Archieven: Verhalen

‘Mijn dappere, krachtige mami’

Hamit, Roosmarijn en Mats uit groep 8 van basisschool De Hasselbraam in Eindhoven mogen mevrouw Sheila Meinhardt interviewen in een lokaal op hun eigen school. Mevrouw Meinhardt heeft schilderijen en boeken meegenomen om haar verhaal te kunnen illustreren. Ze vertelt het verhaal van haar oma, haar mami.

Wat zijn Roma en Sinti en waarom werden ze opgepakt?
Veel mensen denken dat dit hetzelfde volk is, met eenzelfde cultuur. De Roma en de Sinti hebben een gezamenlijk land van herkomst; India. Vanuit daar zijn ze gaan rondtrekken, we weten niet echt waarom. De Roma zijn naar de Balkan getrokken. De Sinti zijn naar Europa getrokken. Ze hebben van veel verschillende talen iets meegenomen. De Sinti zijn meer de muzikanten. Mami, mijn oma, was van de Sinti-kant. Mami is geboren in Heerlen in 1920. Tijdens de WOII woonden ze op woonwagenkamp de Zwaaikom in Eindhoven. Op 16 mei 1944 werden de woonwagenbewoners opgepakt. De Sinti werden, net als de Joden, gediscrimineerd en racistisch behandeld, omdat ze een andere afkomst hadden. Maar over de vervolging van de Sinti is veel minder bekend en daarom vind ik het zo belangrijk erover te vertellen. Want als niemand dit vertelt vergeet iedereen de gruwelijkheden die ons volk heeft meegemaakt.’
‘Op 16 mei 1944 is Mami opgepakt samen met familieleden. Ze was zwanger en haar dochtertje Hélene was 1 jaar.  Ze werden heel vroeg in de ochtend opgeschrikt en wisten niet wat er gebeurde. Ze wisten niet waar ze naartoe werden gebracht. Kunnen jullie je voorstellen hoe angstig dit moet zijn geweest? Daar denk ik vaak aan; hoe zou kleine Helena zich hebben gevoeld?’

Hoe is het in Auschwitz geweest voor uw oma en hoe heeft ze het overleefd?
‘Via een doorgangskamp in Westerbork zijn ze weggevoerd naar Auschwitz. Ze hebben drie dagen een verschrikkelijke reis meegemaakt, zonder eten of drinken. In Auschwitz zijn haar kinderen, inmiddels was Josef ook geboren, van haar weggerukt en vermoord. Daarna vonden de nazi’s haar nog ‘goed genoeg’ en stuurde haar naar het werkkamp. Daar moesten ze zwaar werk doen, zoals stenen sjouwen. De angst blijft altijd bij je, zo durfde mijn Mami nooit meer in een trein.’
‘Door de overplaatsing naar het werkkamp heeft Mami de massamoord op 3000 Roma en Sinti overleefd. Door de kracht, die ze had, heeft ze kunnen doorgaan en volhouden tot in mei 1945 de Amerikanen Auschwitz bevrijdden. Ik weet nog een verhaal dat Mami was flauwgevallen en dat een Amerikaan haar bij heeft gebracht met een ui. Na de oorlog is ze teruggegaan naar de Zwaaikom in Eindhoven, waar ze haar man Johan Meinhardt weer heeft gevonden. Hij had een zware tijd gehad in kamp Vught.’

Hoe ging het verder na de oorlog?
Bij terugkomst begon eigenlijk pas het verdriet. Mami kwam terug zonder haar twee kinderen. Ook zonder andere familieleden. Het hele kamp was afgebroken, bezittingen vernield of verbrand. Alles moest opnieuw worden opgebouwd. Maria en Johan zijn ondanks al het verdriet doorgegaan en hebben samen nog elf kinderen gekregen, waaronder Tata, mijn papa. De Sinti hebben een hechte gemeenschap, waarbij het fijn is samen met de familie te zijn en te eten. Er werd vroeger niet gesproken over de wonden, die de oorlog had achtergelaten. Ik weet dat mijn Mami weleens helemaal alleen in een weideveld ging liggen en dan alles eruit schreeuwde. Ik heb zelf vaak pijn en verdriet gevoeld en nooit goed gesnapt waar dat vandaan kwam. Nu begrijp ik dat dit het verdriet is van de generaties voor mij, van mijn Mami. Dit noemen ze transgenerationeel trauma; een trauma wat doorwerkt. Wanneer ik me zo verdrietig of bang voel, ga ik schilderen. Niet met een plan, maar vanuit mijn hart. Er komen dan vaak dingen vanuit de oorlog op het doek. Maar ook bijvoorbeeld een schilderij van kleine Josef, als hij niet was vermoord. Ik wil heel graag het verhaal levend houden en traumawonden helen. Ik denk elke dag aan mijn oma en hoe het zou zijn geweest als Hélene en Josef nog hadden geleefd. Ik vind het heel belangrijk dat dat discriminatie en racisme stopt. Dat haat op basis van achtergrond nooit meer mag voorkomen. Dat ieder mens gelijk is en evenveel waard.’

 

 

Archieven: Verhalen

‘Ik kreeg nergens antwoord op’

Saar, Levi, Isis en Sebas uit groep 8 van basisschool De Hasselbraam in Eindhoven gaan op bezoek bij meneer Rolf Loewenstein. Ze worden verwelkomd met limonade en een stroopwafel. Meneer Hasselbraam heeft veel te vertellen; over Hitler, de Eerste Wereldoorlog, over waardevermindering van geld en over de jodenvervolging.  De kinderen hebben zich goed voorbereid op het interview.

Hoe bent u in Eindhoven terecht gekomen?
‘Ik ben geboren in Duitsland. Al lang voordat de oorlog begon, zijn mijn Joodse ouders gevlucht uit Duitsland. Ze hadden daar een schoenenwinkel. Er was veel onvrede onder de mensen en Hitler zei dat alles wat niet goed ging de schuld was van de Joden. De mensen geloofden dat. Op een dag werden ramen van onze winkel ingegooid en leuzen zoals: ‘Niet van Joden kopen’ op de gevel geklad. Mijn vader deed aangifte bij de politie, maar werd weggestuurd. De politie wilde hem niet helpen, omdat hij een Jood was. Iedereen was bang om Joden te helpen. Bang om naar een strafkamp gestuurd te worden.’
Toen zijn we met zijn allen naar Eindhoven gevlucht. Mijn vader en moeder en mijn opa en oma, mijn boer Helmut en ik.  Mijn ouders begonnen toen weer een schoenenwinkel. Midden in de stad op de Demer. Toen kwam de oorlog.  In de oorlog zijn op de Demer bommen gevallen en onze hele winkel was vernield. Het werd ook steeds gevaarlijker voor Joodse mensen. Ze mochten ook niks meer. Niet meer werken, niet meer in de parken komen.  Uiteindelijk zijn we moeten onderduiken.’

Waar zijn jullie toen ondergedoken?
‘We zijn gevlucht en ondergedoken bij een boer. Die had op het land van die hooimijten staan.  Ik weet niet of jullie dat kennen? De boer liet gras drogen op het weiland. Op een hoge stapel.  Als het droog was werd het hooi, voedsel voor de dieren. Mijn vader, moeder en mijn broertje Helmut en ik mochten van de boer niet in de boerderij schuilen. Dat vond hij te gevaarlijk.  We moesten met het hele gezin buiten in die hooiberg slapen. In die berg hooi hebben we een gat gemaakt en daar hebben mijn opa en oma, mijn vader en moeder en ik en mijn broer geslapen. Maar vroeger waren de winters veel kouder dan nu en schijnbaar hebben ik en mijn broer gehuild. Wij hadden het in de winter koud natuurlijk. De boer zei: ‘De kinderen moeten hier weg. Die kunnen hier niet blijven. Dat is te gevaarlijk als ze zoveel huilen.’ Maar wij waren nog baby’s, ik was 2 of 3 jaar en mijn broer was 6 jaar. En toen hebben ze gezorgd dat wij ergens anders onder konden duiken. Bij vreemde mensen. Mijn broer en ik zijn met een mevrouw meegegaan. Die vrouw heeft mijn broer verkocht voor zeven gulden vijftig aan de Duisters. Mijn boer is naar Auschwitz gebracht en dezelfde dag vermoord. Ik heb geluk gehad dat ik bij hele goede mensen in Apeldoorn in huis ben gekomen. De hele oorlog door.  Ik heb een hele mooi tijd gehad daar. Ik herinner me vooral de kinderen van het gezin. Het meisje bracht me achter op haar rug naar boven als ik naar bed moest. Ik had een andere naam gekregen, zodat ik niet gevonden kon worden door de Duitsers. Ze noemden me Wimpie. Ik wist niet wat er met mijn boer was gebeurd.’

Kunt u iets vertellen over uw moeder?
‘Mijn moeder heette Hilda. Na de oorlog kwam ze me ophalen in Amersfoort. Ze kwam met een militaire wagen. Ik herkende haar niet meer.  Ik zag een vrouw met heel lang zwart haar. Ik moest met haar mee en heb alleen maar gehuild in die militaire vrachtwagen. Ik was bang voor haar. Dat moet ook wel heel moeilijk voor haar geweest zijn. Haar enige zoon die ze terugvond huilde alleen maar.’
Mijn moeder begon toen weer een kleine schoenenzaak in een noodwinkeltje op de Demer.
Ik denk dat mijn moeder nog zeker vijf jaar gedacht heeft dat mijn vader nog terug zou komen. Ze had helemaal geen geld. Ik moest dus gaan werken toen ik 15 jaar was. Eigenlijk had ik liever willen studeren maar dat kon niet.’
Als ik iets aan mijn moeder vroeg over mijn broertje of mijn vader zei ze alleen maar: ‘Dat weet ik niet’. Ik kreeg nergens antwoord op. Ook als ik iets over mijn vader vroeg, bijvoorbeeld of het een lieve man was kreeg ik geen antwoord. Alleen maar: ‘Dat weet ik niet’. Mijn moeder was een hele stille vrouw. Erg vriendelijk en opgewekt was ze niet. Ik heb haar nog nooit zien lachen. Mijn opa en oma woonde ook bij ons in huis. Er werd helemaal niet gepraat en gelachen bij ons thuis. Als ik te laat thuiskwam, werd ik geslagen met een bezemsteel. Ik had een heel onvriendelijke moeder. Misschien was ze getraumatiseerd door de oorlog.’

Bent u nog iets te weten gekomen over uw Vader?
Na de oorlog ben ik zelf uit gaan zoeken wat er gebeurd is met mijn vader. Onder andere door naar het Rode Kruis te schrijven. Ik heb er jaren over gedaan om het uit te zoeken en ben nog steeds niet zeker over het verhaal. Naar alle waarschijnlijkheid is er een Engels vliegtuig door de Duitsers bij Maarheeze uit de lucht geschoten. De ‘Moffen’ zijn op de boerderij gaan zoeken naar de Engelse piloot van het vliegtuig. Naar alle waarschijnlijkheid hebben ze mijn vader toen meegenomen, omdat ze dachten dat hij de Engelse piloot was. Toen zijn ze erachter gekomen dat hij Joods was. Hij is gedeporteerd en nooit meer teruggekomen. Ik heb mijn vader niet gekend en kan hem me ook niet herinneren.’

Archieven: Verhalen

‘Toen brak de hel los! Echt de hel brak los’

Billie, Rebecca en Fen uit groep 8 van de Hasselbraamschool in Eindhoven brengen een bezoek aan meneer Peter Buddemeijer.  Hij was 4 jaar oud toen de oorlog begon en woonde toen in de Lijmbeekstraat in Eindhoven. Onder het genot van een drankje beantwoordt meneer Buddemeijer alle vragen over de oorlog. Hij vertelt zeer boeiend met een lach en een traan, iedereen is aan zijn lippen gekluisterd.

Hadden jullie Joodse onderduikers op zolder?
Ik moest met mijn broertje bijna altijd binnenspelen. Wij mochten bijna nooit naar buiten vanwege de veiligheid. We hadden wel een grote tuin waar we speelden. Als het te koud was, zei mijn moeder: ‘Ga maar naar boven toe’. Naar de zolder, bedoelde ze. En daar lag van alles, een viool en boeken van mijn vader, maar ook een beetje speelgoed. Mijn broer en ik vermaakten ons altijd daar. We hadden een overloop met een deur. Daarachter zat de trap naar de zolder. Op een dag was die deur op slot. Mijn moeder zei dat er zwarte pieten boven zaten. Daar waren we bang van. Wij geloofden dat je meegenomen zou worden in de zak van zwarte piet als je stout was geweest. Mijn moeder zei: ‘Wees maar stil, want die Pieten zitten boven en het is er niet een, maar wel twee of drie. Wees lief en blijf van de deur af.’
Toen de oorlog voorbij was en wij een beetje groter waren zeiden mijn ouders: ’Het waren geen zwarte pieten, maar twee Joodse mensen.’ Dat was heel spannend voor hen geweest. Mijn ouders riskeerde de doodstraf.’
Mijn moeder was vreselijk bang in de oorlog. Mijn vader was nergens bang voor. De Joodse mensen op zolder verstoppen, durfde hij dus ook. Ze hebben er een of twee maanden gezeten. Mijn vader heeft die meneer en mevrouw daarna naar een boer in Eersel gebracht. Daar hebben ze de oorlog overleefd. Toen de oorlog was afgelopen, zijn ze nog een keer bij ons geweest om te bedanken.’

Wat gebeurde er bij het Sinterklaasbombardement?
Toen had ik echt schrik. Sinterklaas werd vroeger op 6 december gevierd; de echte feestdag van de Heilige Nicolaas. Midden op tafel stond een Toverlantaarn voor mijn broertje en mij en er stonden twee cyclamen op de tafel met een briefje ‘voor oma’. Toen we hadden gegeten, zei mijn vader: ‘Jongens, we gaan die bloemen wegbrengen naar oma’. Oma woonde gelukkig ook in Eindhoven, in de Hoofdstraat. Mijn moeder en kleine zusje bleven thuis. Mijn broertje zat voorop in het kinderstoeltje en ik achter op de fiets. We moesten allebei een cyclaam vathouden. We kwamen op de Boschdijk bij een spooroverweg. De slagbomen waren dicht en dus moesten we wachten. Er stonden heel veel mensen; allemaal fietsers, niemand had een auto.’

Rond half een brak de hel Los! Echt de hel brak los.’

‘Van de kant van het PSV-stadion kwam een geluid, dat ik nog nooit had gehoord. Heel veel vliegtuigen kwamen zo laag over dat je de cijfers die erop stonden, kon lezen en de hoofden van de piloten kon zien. Ze lieten vlak voor onze neuzen allemaal bommen vallen, op de Phillips fabrieken was de bedoeling, maar veel vielen ernaast en ontploften.’
‘Op de Phillipstoren stond zwaar afweergeschut met een stuik of zeven Duitse soldaten erbij en die begonnen op die vliegtuigen te schieten en op de bommen die vielen. De soldaten werden door de luchtdruk naar beneden geblazen.  Er vielen bommen op de Demer, op de Phillipsfabrieken, op de Emmasingel, op de Witte Dame, op de Bruine Heer. En een heleboel vuur. Overal vuur, vuur, vuur. Een deel van die bommen waren fosforbommen en die fosfor brandt altijd. Alle mensen wilden vluchten. We zijn naar een paar huizen gelopen, naar een dokterspraktijk. Een paar sterke mannen trapte de deur in. Toen kwamen we met 25 tot 30 mensen in een gang. Het hout om de deur begon door de fosfor te branden. We moesten steeds verder naar achteren de gang in. Via een kapotgeslagen raam zijn we allemaal naar buiten gegaan.’
‘Mijn vader heef ons over de muur getild.  Het was een grote puinhoop! We zijn zonder fiets en zonder cyclamen naar huis gelopen. Toen we thuiskwamen, lagen de ruiten eruit en de voordeur stond open. Mijn moeder was met mijn zusje naar de buren gevlucht. De deur was door de luchtdruk van de ontploffende bommen naar binnen geduwd door het ijzeren slot heen.’

Hoe heeft u de bevrijding ervaren?
Op 17 september 1944 begon de bevrijding. Toen hebben we boven de keuken op het platdak gestaan. De lucht zag zwart van de Amerikaanse vliegtuigen. Allemaal Dakota’s. Ze landen op de Sonse Heide. Uit de vliegtuigen kwamen soldaten en voertuigen. Er waren veel parachutisten.’
Op 18 september kwamen de Amerikanen, die in Son geland waren, via de Frankrijkstraat en de Boschdijk, richting de stad. Op de hoek van de Boonstraat en de Boschdijk heb ik bijna drie dagen gezeten. ‘s Nachts niet natuurlijk en ik moest ook naar huis om te eten. De Amerikanen gooiden uit de tanks en de auto’s allemaal biscuits. Daarin zaten alle vitamines, die een mens nodig heeft. Ik propte alle koekjes in m’n zakken en achter m’n shirt. En iedere dag leerden we een aantal Engelse woordjes; ‘Please cigarette for papa’, ‘please chocolate’, ‘please biscuits’. Als ik dan veel koekjes had, rende ik vlug naar huis en kwam ik de buit afgeven aan m’n moeder. Daarna ging ik weer snel terug naar de Boschdijk. Dat heb ik op 18 en 19 september gedaan.’
Op 19 september waren er tot de avond nog steeds feestende mensen, maar toen kwam er een verschrikkelijk bombardement door de Duitsers. We zijn weggevlucht uit het huis naar Waalre met wat we konden dragen. We mochten meerijden met de buurman, met zijn paard en wagen. In Waalre hebben hebben we drie nachten in een veestal geslapen. De boerin heeft goed voor ons gezorgd. Toen konden we terugkeren naar huis.’
‘Op de Demer stond niet een winkel meer. Er waren alleen bomkraters’.

 

 

Archieven: Verhalen

‘Plas maar in de koektrommel’

Ian, Lyla en Mei uit groep 8 van basisschool De Hasselbraam in Eindhoven gaan op bezoek bij mevrouw Nel Machiels. Zij hebben zich goed voorbereid en onder het genot van een glaasje fris, branden ze los met hun vragen. Mevrouw Machiels heeft zich ook voorbereid door het een en ander op papier te zetten over haar ervaringen als kind in de tweede wereldoorlog.

Kunt u iets vertellen over het Sinterklaasbombardement?
Het Sinterklaasbombardement was op 6 december 1942. Ik weet het nog goed. Ik had van Sinterklaas een boek gekregen van Puk en Muk. En mijn vader was aan het voorlezen uit dat boek, toen het luchtalarm ging. Dan moest je naar de schuilkelder, maar wij hadden geen schuilkelder. Mijn vader schoof de zware eikenhouten eettafel onder het raam en daar gingen wij met zijn allen onder zitten. Mijn vader, moeder, mijn broertjes en ik. Toen het luchtalarm ophield, mochten we weer onder de tafel uitkomen en waren we opgelucht dat er bij ons niks gebeurd was.’

Wat is uw leukste herinnering van de oorlog?
De leukste herinnering is de bevrijding! Toen was het feest! Van alle kanten kwamen de soldaten, die ons kwamen bevrijden. De Amerikaanse parachutisten waren geland in Son. De Engelsen kwamen vanuit België en de Canadezen via Eindhoven. Het 101ste Airborne divisie kwam binnen en iedereen was uitgelaten. Met mijn moeder liep ik naar de Markt in Eindhoven. Daar was iedereen blij aan het dansen in een ronde kring.’
‘Na de bevrijding kregen wij Engelse soldaten in huis en dat vonden wij heel fijn, want dat waren onze bevrijders. Ik kreeg een keer een stukje chocolade van één van die soldaten. Maar dat mocht ik niet opeten. Dat moest ik mee naar huis nemen en op de boterham schaven. Dan had je tenminste wat beleg op je boterham.’

Is er iemand dood gegaan, die u goed kende?
Jazeker, mijn buurjongen. Na het bevrijdingsfeest op 18 september, zagen wij op 19 september allemaal oranje ballonnen in de lucht. Wij dachten dat het feestballonnen waren om de bevrijding te vieren. Maar dat was niet zo! De buurman waarschuwde ons dat we snel naar binnen moesten gaan, want die oranje ballonnen waren een voorbode van het Bevrijdingsbombardement door de Duitsers. Zij wilden zoveel mogelijk Engelse en Amerikaanse soldaten en hun oorlogsvoertuigen treffen. Wij gingen snel naar binnen en zijn toen onder de eettafel gaan zitten. Ik moest naar de wc, maar ik mocht niet onder de tafel uit. ‘Plas maar in de koektrommel’, zei mijn vader, maar dat wilde ik niet, want dan zou ik nooit meer koekjes lusten als we bleven leven. Dat koektrommeltje heb ik nog steeds.’
Bij het Bevrijdingsbombardement zijn veel inwoners van Eindhoven omgekomen. Bij ons in de straat waren zeven mensen getroffen. Mijn buurmeisje had een scherf in haar been en we zijn met haar naar de EHBO-post gegaan in het Villapark. Daar hebben ze die scherf uit haar been gehaald. Toen we terugkwamen bij haar thuis, lag haar broer Jan in de woonkamer te sterven. Hij was ernstig gewond geraakt door het bombardement en ik zie hem nog steeds in de kamer liggen. Hij heette Jan van der Linden en zijn naam staat nu op een monument op het Stadhuisplein in Eindhoven.’

Archieven: Verhalen

‘Moeders gaven in Amsterdam hun kinderen mee’

Mevrouw Betty van Galen was 5 jaar oud toen de oorlog begon. Ze woonde niet in Eindhoven maar in Lemmer, Friesland. Ze is de dochter van een brandstoffen- en steenkolenhandelaar. Daarom waren ze het enige gezin uit de straat dat door de Duitsers niet hun woning werden uitgezet tijdens de bezetting. Ze woonden in een huisje op de dijk aan het IJsselmeer, waar dagelijks de boot aanmeerde uit Amsterdam. Bastiaan, Pepijn en Wies uit groep 8 van basisschool de Hasselbraam uit Eindhoven interviewen mevrouw Van Galen.

Wat herinnert u zich nog van de oorlog?
‘Ik weet dat er weinig auto ’s waren. Alle huizen werden opgeëist door de Duitsers. De Duitsers herinner ik me als aardige mensen, die van Hitler de oorlog in moesten om te vechten. Lemmer ligt recht tegenover Amsterdam, wij hadden redelijk goed te eten, er kwamen veel mensen uit Amsterdam, die weinig tot niets te eten hadden. Die mensen staken bij ons het IJsselmeer over om eten te bemachtigen.  Bij ons in het dorp was een gaarkeuken. Alles was op de bon in die tijd. Je moest naar de bakker, groenteboer, melkboer. Er was geen supermarkt, waar je alles tegelijk kon kopen. De Duitsers hadden ook de school ingenomen, dus we hadden maar af en toe les.’
‘Met name aan het einde van de oorlog werd er regelmatig gevochten in ons dorp.
‘Wij hadden niet zo ’n groot huis, mijn zus en ik sliepen samen in een bed. Familie uit Noord-Holland wilde bij ons wonen, omdat er bij ons nog wel eten te koop was. Mijn moeder kon dat heel goed klaarmaken. We hebben niet echt hongernood gehad in Friesland. De Duitsers, die naast ons woonden, hadden de kelder vol met kur liggen. Dat is een soort desembrood dat lang houdbaar is. Als we daar voorbij wandelden, kregen we altijd een stuk kur mee. Ons huis was voor de helft kantoor. Daarom mochten we niet binnenspelen, we speelden altijd buiten. We hadden een Joods dienstemeisje, die werd Jodinnetje genoemd. Ik was te jong om te begrijpen wat dat betekende.’

Kunt u ons ook vertellen over uw opa die kinderen met honger meenam?
‘Mijn opa was hofmeester op de ‘Jan Liefing’, daar verzorgde hij de catering, het eten en drinken. Deze boot voer van Lemmer maar Amsterdam en meerde dan aan achter het centraal station in Amsterdam.  Moeders gaven in Amsterdam hun kinderen mee aan mijn tante, die dan voor de kinderen zou zorgen. Mijn tante had geen man en kinderen wilde ze helpen. De moeders wisten dat ze in Amsterdam geen kans hadden op eten. Mijn tante had soms tien kinderen in huis. Ik mocht dan soms de kinderen rondrijden in de kinderwagen. Dat vond ik heel leuk.’
‘Er waren ook veel mensen op de boot die verder Friesland in gingen en de boeren langs gingen om aardappelen te halen. Ik herinner me ook nog dat er in de onderste ruimten van een aantal vrachtschepen kinderen zaten, die geld gaven om voor hen eten te kopen. Die hadden zo’n honger. Die kinderen werden opgevangen en bij mensen in huis geplaatst. Wij hadden ook drie kinderen in huis omdat ze thuis geen eten hadden. Wij vonden het soms wel vervelend dat we met vier of vijf kinderen in een bed moesten slapen. Wij hadden altijd een huis vol met kinderen. We werden niet echt vriendinnetjes met de kinderen, die we opvingen.’

Wat deed u als het luchtalarm afging?
‘Dan werden wij uit bed gehaald en moesten we naar de kelder. Dan was ik altijd bang, dat heeft mijn tante mij later via een brief laten weten. De kelder was onder het huis, maar er was een raampje naar de oprit, waar je de granaten hoorde neervallen. Daar zat je dan soms de hele nacht in. Dat was wel een heel veilig stukje.  Ik zat niet vaak in de schuilkelder. Dat gebeurde vooral aan het einde van de oorlog’.

Hoe verliep het eind van de oorlog voor u?
‘De Duitsers hadden ook van veel boten in de haven de masten afgezaagd, zodat de mensen er niet zelf mee weg konden varen. Als de Engelsen of de Canadezen zouden komen, zouden de Duisters naar de boten gaan om er mee weg te varen, zodat ze niet gevangen werden genomen. De laatste avond toen de Engelsen binnen vielen, zagen we Duitsers met paarden en wagens naar de haven vluchten om te zorgen dat ze nog weg konden komen. Ik was toen pas 10 jaar dus kan me niet meer alles herinneren. Toen we werden bevrijd werd er feest gevierd we kregen lolly’s. Die hadden we de hele oorlog niet gehad.’

Hoe was het bombardement in Eindhoven op 19 september voor uw oom?
‘Er werd op 18 september in Eindhoven de bevrijding gevierd, Mijn oom woonde op kamers op de Biesterweg in Eindhoven. Op 19 september was daar een bombardement. Toen het luchtalarm afging vluchtte alle mensen uit de buurt naar de schuilkelder van de Biesterweg. Mijn oom ook. Maar hij rende nog snel naar huis, omdat hij iets vergeten was. Toen viel er een bom vlak voor de ingang van de schuilkelder, waardoor 41 mensen, die in de kelder zaten, om het leven kwamen. Mijn oom die nog buiten liep, is ook geraakt door een scherf en daarbij omgekomen.’

 

Archieven: Verhalen

‘Do you know what the word ‘scatter’ means?’

Isis, Ellus, Shayrad en Pip uit groep 8 van basisschool de Hasselbraam in Eindhoven zijn op bezoek bij meneer Ad Penning en zijn vrouw. De leerlingen interviewen meneer Penning over de oorlog en hoe hij deze als jonge jongen heeft beleefd. Hij was 13 jaar toen de oorlog begon en woonde destijds in de Elzentlaan in Eindhoven. Dit is vlak bij de Biesterweg, waar 41 mensen werden gedood bij een bombardement. Dit verhaal maakt zo’n indruk op de kinderen dat ze besluiten om op de terugweg langs de plek te lopen waar deze mensen zijn begraven.

Hoe was het voor u toen de oorlog begon? 
‘Tegenover ons huis was een veldje waar we altijd speelden. Op een dag ging ik de deur uit en waren er Amerikanen op dat veld bezig. Die plaatsten daar een kanon, een bazooka. Ik sprak geen Engels natuurlijk en zij geen Nederlands. Ik vroeg: ‘Wat is dat?’  Hij zei:’ The Germans are coming.’ Hij zei dus dat de Duitsers eraan kwamen. Toen zei die ene Amerikaan tegen mij: ‘Do you know what the word ‘scatter’ means?’ Als je dat hoort, moeten jullie wegwezen! Dat was het eerste Amerikaanse woord dat ik kende. Ze waren wel een beetje gespannen, die Amerikanen. Ze wilden natuurlijk niet dat er kinderen in de buurt waren als de Duitsers kwamen. Met die bazooka wilden ze de Duitsers tegenhouden. Ze hadden zelfs een soort kuil gegraven om zich in te verstoppen. Op een gegeven moment kwam er een luchtalarm en moesten we op een veilige plek in huis gaan zitten. We hebben toen dus ‘gescattered’. Eindhoven werd op dat moment door de Duitsers gebombardeerd. Toen is een bom op een schuilkelder aan de Biesterweg gevallen. Dat is hier vlakbij en al die mensen waren dood’.

Hoe kwam u aan het eten?
‘We hadden altijd een beetje honger, want er was niet veel te eten. We praatten ook veel over eten. En over snoep, want dat soort dingen waren er niet in de oorlog. Er waren nog geen supermarkten zoals nu. De wereld was totaal anders. De boeren brachten het eten naar de markt en daar kochten we het eten van de boer. Maar er was niet veel. En als de boer niks had, hadden wij ook niks. Een wereld zonder supermarkt vinden jullie wel een beetje gek natuurlijk?’
Mevrouw Pennings vult aan dat als de boer niks had, zij ook niets hadden. Ze gingen op de fiets langs de boer en dan vroegen ze om een aardappel. Vervolgens fietsten ze langs alle boeren om overal een aardappel op te halen. ‘Daar waren we al heel gelukkig mee. Soms kon je ook een wortel krijgen of een ui.  We waren echt arm toen. Wij weten nu niet meer goed wat echt arm is.’

Wat zag u als er een vliegtuig neerviel?
‘Dan gingen we altijd kijken in de buurt, want een vliegtuig stort natuurlijk niet in zijn geheel naar beneden, maar in allemaal stukjes. Dus in de buurt van waar het neergestort was, kon je van alles vinden. Dat verzamelden we dan en ruilden we met vriendjes. Zo had ik een chyroscoop. Vaak kregen we ook patronen, kogels en granaatjes. Dat was ons speelgoed. Heel interessant vonden we dat. We haalden dat ook uit elkaar. Dat was natuurlijk wel gevaarlijk, maar we deden het wel. Buskruit gaf van die grote vlammen. We vonden het heel interessant om te onderzoeken hoe de munitie in elkaar zat.’

Wat is het ergst dat is gebeurd in de oorlog?
 ‘Dat is een beetje moeilijk, maar ik denk dat ik het ergste vond dat een van onze leraren door de Duitsers is doodgeschoten.  We waren daar niet bij, maar er werd een lijst opgehangen waarin stond: ‘Vannacht hebben wij gefusilleerd (zo heette dat)….’ En dan een lijst met namen. Daar stond de naam van onze leraar tussen. Ze vonden dat hij iets niet goed had gedaan en daarmee was hij weg.’

Had u ook veel vrienden op school?
‘Ja dat is wel een leuke vraag! De Duitsers wilden dat hun vriendjes overal de baas werden en daarom hadden ze in Eindhoven een NSB-burgemeester. Meneer Pulles. En ik zat in de klas met het zoontje van meneer Pulles. Dat was een echte ‘Duitservriend’ die Pietje Pulles. Met Pietje had ik een weddenschap. Ik zei: ‘Pietje, jullie Duitsers gaan de oorlog verliezen.’ Pietje zei: ‘Deen sprake van! De Engelsen gaan het verliezen!’ ‘Nou dan maken we een weddenschap. Als de Duitsers het verliezen, krijg ik van jou een gulden. Als de Engelsen het verliezen, krijg jij van mij een gulden.’ Daar is natuurlijk nooit iets van gekomen. Pietje is uiteindelijk verdwenen met de NSB-ers. Die zijn uiteindelijk allemaal gevlucht.’

 

 

Archieven: Verhalen

‘We kropen naar de wc, de veiligste plek’

Ahmed, Damian, Berat en Selman interviewen Els Burger in een lokaal van Basischool De Botteloef. Mevrouw Burger is 82 jaar, en heeft 6 kleinzoons, een zoon en een dochter. Ze was vroeger verpleegkundige. Al vele jaren gaat ze naar scholen om haar verhaal te vertellen over haar familie.

Hoe was het voor uw vader toen de oorlog begon?
‘Mijn vader was net als mijn moeder ongeveer 29 jaar en mijn vader kreeg opdracht, via een brief van de gemeente Amsterdam dat hij moest werken in Duitsland op een munitiefabriek. In die eerste maanden hoorden ze dus helemaal niks van mijn vader en toen is zijn broer, mijn oom er achteraan gegaan om te zoeken naar mijn vader.  Hijzelf moest toen ook werken in die munitiefabriek. Ze hadden daar een tekort aan arbeiders en riepen mannen uit Nederland op om daar te gaan werken.’

 Hoe was het bombardement voor uw familie?
‘Mijn moeder ging met de fiets naar Purmerend om eten te halen toen er gebombardeerd werd in onze straat.  We kropen naar de wc, de veiligste plek. Na het bombardement werd er heel hard op de deur gebonsd en stonden er mannen in overalls. Alles was kapot en hing scheef en de deur zat klem. Die beukten ze heel hard open. Er was een touw gespannen en er liepen mensen in overalls. Dat bleken mensen te zijn uit de fabrieken die waren gekomen om de mensen onder het puin vandaan te halen. We moesten ook ons huis uit na die tijd omdat alles gerepareerd moest worden.

Kijk, hier op de foto zien jullie de Spechtstraat waar ik woonde kom maar dit was het huis en links en rechts is het In de oorlog gebombardeerd. Het hele middengedeelte van de straat was verdwenen en ook in straten in de buurt waren allemaal bommen gevallen.Dit is een foto van de kleuterschool ook In de oorlog en wat valt jullie op? Ja, we dragen allemaal donkere kleren en we lachen eigenlijk niet. Een geheime kamer hadden we niet om ons in te verstoppen, maar de veiligste plek was de wc als er een bombardement was. Daar gingen we schuilen, of onder een tafel of een bed. Ik was ongeveer 3 jaar en jaren later herinnerde ik mij de kelder bij mijn opa en oma. Daar was een badkuip en daarachter hadden ze de radio verstopt. Ik luisterde samen met mijn opa en hij zei tegen mij dat ik hier nooit met iemand over mocht praten. ‘Dat is ons geheim’.

Had u Joodse vriendinnetjes?
‘Op school kreeg ik een vriendinnetje, Marleen. Ze was een Joods meisje, en iedereen in haar familie was naar concentratiekampen gegaan, behalve haar moeder, een zusje en Marleen. Ik kwam bij haar thuis en als we naar boven kwamen, zei Marleen altijd: ‘Mama ik ben het hoor, Marleen.’ In de keuken stond alleen een tafeltje, twee stoelen en een linnenkast.  Verder was het helemaal kaal. Als Marleen haar riep, ging de deur open en kwam haar moeder voorzichtig uit de kast. Zij was zo vreselijk  bang om opgepakt te worden. Ik ben dat nooit vergeten. Dat maakte heel veel indruk op mij: dat hele kale huis, het tafeltje met twee stoelen en verder helemaal niks.’

Hoe was het na de oorlog?
‘Bij de munitiefabriek zei een man uit Blijham tegen mijn vader : ‘als je vrouw en kinderen hulp nodig hebben kunnen ze terecht bij mijn ouders.’ Zo kwamen we terecht in dat dorpje bij Groningen In de buurt, Blijham. Kijk, op deze foto zie je de mensen die ons opvingen en die wij, mijn zusje en ik, ‘opa en oma’ noemden. Om bij te komen verbleven wij op dat boerderijtje. Ik heb nog steeds contact met mensen uit Blijham. Mijn oom was wel heel ziek na de oorlog, ze hebben hem uit de gevangenis gehaald na twee jaar. Hij had tubercolose. Foto’s: hier zie je mijn vader die toen helemaal vanuit Duitsland naar Nederland is gaan lopen. Mijn oom was daar ook, Belgen, een Kroaat, Fransen..het was heel internationaal in die fabriek waar ze werkten.
Op deze klassenfoto van na de oorlog kunnen jullie het verschil zien: we dragen lichte kleding en kijken vrolijk.’

OLYMPUS DIGITAL CAMERA
OLYMPUS DIGITAL CAMERA

 

 

 

 

 

Archieven: Verhalen

Tot de melkboer zei :‘breng dat kind maar bij ons’

Cataliyah, Louay, Milan en Jharralaissah  van Basisschool De Botteloef interviewen Anneke Koehof in haar gezellige huis. Zij vertelt het verhaal van haar tante Roos, die tijdens de oorlog en daarna bij Hollandia Kattenburg werkte. Ze heeft daar gezien hoe haar Joodse collega’s werden opgepakt, op 11 november 1942, toen de Grüne Polizei aan de deur stond en 367 Joodse personeelsleden werden weggevoerd. Mevrouw Koehof vertelde ook over haar vader, die niet voor de Duitsers wilde werken en werd opgepakt. Ook hoe ze zelf de oorlog is doorgekomen nadat haar moeder was overleden bij haar geboorte.

Wat gebeurde er op de dag van de razzia?
Mevrouw Koehof leest voor uit het verhaal dat ze over haar tante heeft geschreven;
‘Op die dag, woensdag 11 november 1942, vielen ze ineens binnen. Ik werkte op de gummi-afdeling, daar kwamen ze het eerst. Een vervanger van de eigenlijke directeur, een Verwalter, wilde iets zeggen tegen het personeel, maar hij moest zwijgen.We werden als schapen en bokken gescheiden, de Joden moesten aan de ene kant gaan staan en wij aan de andere. Als eerste werd Rebecca Groenteman eruit gehaald, zij was communistisch en dat wisten die Duitsers  precies. Ik weet zeker dat dát verraderswerk moet zijn geweest en ik weet ook door wie ze zijn verraden. Ze hadden lijsten met namen bij zich en de joodse medewerkers werden een voor een afgeroepen. Het was verschrikkelijk.We hebben uren zo gestaan. Ze kwamen om vier uur in de middag en wij mochten pas om acht  uur ’s avonds weg. We zagen onze joodse collega’s wegvoeren in vrachtauto’s.  Toen we eindelijk weg mochten ben ik  zo snel ik kon naar de Transvaalbuurt gegaan om gezinnen van personeelsleden  te waarschuwen en ik was daar net binnen toen ze gehaald werden door Nederlandse politieambtenaren. Het was na die tijd heel moeilijk om weer naar het werk te gaan, maar we moesten door. Later ben ik cheffin geworden, dat zou nooit gebeurd zijn als de Joodse werknemers niet waren opgehaald; het was een promotie met een rouwrand’.

Wat is er met uw ouders gebeurd tijdens de oorlog?
‘Toen ik ben geboren is mijn moeder doodgegaan, dus ik heb mijn moeder nooit gekend. Mijn vader was ‘werkweigeraar’. Hij wou niet voor de Duitsers werken, dus moest hij onderduiken. Maar hij is verraden. Hij is opgehaald en werd eerst naar kamp Amersfoort gebracht, een heel streng kamp. Daar is hij mishandeld. Vervolgens is hij naar Vught gebracht; ook een gevangenenkamp van de Duitsers. Hij heeft Duitsland, in Essen en Hannover, verplicht moeten werken Er zijn dingen die ik nu pas te weten kom, want weet je, er werd thuis nooit over gesproken, het was te erg om over te praten. Maar mijn vader heeft wel weten te vluchten.’

Hoe is uw vader gevlucht?
‘In Duitsland moesten de mensen op het land werken, of in fabrieken. En er waren dus ook mensen die met bussen werden gehaald en gebracht, van en naar het gevangeniskamp. Er waren ook bussen die naar Nederland teruggingen met Nederlandse arbeiders, die kennelijk ook wel eens naar huis mochten. Het waren bussen met zowel voor- en achterdeuren, dus hij is op een dag door zo’n achterdeur geglipt en is gewoon tussen de mensen in gaan zitten, om op die manier weg te komen. Die bus kwam langs een weg met een hele lange vaart en daar stonden ze hoor, die Duitsers; controle. Oh jee, dat was natuurlijk foute boel hè, want daar zouden ze hem te pakken nemen. Toen is hij uit de bus geglipt en is hij van een dijk af gegaan en is gewoon steeds onder water gegaan. Elke keer als er weer een Duitser over die dijk aankwam zetten, moest hij maken dat hij onder water kwam. En dat is uren zo doorgegaan. Pas toen het ’s avonds heel donker was en de Duitsers weg waren, kon hij uit het water komen. En zo is hij gevlucht. Hij is in het donker helemaal langs de spoorbaan gaan lopen. En zo is hij toch in Nederland aangekomen.’

Wat is er met u gebeurd na uw geboorte?
Ik had even geluk! Ik had je verteld dat mijn moeder was overleden met mijn geboorte. Maar niemand kon een baby erbij hebben. Er was geen geld voor. Mensen hadden geen eten en ze hadden al helemaal geen melk voor een baby. Dus ik ben eerst naar die geweest en naar een tante. Maar ja, die kreeg zelf een kind dus dat kon ook weer niet. En dan weer naar een vriendin van een tante… dus ik ben als baby erg heen en weer gebracht. Tot de melkboer die op de hoek woonde zei :‘breng dat kind maar bij ons’. Zo ben ik bij de melkboer terecht gekomen die in ieder geval melk had; dus ik had het goed. En ongeveer tot mijn derde, vierde jaar heb ik daar gewoond. Tot mijn vader een nieuwe vrouw ontmoette en zij werd mijn tweede moeder.’

 

 

 

Archieven: Verhalen

‘Boven café De Zilveren Spiegel zaten onderduikers verborgen’

Benjamin, Ramses, Olivia en Maryam van de Asvo-school in Amsterdam interviewen Saskia Meijer, die het verhaal van haar familie vertelt. Haar oom, tante en vader woonden in de oorlog op het Kattengat in het centrum van Amsterdam. Zij hadden daar een café waar veel Duitsers kwamen, maar bovenop de zolder zaten Joodse onderduikers verstopt.

Uw oom en tante hadden een café in de oorlog: wat weet u daarvan?
‘Het café was van ome Jan en tante Wies. Zij hadden twee cafés in het centrum van Amsterdam, in de Warmoesstraat en op het Kattengat. Mijn oom en tante woonden boven het café op het Kattengat. Eén van de vrouwen die bediende, was een Oostenrijkse. Zij was al lang voor de oorlog naar Nederland gekomen, maar zij sprak Duits. Omdat zij Duits sprak, kwamen er Duitse soldaten naar het café. Dan konden ze met haar praten. Ik denk dat ze het aan de ene kant heel eng vonden dat er Duitse soldaten in het café kwamen, aan de andere kant was het een goede dekmantel. Mijn oom en tante hadden namelijk onderduikers op zolder. Het is een heel oud pand, een woning uit de 17de eeuw. De Gouden en Zilveren Spiegel heten ze. Mijn oom en tante hadden de Zilveren Spiegel. Je had eerst het café, dan de eerste en tweede verdieping en daarboven had je een hele grote zolder. Daar zaten de onderduikers. Dat was natuurlijk gevaarlijk, maar omdat er zoveel Duitse soldaten beneden zaten, was het ook wel veilig. Ze kwamen dan niet zo snel op het idee om daar te gaan zoeken voor onderduikers. Ik neem aan dat mijn oom en tante wel bang zijn geweest. Het was best wel dapper om onderduikers in huis te nemen.’

Uw familie zat dus in het verzet?
‘Mijn oom en tante hadden in ieder geval contact met mensen uit het verzet. Mijn vader woonde ook bij ome Jan en tante Wies in huis. Hij was jong wees geworden en had vijf zussen die veel ouder waren. Hij wist natuurlijk van die onderduikers af. In de oorlog had je voedselbonnen nodig toen er minder eten kwam. Met die bonnetjes kon je boodschappen doen. Maar mensen die in onderduik zaten, kregen die bonnen niet meer. Maar er moest natuurlijk wel eten gekocht worden. Daar zorgden de mensen van het verzet voor. Soms werd een onderduikadres te gevaarlijk, en dan moesten mensen van de ene plek naar de andere. Dan kon je aangehouden worden. Je moest altijd een persoonsbewijs bij je hebben in de oorlog. Er stond een foto op, een vingerafdruk, stempels, gegevens… Als je Joods was, stond er naast de foto een grote zwarte J. Als jij niet opgepakt wilde worden, had je dus een vervalst persoonsbewijs nodig waar de J niet op stond. Later moest je altijd een Davidster dragen. Het moest echt vastgenaaid worden op je kleding. Zodra je naar buiten ging, moest het te zien zijn. Die sterren betaalde je zelf, die kreeg je niet gratis.

Mijn vader wist dus wel dat mijn oom en tante in het verzet zaten. Mijn vader kennende zal hij ongetwijfeld mee geholpen hebben als er bonnen moesten worden opgehaald of een vervalst persoonsbewijs ergens naartoe gebracht moest worden.’

Wat is er gebeurd met uw neef Piet?
‘Onze familie is niet Joods, dus gelukkig is er bij ons niemand gedeporteerd en gestorven. In de familie is ook niemand naar Duitsland gestuurd om te werken. Maar mijn neef heeft gewoon pech gehad. Hij was de zoon van ome Jan en tante Wies. Zij hadden twee kinderen, Wijntje, genoemd naar oma, en Piet. Piet was een tiener toen de oorlog begon. In de laatste jaren van de oorlog mocht je ‘s avonds niet buiten zijn na 8 uur, maar mijn neef deed dat wel. Hij kwam toen Duitse soldaten tegen en waarschijnlijk rende hij weg. Toen hebben ze hem toen neergeschoten.’

Archieven: Verhalen

‘Het is niet leuk om gediscrimineerd te worden’

Waldy Neijhorst (1950) is geboren op Curaçao. Als hij 13 jaar oud is, verhuist hij met zijn familie terug naar Suriname, het thuisland van zijn vader. Later komt hij naar Nederland om te studeren. Meneer Neijhorst komt de Lidwinaschool in Amsterdam-Oost binnen, hij ziet er sportief uit. Ilyas, Leah, Jaap en Olivia hebben hun vragen paraat.

Welke verschillen zag u tussen Suriname en Nederland?
‘Natuurlijk het weer. In Suriname kende ik ijs alleen van de vrieskast. In Nederland was het heel koud. Die witte vlokken die naar beneden dwarrelen, de sneeuw, was voor mij de eerste keer een wonderbaarlijke ervaring. Ik had alleen niemand om die ervaring mee te delen, dat voelde wel eenzaam. Verder heb je in Suriname chillere werktijden dan in Nederland; in Nederland moet je vroeg op en tot laat doorwerken, terwijl je in Suriname lekker wat later begint en ook een middagdutje doet, ook wel bekend als ‘siesta’.’

Bent u weleens gediscrimineerd?
‘Jazeker. Ik stond eens in de rij bij de bakker waar ik elke woensdag kwam. Er kwam een vrouw achter mij binnen, en die begon te zeggen dat zij eerder was dan ik. Toen ik zei dat dat niet waar was, ging ze hele gemene dingen zeggen, zoals ‘jij kan niet eens lezen’ en andere narigheid. Gelukkig nam de mevrouw van de bakkerij het voor me op. Daar was ik heel blij mee en dankbaar voor, want het is niet leuk om gediscrimineerd te worden. Hoe mensen er ook uit zien, of ze iets totaal anders geloven dan jij, dat maakt niet uit, iedereen hoort respectvol behandeld te worden.’

Hoe heeft basketbal uw leven beïnvloed?
‘Ik was altijd al helemaal weg van basketbal, dat was wat ik het liefste deed. Ik vond het spel leuk, de wedstrijden leuk, en het hielp met vrienden maken. Ik deed ook niet veel anders. Toen ik in Nederland kwam, woonde ik in een heel klein huisje in Haarlem. Dat was best uitdagend, er was niet eens een douche! Ik kreeg wel onkostenvergoeding voor het basketbal spelen en een klein beetje betaald, maar niet veel. Vaak douchte ik bij de club, want dat was gratis. Ik voelde me er thuis.’

Welke koloniale sporen ziet u in uw leven?
‘Ik heb vroeger van mijn vader heel veel pakken slaag gehad. Dat stamt uit zijn koloniale verleden, omdat hij ooit geleerd had dat als je je kinderen wat wilt leren, je dat met harde hand doet. Mijn vader zei weleens dat hij me sloeg omdat hij van me hield. Dat heb ik nooit begrepen. Zelf geloof ik dat slaan nooit goed is. Je moet geduldig zijn en met elkaar praten. Eén van de dingen die ik dan ook zeker wist was: als ik ooit zelf kinderen krijg, ga ik ze absoluut niet slaan. Inmiddels zijn mijn ouders allebei overleden. Wel heb ik nog familie in Suriname. Ik heb kinderen en kleinkinderen, met hen ga ik van de winter na lange tijd weer eens terug.’

Contact


Heb je een vraag aan ons? Wilt u meedoen als verteller, als basisschool, of een bijdrage leveren door een interview te begeleiden? Neem contact op, we helpen graag verder.

Christine: +31 6 816 834 18

NL41 TRIO 0254 753892