Archieven: Verhalen

‘Ik vond het best leuk, met alle buren tijdens het luchtalarm in de badkamer’

Goed voorbereid maar ook best bang omdat mevrouw van der Lugt een hond heeft, belden Destiny Wi, Romaisae Blessing en Julia van basisschool De Springstok aan. Bij het opendoen, blafte Kiek  van blijdschap. Mevrouw van der Lugt stelde de kinderen gerust en zei dat Kiek – net als zij zelf –  veel van bezoek houdt. Gerustgesteld en met een glas chocolademelk en koekjes kon het interview beginnen!

Hoe merkte u dat het oorlog was?
Door de straten liepen soldaten te marcheren. Als zesjarig meisje vond ik dat heel indrukwekkend. De pakken die ze droegen, de muziek en de manier waarop ze marcheerden. Met mijn vriendin wilde ik er dan achteraan. Dat deden we met een zelfgemaakt, papieren hoofddeksel en een ook zelfgemaakt sabel. Toen mijn moeder dat zag, schrok ze enorm en sleurde ons zo van de straat. Ik was nog klein en had niet in de gaten dat ik iets deed wat niet de bedoeling was. Ook was er soms luchtalarm en dan kwamen al onze buren bij ons schuilen in de badkamer omdat dat de veiligste plek was. Ik werd dan in de badkuip gezet. Omdat mijn ouders heel zorgzaam en beschermend waren, had ik niet zo in de gaten hoe gevaarlijk het was. Ik vond het zelfs best leuk, zo met alle buren in de badkamer.

Merkte u iets van de Hongerwinter?
Tijdens de Hongerwinter was er heel veel armoede. Er was geen brood, sowieso geen eten en er waren geen kolen. En het was heel koud die winter van 1944. Alle bomen waren door mensen omgehakt zodat ze met het hout de kachel konden stoken en konden koken. In de buurt stond nog één boom bij de speeltuin. Onze buurman, oom Rinus, zei toen tegen mijn moeder: “Die boom is voor ons!” Toen het donker was en ik sliep, hebben oom Rinus en mijn moeder de boom omgehakt en naar ons huis gesleept. Toen ik wakker was, lag er een hele boom in ons huis. De wortels op de waranda en de kruin aan de andere kant van de kamer. Mijn moeder was erna nog naar buiten gegaan om alle takjes op te ruimen en zo waren alle sporen gewist. Ze was heel bang dat het ontdekt zou worden.

Soms ging ik met mijn oma naar het rangeerterrein bij de Wibautstraat. Er stonden allemaal locomotieven en de verbruikte kooltjes werden er weggegooid. Daaroverheen werd dan zand gestrooid. Veel Amsterdammers gingen er  met een grote zeef naartoe om naar bruikbare restjes kool te zoeken. Mijn oma en ik waren dan lange tijd aan het zoeken en we waren heel blij als we met een klein zakje kooltjes terug naar huis liepen. Van mijn moeder mocht het eigenlijk niet maar ik denk dat ze toch wel blij was met de kooltjes.

Kunt u zich nog iets van de bevrijding herinneren?
Ja,  op een avond hoorden we allemaal vliegtuigen. Ze dropten voedselpakketten, brood en koeken. Ik was boven aan het spelen. Opeens hoorde ik roepen: ‘Kom naar beneden, de oorlog is afgelopen!’ Iedereen ging de straat op en vierde feest. Er waren veel straatfeesten en de Amerikanen kwamen in voertuigen over de brug. Iedereen danste in de remise. Ik zie het nog zo voor me, alle feestvierende mensen in de kuilen waarboven de trams gerepareerd werden. Mijn vader was zó blij dat hij over een heel hoog hek is gesprongen. Dat heeft hij daarna nooit meer nagedaan.

Foto’s: Caro Bonink

Archieven: Verhalen

‘’Joodse kinderen uit de klas verdwenen van de een op de andere dag’’

Vano, Dami en Noor nemen in de mediatheek van basisschool IJplein nog even de vragen voor het interview met Hans Notmeijer door. Vanuit de mediatheek is er een prachtig uitzicht over het IJ, waar vrachtschepen en de pontjes af- en aanvaren. In de oorlog heeft de opa van meneer Notmeijer gewerkt bij de pont en de schepen in het IJ, als werknemer van de Opruimdienst. En zijn moeder liep vanaf het IJ soms wel dagen langs het Noordhollandsch Kanaal richting Alkmaar en Purmerend op zoek naar eten. Daar was in de oorlog een groot tekort aan. En dan moesten de opa en oma van meneer Notmeijer het schaarse eten dat ze hadden soms ook nog delen met Duitse soldaten…

 

Hadden uw ouders Joodse vriendjes en vriendinnetjes?
“Mijn vader zat in Amsterdam-Noord op school. Hij was tien toen de oorlog begon, ongeveer zo oud als jullie nu zijn. Mijn moeder was vier. Er woonden veel Joodse gezinnen in Noord, en mijn ouders hadden dus ook Joodse vriendjes en vriendinnetjes. Zij vertelden dat als zij dan soms op school kwamen, er opeens kinderen weg waren. Dan was het gezin opgepakt en werd het via Westerbork naar een concentratiekamp gebracht. Op die manier raakten mijn ouders vriendjes en vriendinnetjes kwijt. Later kon mijn moeder de huizen nog aanwijzen waar de kinderen hadden gewoond, ‘’Hier woonde Sara”, zei ze dan. Ze heeft ze nog meer teruggezien.”

Was er veel honger in de oorlog?
“In de Hongerwinter was er heel veel honger. Soms had je maar één sneetje brood, of één aardappel, waar je de hele dag mee moest doen. Door de honger kon je ook niet meer keuskeurig zijn in wat je at, alles wat je ook maar een beetje kon eten, ging in de pan. Zo hadden de buren van mijn moeder een poes. Mijn moeder heeft die poes stiekem gevangen, en daarna gekookt en opgegeten. Ook liep zij soms wel dagen langs het Noordhollandsch kanaal richting Hoorn, of Alkmaar, in de hoop dat iemand een fles melk voor haar had, of uien of aardappels. Er was dus heel veel honger. Mijn opa werkte bij de Opruimdienst en kwam daardoor in contact met Duitse soldaten. Hij werd toen gedwongen om af en toe een Duitse soldaat bij het gezin te laten eten, omdat die ook honger hadden. De soldaat zei: ‘Als ik af en toe bij jullie mag eten, dan zorg ik dat jouw kinderen ook te eten hebben. Dat zij niet dood gaan van de honger’. Dat was natuurlijk heel spannend, alle mensen hadden een hekel aan Duitse soldaten. Mijn vader heeft er heel lang over na moeten denken, maar het wel af en toe gedaan. Want zo kregen de kinderen, onder wie mijn moeder, wel te eten.”

Hoe wisten uw ouders dat de oorlog afgelopen was?
Meneer Notmeijer pakt een krantje genaamd De Vliegende Hollander van tafel, waarop staat ‘Duitschland Capituleert’. Deze krant komt uit de grote kist die hij heeft meegenomen, vol met knipsels en andere documenten uit de oorlog. Zijn oma heeft dit allemaal bewaard en aan meneer Notmeijer gegeven toen hij zijn diploma als schoolmeester haalde. Want zij vond het belangrijk dat ook kinderen die de oorlog niet hebben meegemaakt, hierover zouden horen en ervan zouden leren.
Meneer Notmeijer geeft het knipsel aan Dani en begint te vertellen: “Toen de oorlog over was, vlogen er vliegtuigen over. Die strooiden dit soort krantjes naar beneden, en daarom heten ze de De Vliegende Hollander. Je mocht namelijk geen radio hebben, en televisie was er nog niet. Er staat ‘Deutschland capituleert’, dat betekent dat de Duitsers zich hadden overgegeven, en de oorlog was gestopt. Mijn vader en moeder wisten dus dat dit zo was doordat zij die krantjes vonden. Eerst vond mijn vader het maar vreemd. Hij was er zo gewend aan geraakt dat het oorlog was, en dat hij bang moest zijn, dat er rare dingen gebeurden en er geen eten en drinken was. Toen was dat opeens afgelopen. Hij vond het moeilijk om te geloven dat het echt veilig was, en dat hij niet meer bang hoefde te zijn.”

 

Archieven: Verhalen

‘’Ik heb mijn vader heel lang niet gezien’’

Met Chaimae, Gilljunhio en Malyar op de fiets van het IJplein naar het huis van Ria Schifflers, verderop in Amsterdam-Noord, is al een beetje een avontuur… met krakende wielen, lekkende remmen en te hoge zadels. Dankzij speculaas, chocomelk, het huiskonijn Moppie en Ria zelf natuurlijk wordt het al snel een ontspannen en boeiende vertelochtend waarbij de tijd vliegt. Ria is in 1936 geboren, vier jaar als de oorlog uitbreekt en dan net van de Nachtegaalstraat naar het Mosplein verhuisd. Als de tweeling wordt geboren, verhuist de familie naar de Latherusstraat.

 

Had U vriendjes in de buurt?
“Op de hoek van de straat was een Joodse kapperszaak. Het zoontje van de kapper heette David, ik noemde hem Dapie. Het was mijn vriendje, maar op een dag is hij weggevoerd. Ik heb hem nooit meer gezien. Ik was veel op straat, en speelde dan vaak puntenkrijgertje met mijn vriendinnetjes. In de buurt was een synagoge, waar wij op zaterdag vaak gingen kijken. Dan gingen de Joodse mensen naar de kerk. In 1943 viel er een bom op de synagoge, maar er waren toen al bijna geen Joden meer in de buurt.”

Hoe heeft uw familie de oorlog overleefd?
“Mijn ouders hadden een houtwinkel op de Papaverweg, maar moesten hem in de oorlog sluiten omdat het hout heel snel op was. Achter in de winkel hielden ze konijnen. Mijn vader dook onder op de zolder van de lege winkel zodat hij niet te werk kon worden gesteld in Duitsland. Ik wist daar niets van en dacht dat mijn vader wel in Duitsland zat om te werken. Elke dag zei mijn moeder na het eten dat ze de konijnen ging voeren van de restjes die over waren. Maar stiekem bracht zij dan eten bij mijn vader en de buurman die ook op de zolder onderdook. Ik heb mijn vader heel lang niet gezien. Mijn moeder was vaak op pad naar de Wieringermeerpolder en ruilde dan gereedschap voor voedsel. Echt veel honger heb ik niet gehad. De konijnen werden ook opgegeten, maar ik heb zelf nooit konijn gegeten. Als het luchtalarm afging, zaten wij onder de trap op de wc, de tweeling op mijn moeders knie en ik naast haar. Op een dag viel er een bom in de achtertuin aan de andere kant van de straat. Toen wij de wc uit kwamen bleek ons hele huis kapot. De ramen lagen eruit en de muur naar de buren ook. Wij verhuisden naar een huis verderop in de straat. In het portiek onder ons woonden twee families waarvan de mannen allebei bij de politie werkten. De één hielp in het verzet, de ander was NSB’er. Ze hebben elkaar niet verraden. Wij hebben het allemaal overleefd.”

Hoe bang was U in de oorlog?
“Ik was altijd bang dat er iets kon gebeuren met mijn moeder of mijn broertje en zusje. Wij moesten altijd oppassen als wij iets zeiden. Je kon niemand meer vertrouwen. Iedereen was achterdochtig. Toen de Tommies, de bevrijders, met de pont naar Noord kwamen met hun Jeeps, werd ik erop getild en kregen wij sigaretten voor mijn vader en kauwgom en chocola voor onszelf. Al een week na de bevrijding moesten wij weer naar school. Er kwamen twee vreemde jongens bij ons in de klas. Het waren twee Joodse jongens die ondergedoken hadden gezeten in de buurt.”

Archieven: Verhalen

‘’Mijn vader wist al al op vroege leeftijd wat er met Joden stond te gebeuren’’

“Als we maar niet per ongeluk gaan lachen terwijl ze ons filmen”, zeggen Nikata, Walid en Ingmar van de IJpleinschool in Amsterdam-Noord in de auto op weg naar het interview met Carolien van den Berg. Het televisieprogramma Eén Vandaag maakt straks opnames van het interview voor een item over de fabriek Hollandia-Kattenburg in Amsterdam-Noord, waar tijdens de oorlog zo veel Joden werden weggehaald. De Joodse vader van Carolien van den Berg werkte ook in de fabriek en over hem, Bob van den Berg, zal ze vertellen. Dat er televisieopnames worden gemaakt van het interview, maakt het extra spannend voor de kinderen. Gelukkig gaat alles goed. Bovendien heeft Carolien heerlijke taart en koekjes in huis gehaald dus de spanning is ook weer snel weg.

 

Waar woonde uw vader tijdens de oorlog?
“Mijn vader woonde met zijn moeder en zijn broer Jo in de Waalstraat in Amsterdam-Zuid, een Joods gezin. Ze hadden erg weinig geld. Om een extra centje te verdienen, had zijn moeder al vóór de oorlog van hun huis een soort pension gemaakt om Duitse Joden op te vangen die hun land waren ontvlucht. Hierdoor wist Bob al op vroege leeftijd wat er met Joden stond te gebeuren onder Hitler. Dat was niet goed. Hij zag ook de littekens van martelingen die de logés op hun rug hadden. Vanwege al die Duitstalige gasten kon mijn vader vrij goed Duits praten, wat hem later nog van pas zou komen.”

Hoe heeft uw vader de razzia van 11 november 1942 in Hollandia-Kattenburg overleefd?
“Mijn vader was best jong, 19 jaar, toen de Duitsers de fabriek in Amsterdam-Noord kwamen binnenvallen. Alle Joodse werknemers en hun familieleden werden opgepakt en in treinen naar Westerbork gestuurd. Mijn vader had al een vermoeden dat dit niet goed zou aflopen. Hij nam een dapper besluit, sprong uit de trein en rende heel hard weg. De trein stopte nog, maar de Duitsers hebben hem niet meer kunnen pakken. Hij heeft toen een andere naam aangenomen en heeft zich samen met Hans Kattenburg, de zoon van de fabriekseigenaar die ook was ontsnapt, vrijwillig aangemeld om in Duitsland te gaan werken. Zo hoopten ze dat ze niet zouden worden opgepakt. Dat is hun redding geweest. In Duitsland kreeg Bob verschillende baantjes in fabrieken en hotels en omdat hij zo goed Duits praatte en zo aardig was, hebben ze nooit ontdekt dat hij Joods was.”

Waar ging uw vader heen toen de oorlog voorbij was?
“Toen Nederland was bevrijd, reisde mijn vader met een groepje Nederlanders terug naar Amsterdam. Maar eenmaal aangekomen in de Waalstraat, bleken er al andere mensen te wonen in zijn ouderlijk huis. Het was zijn huis helemaal niet meer. Pas veel later hoorde hij dat zijn moeder was opgepakt en vermoord in Auschwitz en zijn broer Jo is doodgeschoten in het kamp in Sobibor. Mijn vader heeft hier met mij nooit over kunnen praten.”

Archieven: Verhalen

‘’Dat is nou oorlog… dat mensen elkaar verraden’’

Als Harry Sablerolle praat over het bombardement in de Ritakerk in 1943, staren zijn ogen in de verte. Hij is weer even terug in de kerk, hoort het fluiten van de bom, het trillen van de glas-in-loodramen. Hij klimt over de puinhopen in de kerk, wordt omvergelopen door een hysterische vrouw en naar buiten getild door een meneer. Doodstil is het in de woonkamer. Oguzhan, Hiba en Zena van de IJpleinschool uit Amsterdam-Noord houden hun adem in. En plots is Harry weer in zijn woning in Diemen met zicht op het Amsterdam-Rijnkanaal. Hij kijkt de kinderen aan en zegt: “Oorlog is verschrikkelijk”.

Heeft u ook spannende dingen meegemaakt?
“Vlakbij waar ik woonde, stond een fabriek met een hek er omheen. Wij hadden een gat in het hek gemaakt om op het terrein te kunnen komen want er lagen blokjes geteerd hout. Dat brandt heel goed. In de winter waren er weinig kolen, en met zulke blokjes kon je toch de kachel warm maken. Ik stal die blokjes geteerd hout dus en deed ze snel in een zak. Mijn broer stond intussen op de uitkijk. Plotseling  zei hij: “Harry, daar komt een man aan met een herdershond”. Die man liep rechtdoor en ik sloop heel zachtjes naar een stapel treinwielen. Ik kon zien waar hij liep, maar hij zag mij niet. En de hond rook mij gelukkig ook niet. Toen hij weg was, rende ik gauw met de zak hout naar het gat in het hek en kon ik ontsnappen. Dat was spannend.”

Wat vindt u van de Tweede Wereldoorlog?
“Die vond ik verschrikkelijk. Mijn oom had verkering met een meisje. Hij was ondergedoken om niet te hoeven werken in Duitsland. Toen hij de verkering met het meisje uitmaakte, verraadde zij hem en werd hij opgepakt. Hij moest gaan werken in Keulen, een stad in Duitsland die zwaar werd gebombardeerd. Mijn oom heeft het niet overleefd. Dat is nou oorlog… dat mensen elkaar gaan verraden.”

Hoe was de hongerwinter voor u?
“Je had altijd honger in de oorlog. Mijn ouders hadden een Brabantse onderduiker in huis. Die ving ’s avonds honden en katten. De katten brachten we de volgende dag naar mijn oom, die een slagerij had drie huizen verderop op de Meeuwenlaan. Hij slachtte en vilde de katten boven op zolder. Als je daar nu naar de zolder zou gaan, zou je nog de bloedvlekken zien. Mijn vader dankt zijn leven aan dat kattenvlees. Tijdens de Hongerwinter was hij zo zwak, dat de dokter zei dat ie dood zou gaan als hij niet snel eten zou krijgen.”

Waar was u tijdens de bevrijding?
“Eind 1944 ben ik op de slee door onze Brabantse onderduiker naar Lutjebroek gebracht, in het noorden van Noord-Holland. Het was een hele strenge winter en alles stond onder water. Omdat het vroor, was het een grote ijsvlakte. Daar zag ik aan het einde van de oorlog een Canadese legerwagen die over de dijk reed. Zo maakte ik de bevrijding mee. Maar de volgende dag zag ik iets ergs: een paard en wagen met daarop twee vrouwen. Die werden kaalgeknipt en kregen een pot verf over hun hoofd. Ze hadden namelijk verkering met een Duitse soldaat. Na de bevrijding werden die meisjes opgepakt en door de bevolking kaalgeschoren. Terwijl ze alleen maar verliefd waren geweest. Dat is nou oorlog… het maakt alles wreed. Oorlog is gemeen. Zorg ervoor dat er nooit oorlog komt.”

Archieven: Verhalen

‘’In de trein bij Berlijn worden de mannen van de vrouwen gescheiden’’

Het is even lastig schakelen voor Asma, Youssra en Lia van de IJpleinschool in Amsterdam-Noord. Christian Meyer vertelt hen niet zijn eigen verhaal – hij is net iets na de oorlog geboren – maar het oorlogsverhaal van zijn vader en moeder. Zijn moeder Corrie is de dochter van Jacques Kattenburg, de directeur van regenjassenfabrikant Hollandia-Kattenburg in Amsterdam-Noord, en zijn vader een Deense medewerker van Hollandia-Kattenburg. Als het interview klaar is, bedanken de kinderen Christian Meyer voor zijn ontroerende verhalen. Christian zegt blij te zijn dat de IJpleinschool zo veel eer bewijst aan het monument dat is opgericht ter nagedachtenis aan de vermoorde werknemers van de Kattenburgfabriek.

 

Bent u Joods?
“Eigenlijk ben ik maar voor driekwart Joods. Ik ben ook christelijk gedoopt. Dat hebben mijn ouders voor mijn oma gedaan, voor de vorm. Mijn ouders waren liberale Joden. Ze gingen niet naar de synagoge. Voor de oorlog werd mijn moeder verliefd op een Deense stagiair – mijn vader – die in de fabriek van haar vader werkte. In 1937 trouwen zij met elkaar. In Hollandia-Kattenburg werkten in die tijd heel veel Joden. Als de Duitsers Nederland bezetten, hopen de Joodse werknemers van Hollandia-Kattenburg dat ze vanwege hun werk – in de fabriek worden Duitse uniformen gemaakt – niet naar de concentratiekampen worden gestuurd. Maar op 11 november 1942 worden alle 367 Joodse werknemers toch opgepakt. Tegelijkertijd worden hun familieleden uit hun huizen gehaald en komen zij via de Hollandsche Schouwburg en de gevangenis in Scheveningen in Westerbork terecht. Van daaruit worden ze doorgestuurd. Acht van hen overleven de Duitse concentratiekampen.”

Waarom vluchtten uw ouders naar Denemarken?
“Omdat mijn vader Deens is, worden mijn ouders met mijn twee oudere broertjes in 1943 naar Denemarken gestuurd. Ook Denemarken is een bezet land en daarom proberen ze op een nacht naar Zweden te vluchten. Als mijn ouders en broers op weg zijn naar de haven waar ze de oversteek naar Zweden willen maken, komt er een Duitse politieauto langs. Het gezin verstopt zich snel en gaat weer verder als de kust veilig lijkt. In de buurt van de haven zien zij opnieuw de lampen van een Duitse auto. Ze verstoppen zich in de tuin van een villa, maar worden toch gepakt. Vanaf het Deense verzamelkamp voor Joden gaan ze per trein richting Berlijn. Vlakbij Berlijn wordt de trein stil gezet en worden de mannen van de vrouwen gescheiden. Mijn moeder wordt met haar twee kleine kinderen naar Ravensbrück gebracht en mijn vader komt in Sachsenhausen terecht. Omdat mijn vader denkt dat de scheiding maar tijdelijk is, neemt hij alle koffers mee. Als hij ziek wordt en naar een ziekenhuis wordt gebracht, blijft hij de koffers met zich mee zeulen.”

Was het moeilijk voor hen om het concentratiekamp te overleven?
“Uiteindelijk wordt mijn moeder naar Theresienstadt gestuurd. Soms neemt het lot een positieve wending. Als mijn vader uit het ziekenhuis komt, wordt ook hij naar Theresienstadt gestuurd. Als hij in het nieuwe kamp aankomt, ziet hij op een hoek van een straat een kleine vrouw, bleek en in elkaar gedoken zitten. Hij kan niet geloven wat hij ziet. Het is werkelijk zijn vrouw Connie. Dat zij en de kinderen weer bij elkaar kunnen zijn, zelfs in een huis kunnen wonen, maakt het overleven van de oorlog een stuk gemakkelijker. Na de oorlog start mijn opa Hollandia-Kattenburg weer op. Ook mijn vader gaat weer voor Kattenburg werken.”

Christian Meyer leest tijdens het interview voor uit het boek dat zijn ouders hebben geschreven over hun oorlogstijd. Het boek, dat in Denemarken is verschenen, heet Onze Belevenissen in Oorlogstijd. Het is een prachtig document ter herinnering aan Corrie en Sven Meyer-Kattenburg.

 

Archieven: Verhalen

‘Ik wilde haar een gezicht geven zodat ze niet wordt vergeten’’

Met de auto gaan Jamila, Djesaiya en Sanae van de IJpleinschool in Noord naar het huis van Ellen Ros, die in de Oosterparkbuurt woont. Toevallig staat daar ook het huis van de oma van Jamila. “Misschien komen we haar nog wel tegen”, roept Jamila. Het is een buurt waar tijdens de oorlog veel Joden woonden. Een van hen was Ida de Boer. Ellen Ros gaat de kinderen straks het oorlogsverhaal vertellen van de Joodse Ida die ze zelf niet heeft gekend maar in wiens leven ze zich heeft verdiept. Toevallig stuitte ze op het bestaan van Ida en door speurwerk en met hulp van het Stadsarchief is ze veel over haar te weten gekomen. En dat verhaal wil ze nu ook aan de kinderen vertellen.

 

Waarom wilde u meer weten over Ida de Boer?
“Ida bleek om de hoek te wonen van waar ik nu woon, in de Eerste Oosterparkstraat. Het huis was overigens van slechte kwaliteit, dat staat er nu niet meer. Ze was tijdens de oorlog ongeveer 25 jaar, net zo oud als mijn eigen dochter nu is. Bovendien werkte ze als naaister in de Hollandia-Kattenburgfabriek in Amsterdam-Noord, waar ze regenjassen maakten. Mijn moeder en mijn tantes werkten vroeger ook in naaiateliers. Er waren dus kleine overeenkomsten in onze levens. Toen ik via-via iets over haar hoorde, wilde ik graag meer over haar te weten komen. Zo kon ik haar een gezicht geven zodat ze niet zal worden vergeten.”

Hoe woonde Ida in de oorlog?
“Ze woonde samen met haar familie in een klein en gehorig huis in de Oost. Dat wil zeggen: met haar ouders en haar jongere broertje. Haar twee zussen waren in die tijd al het huis uit en woonden iets verderop in de straat. Haar vader en moeder hadden niet veel geld dus Ida was erg blij met haar baantje als naaister bij Hollandia-Kattenburg.”

Kon ze in de oorlog haar baan houden bij Hollandia-Kattenburg?
“Tijdens de oorlog namen de Duitsers het bestuur over de fabriek over. In de fabriek werden Duitse uniformen en regenjassen gemaakt. Omdat het werken in de fabriek zo belangrijk was, kregen alle werknemers een Sperre. Dat betekende dat je niet kon worden opgepakt en op transport naar Duitsland kon worden gezet. Je was daar dus tegen beschermd. Toch kregen Ida, haar zussen en ook haar broertje in juli 1942 een brief waarin ze werden opgeroepen om in Duitsland te gaan werken. Bij Hollandia-Kattenburg kregen meer Joodse werknemers zo’n brief, en die verdwenen dan van de een op de andere dag. Misschien waren ze dan wel ondergedoken. Niet naar Duitsland gaan, was voor Ida eigenlijk geen optie. Ze was een betrouwbare en eerlijke meid. In de brief stond dat zij en haar broer en zussen naar het doorgangskamp Westerbork zouden gaan. Ze mochten een koffer meenemen en eten voor drie dagen. Dit soort brieven uit de oorlog zijn trouwens nog bewaard gebleven. Ik heb er bijvoorbeeld een gevonden in het Joods Historisch Museum in Amsterdam.”

Wat is er met Ida gebeurd?
“Ida en haar zus zijn vanuit Westerbork op één van de eerste transporten naar Auschwitz gezet. Haar zus is direct na aankomst in de gaskamer vergast. Ida heeft wat langer geleefd, maar is uiteindelijk ook in Auschwitz omgekomen.”

Het verhaal dat Ellen over Ida heeft geschreven kun je hier nog eens lezen

Archieven: Verhalen

‘’De liefde kreeg geen kans omdat Meier werd opgepakt’’

“Wat een mooi, luxe huis heeft u!”, roepen Fara, Arya en Rommayssa van de IJpleinschool in Noord enthousiast als ze de flat van Anneke Koehof binnenkomen. En wat veel plaatjes en spullen van honden zijn er in haar huis te zien. Anneke legt uit dat ze kynoloog is. Dat woord kennen de kinderen niet. Het betekent dat Anneke een hondenkenner en hondenliefhebber is. Het ijs is meteen gebroken. Dan gaan ze zitten en vertelt Anneke het oorlogsverhaal van haar 97-jarige tante Roos. Die woonde tijdens de oorlog in Oost maar werkte bij de regenjassenfabriek Hollandia-Kattenburg in Noord, vlakbij de IJpleinschool. Op 11 november 1942 vielen de Duitsers de fabriek binnen en namen alle Joodse werknemers mee.

 

Kende uw tante veel Joodse collega’s bij Hollandia-Kattenburg?
“Ja, er werkten veel Joodse mensen in de fabriek. Ik denk dat wel de helft van de meer dan 700 werknemers Joods was. En veel van die Joodse collega’s waren ook haar vriendinnen. Ze had ook verkering met een jongen die in de fabriek werkte. Meier Papegaai heette hij. Hij was stapelverliefd op haar. Net als zij woonde hij in Oost en samen fietsten ze iedere dag naar Noord. Maar de liefde kreeg geen kans om op te bloeien want al in mei 1942 werd Meier opgepakt en weggevoerd. Tante Roos heeft hem nooit meer gezien. In november 1942 volgde de inval in Hollandia-Kattenburg, waarbij haar Joodse collega’s en vriendinnen door de Duitsers werden meegenomen. Ook hen heeft ze nooit meer teruggezien. Dat heeft ze heel erg gevonden.”

Hoe heeft u het verhaal van uw tante te horen gekregen?
“Jarenlang heb ik niet geweten wat er met mijn familie is gebeurd in de oorlog. De mensen spraken niet over deze periode. Mijn vader is bijvoorbeeld opgepakt door de Duitsers omdat hij niet voor ze wilde gaan werken. Toen moest hij naar de gevangenis. Maar hij praatte er nooit over. En over mijn tante Roos wist ik ook niets. Pas op late leeftijd, zo’n 12 jaar geleden, vertelde ze mij dat ze ieder jaar naar de herdenking van Hollandia-Kattenburg ging. Omdat verhalen vertellen mijn hobby is, wilde ik haar verhaal ook graag weten. Toen ben ik wel tien keer bij haar op bezoek gegaan om haar vragen te stellen. Zo is het verhaal van mijn tante Roos tot stand gekomen.”

Het hele verhaal van tante Roos kun je hier teruglezen

 

Archieven: Verhalen

‘’Mijn 25-jarige vader vluchtte met zijn broer de stoffenkelder in’’

Waar ligt Soest eigenlijk? Is dat niet heel ver weg? De autorit naar het huis van Monica Kattenburg is misschien wat lang, maar ook gezellig, vinden Cherokee, Eliyah en Djenet van de IJpleinschool in Amsterdam-Noord. Onderweg zien ze het beroemde Paleis Soestdijk. Intussen bedenken ze goeie vragen die ze willen stellen aan Monica Kattenburg over de Tweede Wereldoorlog. Monica is na de oorlog geboren, maar ze zal het verhaal vertellen van haar Joodse vader Hans, zoon van de oprichter van textielfabriek Hollandia-Kattenburg in Noord.

 

Wat was Hollandia-Kattenburg voor fabriek?
“Het was een moderne textielfabriek waar ze regenjassen maakten. Jacques Kattenburg, de vader van Hans, heeft de fabriek laten bouwen in 1917. Hans had een oudere broer en een oudere zus die ook in de fabriek werkten. Het was een groot, mooi pand met hoge ramen. Er werkten wel 700 mensen, mannen en vrouwen. De helft ervan was Joods. Jacques vond het belangrijk dat de condities voor de werknemers goed waren, vandaar ook die grote ramen. Het was een leuke werkplek. In de oorlog hadden de Duitsers de fabriek overgenomen. Alle Joodse werknemers kregen een Sperre. Dit betekende dat ze niet zouden worden opgepakt omdat ze belangrijk werk deden voor de Duitsers. Lang ging dit goed, tot die bewuste 11 november 1942, toen bij een razzia alle Joden werden opgepakt. Mijn 25-jarige vader vluchtte met zijn broer de stoffenkelder in. Ze zijn niet opgepakt. Daar hadden ze heel veel geluk mee.”

Waar is Hans terechtgekomen?
“Hij moest onderduiken in ‘t Gooi. Maar omdat het ook daar steeds gevaarlijker werd voor Joden, had hij een plan bedacht. Samen met Bob van den Berg, die hij kende van de Hollandia-Kattenburgfabriek en die ook wist te ontsnappen aan de razzia, had hij zich onder valse naam aangemeld om te werken in Duitsland. Hij heette toen Henk Kuilman. Dat was natuurlijk heel erg spannend want als ze zouden worden gesnapt, konden ze alsnog worden opgepakt. Maar de omstandigheden in de machinefabriek waar ze werkten, waren goed en ze woonden met een klein groepje Nederlanders samen in een huis. In het najaar van 1943 zijn ze naar Baden-Baden gegaan. Daar heeft Hans nog als portier in een hotel gewerkt.”

Hoe weet u dit allemaal?
“Mijn vader was tijdens de oorlog al verloofd met mijn moeder Greetje en hij schreef heel veel brieven aan haar. Wel 98 brieven schreef hij en die zijn er allemaal nog. De brieven die mijn moeder schreef aan mijn vader, zijn helaas verloren gegaan. Hans schreef Greetje ook over Bob die het ene vriendinnetje na het andere had. Hij was bang dat Bob te veel vertelde aan die Duitse meisjes. Hans was een stuk ouder dan Bob en voelde zich verantwoordelijk voor hem. Hij maakte ook geld over aan de moeder van Bob. Dat hebben we allemaal ontdekt toen we de brieven lazen.”

Hoe eindigde de oorlog voor Hans?
“In april 1945, toen de oorlog voorbij was in Baden-Baden, is mijn vader met het groepje Nederlanders teruggegaan. Te voet. Daar hebben ze wel tien dagen over gedaan, helemaal via België en Frankrijk tot in Maastricht. Uiteindelijk heeft hij mijn moeder weer gezien en zijn ze op 14 juli 1945 getrouwd. Dit verhaal loopt dus heel gelukkig af.”

Archieven: Verhalen

‘Mijn broer is op zijn 21e verjaardag overleden ’

Mikki, Naoufal en Chavelly van de Admiraal de Ruijterschool spraken Ad Corver in Nieuw Vredenburgh op de Postjesweg waar een gedenksteen hangt voor zijn broer die omgekomen is in Duitsland.

Hoe heeft u de oorlog beleefd?
Vlak voor de oorlog was ons gezin aan de Orteliuskade komen wonen. Dat was toen nieuwbouw. Toen de oorlog begon, was ik 11 jaar. Ik vond veel nog spannend. Als het luchtalarm ging, moesten we naar de schuilkelder. Een daarvan stond hier op het terrein van Nieuw Vredenburgh, waar toen nog een kerk stond. Met de jaren kwam er steeds minder eten. Aan de bonkaarten had je uiteindelijk  niks meer, want er was gewoon niks. Ik heb een keer 60 kilometer met een handkar gelopen op zoek naar eten, hopende dat als je wat had het op de terugweg niet afgepakt werd. We aten van alles; tulpenbollen of brandnetelsoep bijvoorbeeld. We wisten dat  ‘s ochtends de gaarkeukens nieuwe voorraad kregen. Dan maakten we een lange stok met een spijker eraan. Als er dan een aardappel van de kar viel, prikte je die snel op met je stok. Zo kwam je trots thuis met twee aardappelen. Of we ruilden eten voor boomstammen bij de houtzagerij op het Paramariboplein. Dan konden we daar de kachel weer van laten branden.

Wat is er met uw broer gebeurd in de oorlog?
Mijn vader zat bij een politieke partij en dat was verboden. Hij is toen opgepakt en als gijzelaar naar Vught gebracht. Dat betekende dat ze hem elk moment konden doodschieten. Intussen kreeg mijn broer een oproep om te gaan werken in Duitsland. Hij moest wel gaan, omdat dit anders gevolgen zou hebben voor onze vader. Hij is in Düsseldorf in de oorlogsindustrie gaan werken. Dat soort fabrieken werden altijd hevig gebombardeerd. Mijn broer en een vriend zijn toen gevlucht. Onderweg naar Zwitserland is hij in het grensgebied opgepakt. Hij werd veroordeeld tot twee jaar dwangarbeid. Daar is hij ziek geworden en op zijn 21e verjaardag overleden. Dit hoorde we pas later van zijn vriend die het wel heeft overleefd.

Zijn er veel mensen van uw familie overleden?
Behalve mijn broer is ook mijn oom omgekomen in Indonesië. Mijn vader heeft de oorlog overleefd. Hij was in Vught zo verzwakt dat hij vlak na de oorlog alsnog overleden is, net als mijn moeder. De oorlog is aan ons dus niet zomaar voorbij gegaan.

Contact


Heb je een vraag aan ons? Wilt u meedoen als verteller, als basisschool, of een bijdrage leveren door een interview te begeleiden? Neem contact op, we helpen graag verder.

Christine: +31 6 816 834 18

NL41 TRIO 0254 753892