Na de bombardementen op de Van der Pekbuurt werd Trudy Neve tijdelijk naar een opvangadres gebracht. Ze voelde zich doodongelukkig in het huis waar ze terechtkwam. Gelukkig had ze haar pop, Lies.
Herinnert u zich het bombardement op de Van der Pekbuurt?
“Ja, ik herinner me het feest in de Ritakerk. Wij mochten er niet naar toe omdat we nog op de kleuterschool zaten. Op weg naar de kleuterschool, met mijn broertje van 4, ging ik stiekem toch over de brug. En juist op dat moment ging het luchtalarm af. Ik kan me grote zwarte kluiten herinneren, die gierend naar beneden kwamen. Iemand bracht ons naar huis. Onderweg zag ik overal schade, kapotte huizen. Gelukkig stond ons huis er nog. Alleen deed het licht het niet meer en de ramen waren kapot.”
Hoe reageerden uw ouders?
“Mijn ouders waren zo angstig geworden, dat ze besloten om mij tijdelijk ergens anders onder te brengen. Via de kerk werd een opvangplek voor mij geregeld. Ik dacht dat ik op een boerderij zou gaan wonen, waar ik met kinderen kon spelen en voor dieren zou zorgen. Maar ik werd in Culemborg geplaatst, bij een stokoude ongetrouwde vrouw die niet wist hoe ze met kinderen moest omgaan. Tante Wammes, noemde ik haar.”
Vond u het vervelend bij het opvangadres?
“Gelukkig had ik mijn pop Lies, die mijn moeder voor me had gemaakt. Lies was mijn steun en toeverlaat in deze ongelukkige tijd bij Tante Wammes. Ik nam haar overal mee naartoe. Alleen toen ik uiteindelijk weer terug mocht naar mijn ouders, bleef Lies achter bij Tante Wammes. Ik miste haar vreselijk en wilde nooit meer een nieuwe pop. Pas jaren later hoorde ik dat Lies in Culemborg nog een belangrijke rol heeft gespeeld in de oorlog. In de pop had mijn moeder een speciaal vakje met een rits genaaid. Tante Wammes gebruikte dat vakje van Lies ook, om sleutels in te verstoppen, waarmee ze toegang had tot een geheime kelder waar onderduikers schuilden. Lies was dus niet voor niets achter gebleven.”



Simon van Blokland was vijf jaar toen de oorlog begon. Zijn vader had een smederij, waar hij al op vroege leeftijd meewerkte. Meneer Blokland vertelt over de Hongerwinter. We horen ook zijn indrukwekkende verhaal over de jacht van de Duitse politie op zwarthandelaren, waarbij het vierjarige meisje Annie Meijer om het leven kwam.
Mevrouw De Groot-Papegaaij is geboren in de Rapenburgerstraat, waar ze tijdens de oorlog ook naar school ging. Haar vader was Joods, haar moeder niet. Daardoor heeft haar vader de oorlog overleefd. Hoewel Anna de Groot-Papegaaij zelf niet Joods was, werd ze wel Joods opgevoed. In het begin droeg ze ook de ster, totdat haar moeder het te gevaarlijk vond. Toen moest ze ook naar een andere school. Voor mevrouw De Groot-Papegaaij was de oorlog een heel angstige tijd. Ze was altijd bang dat haar vader opgepakt zou worden. Ze zag haar familie verdwijnen. Een zus en een oom zijn ondergedoken, zij hebben de oorlog overleefd, maar de rest van de familie is omgekomen in Auschwitz en Sobibor.
e naar mijn vader en moeder natuurlijk, naar mijn gezin. Toen we op een gegeven moment weer naar huis mochten, waren we zo blij. We werden met een bakfiets naar huis gebracht. We kregen nog wat zakken met graan en andere etenswaren mee. Ik herinner me nog goed de grote blijdschap van mijn vader, toen hij ons zag aankwamen met de bakfiets.”
de Duit
sers. Wij stonden aan de zijkant van de Bijenkorf en ook daar werd geschoten. Mijn vader drukte mij naar beneden bij een van die hoge lichtmasten. Daar lagen we, terwijl het schieten doorging. Op een gegeven moment hield het schieten op. Ik zie nog die kinderwagen midden op de Dam. En er lagen schoenen, tassen en mensen op de grond. Uiteindelijk waren er volgens mij 23 doden. Ik ben opgestaan, heel erg bang en ben hard gaan lopen. Toen ik in de Beursstraat kwam, hoorde ik naast me: ‘ja, ik ben er ook!’ dat was mijn vader. Ik herinner me nog dat we samen naar huis liepen.”

keer zijn ze ook gekomen, maar toen is mijn vader van tevoren gewaarschuwd. Hij is ergens anders gaan slapen die nacht. Zo heeft hij de oorlog overleefd. Na de oorlog zijn mijn ouders weer getrouwd en werd ik geboren. Tijdens de oorlog hadden ze ook al een zoontje gekregen en later maakten we altijd het grapje dat we halfbroertjes waren, uit twee verschillende huwelijken.”



