinaamse televisie, hij was eigenlijk technicus. Hij deed veel dingen daar. Hij kon zo op de mast klimmen en dingetjes vastmaken. Dat soort dingen deed hij.’

Waarom bent u weg uit Suriname gegaan?
‘Nou, om eerlijk te zijn, Suriname is een heel mooi land, maar het ging niet zo goed in Suriname na de onafhankelijkheid. Mijn hele familie was hier al heen verhuisd. Ik wilde niet alleen achterblijven. Dus wij zijn in 1979 ook naar Nederland vertrokken. Ik was al wel een keer eerder naar Nederland geweest een jaar daarvoor, dus ik wist al een beetje hoe het hier was. Ik was 28 jaar toen ik hier aankwam. Mijn zoon was toen drie en de tweeling was anderhalf jaar. Het was natuurlijk even wennen. Kijk hier is het altijd warm-koud, warm-koud, winter, zomer, noem maar op. Daar moest ik wel aan wennen. Ik hoefde de taal niet te leren, want in Suriname spraken we alleen maar Nederlands.’

Wat voor werk deed u in Nederland?
‘Toen ik pas hier was, heb ik op verschillende scholen gewerkt. Als juf deed ik invalwerk, dus in heel Amsterdam. Noord, oost, zuid, west, de pijp, overal heb ik gewerkt.’

Welk land vindt u leuker Suriname of Nederland?
‘Ik vind ze allebei leuk. Suriname heeft een lekker klimaat, dus je bent meer buiten. Maar hier in Nederland is er veel meer te doen. Ik zou niet echt meer terug hoeven. Ik woon nu ook al langer in Nederland, dan dat ik in Suriname woonde. Ik ben inmiddels ook met pensioen en ik hou erg van reizen. Zolang ik nog goed kan lopen en goed kan zien, wil ik graag nog zo veel mogelijk landen bezoeken. Ik ben al geweest in Nepal, Brazilië, Cuba, Venezuela India, Nieuw-Zeeland, China, Vietnam en heel veel andere landen. Mijn volgende reis is naar IJsland.’

 

 

Archieven: Verhalen

‘We gingen op zoek naar een beter leven’

Kael, Romairon, Anas en Isaac uit groep 7A van OBS Wereldwijs in Amsterdam- Zuidoost interviewen mevrouw Mable Setsoafia. Zij komt uit Ghana en was 28 jaar toen ze naar Nederland kwam. Ze kan wel Nederlandse verstaan, maar spreekt het niet zo goed. Het interview gaat dus half in het Nederlands en half in het Engels.

Waar komt u vandaan?
‘Ik ben geboren in het Zuidoosten van Ghana, in een plaats die Volta heet, maar ik heb ook in de hoofdstad Accra gewoond. In Ghana wonen nog broers en zussen van mij. Mijn vader was een leraar, mijn moeder een handelaar, ze verkocht drinken en eten. Mijn ouders zijn nu overleden. Hij overleed voordat ik naar Nederland kwam, mijn moeder overleed toen ik al in Nederland was. Ik kon niet naar haar begrafenis, want ik kon niet reizen, omdat ik nog geen Nederlandse verblijfsvergunning had. Dat was erg verdrietig.’

Hoe leefde u daar?
‘Het was niet slecht, ik ging naar school. Het leven daar is wel wat moeilijker dan hier in Nederland. Je kan hier makkelijker een baan krijgen, in Ghana is dat moeilijker. Soms heb je wel je school afgemaakt, maar kun je toch geen werk krijgen. Dus na school kreeg ik een man en twee kinderen, een zoon en een dochter, en we gingen reizen en op zoek naar een beter leven. Mijn man ging eerst alleen, daarna kwam ik ook en later kwamen ook de kinderen. Toen ik uit Ghana kwam, ging ik eerst naar Libanon, in het midden-oosten, daar was een vriendin van mij. Daarna gingen we samen naar Griekenland, zo konden we Europa inkomen. Mijn man was al in Nederland. Hij had al een baan en een verblijfsvergunning, dus ik ging naar hem toe.’

Wat vindt u het leukst aan Nederland?
‘De mensen zijn vrij en staan open voor iedereen. Ook is de gezondheidszorg hier goed geregeld, zoals de ziekenhuizen. Ik kan hier makkelijk werk vinden als ik naar het uitzendbureau ga. Dus hier is dat een beetje makkelijker dan in Ghana. Maar in Ghana is het ook fijn, ik hou van het Ghanese eten. Eén keer per jaar ga ik daarnaartoe. Ik heb daar nog ooms en tantes. In Afrika hebben we grote families. En als ik naar Ghana ga, neem ik altijd Ghanees eten mee terug, want hier is dat duur.’

Wat voor eten hebben ze in Ghana?
‘Een populair gerecht is ‘fufu’, dat eet iedereen. En waar ik vandaan kom, eten ze ook iets dat heet ‘applè’ het is van mais gemaakt. Als kind at ik ook graag rijst en verschillende andere Ghanese gerechten. Bijvoorbeeld een gerecht van rijst en bonen, dat noemen we ‘waché’. Als ontbijt eet ik daar maispap, dat noemen we ‘koekoe’. In Nederland eet ik brinta als ontbijt. En ik drink in de ochtend thee, Ghanezen drinken geen koffie.’

 

Archieven: Verhalen

‘Ik moest naar de gevangenis, omdat ik illegaal was’

Mevrouw Gloria Torres komt op bezoek op OBS Wereldwijs in Amsterdam Zuidoost, waar ze wordt geinterviewd door Fallon, Emmanuella, Skylar, Eljada, Selah uit groep 7a. Ze kwam als volwassen vrouw van 30 jaar naar Nederland, omdat ze voor haar man moest vluchten.

Waar bent u geboren?
‘Ik ben geboren in Ecuador. Dat ligt Zuid-Amerika. Het land is genoemd naar de evenaar, die het land doorsnijdt. Ik had twee broers en een zus. Ik ben de middelste. Ik trouwde toen ik achttien jaar was. Voordat we trouwde, was mijn ex-man nog heel goed voor mij. Maar toen we getrouwd waren, raakte ik al snel zwanger en toen ging het mis. Hij was echt een macho man en ik werd vaak geslagen door hem zonder rede. Als ik het eten niet op tijd op tafel zette bijvoorbeeld of als ik de uien te dik had gesneden, dan sloeg hij me gewoon. Ik wilde wel scheiden, maar ik ben Christelijk en van mijn geloof mag ik niet scheiden. Het was echt een probleem. Ik moest bij die man blijven. Het was afschuwelijk. Ik kreeg drie kinderen.’

Wanneer realiseerde u zich dat u echt weg moest bij deze man?
‘Op een dag was ik aan het werk in een kledingwinkel en mijn vriendin zag dat ik een blauw oog had. Zij zei: ‘Ik ga je helpen. Je bent een goede vrouw, je moet bij hem weg. Ik neem je mee naar Nederland, want daar woon ik en daar kun je werken. Zij heeft me geholpen.’
‘In het begin was het heel moeilijk in Nederland. Ik had geen paspoort, geen verblijfsvergunning. Ik was illegaal. Ik ging naar de kerk, ik moest veel huilen. Toevallig kende ik daar iemand. Hij zei: ‘Kom helpen, verzorg mijn kinderen.’ Andere vriendinnen zeiden: ‘Kom schoonmaken in ons huis.’ Dat ging ik doen. Op een vrije dag zat ik in de metro en de politie kwam mij controleren. Ik wist niet wat ze zeiden, omdat ik toen geen Nederlands begreep. Ze vroegen naar mijn vervoersbewijs. Dat had ik en kon ik ook laten zien. Ze vroegen ook naar mijn paspoort en daarin zagen ze dat ik al langer dan drie maanden in Nederland verbleef. En dat mocht niet. Ik moest naar de gevangenis, omdat ik illegaal in Nederland was en daarna terug naar mijn land. Toen ik eenmaal terug was dacht ik: ‘Ik probeer het gewoon nog een keer. Ik spaar weer voor een ticket en ga terug. Maar ik wilde dit keer wel een verblijfsvergunning, want ik wilde graag in Nederland blijven. Heel toevallig leerde ik hier al snel mijn nieuwe man kennen, een Egyptenaar. We zijn getrouwd en hij heeft mij geholpen aan mijn verblijfsvergunning. Eén voor één heb ik toen mijn drie kinderen over laten komen. Eerst de jongste die was toen acht jaar en als laatste de oudste.’

Wat was uw eerste impressie toen u voor het eerst naar Nederland kwam?
‘Nederland was een paradïjs voor mij. Alle straten waren helemaal schoon. Ik vond alles mooi. Ik zag hier in Nederland ook geen verschil tussen de arme mensen en rijke mensen. Iedereen droeg een spijkerbroek en schoenen. In mijn land is dat anders. Iedereen kijkt naar wat je aan hebt en hoe je eruitziet. Wel miste ik het eten van Ecuador heel erg en dan vooral cavia. Dat vind ik zo lekker, maar dat eet je hier niet.’
‘Nederland is een vrij land. Dat is ook goed, hè. Jullie hebben veel geluk dat jullie hier geboren zijn. Hopelijk pakken jullie alle kansen. Ga studeren, studeren, studeren, want dan groeien jullie en worden sterk en zelfstandig. Laat jullie ouders trots zijn op jullie! Zij hebben veel opgegeven om hier naar Nederland te komen. Ben ze dankbaar.’

Zou u nog in Ecuador willen wonen?
Ik ga om de twee jaar terug naar Ecuador. Mijn ouders hebben voor mij een huis in Ecuador. Mijn plan is nu dat ik nog vier of vijf jaar hier werk en dan krijg ik pensioen. Met dat bedrag kan ik heel goed en rustig leven in mijn land. Als het hier winter is, ga ik naar daar en in de zomer kom ik dan weer naar hier. Ik hou van Nederland. Ik zeg elke dag: ‘Dankjewel voor Nederland. Jullie doen alles voor mij en ook voor mijn kinderen.’

Archieven: Verhalen

‘Iedereen was wit en had lange neuzen’

Shannelle, Natalie, Teyana en Nore uit groep 7A van OBS Wereldwijs in Amsterdam Zuidoost ontvangen meneer Ronoastro op school. Hij woont vlak naast de school en kan tussen zijn werk door tijd maken om even langs te komen, want hij heeft een drukke baan. Zijn eigen kinderen zijn nu in de twintig, maar hebben ook hier op school gezeten, dus hij vindt het leuk om de school weer even te zien.

Hoe lang heeft u in Suriname gewoond?
‘Ik was negen toen ik naar Nederland kwam. Dat was het jaar 1975, het jaar dat Suriname onafhankelijk werd van Nederland. Suriname was van Nederland en toen ineens niet meer, maar mijn ouders wilden Nederlander blijven. Daarom zijn ze naar Nederland verhuisd. We kwamen met het vliegtuig. Dat ging zonder tussenstop van Suriname naar Nederland. Het was negen uur vliegen.’

Wat vindt u van Nederland?
‘Leuk. Als kind leerde ik hier schaatsen en rolschaatsen, dat had je niet in Suriname. En ik ging hier fietsen. Wat ik ook fijn vind, is hoe de mensen zich gedragen. In Suriname is het ’t recht van de sterkste. Daar wacht men bijvoorbeeld niet in de rij, maar dan gaan ze naar voren dringen. Hier behandelt iedereen elkaar netjes en met respect. Suriname is wel een mooi land, maar je hebt daar niet zoveel mogelijkheden. Het land zelf is erg corrupt, dus je komt niet vooruit. Corrupt is dat je heel veel moet betalen om dingen voor elkaar te krijgen. Of mensen doen veel illegaal. Hier heb je dat niet, je hoeft niet te wachten of mensen te kennen om dingen voor elkaar te krijgen, hier ga je gewoon naar de balie en je wordt geholpen.’

Wat vindt u van het Nederlandse eten?
‘Slecht, want Nederland heeft geen kookcultuur. Patat, bal gehakt en verder koken ze alleen maar, ze gebruiken geen verschillende methodes, zoals wij hebben. Het enige wat ik wel lekker vind is andijvie stampot met een klein beetje sambal.’

Zijn uw ouders ook Surinaams?
‘Ja, die zijn daar geboren. Ook de vader van mijn moeder is daar geboren en de vader van mijn vader is uit Indonesië naar Suriname toe gegaan. Hij was een contractarbeider voor vijf jaar. Dat betekent dat hij vijf jaar zou gaan werken op plantages in Suriname en daarna weer terug naar Indonesië zou gaan. Maar toen werden ze genept door kapitein Wessels. Die heeft al het geld meegenomen en het goud en is naar Nederland teruggevaren, daarom kon mijn opa niet terugkeren naar Indonesië.’

Toen u voor het eerst in Nederland kwam, wat was uw eerste indruk?
‘Iedereen was wit en had lange neuzen. Ik vond iedereen lelijk en het water rook naar chloor. Maar ik ben nu wel gewend, ik ben uiteindelijk wel met een Javaans-Surinaamse vrouw getrouwd. Zo ging ik toch een beetje terug naar mijn wortels, maar we hebben elkaar hier in Nederland ontmoet en we hebben hier kinderen gekregen. Mijn kinderen hebben ook op deze school gezeten. We zijn gewoon Nederlands. Ik verdien hier mijn brood, ik ben inspecteur bouw en gebruik. Ik inspecteer winkels en horeca.’

 

Archieven: Verhalen

‘Ik vraag me soms af waar ik dood wil gaan’

Melle, Rajiv, Talha, Evan uit groep 7A van OBS Wereldwijs in Amsterdam Zuidoost ontmoeten mevrouw Colleen Armstrong op hun eigen school in een piepklein kamertje. Mevrouw Armstrong heeft een mooi geborduurde kaart van Brits-Guiana bij zich, want daar komt ze vandaan. Op de kaart laat ze zien waar ze heeft gewoond en hoe ze later naar Suriname was gereisd.

Hoe oud was u toen u naar Nederland bent gekomen?
In Nederland ben ik gekomen toen ik 33 jaar was. Waar ik ben geboren, in Brits-Guiana, praten ze Engels, want Brits-Guiana was vroeger van de Engelsen. Ze hebben daar de mensen uit West-Afrika naartoe gebracht, dat noemen ze de Creolen, die kwamen daar om te werken als slaaf en later zijn er de contractarbeiders uit India gekomen, dat noemen ze de Hindoestanen. Mijn moeder is Hindoestaans en mijn vader is Creools en Indiaan, dus ik ben gemixt.’

Vond u het moeilijk om in Nederland te gaan wonen?
‘Nee, ik vond het moeilijker om van Brits-Guiana naar Suriname te gaan. Voor ik naar Nederland kwam, ging ik naar Suriname. Ik was 14 jaar toen ik naar Suriname ging. Suriname had een andere taal en cultuur, dus ik moest daar wel aan wennen. Om daar te komen moest ik een dag reizen en daarna een grote rivier oversteken. Dat was een hele spannende tijd voor mij, want ik was ook nog heel jong. In Suriname ben ik met een Nederlander getrouwd, met hem ging ik naar Nederland. Dus ik ben hier voor de liefde gekomen. Toen was ik heel happy en ik kon een nieuw leven opbouwen. Ik heb hier drie kinderen gekregen. Ze zijn naar school gegaan en naar de universiteit, dus daar ben ik trots op. Waar ik wel aan moest wennen, is dat alles zo snel gaat hier.’

Heeft u broers of zussen?
‘Ja, ik heb negen broers en zussen. We woonden op het platteland, dat was leuk en we hadden het goed. We gingen daar naar de lagere school, we hadden een fijn leven met veel buiten spelen. We konden niet doorstuderen, er was alleen een lagere school, dat was wel een probleem. Mijn broers en zussen wonen nu allemaal nog in Brits-Guiana, waar ik ben geboren. Ik ben de enige, die weg is gegaan. Ik ben ook later nooit naar een universiteit gegaan, maar ik heb wel veel geleerd, gewoon door mijn hoofd te gebruiken.’

Waarom bent u weggegaan?
‘Ik had een droom. Ik had foto’s gezien van sneeuw en daar wilde ik in spelen. Ik wilde gewoon weg van het platteland en een beetje avontuur hebben. Toen ben ik eerst naar de stad gegaan. Een nicht van mij woonde in Suriname, toen ben ik van de stad naar haar in Suriname gegaan. Ik moest over de rivier met een boot, zo ben ik naar Suriname gekomen.’

Bent u nog wel eens teruggeweest naar Brits-Guiana?
‘Ik ben pas weer teruggegaan. Ik ben nu net twee maanden terug in Nederland. Ik was blij om mijn broers en zussen weer te zien, maar ik voel me anders dan hen. In Nederland ben ik gewend om vrij te zeggen wat ik wil, maar daar zijn ze dat niet gewend. Ik vond het soms wel moeilijk om met ze om te gaan na al die jaren.  Maar het was wel fijn om ze allemaal weer te zien. Ik was daar met kerst en toen aten we Pepperpot, dat is een typisch kerstgerecht van Brits-Guyana. Dat zijn verschillende soorten vlees met een saus gemaakt van cassave. Het is oorspronkelijk een gerecht van de Indianen. En er zit natuurlijk een beetje peper in. Maar de Hollandse stamppot vind ik ook lekker.’
‘Toch denk ik erover om terug te gaan naar mijn land, mijn jongens zijn nu groot, ze zijn het huis uit en ik ben alleen. Dus ik vraag me soms af waar ik dood wil gaan. En dan is het antwoord ‘thuis’. En mijn thuis is daar in Guiana. Dus het kan zijn dat ik over een paar jaren terugga.’

Archieven: Verhalen

‘In mijn denken en doen, was ik helemaal Nederlands’

Sebastiaan, Albert, Jairo en Georginio uit groep 7A van OBS Wereldwijs in Amsterdam-Zuidoost lopen naar buurthuis No Limit, waar zij mevrouw Asha Ramkisoensing ontmoeten. In het buurthuis staan verschillende tafeltjes en er zitten wat mensen. We zoeken een rustig plekje op. Mevrouw Ramkisoensing is geboren in Suriname en was 13 jaar toen ze met haar ouders naar Nederland kwam.

Hoe was het op school in Suriname?
‘In Suriname zat ik op een meisjesschool. Dus je had jongensscholen en meisjesscholen in Suriname. De school heette de Bernadette School, het was een strenge, katholieke school. We moesten iedere ochtend bidden voordat we begonnen en ook weer voordat we naar huis gingen. Wat het me heeft meegegeven is discipline. Dat is dat je goed kan volhouden. Ik heb heel veel discipline geleerd.’

Waarom bent u naar Nederland gekomen?
‘Suriname was een kolonie van Nederland, dat betekent dat Nederland de baas was over Suriname. Toen Suriname onafhankelijk werd van Nederland waren mijn ouders een beetje bang dat er rellen zouden ontstaan. Er waren daar namelijk twee grote bevolkingsgroepen daar; de Hindoestanen en de Creolen. En ze dachten dat de mensen met elkaar zouden gaan vechten. En in Nederland was het veilig, dus toen heeft de helft van de bevolking van Suriname ervoor gekozen om hier naartoe te komen. Ook mijn ouders kozen om naar Nederland te gaan. Dus ik ben eigenlijk gekomen toen bijna de helft van de Surinaamse bevolking hier naartoe kwam. En daarna ben ik hier gebleven en ben ik verder naar school gegaan en heb ik gewerkt.’

Wilt u terug naar Suriname?
‘Ja, ik ben ook teruggegaan toen ik veertig was. En ik was toen zo blij dat ik in het land was waar ik geboren ben. Ik heb het gekend tot mijn dertiende. Het was een paradijs voor mij. Toen ben ik daar zeven jaar gebleven. Ik kon werken en heb hele leuke dingen gedaan. Maar ik ben toch weer teruggekomen, want ik merkte dat ik heel Hollands was geworden. Dus ik was wel Surinaams geboren. Maar in mijn denken en doen, was ik helemaal Nederlands. Op een gegeven moment begon ik Amsterdam te missen, waar ik ook mijn hele leven geleefd had. En toen kwam ik terug, dat is nu acht jaar geleden.’

Wat vond u van Nederland toen u net hier was?
‘Ik vond het heel spannend. Ik was dertien jaar, nog beste jong. Ja, ik vond het heel spannend. Een hele andere cultuur, hele andere mensen. We kwamen in de Bijlmer te wonen. En toen hadden we hier ook weer heel veel Surinamers om ons heen. Ik leefde in twee werelden; in mijn Surinaamse wereld en in mijn Nederlandse wereld. En in die twee werelden, daar bewoog ik in. Ik ging soms mee met het ene en dan weer mee met de andere. Dus ik moest me steeds aanpassen.’

Wat vond u van het eten in Nederland?
‘Het was heel anders dan in Suriname. Je weet dat wij Surinamers een hele lekkere keuken hebben, hè? Je hebt Hindoestaans eten, je hebt Javaans eten, je hebt Afrikaans eten, je hebt echt Chinees, je hebt heel veel soorten eten. Dus Surinaams eten is heel lekker. Aan Nederlands eten moest ik echt wennen. Maar omdat ik met mijn hele familie hier was, at ik nog veel Surinaams. Pas later ging ik Nederlands eten ontdekken.’

Archieven: Verhalen

Toen ik hier net was kreeg ik vragen als: waar is je bananenrokje?’

Noor en Lara mogen Inge Bruyn interviewen in de lerarenkamer van hun school De Brug in Sint Maartensbrug. Omdat het daar vrij donker is, besluiten ze naar de tuin te gaan, daar is het heerlijk in de zon. Mevrouw Bruyn (1949) en de kinderen installeren zich aan een picknicktafel en het interview kan beginnen.

Hoe woonde u in Indonesië?
‘Wij woonden in Soerabaja aan de rivier, in een compound waar alleen Nederlandse mensen woonden. Ik mocht niet alleen van de compound af omdat mijn moeder dat te gevaarlijk vond. Als ik naar school moest, gingen we met een bus, een hele grote bus waar dan maar twee kindjes in zaten. Onze baboe ging altijd naar de markt, maar ik mocht dus nooit mee, heel jammer vond ik dat.

Ook speelden er aan de andere kant van de muur kinderen waar ik niet mee mocht spelen. Maar dat wilde ik wel graag. Daarom gooide ik mijn poppen over de muur en dan dacht ik dat die kinderen ze wel terug zouden brengen. Maar nee, die dachten: wat een mooie poppen, yeah! En mijn moeder maar nieuwe poppen kopen voor mij.

Het was bloedheet en we douchten twee maal per dag, ‘s middags hielden we een siësta. Maar ik had er geen zin in, dus als mijn ouders sliepen, gingen wij van alles doen. Ik mocht bijvoorbeeld niet praten met de baboe. Als ik iets tegen de baboe wilde zeggen zei ik het tegen mijn moeder en die zei het tegen de baboe, vreemd he? Maar als mijn ouders sliepen, ging ik stiekem naar de keuken, met de baboe praten, en als mijn moeder wakker werd rende ik de achterdeur uit.’

Hoe zijn uw ouders in Indonesië terechtgekomen?
‘Mijn overgrootmoeder was een Javaanse en mijn overgrootvader een Nederlander. Ze werden allebei verstoten door hun familie. Mijn overgrootvader omdat hij verliefd werd op een baboe: dat was ver beneden zijn stand. En mijn overgrootmoeder omdat ze trouwde met een verrader omdat mijn overgrootvader bij het leger zat.

Standen waren en zijn in Indonesië erg belangrijk. Bij bruiloften bijvoorbeeld worden huisjes neergezet; hoe rijker hoe groter de huisjes. Als je geld had was je belangrijk. Maar ook speelde je huidskleur mee: hoe lichter je huid hoe belangrijker je was. Wat een mooi Indisch meisje, zeiden de mensen dan, zo blank. Ik was donker dus niet zoveel bijzonders. Maar ja, je bent wie je bent.’

Bent u veel verhuisd?
‘Ik ben heel vaak verhuisd, van Soerabaja naar Jakarta naar Bandung, weer terug naar Jakarta. Na de oorlog wilde Indonesië niet meer dat Nederland de baas was. Ik begreep als kind nooit wat er aan de hand was, maar voelde het wel. In Jakarta was de sfeer gespannen en er werd veel gevochten in de wijk waar ik woonde.

Mijn vader mocht eens per jaar op verlof naar Nederland zodat hij bijvoorbeeld zijn moeder kon zien. Ik dacht dat we op vakantie gingen, dat hadden ze mij gezegd, maar we namen wel heel veel spullen mee. En op de boot zei mijn moeder dat we niet meer terug mochten, dat voelde heel vreemd.

Ik was 8 jaar toen ik naar Nederland kwam. We kwamen terecht in een contractpension, een heel groot huis, een soort van hotel. Daar kregen wij twee kamers. Het was erg sober en we mochten maar eens per week in bad; we mochten niet onder de douche. Toen we aankwamen was er geen eten voor de baby. Mijn vader is toen naar de politie gegaan en een agent is meegegaan naar de melkboer om eten te kopen voor de baby. We kwamen gelukkig snel aan een huis, de baas van mijn vader had dat geregeld.

In Nederland kwam ik op een katholieke school terecht waar ik ineens moest bidden en commune moest doen. Alle meisjes kregen een witte jurk met een kroontje en je moest biechten. Omdat ik een dromer was en liever bloemetjes plukte, kwam ik bijna iedere dag te laat op school.

In het begin kreeg ik vragen als: woonde je in een hutje? En waar is je bananenrokje? Ze voelden ook aan mijn huid en vroegen of ik mijn oogjes niet moest wassen. Heel raar vond ik dat. Maar veel deed dat me niet. Later heb ik er wel erg last van gehad, dat heeft veel invloed op je leven.

Mijn vader was ingenieur. Maar zijn diploma gold hier niet, daarom moest hij terug naar de schoolbanken. Mensen hadden ook een houding van: hij zal wel niets weten. Maar als hij ergens werkte, kwamen ze er snel achter dat hij heel veel wist.’

En hoe was het voor uw moeder?
‘Mijn moeder was gewend dat er allemaal mensen voor haar werkten die alles voor haar deden. In Nederland was dat compleet anders. Mijn moeder was niet gewend te koken en op te ruimen; ze kon niets zelf, dus ze vond het vreselijk. Koken kon ze ook niet, dan ging ze de Margriet lezen en was het weer aangebrand. Mijn moeder zei altijd: gedraag je netjes want je bent een goede burger. Nou, ik had bij de boeren gezien dat zij slurpten en dacht dat ook te proberen maar mijn moeder ging meteen door het dak.’

Voelt u zich Nederlands?
‘Dat is een raar gevoel. Ik ben niet Indonesisch, niet Javaans, niet Nederlands, tussen wal en schip noem je dat. Ik noem mezelf een wereldburger.’

Archieven: Verhalen

‘Als straf moest je schrijven: ik mag op school geen Surinaams spreken’

Bas en Charlie van basisschool De Brug in Sint Maartensbrug hebben het interview goed voorbereid en maken alvast een kopje thee voor iedereen. Als ze buiten aan de picknicktafel zitten komt Henk Heilbron al aanlopen; hij heeft de flyers van Ketikoti-festival dat hij organiseert in zijn handen. Hij heeft er zin in en Bas en Charlie ook. Meneer Heilbron (1953) is geboren in Suriname en kwam in 1973 naar Nederland.

Waar woonde u in Suriname?
‘We woonden in Paramaribo. Ik had veel broertjes en zusjes. We zagen om ons heen rimboe, een modderstrand waar je krabben kon vangen maar waar je niet kon zwemmen omdat de modder je vastzoog… We hadden hele andere huisdieren: schildpadden, aapjes, papagaaien, zangvogels die zo mooi konden fluiten. Dat kon gewoon.

In Suriname woonden en wonen allerlei verschillende culturen. Je had de Chinezen, de inheemse bevolking (indianen) en de Marrons, dat waren weggelopen slaven. Maar je had ook de witte mensen uit Engeland, Frankrijk en Nederland en de Creolen. De witte mensen sliepen met de tot slaaf gemaakten, en hun nazaten noemen ze ook wel Creolen en mensen met dubbelbloed. Toen ik in Suriname woonde, ging iedereen met elkaar om.’

Had u een geloof in Suriname?
‘Je moest een geloof hebben. Tijdens de slavernij werd het geloof stevig gebruikt om mensen te intimideren, je moest katholiek zijn anders was je een heiden. De tot slaaf gemaakten gingen niet naar een kerk, die hadden bijvoorbeeld een totem en baden tot de schepper op hun manier. Maar de christenen verplichtten ons om hun geloof te aanvaarden. Ik was verplicht om zondag naar de kerk te gaan. Als je ging kreeg je een bewijsje dat je op school moest laten zien, anders kreeg je straf.

Ik dacht als kind dat het zo hoorde, maar als je ouder wordt dan ga je nadenken over wat je doet en waarom. En ik besefte dat sommige geloven mensen in een hoek drukken. Dat soort geloven zijn niet voor mij, daarvoor ben ik te rebels. Als ik opsta en als ik naar bed ga dank ik de schepper voor het leven, en bij alles wat ik doe. Er zijn zoveel leuke dingen. Ik ben dankbaar.’

Hoe was het op school in Suriname?
‘Op school leerde ik alleen maar over Nederland, over de Nederlandse rivieren zoals de Rijn, over de Waddenlanden, alles moest je uit je hoofd leren, terwijl ik van Suriname nog niets wist.

En ik kreeg vaak straf. Soms ging ik niet naar de kerk en had ik geen kaartje, dan kreeg ik straf. Ik was toen 6 jaar en moest in de hoek staan en kreeg tikken met een harde plank. Alle kinderen in de klas zagen dat. Dat voelde vernederend. Ook als je op school niet netjes genoeg schreef kreeg je met een plank klappen op je handen. Hoe slechter je handschrift, hoe meer tikken, dus dan schreef ik wel netjes. Ook mocht je op school geen Surinaams spreken. Als je dat toch deed, zoals ik, moest je 300 regels schrijven: ik mag op school geen Surinaams spreken. De leraren hadden de opdracht om de straffen uit te voeren. Als ze zich daar niet aan hielden, kregen zij ook straf.’

Waarom kwam u naar Nederland?
‘In Suriname waren veel stakingen op school en mijn opleiding werd iedere keer onderbroken. In Nederland was de situatie stabieler, daar was beter onderwijs. Daarom besloot ik om het in Nederland te proberen, in het moederland. Mijn ouders waren al eerder gegaan maar toen wilde ik nog niet mee, het was wel verdrietig dat zij weggingen.

De laatste dag in Suriname was treurig. Ik voelde me weemoedig, ik vertrok met gemengde gevoelens, ik liet mijn vrienden achter maar ging voor een nieuw leven.’

Hoe was het voor u in Nederland?
‘Ik was 20 jaar en maakte snel vrienden. Mijn ouders, broers en zussen waren er ook al. Maar er werd wel veel gediscrimineerd. In het dagelijkse leven maakte ik gekke dingen mee. Vaak riepen mensen: ga terug naar je apenland. Of: Sambo!.

Vroeger was de discriminatie heel hoog. Ik stond bijvoorbeeld bij de bushalte te wachten en dan reed de bus langs me heen, toeterend en de chauffeur zwaaide maar stopte niet! Dan sta je daar boos te zijn, en kom je weer laat op je werk. Daar zeiden ze dan: ja hoor, zie je wel, Surinamers zijn altijd te laat! Terwijl ik er niets aan kon doen.

Discriminatie kwam hard binnen maar je groeit erin. Je kunt boos blijven, maar later dacht ik: laat ze maar, want het zegt ook veel over de persoon zelf, het is vaak onwetendheid. We zijn allemaal gelijk, er is niet veel verschil behalve een ander kleurtje. In ons hoofd hebben we dezelfde ideeen en gedachten. Discriminatie doet mij tegenwoordig niets meer, maar het gebeurt nog steeds. Het maakte me ook sterk. Schouder omhoog en vooruit kijken.’

Heeft u spijt dat u naar Nederland bent gekomen?
‘Het liefste leef ik mijn thuisland, maar ik heb weinig tot geen spijt heb van dingen. Als je met spijt blijft rondlopen dan is dat niet goed, het leven gaat verder. Ik heb hier heel veel geleerd en opgebouwd. Mijn toekomst is hier. Ik krijg soms wel heimwee maar dan ga ik gewoon even terug naar Suriname.’

Hoe is de geschiedenis van uw voorouders?
‘Dat hebben we een poosje geleden uitgezocht. De oma van mijn oma was een tot slaaf gemaakte maar een van mijn betovergrootvaders was een slavenhandelaar. Dat vond ik best wel eng om te ontdekken. Ik streef naar vrijheid en herdenking en in mijn achterhoofd weet ik dat ik een nazaat ben van slavenhandelaren, dat maakt het wel eens wrang, maar ik kan er natuurlijk niets aan doen.’

Archieven: Verhalen

Na de oorlog trof mijn vader ons toevallig aan in Soerabaja’

Frans Pfaff komt al vroeg basisschool De Brug in Sint Maartensbrug binnenwandelen, samen met zijn drie kleindochters. Mogen zij er ook bij zijn, vraagt hij. Natuurlijk mag dat. Ze installeren zich buiten met een kopje thee en Bruce, Yarik en Ruben bereiden het interview nog even voor. Even later zitten ze heerlijk in het zonnetje, terwijl meneer Pfaff enthousiast vertelt.

Waar woonde u in Indonesië?
‘Ik woonde in Jakarta, een hele grote stad aan een heel mooi strand vlakbij een grote zeehaven. We gingen lopend naar school. Dat was een half uur lopen en je ging elk half jaar over naar een volgende klas. Tot 1948 hadden we op school Nederlandse boeken en spraken we Nederlands. Maar na de onafhankelijkheid leerden we op school Behasa Indonesisch en kregen we andere boeken. Toen ik naar Nederland vertrok zat ik in groep 8.’

U maakte de Tweede Wereldoorlog mee in Indonesië, hoe was dat?
‘In 1942 verklaarde Nederland de oorlog aan Japan en ging mijn vader het leger in. Hij moest strijden tegen de Jappen. Een maand later gaf Nederland zich over en zijn alle militairen in Indonesië overgebracht naar krijgsgevangenkampen.

Mijn vader kwam op het eiland Floris in het gevangenkamp terecht. Mijn moeder werd opgepakt en in een vrouwenkamp gezet, ze mocht haar kinderen niet meenemen. Een tante van ons heeft ons toen meegenomen en heeft de hele oorlog voor ons gezorgd. Tijdens de oorlog, gedurende 4 jaar, hebben we onze ouders nooit gezien.’

Hoe vonden jullie elkaar weer terug?
‘Na de oorlog heeft mijn vader ons moeten zoeken en heeft hij ons via het Rode Kruis gevonden. Door een toevalligheid trof hij ons aan in Soerabaya. Iemand die hij kende, belde mijn vader en zei: Ton, volgens mij zijn jouw kinderen bij jouw oudste zus! Mijn vader vertrok meteen vanuit Jakarta met het vliegtuig naar Soerabaya, daar heeft hij ons voor het eerst weergezien. In Jakarta zijn we herenigd. Heel vreemd als je je ouders na zoveel jaar terugziet. Ik wist nog hoe hij er uitzag maar mijn jonge broertjes niet. Voor die meneer die ons kwam halen waren ze best een beetje bang.

Toen Japan de oorlog verloor en Indonesië bevrijd werd, wilde Nederland Indonesië als kolonie weer terug hebben vanwege alle specerijen waarmee ze heel veel geld verdienden. Maar dat wilden de Indonesiërs niet, zij wilden geen kolonie meer zijn van Nederland. Ze vonden ook niet dat Nederland daar automatisch weer de baas kon zijn; Japan had het land teruggeven aan Indonesië. Daarom barstte er een grote onafhankelijkheidsstrijd los tussen de Indonesische bevolking en de Nederlandse militairen. In dit Nederlandse leger zaten ook Indische mensen die oorlog moesten voeren tegen hun eigen landgenoten. Veel jongeren hadden het heel moeilijk in deze oorlog; ze moesten op hun 18de zomaar iemand doodschieten…’

Hoe gingen jullie weg uit Indonesië?
‘Toen Indonesië onafhankelijk werd, moesten alle Europeanen moesten uit Java weg, dus ook wij. Op een middag kwam mijn vader thuis en zei: jongens binnen blijven en inpakken! Morgenochtend worden jullie opgehaald om naar Nederland te gaan.

Wat je vader zei dat volgde je gewoon op, als 10-jarige denk je: dan ga ik maar… Maar wat wisten wij van Nederland? Niets! Waar lag dat? We konden geen afscheid nemen van vrienden en familie. Ik pakte een klein koffertje in want we mochten niet veel meenemen en ik wachtte op ons vertrek.

‘s Morgens stond er een legervoertuig klaar, we reden naar het schip en gingen aan boord. We zouden vier weken varen op een legertransportschip. Ineens zat ik op een heel groot schip… De wc en de reling van de boot waren die reis mijn grootste vrienden: ik was zeeziek en heel misselijk.’

Ik kwam aan in Wijk aan Zee in oktober 1950. Het was heel koud. Ik kwam uit 36 graden en liep in een hempje en kort broekje. De kou in Nederland was mijn eerste ervaring.’

En hoe was het in Nederland voor u?
‘Op school konden we de lessen meteen volgen omdat we al Nederlands spraken. Maar in de klas was ik de enige beige Hollandse jongen. De kinderen hadden nog nooit een bruine jongen gezien. Zwart zeiden ze in het begin. Ze vonden het ook vreemd dat we zomaar Nederlands spraken. Als grapje zeiden we dan dat we dat in die vier weken op het schip hadden geleerd.’

Contact


Heb je een vraag aan ons? Wilt u meedoen als verteller, als basisschool, of een bijdrage leveren door een interview te begeleiden? Neem contact op, we helpen graag verder.

Christine: +31 6 816 834 18

NL41 TRIO 0254 753892