Archieven: Verhalen

‘Je enige kind afstaan, zonder dat je weet of je het ooit nog terugziet’

Simon Italiaander (76) wordt op dit adres geboren in 1940, de oorlog was net begonnen. Omdat hij joods is, moest hij al snel onderduiken. Zijn ouders wachten te lang en worden in Auschwitz vermoord. Ter nagedachtenis aan hen, heeft Simon voor hun oude huis Struikelstenen voor zijn ouders laten plaatsen. Na het interview halen Assia, Sterre en Safouan van de Rosa Boekdrukkerschool het onkruid weg en poetsen de steentjes een beetje op.

Hoe was het om ondergedoken te zijn?
‘Ik was toen een jaar of drie en dan weet je niet beter. Het was gewoon zo. Later merk je pas, dat andere kinderen een heel ander leven hadden. Ik mocht bijvoorbeeld niet het huis uit of de straat oversteken om bij een vriendje te gaan spelen, want je zou zo maar verraden kunnen worden. In de eerste jaren van mijn leven heb ik wel bij zo’n vier verschillende gezinnen gewoond. Bij mijn ouders natuurlijk, daarna ondergedoken in Haarlem. Daar moest ik weg, waarom weet ik nog steeds niet. Toen kwam ik bij een gezin in Alkmaar en had ik opeens een vier jaar oudere “broer”. Na de oorlog ging ik bij mijn oom en tante wonen in de Witte de Withstraat. Tijdens de oorlog kon ik natuurlijk ook niet naar de kleuterschool, dus ik ging pas op mijn zesde voor het eerst naar school.’

Leven de mensen nog waarbij u ondergedoken was?
‘Van die mensen in Haarlem weet ik helemaal niks, maar met mijn broer en zusje uit Alkmaar heb ik nog steeds contact, de laatste jaren zijn we heel hecht. Hun ouders zijn er niet meer, maar die hebben wel de Yad Vashem onderscheiding gekregen “Rechtvaardige onder de volkeren”, de hoogste onderscheiding van de Staat Israël die wordt gegeven aan mensen die Joden hebben gered. Ook staan hun namen op een muur in Israël. We zijn ook samen daar geweest! Ik ben ze nog steeds dankbaar, want ze hebben mijn leven gered.’

Wat veranderde er na de oorlog?
‘Eigenlijk alles natuurlijk. Mijn ouders zijn me afgepikt, ze zijn in Auschwitz vermoord en eigenlijk vind ik het nog steeds moeilijk om daarover te praten. Direct na de oorlog werd er ook door niemand over oorlog gesproken. Pas vanaf de jaren 80 ging men er dieper over nadenken en werd ook steeds meer duidelijk, dat het allemaal niet zwart/wit of goed/fout was, maar dat heel veel grijs was: niet goed, maar ook niet persé fout. Ik kwam in die tijd voor mijn werk ook veel in Duitsland en heb ook veel met Duitsers over de oorlog gesproken. Er waren niet alleen ook slechte Nederlanders, maar ook Duitse helden! Uiteindelijk ben ik gelukkig getrouwd – al 52 jaar – en heb 2 kinderen gekregen. Mijn kleinzoon is nu 9 jaar!

Archieven: Verhalen

‘Van de buren heb ik geweldig leren vloeken!’

Truus Grondsma (79), was pas twee jaar toen de oorlog begon en heeft de Hongerwinter in Leeuwarden doorgebracht. Voor haar oude huis en met de foto’s van haar tante vertelt ze haar kleinzoon Daniël en Ranillie, Nina en Dajo van de Rosa Boekdrukkerschool over de laatste straat van de stad.

Hoe was het in de oorlog?
De straat was heel rustig, behalve wanneer buren verderop ruzie hadden. Die kwamen uit de Jordaan en die konden me toch vloeken! Achter onze tuin hield de stad op. Door de schutting kwamen we in een gigantische zandbak terecht. Ik liep ook een keer met mijn vader op de weg, waarschijnlijk om eten te halen bij de boeren, toen er een Duitse legerjeep aankwam. We doken snel langs de kant van de weg, dat was best wel eng.

Had u last van de Hongerwinter?
In de zomer van 1944 gingen we bij mijn Pake (Opa) op bezoek in Leeuwarden en uiteindelijk zijn we daar gebleven. Ook daar kon je soep bij de gaarkeuken halen, maar er zat vast meer in dan hier in Amsterdam. Ik had hongeroedeem op mijn ellenbogen en knieën en wanneer de zweren open gingen stonk dat verschrikkelijk. Bij Pake stond een tarwekist, daarin hadden muizen een nest gemaakt met papier uit mijn schoolschrift. Alleen mijn vader ging af en toe terug naar Amsterdam naar de sigarenzaak, daar zat een joods gezin ondergedoken. De mensen in de straat moeten voor ze hebben gezorgd, dat kan niet anders. Vader heeft zelfs nog eten vanuit Leeuwarden naar de buren gestuurd.

Wat veranderde er tijdens de oorlog?
Er is iets van een bom gevallen in de straat, maar dat herinner ik me niet meer, ik was te klein. In Leeuwarden waren razzia’s om mannen op te pakken om in Duitsland te gaan werken, aan de achterkant zagen we de mannen via de dakgoot naar andere huizen ontsnappen. Vader had een verstopplek in het huis van pake. Toen er Duitse soldaten kwamen zoeken, zat vader daar verstopt. Ik begon te huilen en zei: “Ze komen mijn vader halen”. De soldaat verstond het niet en mijn moeder vertaalde, dat ik huilde omdat mijn pake ziek was. Toen hij weer weg was, legde mijn moeder uit dat ik dat nooit meer mocht zeggen. Toen heb ik eigenlijk jaren niks meer gezegd. Voor de oorlog had mijn vader in Duitsland gewerkt, hij sprak dus uitstekend Duits. Toen hij toch een keer op straat was opgepakt heeft hij zich er met zijn goede Duits uitgekletst en stond hij opeens weer voor de deur.

Fotografie: Shirley Brandeis

Ging u ook feestvieren toen de oorlog voorbij was?
Leeuwarden is net als Amsterdam door de Canadezen bevrijd, ze deelden koekjes en chocola uit. En er was overal feest. Ik weet ook nog dat ik voor het eerst een banaan kreeg net na de bevrijding, ik vond dat maar raar smaken. Ook wel grappig is het briefje dat ik vond van de schoolinspectie van februari 1946. Daarin stond dat ik klompen of schoenen moest hebben of dat ik anders niet meer naar school toe mocht.  Ik weet niet waarop ik naar school ging, maar vast niet op blote voeten in februari!

Archieven: Verhalen

‘Omdat mijn moeder een Duitse was, is ze na de oorlog verschrikkelijk uitgescholden’

De moeder van Yvonne van der Zwaard was een Duitse en haar vader was een Nederlander en joods. Nynke, Teun en Reyer van de Rosa Boekdrukkerschool gaan met de bus bij Yvonne op bezoek om haar hierover van alles te vragen.

Wat is uw eerste herinnering van de oorlog?
Dat we naar school moesten met een pannetje en een lepel en dat we dan met de hele klas naar de gaarkeuken gingen lopen in de Balboastraat. Daar kregen we dan aardappelschillensoep, het zag eruit als slootwater met schillen, echt heel vies. Moeder bakte ook taart van suikerbieten, echt heel zoet en dat bleef in je keel hangen, bah! En het brood dat je met bonnen kon halen was ook heel smerig, je kon het haast niet doorslikken. Het eerste dat ik na de oorlog rook was het Zweedse wit-brood, dat was nog lekkerder dan een taartje.

Heeft u ook spullen geruild voor brood?
In 1944 was ik 6 jaar en omdat mijn moeder Duits was en nogal met een accent sprak – dat hoorde ik niet, maar anderen wel – had het geen zin om met mijn moeder te gaan. De buren deden dat voor ons. Mijn vader had tot 1942 als stoffeninkoper gewerkt voor Gerzon. Hij kwam daardoor voor de oorlog vaak in Duitsland en zag wat er daar gebeurde. Daarom had hij balen stof en scheermesjes gehamsterd aan het begin van de oorlog, dat werd dan geruild. Bij de Wiegbrug lag een keer een Duitse boot met boomstammen, daar ben ik met mijn zus opgeklommen en toen hebben we een boomstam gepikt en mee naar huis genomen. Dat is de enige keer in mijn leven geweest dat ik iets heb gepikt.

Uw vader was joods, moest hij dan niet onderduiken?
Mijn moeder was niet joods, ze waren dus ‘gemengd gehuwd’, dat maakte mij en mijn zusje half-joods en het betekende dat mijn vader en mijn zusje en ik niet werden opgepakt. Mijn vader liet af en toe joden bij ons onderduiken. Hij had een schuilplaats gemaakt op zolder onder het plafond en de joodse buren van 1 hoog sprongen bij een razzia ook van het balkon en verstopten zich in ons huis. De NSB-buurman van nummer 43 heeft mijn vader verraden en toen is mijn vader opgepakt en vermoord. Ook de joodse buren en de rest van mijn joodse familie zijn allemaal opgepakt en vermoord. Pas in 1952 kregen we officieel te horen dat mijn vader dood was en pas drie jaar geleden hebben we gehoord wat er nou eigenlijk echt met hem gebeurd is.

Fotografie: Shirley Brandeis

Hoe voelde het toen u bevrijd werd?
Er was feest in alle straten. Er waren ook wedstrijden op straat tussen de verschillende straten en iedereen was vrolijk. Mijn moeder was al zo’n 10 jaar voor de oorlog in Nederland komen wonen, maar toch werd ze verschrikkelijk uitgescholden. De NSB-buurman is na de oorlog opgepakt en heeft in een kamp gevangen gezeten. Het was wel heel moeilijk om geen familie te hebben.

Archieven: Verhalen

‘“Mama, kom snel, Tootje moet watergruwel eten!”’

Toos Knollenburg is van 1931 en gruwelt nog bij het idee van de watergruwel die ze moest eten tijdens de oorlog. Ze vindt het moeilijk – beter gezegd belastend – om Nehir, Zaid en Dounia van de Visserschool over haar oorlogservaringen te vertellen. Emoties zijn er dan ook af en toe. De kinderen luisterden lief en aandachtig. “Gaat het?” vroeg Zaid toen ze het even te kwaad kreeg.

Hoe heeft u de oorlog overleefd?
Ik ben niet Joods, hoefde niet onder te duiken, en kon gewoon naar school. Die zat aan de Jan Pieter Heijestraat. Ik had niet de hele tijd besef van de oorlog. Maar de honger herinner ik me wel erg goed. En dat er geen kolen meer waren (die hadden de Duitsers ingepikt) en we dus andere dingen moesten gebruiken voor de kachel, zoals hout. Maar waar haalde je dat vandaan? We hebben houten blokjes uit de tramrails gepikt. En een keer heeft mijn moeder – een flinke, potige vrouw – ’s nachts met een paar mensen stiekem  een hele grote boom op de hoek van de Jan Pieter Heijestraat omgekapt. Iedereen kreeg een stuk hout mee naar huis. Wij voor ons noodkacheltje: dat was een rond  blik waar we zelf een rooster in hadden gemaakt. Onderin zat een bakje voor het hout of andere brandbare dingen. Zo konden we toch warmte krijgen en het eten opwarmen. Als er eten was.

Hoe is dat, honger?
Vreselijk. Maar zelfs met de allergrootste honger die ik heb gekend, at ik niet alles. Er was een gaarkeuken aan de Elisabeth Wolffstraat waar schoolkinderen mochten komen eten. Watergruwel kregen we, een soort gort met hele zure karnemelk erdoorheen. Nou, dat lustte ik echt niet. Mijn oudere broer wist dat en haalde snel mijn moeder thuis op. “Kom, Tootje moet watergruwel eten!” riep ie en mijn moeder ging mee. Toen ze aankwam had ik overgegeven, want de mensen daar hadden het in m’n mond geduwd. Ze dachten goed te doen. Maar dát kon ik niet doorslikken. Thuis maakte mijn moeder nog wat van het eten. We aten bloembollen, die smaakten wat meelderig. En van de restjes van suikerbieten maakte mijn moeder een soort stroop, dat ze veel gebruikte. Bij de Vondelkerk was een struik met bladeren waar je wat van kon koken en toen is mijn moeder dat gaan plukken. Ook dat smaakte niet, maar het was tenminste geen watergruwel. Gelukkig dropten de Amerikanen tegen het einde van de oorlog voedselpakketten vanuit vliegtuigen. Hoe weinig de mensen ook hadden, alles werd onderling netjes verdeeld. En er zaten lekker dingen in! Daar konden we echt brood mee maken, mmmmm!

Fotografie: Shirley Brandeis

Heeft u nog zielige dingen meegemaakt?
Ik ben dol op beesten, dus ik vond het heel zielig dat mensen met een haakje met zogenaamd iets lekkers eraan meeuwen gingen vangen. Om die op te eten. Ook ging ik een keer tekeer tegen soldaten die op vogeltjes schoten. Die jongemannen moesten lachen om mij, dat kleine meisje dat zich zo druk maakten om een beestje. Het ergste was de keer dat we lekker als buren wat met elkaar aan het praten waren, hangend uit het raam of op het balkon, toen er een wagen met soldaten de straat inreed. We moesten naar binnen, zeiden ze. Onze bovenbuurman weigerde en begon tegen de soldaten te schreeuwen. Hij werd zo – pang – doodgeschoten. Dat is zo erg, alles wat ze gedaan hebben met mensen in de oorlog. Geniet maar van het leven en probeer gelukkig te worden.

Archieven: Verhalen

‘Je hielp elkaar in die tijd, dat was het mooie eraan’

Tiny Aarssen werd in de zomer van 1943 geboren en heeft geen herinnering aan de oorlog. Maar de verhalen van haar ouders en het heftige verhaal van hoe zij het als baby maar net redde, draagt ze voor altijd met zich mee. Aan Oumima, Parwien en Ilias van de Visserschool vertelt ze voor de deur van haar ouderlijk huis aan de Van Spilbergenstraat, vlakbij de Postjesweg, over honger, buiten spelen in een tijd van schaarste en het moment dat ze hoorden dat vader nog leefde.

Heeft u erge dingen meegemaakt in de oorlog?
Ja, al weet ik het zelf niet meer. Ik was een baby in de oorlog, een hele dunne baby. Met negen maanden woog ik negen pond. De dokter in het Wilhelmina Gasthuis gaf me op. Bij de slager aan de Postjesweg, waar ze een zoontje van precies mijn leeftijd hadden, vertelde mijn moeder verdrietig het slechte nieuws. En ook dat ze dacht dat dagelijks kleine beetjes bouillon me zouden helpen, alleen had ze daarvoor geen geld. De slagersvrouw zei daarop dat ze elke dag vlees mocht komen halen om bouillon van te trekken. En daar knapte ik van op. Ik kwam aan, mijn moeder viel af, want ze moest me elk uur tien druppeltjes bouillon geven. Je hielp elkaar in die tijd, dat was het mooie eraan. Niemand had wat, iedereen kende dezelfde armoede. Daar word je ook vindingrijk van. Kinderen maakten zelf hun speelgoed en speelden met klepperende houtjes, pinkelden met stokken en maakten van conservenblikjes en touwen bliklopers.

Had u broers of zussen?
Ik was de zevende van het gezin! Mijn vader was voor mijn geboorte al op transport gezet. Mijn moeder deed van alles om aan eten te komen voor alle kinderen. Met zes vrouwen spraken ze af om ’s avonds eten te stelen van het land dat hierachter lag. Daar waren boerderijen, de huizen die er nu staan waren er nog niet. Gevaarlijk, want er liepen overal Duitsers. Maar dat deed je als je je kinderen te eten wilde geven. Mijn broertje was een jaar of tien toen ie werd opgepakt tijdens het stelen van houtjes uit de trambaan. De hele groep jongens en mannen werd bij de edelsmidschool op de Postjesweg tegen de muur gezet. Willekeurig werden ze wel of niet doodgeschoten. Aan beide kanten van mijn broer vielen ze neer. Drie mannen vluchtten richting de Baarsjesweg en werden in hun rug geschoten. Voor hen is het monument dat nu voor jullie school staat opgericht.

Fotografie: Shirley Brandeis

Wat is er met uw vader gebeurd?
Op een dag kwam er een Duitse soldaat aan de deur. Mijn moeder dacht nog dat ie boven moest zijn, bij de buurvrouw die erg goed ‘bevriend’ was met de Duitse soldaten. Maar hij stond erop binnen te komen. Eenmaal binnen haalde hij uit zijn schoen een briefje van mijn vader. Toen wist mijn moeder dat ie nog leefde. Het was voor ons gezin de rest van ons leven het bewijs dat niet alle Duitsers slecht zijn. Na de oorlog kwam mijn vader op een dag terug. Hij zag mij toen dus voor het eerst. Mijn moeder herkende hem niet, omdat ie erg vermagerd was in het werkkamp. Ons hele gezin heeft het gelukkig overleefd. Ik ben nog steeds van mening dat niemand macht over je mag hebben. Kijk, je moet je aan regels houden, maar dat een ander over je beslist, je kan dood maken, dat mag niet. Je moet een ander accepteren zoals ie is en als je ´m niet mag, loop dan weg. Schelden lost niks op. Oorlog helemaal niet. 

Archieven: Verhalen

‘Mijn moeder gaf mij altijd mee dat niet alle Duitsers slecht zijn’

Marja Ruijterman is van na de oorlog. Als professioneel verstelster én omdat haar moeder zoveel verteld heeft, kan zij de verhalen van voor haar geboorte doorgeven alsof ze erbij was. Aan Chenoa, Asli en Steven van de Visserschool vertelde ze bij een ingelijste jeugdfoto van haar moeder Greetje over de oorlog.

Liep uw moeder gevaar in de oorlog?
Haar vader, mijn opa Samuel Dresden, was Joods. Mijn oma Christien was katholiek. Daardoor waren mijn moeder Greetje en haar zusje Annie niet Joods. Per ongeluk stond mijn moeder wel als ‘geheel Joods’ ingeschreven bij de Joodse gemeente. Een keer werd ze opgeroepen voor werkkamp. “Mijn kind moet weg!” riep haar moeder in paniek. Dat heeft mijn opa nog net voor hij werd weggehaald door de Duitsers recht kunnen zetten. Een ander gevaarlijk moment was toen mijn moeder een keer in de Kinkerstraat houtblokjes uit de tramrails ging stelen. Nodig voor de kachel, om het een beetje warm te krijgen in huis. Opeens kwamen er twee Duitse soldaten aan. Ze rende weg maar een van de soldaten kreeg haar te pakken. Hij zei: “Ik heb ook kinderen, ga maar gauw.” Mijn moeder gaf mij daarom altijd mee dat niet alle Duitsers slecht zijn. Ze heeft de Duitsers zelfs  vergeven. Daardoor werd, zei ze, haar hart zachter, en het mijne ook. Ze zei: “Alle mensen zijn verschillend – er zijn Joden, katholieken, moslims… – maar we zijn één grote familie.”

Heeft uw moeder honger geleden in de oorlog?
Heel erg. Eerst waren er nog gaarkeukens. Ze is een keer met een volle pan, gehaald na uren wachten in de rij, gestruikeld. Al het eten lag op de grond! Tijdens de Hongerwinter, toen het ook nog eens koud was, was de honger enorm. Mijn oma scharrelde wel wat eten bij elkaar, waaronder bloembollen. Maar er was te weinig en ze moest ondertussen wel werken, op een atelier, waar ze samen met haar zusje moest toekijken hoe de anderen lunchten. Pas toen ze een keer flauwviel van de honger besloot de baas dat ze daar elke dag een boterham kreeg. In die jaren werd haar gebit  slechter, ook omdat er geen tandartsen waren, en ze kreeg wonden aan haar voeten. Na de oorlog genoot mijn moeder dan ook enorm van eten. Na haar dood ontdekte ik dat ze geregeld geld had gegeven aan goede doelen die zich inzetten tegen de honger in de wereld.

Fotografie: Shirley Brandeis

Wat is er met uw opa en andere familieleden gebeurd?
Mijn opa en oma waren voor de oorlog gescheiden. Opa hertrouwde met een Joodse vrouw, die al een dochter uit een eerder huwelijk had. Dit gezin is via Westerbork naar Sobibor gegaan, waar ze zijn vermoord. Samen hadden ze ook een baby, Sara genaamd. Die is via de creche tegenover de Hollands Schouwburg bij een pleeggezin terechtgekomen en daar groot gebracht onder de naam Maria. Ze hoorde pas als volwassene over haar verleden en dat ze dus Joods is! Toen ging ze naar haar halfzussen, mijn moeder Greetje en tante Annie op zoek. Ik heb nog altijd contact met haar. Van mijn opa’s familie kwam maar één zus terug. Tante Engeltje was dat, en ze was behoorlijk in de war door de oorlog. Als ik haar zag, deed ze eerst heel aardig en opeens kon ze dan gaan schelden. “Nazi! Nazi!” riep ze dan tegen me. Ze had in haar kleine huisje allemaal porseleinen beeldjes die ze de namen van haar omgekomen familieleden had gegeven en geregeld aaide. Dat kan een oorlog met iemand doen… Mijn moeder kon gelukkig door en praatte veel over de oorlog. Haar verhalen vertel ik graag, dat had ze fijn gevonden. Ze is in 2008 op 80-jarige leeftijd overleden. Een dag erna mijn tante Annie. 

Archieven: Verhalen

‘Door dat geluid van toen heb ik nog altijd een hekel aan vuurwerk’

Herbert Gunst is van 1931 en maakte de oorlogstijd in De Baarsjes bewust mee. Uitkijkend over het schoolplein aan de Balboastraat en voor de deur van zijn ouderlijk huis aan de Marco Polostraat vertelt hij Rüstem, Sara en Sophie van de Visserschool hoe de buurt eruit zag tijdens de oorlog.

Hoe was dit plein in oorlogstijd?
‘Dit was een korfbalveld totdat de Duitsers in mei 1940 de stad inkwamen en het gebouw aan het plein overnamen. Hier op het sportveld oefenden ze, parkeerden ze hun auto’s en hadden ze ook een smeerbrug om de auto’s van onderaf op te knappen. Ik was een jaar of tien, vond het prachtig wat ik zag en was hier vaak te vinden samen met mijn vriendje Wimpie. Indrukwekkend waren de marcherende, liederen zingende soldaten en de knallen van de oefengranaten, die wel knalden maar alleen los kruid bevatten. Maar soms was het echt. Dan hoorde je de kanonnen die vanaf de Ringdijk  op de overvliegende bommenwerpers schoten. Je hoorde het knallen van het luchtdoelgeschut en het rinkelen van de granaatscherven op straat. Door dat geluid van toen heb ik nog altijd een hekel aan vuurwerk. De ochtend erna gingen kinderen scherven zoeken. Als je vroeg was, en dat was ik nooit, had je de mooiste en die lieten we dan op school aan elkaar zien. Ik heb er een bewaard.’

Wat hebben Wimpie en u nog meer meegemaakt?
‘Op een dag vroeg een Duitse militair ons om ijsjes te halen, en gaf ons geld. In de Jan Everstenstraat, aan het eind van de Marco Polostraat en dan aan de overkant, zat ijssalon Koco. Maar daar stond een bordje op de deur: ‘Für Wehrmacht verboten’. Dus gingen we een stukje verderop bij Scholten, een banketbakker op de hoek van de Admiralengracht en de Jan Evertsenstraat, ijs halen. Bij terugkomst vroeg de soldaat waar we de ijsjes hadden gehaald. Bij Scholten dus. Maar hij zei dat hij ijsjes van Koco wilde. Ik zei nog in mijn beste Duits – mijn moeder is Duitse van oorsprong – dat dat van een Joodse winkelier was. Maar nee, hij moest echt ijs van die winkel hebben. Ik vraag me nog af of dat een kleine daad van  verzet was van die soldaat.’

Heeft u ook mooie herinneringen aan de oorlog?
‘Het spelen met Wimpie, mijn buurjongen, die ik met een gefloten deuntje vanaf de veranda kon roepen. En de bevrijding is natuurlijk een mooie herinnering. Toen stonden er geen Duitsers maar Canadezen op het sportveld! En er was overal feest. We hadden gehoord dat de bevrijders naar de Dam zouden komen op 7 mei. Dus wij daar naartoe. Ik klom in een lantaarnpaal om goed zicht te hebben. Opeens hoorden mijn vriendje Tonny en ik een geluid dat leek op zweepslagen. Er werd geschoten en iedereen rende weg. Bij beddenzaak Woltering vernielden  mensen het ijzeren hek om via deze winkel – met een uitgang op de Nieuwendijk – te kunnen ontkomen. Ik zag nog net voor die winkel een vrouw in een plas bloed liggen, ze was dood denk ik. Tonny en ik zijn weggerend en stonden pas stil in de Jordaan. Daar merkte ik dat ik gewond was aan mijn been. Een mevrouw die daar woonde heeft me geholpen met water en verband, waarna ik naar huis ben gegaan. Toen was de oorlog pas echt voorbij.’

       

Archieven: Verhalen

‘Als we niet waren weggegaan, waren we allemaal dood geweest’

Frits Neijts (88) is een kind van een Joodse vader en niet-Joodse moeder. In buurtcentrum De Klinker, waar hij met zijn vrouw Ans in een aanleunwoning woont, ontvangt hij Umutcan, Badreddine en Kubilay van de Visserschool met limonade.

Hoe oud was u toen de oorlog begon?
‘Ongeveer zo oud als jullie, twaalf jaar. Het enige dat ik merkte was dat er geen school meer was. Ik woonde in de Bestevaerstraat en zat op Columbusschool, op de hoek van de Admiralengracht. Daar zaten de Duitsers in, we konden niet meer naar school. Ik herinner me een keer dat er bommenwerpers overvlogen. Het was een mooie dag en ik keek verwonderd naar boven. Dat je risico liep, besefte ik niet. Jullie weten door de tv en zo van alles, maar wij wisten niet wat oorlog was. Later wel. Mijn moeder was in de politiek, bij de SDAP, wat nu de PvdA is. Die hoorde van partijgenoten in Duitsland wat er allemaal gebeurde. Mijn vader, die Joods was, is toen ondergedoken. Omdat we als gezin toen geen inkomsten meer hadden, moesten we bij de gemeente om steun vragen en verhuizen naar Disteldorp in Noord.’

Heeft u in het verzet gezeten?
‘Twee huizen naast ons in Noord woonde de familie Douwma. Ik speelde vaak met hun zoon Pietje. Deze familie zat in het verzet, bekende verzetstrijders kwamen er over de vloer en N.F. Israël leidde de groep. Ik was een jaar of vijftien en werkte in een magazijn voor geneesmiddelen. Israël vroeg of ik wat vitaminepillen kon regelen. Dat wilde ik wel doen. Ik verborg kokers met pillen in mijn sportsokken. En steeds meer. Tot ik een keer werd gepakt. Bij de portier moest je namelijk elke keer bij het weggaan uit een kauwgomballenautomaat die gevuld was met rode en groene stuiterballen een bal trekken. Meestal was dat groen, dan kon je door, maar bij rood werd je gefouilleerd. Op een keer was de bal die ik trok rood! Ik moest mee, mijn diefstal kwam aan het licht en… de Duitser daar zei ‘Je bent nog maar een kind, ga maar.” Ik mocht weg en rende naar huis! Pas nu, later, besef je het risico dat je toen nam.’

Wat is het ergste dat u heeft meegemaakt tijdens de oorlog?
‘Er zijn een paar nare dingen gebeurd in mijn omgeving. Zo werd de familie Douwma verraden en door de Duitsers opgepakt. Israel stond bovenaan de trap en weigerde op commando naar beneden te komen. Hij werd door een Duitse soldaat doodgeschoten. Zelf zijn we aan de dood ontsnapt. We waren nog maar net verhuisd, omdat mijn moeder het niet veilig vond in Noord, toen er een bom op ons huis viel. Die was van de Engelsen en bedoeld om de Fokkerfabriek aan de overkant op te blazen. Als we niet waren weggegaan, waren we allemaal dood geweest. Mijn moeder probeerde ook de twee zussen van mijn vader duidelijk te maken dat ze moesten onderduiken. Dat deden ze niet, ze dachten dat ze alleen maar moesten werken in een kamp. Maar ze zijn daar vergast.’

 

Archieven: Verhalen

‘Iedereen had codenamen zodat mensen elkaar niet konden verraden als ze opgepakt waren’

Dick Neijssel werd door Issae, Jitte, Nikan en Jade van de Olympiaschool geïnterviewd in het clubhuis van de speeltuin aan de Gaaspstraat. Een bijzondere plek, want in de oorlog werd deze speeltuin een markt voor Joden. Zij mochten alleen boodschappen doen op deze speciale markten en niet in gewone winkels. Eén keer in de maand werden alle Joden die op dat moment op de markt waren, opgepakt en via de Hollandse Schouwburg naar concentratiekampen vervoerd. De kelder van het oude clubgebouw diende als hoofdkwartier van het verzet, De Waarheid werd er gedrukt en de taken werden van daaruit verdeeld. Na de oorlog is het weer een speeltuin geworden met een monument bij de ingang om de mensen te herdenken die hier zijn opgepakt en vermoord.

Hoe kwam uw vader bij het verzet terecht?
Mijn vader was 18 toen de oorlog begon en was lid van de communistische partij. De partij vroeg hem of hij in het verzet wilde en hij zei ja. Iedereen bij het verzet had een taak, bijvoorbeeld berichten rondbrengen, affiches plakken, de krant De Waarheid verspreiden. In 1943 werd het echt menens. Toen ging hij bij het gewapend verzet.

Loes werd bijvoorbeeld Blauwoog genoemd. Maar mijn vader liet zich gewoon Dirk noemen. Hij kreeg een revolver en soms opdracht om landverraders dood te schieten. Ook bleef hij affiches plakken terwijl een vrouw op de uitkijk stond. Zij had ook een revolver en moest schieten als ze aangehouden zouden worden. Na de oorlog had mijn vader daar veel last van want ook al redde hij daar veel andere levens mee, hij had wel mensen van het leven beroofd. Oorlog is zo verschrikkelijk dat je soms dingen doet die je eigenlijk helemaal niet wilt doen.

Is hij weleens verraden?
Toen mijn vader ondergedoken zat op de zolder van zijn huis is hij verraden. Hij werd opgepakt en naar de gevangenis aan de Amstelveenseweg gebracht. Hij had geluk. Zijn pleegvader kwam uit Duitsland en sprak nog goed Duits. Hij ging naar de gevangenis als Duitser en zei dat er een vergissing gemaakt was en dat zijn zoon opgepakt was. Toevallig waren er op dat moment net geen Duitse officieren en toen hebben de bewaarders hem per ongeluk vrijgelaten.

Waarop bent u het meeste trots?
Ik vind het heel  moedig van mijn vader dat hij op zijn 18e besloot bij het verzet te gaan. Hij was nog jong en had nog een heel leven voor zich. Toch streed hij voor wat hij belangrijk vond. Mijn vader is wat dat betreft een voorbeeld voor mij. Ik ben blij dat het geen oorlog is want ik denk dat ik hetzelfde zou doen als mijn vader. Mijn raad aan jullie is om altijd zelfstandig te denken en niet zomaar dingen aan te nemen.

Fotografie: Ingrid de Groot

 

Archieven: Verhalen

‘De schietpartij op de Dam op 7 mei was het engste dat ik heb meegemaakt’

Dirk Kunst woonde in de oorlog samen met zijn ouders, broer en zussen aan de Herengracht. Toen hij 12 jaar oud was hoorde hij op de radio dat het Duitse leger Nederland binnen was gevallen en dat er oorlog was. Dit was voor hem een heel ingrijpend moment. Alles was anders in de oorlog, vertelt hij aan Ayoub, Aysha en Imani van de Olympiaschool.

Hoe was de Hongerwinter voor u?
In de laatste winter van de oorlog was er ontzettend veel honger in Amsterdam, maar ik heb zelf nooit zoveel honger gehad als veel andere mensen. Dat kwam omdat mijn vader een schoenenwinkel had. Mensen hadden natuurlijk ook in de oorlog nog schoenen nodig. Mijn vader kon daarom schoenen ruilen voor wat te eten voor ons gezin.

Was u bang tijdens de oorlog?
Ja ik was bang. In de laatste jaren van de oorlog wilden de nazi’s dat Nederlandse jongens naar Duitsland kwamen om daar in oorlogsfabrieken te werken. Alle Duitse jongens waren namelijk al aan het vechten in de oorlog, waardoor er een tekort aan arbeiders was. Ik was in de laatste jaren van de oorlog al ouder dan 15 en dat vonden ze oud genoeg om in een fabriek te werken. Ik wilde absoluut niet, er waren vaak bombardementen in Duitsland en vaak waren de fabrieken het doelwit. En dus probeerde ik uit het zicht van de nazi’s te blijven. Ik bleef zoveel mogelijk thuis en als ik naar buiten ging kleedde ik me als een klein jongetje. Als ze langs de huizen gingen, op zoek naar jongemannen, verstopte ik me achter de schoorsteen. Gelukkig hebben ze me nooit meegenomen naar Duitsland, maar ik was steeds bang dat het zou gebeuren.

Heeft u de bevrijding gevierd?
Toen Nederland bevrijd werd, ging iedereen die dat kon de straat op. Er waren ook veel mensen die te hongerig en verzwakt waren door de oorlog, dus niet iedereen kon de bevrijding mee vieren. Nadat Nederland bevrijd was, is er nog iets heel naars gebeurd. Op 7 mei stond ik op de Dam om de bevrijding te vieren. Het hele plein stond vol met feestvierende mensen. Toen werd er opeens op de menigte geschoten door Duitse soldaten die Nederland nog niet uit waren. Ze bleven wel een uur op de mensen schieten. Iedereen raakte in paniek en vluchtte de zijstraten in om zich te verschuilen in restaurants. Ik ben zelf ook een restaurant in gevlucht en heb daar mijn familie kunnen laten weten dat ik veilig was. Deze schietpartij was het engste dat ik heb meegemaakt.

Contact


Heb je een vraag aan ons? Wilt u meedoen als verteller, als basisschool, of een bijdrage leveren door een interview te begeleiden? Neem contact op, we helpen graag verder.

Christine: +31 6 816 834 18

NL41 TRIO 0254 753892