Archieven: Verhalen

‘Na tweeënhalf jaar belde mijn vader aan’

Ze werd in de oorlog geboren en heeft er geen herinneringen aan. Maar uit de verhalen van haar ouders, over wat er met hen en vooral ook haar is gebeurd in die periode, draagt Tiny Aarssen voor altijd met zich mee.

Waar woonde u in de oorlog?
In de Van Spilbergenstraat 5, twee hoog, op de hoek bij de Postjesweg. Op het plein voor jullie school heb ik vaak in de speeltuin gespeeld. De buurt zag er toen heel anders uit. Achter mijn straat waren landerijen met boerderijen waar groente werd verbouwd. Er lagen slootjes omheen en het bruggetje bij de Orteliuskade was afgesloten, zodat anderen er niet bij konden. Maar ja, het was oorlog, mensen hadden weinig of niks te eten en honger. En wat doe je dan als vrouw, mijn moeder bedoel ik dan, met zes kinderen? Dan ga je eten stelen. Dat deden alle vrouwen uit de straat. Ze spraken soms ’s nachts af – dan was het aardedonker – om als groep op pad te gaan voor eten. Dat was heel gevaarlijk. Als je werd gesnapt, werd je doodgeschoten.

En uw vader?
Die kwam op een dag niet meer thuis. Bij navraag bleek ie op weg naar zijn werk opgepakt door de Duitsers en te werk gesteld in Duitsland. Maar of ie ooit terug zou komen…  Op een dag sprak een soldaat mijn broertje, die buiten speelde, aan. ‘Mutti! Mutti!’ zei hij. De bovenbuurvrouw werkte  voor de Duitsers, dus mijn moeder dacht dat ie voor haar kwam. Maar hij drong erop aan en ging bij ons naar binnen. Daar haalde hij een briefje en geld uit zijn schoen. Een briefje van mijn vader! Toen wist mijn moeder dat ie nog leefde. Het was voor ons gezin de rest van ons leven het bewijs dat er ook goede mensen zijn bij de tegenpartij.

Is uw vader teruggekomen?
Toen een deel van Nederland al was bevrijd en je voelde dat het eind van de oorlog naderde, ging mijn moeder geregeld naar het registratiekantoor aan de Marnixstraat waar ze bijhielden wie vermist was en wie dood. Er kwam maar geen bericht. Op een dag belde mijn vader aan.  Na tweeënhalf jaar in het werkkamp was ie bevrijd door de Russen. Mijn moeder herkende hem niet, omdat ie vermagerd was en onder de schurft zat. Hij heeft nooit gesproken over wat hij heeft meegemaakt, maar hij was duidelijk teleurgesteld in de mensen. Wat hem onder andere heeft gered is dat ie Duits sprak. Taal maakt machtig. Dan kun je je verstaanbaar maken, je beter verweren.

Hoe was het als baby in de oorlog, van wat u heeft gehoord?
Ik was een magere baby. Met negen maanden woog ik maar negen pond. Er waren alleen aardappelschillen en bloembollen te eten en als baby kreeg je dat niet weg. De dokter zei: ‘dat wordt niks’ en bedoelde daarmee dat ik het niet zou redden. Bij de slager, die een zoontje van precies mijn leeftijd had, vertelde mijn moeder dat en ook dat ze dacht dat dagelijks kleine beetjes bouillon me zouden helpen, alleen had ze daarvoor geen geld. De slager zei daarop dat ze elke dag vlees mocht komen halen om bouillon van te trekken. En daar knapte ik van op! Ondanks de narigheid, was je één in die tijd. Je hielp elkaar. Zo gaf Dirk van den Broek, die een boerderij daar ook had, de mensen na de bevrijding elke dag een halve liter melk, zo vers van de koe. Als je dat klopte, had je slagroom. Zo lekker! Ik haal mijn boodschappen nog altijd bij Dirk van den Broek.

Archieven: Verhalen

‘Ik smokkelde vitaminen voor het verzet’

Frits Neijts was 12 jaar toen de oorlog begon en woonde in de Bestevaerstraat. Hij weet nog veel van de oorlogsjaren.  Zoals hij zelf zegt: “Hoe ouder ik word, hoe meer er terug komt.” Ilias, Rayan en Nurselen vroegen hem naar zijn ervaringen tijdens die oorlogsjaren in de Baarsjes.

Waar zat u op school?
‘Ik zat op de Columbusschool. Later bleek dat mijn vrouw daar ook op zat, maar dat wisten we toen nog niet. Die school was bezet door de Duitsers. Beneden stonden allemaal bedden en wij hadden alleen nog maar boven les. Ik was half Joods. Mijn vader was joods en mijn moeder niet. Ik had de achternaam van mijn moeder en had dus ook geen J in mijn paspoort staan. Dat heeft mijn leven gered. Mijn moeder wist via haar contacten in Duitsland wat het lot van de Joden was. Ze heeft toen mijn vader overtuigd om onder te gaan duiken. Mijn vader is ondergedoken in Amsterdam Zuid. Hij kwam dan toch wel eens stiekem naar ons toe. Dan werden wij heel boos, want hij liep gewoon met zijn ster op en dat was natuurlijk veel te gevaarlijk. Toen heeft mijn moeder gezegd: jij mag niet meer komen, dat is te gevaarlijk. Hij heeft heel veel geluk gehad, want hij is nooit ontdekt en heeft het dus overleefd. Mijn tantes, de zusters van mijn vader, zijn wel allemaal vermoord in de kampen. Dat hoorden wij pas veel later via het Rode Kruis.’

Deed u aan verzet?
‘In 1944, ik was toen zestien, werkte ik bij een dependance van een geneesmiddelenfabrikant. Wij woonden toen al in Noord. Via mijn buurjongen Pietje Douma, de zoon een verzetsstrijder, werd ik gevraagd of ik vitaminen naar buiten kon smokkelen voor het verzet en de onderduikers. Ik deed die rolletjes in mijn sportsokken waar ik een elastiek omheen deed. Als  naar buiten wilde, moest je langs de portier en de kauwgomballenautomaat. Daar zat alleen geen kauwgom in, maar groene en rode stuiters. Als je een rode eruit haalde, werd je gefouilleerd. Als je een groene had, mocht je zo doorlopen. En ik had heel vaak een groene! Een keer ging het mis. Ik moest mee naar kantoor en de oude Duitse soldaat vroeg ik mij waarom ik dat gedaan had. “Mijn familie heeft honger.” Hij zei toen: “Eigenlijk moet ik je uitleveren, maar je bent nog maar een kind. Ga maar!” Die man heeft eigenlijk mijn leven gered. Ik kan dus ook niet zeggen dat alle Duitsers slecht waren. Net zoals niet alle Nederlanders goed zijn. Er zit ook echt schorem tussen. Zoals de verzetsgroep die naast ons woonde. Die zijn op een gegeven moment verraden.  Die leider is toen doodgeschoten. Hij viel zo dood van de trap. De hongerwinter was ook heel erg. Wij hadden een brood voor de hele familie. Mijn broers pikten dan wel eens stiekem iets van mijn eten. Wij zijn met mijn moeder toen naar Groningen gelopen. Daar zijn wij goed verzorgd.’

Wat vindt u van oorlog?
Iedereen mag zijn eigen overtuiging hebben, maar ik vind het afschuwelijk als dat gepaard gaat met geweld. Je moet wel respect voor elkaar hebben. Dat is ook mijn grootste zorg voor jullie generatie: er is weer zoveel narigheid. Dan denk ik: Wat maakt het uit waar je vandaan komt, je bent mens!

Archieven: Verhalen

‘’s Nachts dan hoorde je de bommenwerpers, humhumhumhum…’

Jenny van Zuthpen woont tijdens de oorlog in een huis op de Goudsbloemlaan 210 in Den Haag. Ze woont voor de oorlog in Nederlands-Indië en verhuist voor 1940 naar Nederland. Tijdens de oorlog heeft ze een zware tijd.

Droomt u soms nog van de WO II?
In 1940 leefde alles en iedereen in angst. Deze angst werd versterkt door de Duitse soldaten om ons heen. Ook op school waren we bang. We hadden een leraar die aan de kant van de Engelsen stond en een leraar die voor de Duitsers was. Deze mannen hadden ook regelmatig mot met elkaar. Dit moet niet makkelijk zijn geweest voor de school.
Als hier in Nederland begin van de maand het luchtalarm wordt getest, komt de angst regelmatig terug. Ik moet altijd denken aan de sirene die vroeger af ging. Dat alarm gaf aan dat er vliegtuigen overvlogen en dat er kans was op een bombardement. ’s Nachts vlogen die vliegtuigen ook vaak over ons huis, en kon je die bommenwerpers horen. Humhumhum. Ik kan het nog precies nadoen.

Heeft u mensen gekend die moesten onderduiken?
In die tijd werden de jongens opgeroepen om in Duitsland te gaan werken. Veel mannen besloten onder te duiken. Zo ook mijn buurman. Mijn broertjes waren 6 en 8 jaar jonger dan ik. Zij waren dus te jong om voor de Duitsers te werken. Wij kregen via de ondergrondse de waarschuwing dat er een razzia zou komen. Toen moest ik van mijn vader direct naar de buurman toe om hem te waarschuwen. Ik opende de voordeur en rende snel naar de buren. Tenminste, dat was het plan. Ik rende direct tegen een Duitser aan. Ik kon dus niets meer doen. Gelukkig hoorde ik later, dat mijn buurman al gewaarschuwd was en onder de grond zat om zich te verschuilen.

Hoe heeft u het gehad tijdens de hongerwinter?
Tijdens de oorlog ging al het eten op de bon. Als we eten wilden kopen, moesten we daar dus een papieren bonnetje voor hebben. Tijdens de hongerwinter gaf dit helaas geen zekerheid op voedsel. Als het eten op was of  je was te laat, dan had je pech en had je geen eten. Daarom werden we steeds zwakker. Op zo’n moment ga je proberen andere dingen te eten, bijvoorbeeld tulpenbollen. Daar haalden we dan de giftige binnenkant uit en maakten er bijvoorbeeld een taart van. Ik ben nog heel ziek geworden door die tulpenbollen. Tijdens de hongerwinter hadden we het ook erg koud. Er was geen steenkool en we moesten daarom iets anders hebben om te verbranden. Vanaf dat moment zijn we hout uit huizen gaan slopen om dat op te stoken en het toch warm te krijgen. Dat was natuurlijk wel gevaarlijk voor de bewoners van die huizen. Er zijn daardoor ook wel eens ongelukken gebeurd.

Archieven: Verhalen

‘Met 21 kinderen werden we in een open vrachtwagen met een zeil erover daarheen gebracht.’

Op het pleintje in de Morelstraat, waar Hans Hoogerkamp in de oorlog woont,  staat een kastanjeboom. In de jaren ’30 van de vorige eeuw wordt de boom geplant naast de pas gebouwde huizen. Tijdens de oorlog willen mensen uit een andere wijk de boom kappen voor brandstof, maar de bewoners van het pleintje beschermen de kastanje. Zo heeft de boom de oorlog overleefd en is deze nu één van de 1292 monumentale bomen die Den Haag rijk is.

Kende u joodse kinderen?
Ik had geen joodse familieleden of vrienden, maar mijn oom en tante woonden in de Fuchsiastraat. Zij hadden geen kinderen. Op een dag hebben ze via via een joods baby’tje van drie maanden in huis genomen. Dat baby’tje beschouwden ze na een tijd als hun eigen kind. Een aantal maanden later ging het mis. Er werd aangebeld en er stormden drie politieagenten naar binnen. ‘Waar is het kind?!’ Ze waren verraden. De agenten hebben het kindje met wieg en al meegenomen. De ouders van het kindje waren ook al opgepakt. Ze zijn alle drie in de trein gezet naar een concentratiekamp en daar vergast. Mijn oom en tante waren er helemaal kapot van. De moeder van het kindje heeft nog een briefje uit de trein gegooid, waarop ze schreef dat ze dankbaar was dat mijn oom het kindje in huis had genomen en dat ze niet wist hoe het verder zou gaan. Dat briefje is gevonden en bij mijn oom en tante afgegeven. Toen mijn oom 7 jaar geleden overleed, heb ik geholpen zijn huis leeg te ruimen en vond ik het briefje terug.

Heeft u heel de oorlog in Den Haag gewoond?
Eind 1944 zijn mijn broer en ik via de kerk naar Lutjegast in Groningen gegaan. Met 21 kinderen werden we in een open vrachtwagen met een zeil erover daarheen gebracht. Toen we bij de IJssel kwamen, werd de auto aangehouden door de Duitsers. De flap van het zeil werd omhoog gedaan en een Duitser scheen met een zaklantaarn naar binnen. Hij dacht dat hij beet had, maar zag dat we alleen met kinderen waren. Daarom mochten we doorrijden. En toen kwam er een boerin aan met een grote plank vol met dikke boterhammen met zure zult. Dat was toch zo lekker! We hadden lang niks meer gegeten. In Groningen heb ik tot de bevrijding gezeten. Daar heb ik goed gegeten want er was gelukkig genoeg bij de boeren.

Waar waren uw ouders toen u in Lutjegast was?
Mijn ouders zijn op de fiets naar Utrecht gegaan, waar mijn grootouders woonden. Mijn vader is daar opgepakt. Hij had namelijk zijn geboortedatum op zijn persoonsbewijs veranderd om niet te hoeven werken voor de Duitsers. Hij is naar Duitsland getransporteerd en moest loopgraven aanleggen. Niemand wist toen meer van elkaar waar we zaten, want we konden niet, zoals tegenwoordig, even bellen.
Tijdens een aanval van de geallieerden is mijn vader met nog drie anderen gevlucht. Na een nacht lopen, kwamen ze aan in Dinxperlo, een klein plaatsje in Gelderland aan de grens met Duitsland. Daar heeft hij bij een boer nog drie maanden ondergedoken gezeten. Na de bevrijding heeft mijn moeder via het Rode Kruis gehoord waar mijn vader zat. Gelukkig kwamen we na de oorlog allemaal weer gezond thuis in de Morelstraat.

Archieven: Verhalen

‘’Geef mijn boterhammen maar aan deze meisjes’’

Ondanks dat er gezegd wordt dat het Nederlandse volk zich nauwelijks verzette, ziet Ans dat heel anders. Ans vindt verzet heel belangrijk, op elk niveau. Verzet is ook onderduiken, zodat je niet wordt meegenomen voor de Arbeidseinsatz. Ik geloof echt dat Nederland zich enorm verzet heeft.

Hoe heeft u de oorlog beleefd? 
Het was een zware tijd met akelige dingen en vooral honger, heel veel honger. Toch heb ik ook mooie herinneringen. Die heb ik allemaal gecheckt bij mijn moeder omdat ik zo jong was. Ik wilde zeker zijn dat de dingen die ik me herinnerde ook echt zijn.
Honger had iedereen. Iedereen was het laatste jaar van de oorlog bezig met het verzamelen van eten. Mijn moeder zag voor de oorlog de situatie uit de hand lopen en zij vermoedde dat Duitsland wel eens iets raars kon gaan doen. Dus zij ging meteen hamsteren. Zij beheerde een pension voor oude dames. En overal in huis verstopte zij grote blikken met eten, zodat zowel de zwakkere oude dames als ik niet onnodig geleden hebben. Ik herinner me het laatste 5 liter blik jam nog heel goed. Omdat mijn moeder zoveel eten had ingeslagen, heb ik niet echt heel erge honger gehad. Mijn ouders wel. Zij waren wel afhankelijk van de gaarkeukens.
Ik herinner me nog heel goed dat ik ongeveer 4 was en er twee uitgemergelde meisjes aanbelden. Zij bedelden om eten. Ze waren heel jong, eentje ongeveer 6 en de andere ongeveer 4 jaar oud. Mijn moeder zei dat ze niets in huis had. En wilde de meisjes wegsturen. Maar zij had net een broodje gebakken op de majokachel. Ik zei daarom: “Maar mama, er is wel eten in huis”. Mijn moeder werd rood en zei tegen mij dat dat broodje voor mij en oma was. Daarop zei ik eigenwijs: “Nou ik heb geen honger, geef mijn boterhammen maar aan deze meisjes”. Mijn moeder heeft toen twee boterhammetjes besmeerd met suikerbietenstroop. Voor je twee keer kon knipperen met je ogen hadden die meisjes de boterhammetjes al op.

Bent u altijd in dit huis gebleven?  
Ja, dit is het huis van mijn opa en oma. En daar woon ik nu dus nog. Op een gegeven moment moest mijn vader onderduiken, omdat hij niet naar Duitsland wilde. Als ‘s nachts ineens de elektriciteit weer aan werd gezet door de Duitse soldaten en de stofzuiger ging loeien, wisten we dat de Duitsers eraan kwamen en dook mijn vader snel onder de vloer. Hij ging dan via een luik in de kamer van één van de oude dames. Ik weet nog goed hoe akelig ik dat vond. Dat mijn vader dan door dat luik ging. Mijn vader is uiteindelijk wel opgepakt in de buurt van Reeuwijk. Hij is afgevoerd naar Duitsland. Hij kwam in een houtbewerkerskamp. Daar heeft hij een uitgebreid verslag van gemaakt. Na een week kon hij ontsnappen. Hij is helemaal vanuit Duitsland naar huis gelopen. Mijn vader was na een maand ineens weer thuis. Daar zat hij ineens in de kamer met een lange baard en heel mager. Ik herkende hem niet. Maar ik herkende zijn stem toen hij begon te praten en vloog hem in de armen.

Heeft u een hekel gekregen aan Duitsers? 
Ik was nog erg jong.Voor mij waren het boze mannen die kwaad deden. Toch zagen de “gewone”soldaten, vooral in de laatste maanden van de oorlog, vaak ook uit naar het einde daarvan. Bij huiszoekingen haakten ze allemaal direct af als mijn moeder ze voorloog. Mijn moeder zei dan dat één van de oudere dames de besmettelijke tuberculose had. En weg waren ze. Een keer zijn ze binnen gekomen, maar toen ze de achtertuin inliepen, zat daar een wat agressieve eend. Die hapte de soldaten naar de broekspijpen. Ook die zijn nooit meer teruggekomen en ze hebben ons niet bestraft. Verder had de Oostenrijkse commandant, die de leiding had van het kamp waar mijn vader gevangen zat, er ook niet echt zin in. Mijn vader kon na een week gevangenschap ontsnappen. Toen hij dichtbij de Duits Nederlandse grens kwam, hebben de plaatselijke boeren hem opgevangen en hem een plek om te slapen en eten aangeboden. Daardoor kon mijn vader aansterken en heeft hij de reis naar huis overleefd. Hij kwam thuis met zijn jas vol verstopt eten. Dus je ziet, verzet is op elk niveau belangrijk.

Archieven: Verhalen

‘We vroegen ook om ‘cigarettes for daddy’. Maar die rookten we stiekem zelf op.’

Leen Commers zit aan het begin van de oorlog op school in de Viljoenstraat. Maar Duitse soldaten nemen de school over, waardoor alle leerlingen verplaatst worden naar een school in de Spionkopstraat. In 1944 wordt een huis tegenover die school geraakt door een brandstoftank van een Duits gevechtsvliegtuig. Het huis vliegt in brand en twee kinderen komen om.

Hoe heeft u het begin van de oorlog ervaren?
Op 10 mei 1940 werd ik ‘s morgens om 04:00 uur wakker van overvliegende Duitse vliegtuigen. Ik maakte snel mijn vader en moeder wakker. Mijn vader zei dat ik weer moest gaan slapen, maar mijn moeder die het lawaai ook gehoord had, zei dat mijn vader uit bed moest komen. We gingen naar buiten, net als alle andere buren, en we begrepen al snel dat de oorlog was begonnen. Vanuit de vliegtuigen gooiden de Duitsers kleine pamfletten met een oranje randje notabene. Hierop stond dat ze niet tegen Nederland vochten, maar tegen Engeland. Wel voegden ze er aan toe, dat iedere gewelddadigheid, die door de bevolking werd begaan, met de dood bestraft zou worden. Mijn ouders waren oorspronkelijk Rotterdammers en toen die stad werd gebombardeerd op 14 mei 1940, ben ik achterop bij mijn vader met de fiets naar Rotterdam gegaan, om te zien hoe het met onze familie ging. Gelukkig was iedereen ongedeerd.

Wat is het spannendste dat u heeft meegemaakt?
Als 10-jarig jochie stond ik op een dag op de Moerweg, vlakbij de Hadewychstraat, toen er boven het Zuiderpark heel laag een vliegtuig overvloog. Het was een Amerikaanse bommenwerper, die geraakt was door Duits afweergeschut en in grote moeilijkheden verkeerde. Het zag er heel duidelijk naar uit dat hij zou neerstorten. Ik had op die leeftijd nog nooit een vliegtuig van dichtbij gezien en vond het erg indrukwekkend. Een aantal bemanningsleden sprong met parachutes boven de voetbalvelden tegenover de Moerweg naar beneden en het vliegtuig stortte neer op de grens van Rijswijk en Wateringen. De twee piloten zijn daarbij om het leven gekomen. Vier bemanningsleden werden krijgsgevangen gemaakt en vijf mannen zijn met behulp van de ondergrondse ondergedoken in het Westland en in Den Haag. Zij hebben de oorlog allemaal overleefd.

Wat kunt u zich herinneren van de Hongerwinter?
In Den Haag was er niets meer te krijgen. We kregen van het Interkerkelijk Bureau extra eten, maar ook dat was niet genoeg. Er gingen ook veel mensen naar de boeren om meel te halen en dan kon je met dat meel bij de bakker een brood laten bakken. Mijn vader dacht slim te zijn door bloembollen te vermalen in de koffiemaler en dan mijn moeder daarmee naar de bakker te sturen. Dat werd vermengd met al het andere meel, dus wij kregen een goed brood. Maar mijn vader werd overmoedig en probeerde het nogmaals, maar toen had de bakker het door en gaf mijn moeder een heel klein broodje dat gemaakt was van die vermalen bloembollen. Dat was toch vies! Mijn vader heeft toen uit pure wanhoop het restant van dat broodje verkocht voor 50 gulden op de zwarte markt in de Hemsterhuisstraat. Hij heeft zich na de oorlog nooit meer durven laten zien in die straat. Ik werd door mijn ouders op een gegeven moment naar familie in Rotterdam gebracht om aan te sterken. Daar was bij boeren in de Hoeksche Waard nog eten te krijgen. Maar ik had enorme heimwee. Niet lang nadat ik terugkeerde vanuit Rotterdam, werden we bevrijd. Na de bevrijding stonden er op het Kaapse Plein allemaal Canadese voertuigen. Mijn vriendjes en ik gingen erheen en kregen chocolade. En we vroegen ook om ‘cigarettes for daddy’. Maar die rookten we stiekem zelf op!

Archieven: Verhalen

‘Mijn moeder had vreselijke dingen meegemaakt en we hadden geen huis, geen geld en bijna geen familie meer.’

Liza Egger wordt in 1933 geboren in Suriname. Ze heeft een Surinaamse vader en een Nederlands-Joodse moeder. Als het gezin in 1936 naar Nederland komt, hebben ze geen weet van de opkomst van Nazi-Duitsland. Het gezin is niet joods religieus. Liza weet dan ook niet dat ze joods is tot het uitbreken van de Tweede Wereldoorlog.

Wanneer ontdekte u dat u joods was?
Mijn ouders hebben elkaar ontmoet in Nederland. Mijn vader wilde een opleiding tot zeekapitein volgen, maar die mogelijkheid was er in Suriname niet. Daarom besloot hij in Nederland te gaan studeren. Daar zag hij op een dag mijn moeder op straat lopen en ze werden verliefd. Ze besloten samen naar Suriname te gaan. En dat was in die tijd heel ver weg. Je had nog geen internet of mobiele telefoons. Brieven en Nederlandse kranten deden er 6 weken over om ons te bereiken. Wij wisten dus niets van de opkomst van Hitler in Duitsland. Toen de Duitsers de Joden begonnen te isoleren in Nederland en ze verplichtten een ster te dragen, wist ik nog steeds niet dat ik joods was. Ik was gewoon een Hollands meisje dat net als anderen op school zat. Mijn moeder was getrouwd met een niet-joodse man en hoefde daarom geen ster te dragen. De familie van mijn moeder woonde in Amsterdam, 60 mensen in totaal, die allemaal wel een ster droegen. Toen er een razzia was geweest in Amsterdam en een deel van de mannen was gearresteerd, vluchtten mijn oma en twee tantes naar ons in Den Haag. Maar daar zou ik pas veel later achter komen.  

Hoe heeft uw gezin de oorlog overleefd?
Mijn moeder liep als gemengd gehuwde niet direct gevaar om opgepakt te worden, zolang ze zich maar op de vlakte hield. Maar mijn vader had wel in ons huis een schuilplaats gemaakt, waar mijn oma en twee tantes ondergedoken waren. Wat mijn ouders niet wisten was, dat zowel links als rechts van hen NSB-ers woonden. ‘s Avonds, als mijn broertje en ik op bed lagen, liet mijn vader mijn oma en tantes uit de kelder naar boven komen, zodat ze iets meer lucht kregen. Die buren hoorden dan ineens meer stemmen en voetstappen in huis. Zij hebben ons verraden. Op een ochtend sprong er een piepjonge Nederlandse politieagent met wapen over onze schutting en tegelijkertijd belde een andere agent bij de voordeur aan. We werden allemaal geboeid en met kettingen aan elkaar vastgemaakt. We moesten naar tram 6 lopen, die ons naar het Joods Tehuis aan de Paviljoensgracht bracht. Iedereen op straat en in de tram keek ons aan, maar niemand deed iets, omdat er een agent met pistool voorop en eentje achterop liep. Mijn vader bleek in de tussentijd op zijn werk gearresteerd te zijn, maar omdat hij niet joods was, werd hij ergens anders heen gebracht. Mijn moeder sprak geen woord Duits, maar heeft toen toch een hoge SS-officier ervan kunnen overtuigen dat mijn broertje en ik Surinaamse kinderen waren en niet joods waren. De officier zei dat als mijn moeder voor de avond niet-joodse familie kon vinden, die ons wilde opvangen, mijn broertje en ik mochten gaan. Mijn moeder gaf haar gouden trouwring aan een oude politieagent, om in ruil daarvoor naar familie aan de Vreeswijkstraat te fietsen en te vragen of zij mijn broertje en mij wilden opvangen. We werden door oom Frits, een aangetrouwde Nederlandse oom, opgehaald en kwamen bij onze Surinaamse tante Hélène te wonen. De rest van de familie werd via Kamp Westerbork weggevoerd naar concentratiekampen. Zo ook mijn moeder, die uiteindelijk in Auschwitz terecht zou komen en als enige zou terugkeren. Mijn moeder werd als naaister tewerkgesteld in het kamp, waar zij de uniformen van de kampbewakers maakte en repareerde. Zo heeft ze de verschrikkingen doorstaan. Mijn vader werd naar kamp Vught gebracht, waar veel verzetsmensen terechtkwamen.

Wat vond u het moeilijkst tijdens de oorlog?
Bij oom Frits en tante Hélène hadden we het goed. Ik speelde veel op straat en had al snel veel vriendinnetjes die kwamen spelen. Maar toch waren het niet onze ouders. Ruim twee jaar lang woonden we bij hen, niet wetende waar mijn moeder was en hoe het met mijn vader ging en of we ze ooit nog terugzagen. Op een dag na de bevrijding stond er ineens een Amerikaanse soldaat voor de deur aan de Vreeswijkstraat, die mij vertelde dat mijn moeder nog leefde. Mijn vader was eerder vrijgekomen en in een jeep bracht de soldaat mij naar mijn vader. Nog voor ik hem zag, schreeuwde ik al: ‘Papa, mama leeft nog!’ Mijn moeder had zelfs de dodenmarsen overleefd en was opgevangen in Brussel, waar mij vader haar ophaalde. Het moeilijkste kwam eigenlijk na de oorlog, want wij hadden niets meer. Mijn moeder had vreselijke dingen meegemaakt en we hadden geen huis, geen geld en bijna geen familie meer.

Archieven: Verhalen

‘Tijdens de oorlog kreeg je geen cadeaus, zo was het nou eenmaal. ’

Frits is 1 jaar als de oorlog uitbreekt. Hij woont nog steeds in hetzelfde gebouw; in het appartement waar zijn vader tijdens de oorlog moet onderduiken.

U was nog zo jong toen de oorlog begon, heeft u wel herinneringen?
Jawel, een paar. Ik kan me vooral herinneren dat er niets was. Honger en kou zijn mijn allereerste herinneringen. Er was geen eten, geen speelgoed, buitenspelen kon maar af en toe. Al deze dingen heb ik later erg leren waarderen. De Atlantikwall kan ik me ook goed herinneren, die lag twee straten bij mijn huis vandaan. Het was een brede, diepe gracht met mijnen eromheen. Wij vonden dat reuze interessant, maar ook wel spannend. Mijn moeder heeft daar vlak langs de mijnen nog hout en kolen geraapt, zodat wij het nog een beetje warm konden hebben in huis.

Dit huis is bijzonder voor u, kunt u vertellen waarom?
Tijdens de oorlog woonden wij op de Cypresstraat nummer 92. Dat is op de eerste etage van dit gebouw. Nu woon ik op de begane grond. Ik heb tussendoor op andere plekken gewoond, maar in dit gebouw zijn veel herinneringen. Tijdens de oorlog waren er razzia’s (verzamelen van mannen en joden uit de huizen door de Duitsers), maar mijn vader wilde niet voor de Duitsers werken. Dus zodra wij een waarschuwing kregen van iemand die verderop woonde, dat er een razzia kwam, ging mijn vader naar de begane grond en moest hij in de kruipruimte onderduiken. Ik was nog zo jong, dat ik dat toen helemaal niet doorhad, maar achteraf gezien is dat natuurlijk erg spannend geweest. Diezelfde kruipruimte zit nu onder mijn kast.
We hadden een Duitse buurvrouw die ook voor Hitler was, maar ze heeft ons nooit verraden. Na de oorlog is ze opgepakt en ik heb haar daarna nooit meer gezien.

Wat zijn uw herinneringen van de tijd na de oorlog?
Wij werden bevrijd door de Britten en de Schotten. Zij hadden eten mee en sigaretten. Mijn eerste Engelse woorden waren ‘cigarettes’ en ‘chewing gum’. Kauwgom vonden wij fantastisch, net als chocolade, dat had ik nog nooit gezien. Er was ineens zo veel te eten.
Ik weet nog goed dat ik voor mijn eerste verjaardag na de oorlog een cadeau kreeg. Tijdens de oorlog kreeg je geen cadeaus, zo was het nou eenmaal. Ik kreeg een houten zeilbootje om mee te spelen. Veel kinderen in de buurt hadden zo’n bootje. De Atlantikwall was volgelopen met water (de mijnen waren opgeruimd), dus we gingen daarheen en speelden met onze bootjes in de gracht.

Archieven: Verhalen

‘ We moesten bedelen bij de rijke mensen op de Laan van Meerdervoort om eten.’

Mevrouw Lanteri heeft een Duitse moeder die in het Nederlands verzet zit tijdens de oorlog. Haar moeder neemt 2 Duitse deserteurs in huis en brengt haar kinderen op de fiets naar de Veluwe, vanwege de hongerwinter.

U heeft een Duitse moeder, hoe ging dat tijdens de oorlog?
Mijn moeder woonde in Duitsland en zat als jong meisje bij het cabaret. Dat werd verboden door Hitler, dus vluchtte mijn moeder naar Nederland toen ze 19 jaar was. Ze trouwde, kreeg 2 kinderen en vanwege de scheiding was ze daarna een alleenstaande moeder. Mijn moeder had haar Duitse accent al vrij snel afgeleerd. Ze werkte bij een dokter op het Binnenhof. Samen deden ze alsof ze voor de Duitsers werkten, terwijl ze eigenlijk in het Nederlands verzet zaten. Ze kregen documenten in handen, waarop adressen stonden. Op die adressen woonden joodse gezinnen, die gedeporteerd zouden worden. Mijn moeder en de dokter, hebben de joodse gezinnen gewaarschuwd en heel veel joden kunnen redden. De verzetsgroep is later verraden, maar gelukkig is mijn moeder aan de Duitsers ontkomen.

Wat heeft u verder voor herinneringen?
Omdat mijn moeder in het verzet zat, heeft ze veel mensen kunnen laten onderduiken. Bij ons thuis waren ook mensen ondergedoken. Vanaf 1943 hebben twee deserteurs (Duitse soldaten die niet meer voor Hitler wilden vechten) jaren binnen gezeten. Ze zaten standaard in een verborgen ruimte. Het weinige eten dat we hadden, moesten we delen met de onderduikers. Het is wel heel bijzonder dat ik en mijn broer altijd onze mond hebben kunnen houden over de onderduikers. Niemand heeft er ooit iets van geweten.

Hoe heeft u de hongerwinter beleefd?
De honger werd steeds erger. Er was steeds minder te eten. Ik weet nog goed dat we moesten bedelen bij de rijke mensen op de Laan van Meerdervoort om eten. Mijn moeder heeft daarom besloten haar kinderen, mijn broer en mij, om de beurt weg te brengen naar de Veluwe, waar de boeren nog wel eten hadden. Ik zat achterop de fiets van mijn moeder, een fiets met houten banden. We fietsten niet alleen, nee, er was een hele stoet mensen op weg om hun kinderen weg te brengen. Het was nog een hele rit. We zijn onderweg zelfs nog beschoten door de Duitsers. Ik kwam terecht bij een boer en boerin in Oldebroek. Er waren niet veel kinderen daar, maar wel heel veel dieren. Ik heb het daar heel erg naar mijn zin gehad. Mijn broer zat bij een ander gezin. Ik heb hem pas na de oorlog weer gezien. We werden bevrijd door de Canadezen. Machtig mooi was dat. We kregen een doosje met lucifers, snoepjes en andere praktische en lekkere dingen. Daarna ging ik terug naar Den Haag op de vrachtwagen met allemaal andere mensen.

Archieven: Verhalen

‘Iemand kwam ons vertellen dat mijn vader was doodgeschoten, maar een week later kwam hij ineens thuis. ’

Annelien is 3 jaar als de oorlog begint. Haar moeder zorgt alleen voor het gezin; haar vader is opgepakt omdat hij in het verzet zit. Dan moet Annelien ook nog weg uit Den Haag omdat er geen eten meer is.

Wat is uw allereerste herinnering aan de oorlog?
We hoorden veel lawaai. Ik ging naar buiten om te kijken en ik zag heel veel vliegtuigen aan komen vliegen vanaf zee. Boven Scheveningen en Den Haag werden er parachutisten gedropt, Duitse soldaten. Dat weekend, op 10 mei 1940, was het Moederdag. Er waren logees bij ons in huis uit Oosterbeek, dat ligt net achter de Grebbelinie. Ze dachten dat hun huis veilig zou zijn, aangezien de Duitsers over het land zouden optrekken. Toen ze thuiskwamen, bleek hun hele huis platgeschoten. Er was niets meer van over. Ik kan me ook nog goed herinneren dat er V2-bommen afgeschoten werden. Na 5 seconden maakten die een draai in de lucht richting Engeland. Als kinderen zaten we te kijken en telden we die seconden af, totdat de bom de draai zou maken. Dat ging ook wel eens mis, we moesten dan wegduiken, omdat de barsten in de ramen sprongen, zodra de bom neerkwam.

Kende u joden of NSB’ers?
Ik wist wel dat een joods gezin in de buurt woonde. Ik kende ze niet, omdat ik niet met die kinderen op school zat. Ik weet nog wel, dat ik tijdens de oorlog langs hun huis liep en een gedekte tafel zag met allerlei ontbijtspullen. Raar, want het was al middag. Ze moesten dus met haast zijn weggegaan. Ik weet niet of ze zijn opgepakt of dat ze zijn ondergedoken, maar ze hebben wel alle vier de oorlog overleefd. Ik kende ook een vrouw die NSB’er was. Zij woonde met haar zoon op de eerste verdieping. Wij hadden een hekel aan die jongen. Hij liep altijd in een zwart uniform, maar we durfden niets te zeggen. In de tijd dat er veel razzia’s waren doken er veel jongens onder in kleine huisjes die in de duinen stonden. Die vrouw had dat gezien vanuit haar raam en heeft die jongens toen verraden.

Hoe heeft uw gezin de oorlog beleefd?
Het was een heftige tijd voor ons gezin in de oorlog. Mijn vader zat in de beginjaren van de oorlog in het verzet. Hij vond de onderdrukking onrechtvaardig. In 1942 werd mijn vader opgepakt en is naar het Oranjehotel gebracht. Mijn moeder was toen nog maar alleen om voor de kinderen te zorgen, dus ze besloot dat er 2 kinderen naar het platteland moesten, omdat daar meer te eten was. Eigenlijk zou mijn broer weggaan, maar omdat hij niet wilde, ben ik met een ander broertje gegaan. Na de oorlog zijn we allebei weer teruggekomen. Toen de oorlog voorbij was, kwam er een man aan de deur die vertelde, dat mijn vader was doodgeschoten in het Oranjehotel. Maar nog geen week later kwam mijn vader ineens thuis. Hij leefde toch nog! Hij heeft er nooit meer over gepraat.

Contact


Heb je een vraag aan ons? Wilt u meedoen als verteller, als basisschool, of een bijdrage leveren door een interview te begeleiden? Neem contact op, we helpen graag verder.

Christine: +31 6 816 834 18

NL41 TRIO 0254 753892