Archieven: Verhalen

‘Ik heb nooit geweten hoe groot de rol van mijn vader in het verzet was’

Jan van Vliet was twee jaar toen de oorlog begon. Hij woonde toen in de Orteliusstraat. Hij vindt het moeilijk om over de oorlog te praten, maar stelt het erg op prijs dat de kinderen geïnteresseerd zijn en zijn verhaal willen aanhoren.

Mijn vader zat in het verzet. Wat ik nog goed weet, is dat mijn vader van huis gehaald werd. De deuren werden ingetrapt en mijn vader werd naar buiten gesleept. Hij is vreselijk behandeld en uiteindelijk in een krijgsgevangenkamp terecht gekomen. Toen hij terugkwam, herkende ik hem niet eens. Wij waren aan het feestvieren op het Mercatorplein met de bevrijding. Later bleek dat mijn vader daar ook was geweest, maar niemand had hem gezien. Hoe groot zijn rol in het verzet is geweest zou ik nooit helemaal achter komen. Hij wilde er nooit meer over praten. Ik weet wel dat hij na de oorlog een auto kreeg van een man die wij Ome Kees noemde. Het bleek dat mijn vader zijn leven had gered.

De hongerwinter was vreselijk. Het was koud en er was alleen maar honger. Ik ging wel eens met mijn opa mee. Hij ging met de paardenkar schillen ophalen. Dan mocht ik op het paard zitten, want die was lekker warm. Het enige waar je dan mee bezig bent, is eten. In de gaarkeuken op het Mercatorplein konden wij soms een pannetje met schillensoep halen. Maar ik ben toen echt bijna verhongerd. Ik lag op de bank onder een paar vodden. Mijn vader zat nog steeds gevangen. Mijn moeder is toen naar Friesland gegaan met een fiets zonder banden. Zij heeft daar kleding geruild voor eten. Ik ben toen onder gebracht bij een mevrouw die helemaal niet zo aardig was. Als klein jongetje plaste ik door de angst wel eens in mijn broek. Die vrouw heeft mij toen voor straf op straat gezet, zo op de Postjesweg. Toen de oorlog voorbij was, vroeg ik steeds: Mag ik nu weer zoveel eten als ik wil?

Maar ook na de oorlog was het niet meteen rijkdom. Ik liep in een broek met lappen erop en een jas die drie maten te groot was. Ik was tijdens de oorlog wel naar school geweest, maar heb daar eigenlijk niet veel geleerd. Later heb ik daar nog best last van gehad. Ik wilde na de oorlog de wereld veranderen. Wij wilden maar een ding en dat was nooit meer oorlog. Het is vreselijk als je weggezet wordt met een bepaald stempel. Je moet elkaar ook niet discrimineren op geloof of afkomst. Ik schud iedereen altijd de hand. Bij de Turkse bakker op de hoek kennen ze mij al heel goed.

Archieven: Verhalen

‘Onze hoofdmeester is op een dag weggehaald’

Mien Hak was drie jaar toen oorlog begon. Zij woonde toen nog aan de rand van de stad. De kinderen leren van haar hoe anders het dagelijks leven was tijdens de oorlog.

De kleuterschool waar ik op zat werd tijdens de oorlog gevorderd. Toen moest ik helemaal naar de Arubastraat. Later zat ik op de Obdamschool. Daar is de hoofdonderwijzer, een joodse meneer, op een dag weggehaald. Er werd tegen ons gezegd dat de hoofdonderwijzer weg was. Meer wisten we toen niet. Aan het eind van de oorlog was in onze school een gaarkeuken en kregen we daar te eten. We speelden ook wel gewoon vaak buiten tijdens de oorlog. Maar als het luchtalarm af ging, dan moest je wel snel naar binnen. Er kwamen dan Duisters langs rennen en die schreeuwden iets naar ons, maar als kind versta je natuurlijk geen Duits. Toch begrepen we wel wat de bedoeling was. Er liep ook wel eens een NSB´er. Daar waren wij zo bang voor. Vooral voor het geluid wat die zware laarzen maakte.

In de oorlog had je overal bonnetjes voor. Je kon niet zeggen dat je drie broden wilde als je maar twee bonnetjes had. Hier aan de overkant waren tuinderijen en was het land van Dirk van den Broek. In de hongerwinter gingen mensen daar wel heen om eten te halen. Maar daar was natuurlijk streng toezicht op. In het begin hadden we nog muntjes voor het gas en licht. Dan moest je een muntje erin doen en had je een paar uur licht en warmte. Later was dat ook niet meer. Dan hadden we alleen nog een kacheltje gemaakt van een blik. Daar werden de bloembollen in gekookt. Buiten was het ook helemaal donker. Je had geluk als de maan scheen.

Als kind wordt je niet veel verteld, want die konden het makkelijk door vertellen. Mijn oom zat in het verzet en mijn vader luisterde stiekem naar de radio. Maar gelukkig heeft bij ons iedereen het overleefd. Er waren wel wat joodse mensen hier in de buurt. Daar kwamen wij eigenlijk pas achter toen ze weggehaald werden. Een keer heb ik gezien dat er een man tegen de muur werd gezet en zo werd doodgeschoten. Dat zijn vreselijke dingen. Zo´n oorlog had nooit meer mogen gebeuren. Discriminatie vind ik dan ook het ergste wat er is.

Archieven: Verhalen

‘De hongerwinter had de meeste impact’

Henk Nonnekes was 10 jaar toen de oorlog begon. Ook hij woonde toen aan de rand van de stad in Amsterdam West en keek uit over de tuinderijen die later Nieuw-West zouden worden.

Al in het begin van de oorlog moesten wij alle kostbare spullen inleveren. Wij hadden een hele mooie koperen klok en die hebben wij toen achter de wc verstopt. De school waar ik op zat, werd in 1942 gevorderd. Later heb ik nog eens stiekem naar binnen gekeken en toen liepen de varkens door de gymzaal. Ik heb ook wel eens moeten schuilen dat de granaatscherven bijna op je hoofd vielen.

Mijn vader zou eigenlijk moeten werken in Duitsland. Gelukkig had hij een kennis bij het bureau die zijn papieren had weggemoffeld, maar toen moest hij dus wel onderduiken. Hij zat in een kelder van een boerderij vlakbij ons, aan de rand van de stad. Mijn moeder werkte in de huishouden bij een joodse familie die zelf ook in het ondergrondse werk zat. Op een dag zou er een bijeenkomst zijn van verzetsmensen en mijn moeder was daarbij. Toen is er een overval geweest door zwarthemden. De leiders van die groep zijn gewaarschuwd door een speciaal fluitje. Maar een aantal anderen en mijn moeder zijn vastgehouden in dat huis. Mijn moeder heeft toen het valse persoonsbewijs van de mevrouw waar zij voor werkte opgegeten om het bewijs te vernietigen. Ze zei altijd dat het zo moeilijk was om die foto weg te krijgen. Mijn oom werkte bij de stadsreiniging en heeft meegedaan met de Februaristaking. Van mijn familie heeft gelukkig iedereen het overleefd.

De hongerwinter had de meeste impact. Alle scholen waren dicht, want iedereen was alleen nog maar bezig met eten. Ik hielp bij de tuinderijen waar mijn vader ondergedoken zat. Ik ging dan stiekem met een platboot het water over met tassen vol groente. Er stonden zwarthemden op de bruggetjes om het eten af te pakken en zo konden ze er niet bij. Dus eigenlijk heb ik een klein beetje in het verzet meegewerkt. Maar ik heb ook wel op mijn kop in een pan van de gaarkeuken gehangen om het laatste restje eruit te schrapen. Mijn moeders hele linnenkast is naar de boeren gegaan om te ruilen tegen eten. In februari 1945 begon de voedseldropping, dat was een lekkernij!

Na de bevrijding heb ik met hardlopen nog eens een mud aardappelen gewonnen. Ik was op 7 mei 1945 nog even op de Dam, maar ik was net op tijd weg toen ze begonnen te schieten. Toen ben ik namelijk naar de Canadezen gaan kijken die de stad binnen kwamen. Ik hoop dat jullie nooit een oorlog mee moeten maken. Dat dit een vrij land mag blijven waar andere mensen niet worden afgewezen.

Archieven: Verhalen

‘Je kan een kind uit de oorlog halen, maar die oorlog haal je er nooit meer uit’

Een groepje kinderen van de Corantijnschool ging op bezoek bij de koffieochtend in Nieuw Vredenburgh waar zij werden bijgestaan door vrijwilliger Willem. Daar spraken zij met mw. Rienstra, mw. Kensdel en mw. van der Zanden.

Mevrouw Kensdel was zeven jaar toen de oorlog begon. Voor haar was het een nare tijd die nog altijd veel impact op haar heeft. Ze herinnert zich de schillensoep die ze op school te eten kreeg en dat haar broer het altijd voor haar opnam. Er komen allerlei dingen boven die zelfs mijn eigen kinderen niet weten. Want je kan een kind wel uit de oorlog halen, maar die oorlog krijg je er nooit meer uit. Probeer daarom ook maar leuke dingen te doen, dan blijf je er niet in vastzitten.
Mevrouw Rienstra was vijf jaar toen de oorlog begon. Zij woonde in een buurt waar veel treinen langskwamen. Daar werden briefjes uitgegooid en zij verzamelde die briefjes. Haar vader bezorgde die dan. Hij zat in het verzet en heeft daar later nog een kruisje voor gekregen. Er zaten zelfs onderduikers achter een muurtje in de kast. Het was ook voor mw. Rienstra geen leuke tijd. Het was angstig en er was veel honger en kou. Soms zag je zo de luizen op iemands hoofd lopen. Ik hoop dat jullie nooit zo´n tijd mee moeten maken.

Mevrouw van der Zanden  hield in 1942 een dagboek bij, wat zij onlangs terug is gaan lezen. Ze weet nog goed dat je alleen iets kon kopen wat op de bon was en meer ook niet. Ze woonde in een straat met allerlei nationaliteiten waar nooit problemen zijn geweest. Ze werkte op een atelier en daar merkte ze dat soms opeens haar joodse collega´s niet meer terugkwamen. Er gingen geregeld bommen over en dan had je geluk als die bom niet op jou viel. De man van mevrouw van der Zanden werd opgepakt bij de razzia in Rotterdam. Hij heeft het overleefd. Wij hebben meerdere keren geluk gehad.

Wat de dames en heer van de koffietafel de kinderen vooral mee willen geven is hoe belangrijk het is dat je lief voor elkaar bent en dat je elkaar niet moet veroordelen of discrimineren. En: blijf altijd jezelf!

 

Archieven: Verhalen

‘Op een nacht in mei 1942 werd mijn vader gearresteerd’

Ans Neijts woonde ten tijde van de oorlog aan de Vespuccistraat 32, 2 hoog. Ze wordt emotioneel als ze vertelt wat er in die jaren gebeurde. Vooral het arrest van haar vader, door de Duitsers, midden in de nacht, was voor de toen elfjarige Ans een moment dat ze nooit meer zal vergeten.

Hoe heeft u als jong meisje de oorlog beleefd?
‘Ik was negen toen de oorlog uitbrak. Mijn school, de Columbusschool aan de Admiralengracht, werd door de Duitsers bezet. We kregen vervolgens halve dagen les op een andere school. Ondanks alles speelde ik wel gewoon buiten. Hinkelen, touwtje springen, maar als de sirene klonk, dan moest je snel naar binnen. Mijn oudere broers waren ondergedoken en mijn zus en mijn moeder – een flinke vrouw die erg lekker kon koken – waren koeriersters. Zij brachten illegale kranten weg. Ook mijn vader deed illegale werkzaamheden. Daarvoor werd hij op een nacht in mei 1942 gearresteerd. ‘Aufmachen, Aufmachen!’ klonk het, bonzend op de deur. En je moest wel open doen. Twee Duitsers kwamen binnen en namen mijn vader mee. Hij kon ons nog net een kus geven.’

Wat gebeurde daarna?
‘We waren in paniek, en erg verdrietig. Wat moesten we doen? Maar je kon niks doen, je moest maar afwachten of je vader ooit nog terug zou komen. Mensen uit de illegaliteit zeiden dat we maar beter ons huis konden verlaten. Mijn moeder en zus doken ergens onder, ik ging bij mijn oma in de Jordaan wonen. Die had een bedstee, zo’n heel krap bed en dat vond ik maar wat benauwd. Mijn vaders tbc bleek uiteindelijk een geluk bij een ongeluk. Mijn moeder gaf hem bij vertrek zijn hoestpoeder mee. De Duitsers pakten het af, want die dachten dat het een middeltje was om zelfmoord mee te plegen. Maar toen bleek dat het echt een medicijn was, werd ie vrijgelaten. Ze waren panisch voor tbc. Ons gezin heeft uiteindelijk de oorlog overleefd. Mijn ouders hebben gelukkig nog een aantal jaren van de vrede genoten.’

Hoe was de Hongerwinter?
‘Dat was heel erg. Mijn broertje en ik mochten één keer per week bij rijke mensen, die eten genoeg hadden, een maaltijd halen. Maar ja, er reden in de oorlog geen trams, dus we moesten een uur lopen en ook weer een uur terug. Tegen de tijd dat je thuis was, had je al weer honger. We aten ook suikerbieten. Die werden geraspt en tot koekjes gemaakt en dat vond ik nog lekker ook. Ik zat in die tijd op de Huishoudschool, maar er was niets meer om te koken. Toen moesten we recepten overschrijven. Van al dat lekkers liep het water me in de mond. Het laatst half jaar waren er geen kolen meer om de school te verwarmen. In het gymnastieklokaal werd toen afscheid van elkaar genomen en het Ave Maria gezongen. Dat was zo mooi.’

Denkt u nog vaak terug aan de oorlog?
‘Ja. We hebben veel meegemaakt. Als de muren van ons huis aan de Vespuccistraat konden spreken… dan zou je zoveel horen. Ik draag altijd een Davidsster om mijn nek. Ik ben niet Joods, mijn man half;  ik draag het voor al die mensen die in de oorlog zijn omgekomen. En het gebeurt nog steeds in de wereld. Daar word ik wel verdrietig van.’

Archieven: Verhalen

‘We gingen vaak vroeg naar bed vanwege de kou’

Edith Postma herinnert zich nog veel van de oorlog: die vreselijke poepgeur, het luchtalarm en het schuilen voor mogelijke bommen en het kindertrauma van de door moeder gemaakte jas. Maar leuke herinneringen heeft ze ook!

Wat herinnert u zich nog van de oorlog?
Als kind had je ook gewoon plezier in die tijd, de ernst van de dingen zag je niet altijd in. Ik herinner me goed hoe het begon op 10 mei 1940. Een jaar ervoor waren we – mijn ouders, mijn drie jaar oudere zus en ik – vanuit de Watergraafsmeer naar de Orteliuskade verhuisd. Ik kwam er in de derde klas van de Hoofdwegschool (die later opging in de ernaast gelegen Corantijnschool). Op 10 mei ging ’s nachts het luchtalarm af. We werden uit bed gehaald en gingen met de buren en hun kinderen, in dekens gewikkeld, samen op de overloop zitten. Ik was 8 en vond het best spannend en leuk.

Heeft u ondergedoken gezeten?
Nee, maar we hadden wel een onderduiker in huis. Dat was vooral zwaar voor mijn moeder, die in het laatste oorlogsjaar met moeite elke avond een maaltijd op tafel zette. Er was weinig eten, alles was op de bon, dus je kon niet veel kopen. Gelukkig zat mijn vader in de levensmiddelenbranche en kon ie nog wel eens wat regelen. Ook was er een gaarkeuken waar mensen met een eigen pannetje soep konden halen. Nou ja, het was meer een dunne brei, opgeschept uit vuilnisemmers.

Waren er nog meer dingen niet?
Er was geen elektriciteit en gas. We hadden een fiets in de woonkamer waarmee je een dynamo kon aantrappen en zo licht kreeg. En een carbidlamp, die vond ik naar poep stinken. Als mijn zus naar de wc ging en ‘m meenam, zaten wij in het donker… We gingen vaak vroeg naar bed vanwege de kou – er waren geen kolen of hout voor de kachel – en namen alle jassen mee om een beetje warm te worden. Eten kookte mijn moeder in een heel klein kacheltje op de grote kachel, vuur hield ze aan met spaandertjes en papiertjes. Mijn moeder was heel handig. Van haar oude jassen maakte ze kleinere jassen voor ons. Omdat zwart geen leuke kleur was, maakte ze er met rode stof nog iets vrolijks van. Alleen… zwart en rood waren de kleuren van de NSB! Op school werd ik uitgescholden en mijn Joodse vriendinnetje wilde niet meer naast me lopen. De juf was in tranen om mijn verdriet, want ik vond de jas mooi. En thuis moest mijn moeder het eraf halen van me. Toen werd het zwart met een blauw randje.

Hoe hoorde u dat de oorlog voorbij was?
Radio mocht je niet hebben van de Duitsers en mijn ouders waren daarin heel gehoorzaam. Maar er waren mensen die stiekem radio luisterden en doorgaven dat de Duitsers zich overgegeven hadden. Uit de rugzakjes die mijn moeder van markiezen, zonneschermen zijn dat, had gemaakt en waarin ze spulletjes had klaargezet voor als we ooit moesten vluchten, haalde ze toen koeken. Droge koeken, maar we vonden het een feestmaal! Mijn zusje ging op 7 mei naar de Dam om feest te vieren. Daar heeft ze de bekende laatste schietpartij door Duitsers meegemaakt. Ze was ongedeerd, maar haar kleding zat onder het bloed van anderen. Daarna waren alle soldaten weg. Niet dat het meteen allemaal weer goed was. Nederland moest weer worden opgebouwd en lange tijd kon je alleen met bonnen spullen kopen. Eten was nog schaars, maar er werden voedselpakketten uit vliegtuigen gegooid. Het witbrood dat erin zat, smaakte voor ons als cake, de crackers als gebak. Jullie zouden het niet lekker vinden, maar na een oorlog van vijf jaar, was dat heerlijk.

Archieven: Verhalen

‘Ik ben gewond geraakt bij de schietpartij op de Dam’

Als tiener maakte Herbert Gunst, woonachtig aan de Marco Polostraat 208, drie hoog en leerling van de Lovelingschool aan de Jan van Riebeekstraat, de beschietingen op de Dam op 7 mei 1945 mee. We vroegen hem naar deze dag en de vijf jaren ervoor die hij als kind meemaakte.

De oorlog was toch voorbij op 7 mei?
‘Inderdaad. Er waren bevrijdingsfeesten en ik ging samen met een vriendje naar de Dam, waar we de bevrijders wilden zien. Het was druk, dus klommen Tonnie en ik klommen in een lantaarnpaal, vlak voor de ingang van het gebouw waar nog Duitsers zaten. Op een gegeven moment hoorden we een enorm gegil en geluid van schoten, die klonken als zweepslagen. Iedereen rende weg. Tonny had zich laten vallen, ik bleef haken met mijn mouw, rukte me los en snel renden we ook weg. Bij beddenzaak Woltering op het Damrak vernielden mensen de ijzeren schuifdeur om er te schuilen. Ik viel, iemand trok me omhoog, en ik rende door de zaak naar de uitgang aan de Nieuwendijk op waar ik Tonny weer tegenkwam. We hebben gerend, gerend, gerend en kwamen pas in de Jordaan tot stilstand. Daar voelde ik dat mijn schoen nat was. Ik bleek een enorme vleeswond aan mijn linker onderbeen te hebben. Een mevrouw die daar woonde heeft me geholpen met water en verband, waarna ik naar huis ben gegaan. Hoe het daarna ging, hoe mijn ouders reageerden, kan ik me niet herinneren…’

Heeft u honger gehad in de oorlog?
‘In het begin was er nog genoeg te eten. Steeds meer producten, zoals suiker en peulvruchten,  gingen op de bon; dan kon je er beperkt van kopen. In de beroemde Hongerwinter hebben we suikerbieten en bloembollen gegeten. Die bollen moest je goed schillen; in de schil zat gif. Daarna kookte je ze met een beetje zout. Dat zout pikten we op straat uit de zoutbakken van de gemeente. Op school kregen we een bordje waterpap of soep van de gemeente. Dat was bijvoeding zodat je niet helemaal doodging van de honger.’

Heeft u nog spannende dingen meegemaakt?
‘Ja hoor. Als kind beleef je het anders dan grote mensen. De pantserwagens en militairen op straat vond ik interessant, want die kende ik van plaatjes en de Nederlandse soldaten gingen toen nog te paard. Soms was er dreiging van bommen. Dan scholen we met alle buren beneden; men dacht dat het veilig was in het trapportaal. Nu denk ik: eigenlijk ben je daar helemaal niet veilig, het hele huis kan op je vallen! We hoorden het luchtdoelgeschut, dat waren kanonnen die op de overvliegende de bommenwerpers schoten. Je hoorde het fluitende geluid van neerkomende bommen, je hoorde het rinkelen op straat. De volgende dag gingen we met de jongens uit de buurt de scherven van granaten zoeken. Die ruilden we ook met elkaar, voor een grotere of anders gevormde bijvoorbeeld. Één scherf heb ik nog altijd bewaard. Door dat geluid van toen heb ik nog altijd een hekel aan vuurwerk.’
   

Archieven: Verhalen

‘Na tweeënhalf jaar belde mijn vader aan’

Ze werd in de oorlog geboren en heeft er geen herinneringen aan. Maar uit de verhalen van haar ouders, over wat er met hen en vooral ook haar is gebeurd in die periode, draagt Tiny Aarssen voor altijd met zich mee.

Waar woonde u in de oorlog?
In de Van Spilbergenstraat 5, twee hoog, op de hoek bij de Postjesweg. Op het plein voor jullie school heb ik vaak in de speeltuin gespeeld. De buurt zag er toen heel anders uit. Achter mijn straat waren landerijen met boerderijen waar groente werd verbouwd. Er lagen slootjes omheen en het bruggetje bij de Orteliuskade was afgesloten, zodat anderen er niet bij konden. Maar ja, het was oorlog, mensen hadden weinig of niks te eten en honger. En wat doe je dan als vrouw, mijn moeder bedoel ik dan, met zes kinderen? Dan ga je eten stelen. Dat deden alle vrouwen uit de straat. Ze spraken soms ’s nachts af – dan was het aardedonker – om als groep op pad te gaan voor eten. Dat was heel gevaarlijk. Als je werd gesnapt, werd je doodgeschoten.

En uw vader?
Die kwam op een dag niet meer thuis. Bij navraag bleek ie op weg naar zijn werk opgepakt door de Duitsers en te werk gesteld in Duitsland. Maar of ie ooit terug zou komen…  Op een dag sprak een soldaat mijn broertje, die buiten speelde, aan. ‘Mutti! Mutti!’ zei hij. De bovenbuurvrouw werkte  voor de Duitsers, dus mijn moeder dacht dat ie voor haar kwam. Maar hij drong erop aan en ging bij ons naar binnen. Daar haalde hij een briefje en geld uit zijn schoen. Een briefje van mijn vader! Toen wist mijn moeder dat ie nog leefde. Het was voor ons gezin de rest van ons leven het bewijs dat er ook goede mensen zijn bij de tegenpartij.

Is uw vader teruggekomen?
Toen een deel van Nederland al was bevrijd en je voelde dat het eind van de oorlog naderde, ging mijn moeder geregeld naar het registratiekantoor aan de Marnixstraat waar ze bijhielden wie vermist was en wie dood. Er kwam maar geen bericht. Op een dag belde mijn vader aan.  Na tweeënhalf jaar in het werkkamp was ie bevrijd door de Russen. Mijn moeder herkende hem niet, omdat ie vermagerd was en onder de schurft zat. Hij heeft nooit gesproken over wat hij heeft meegemaakt, maar hij was duidelijk teleurgesteld in de mensen. Wat hem onder andere heeft gered is dat ie Duits sprak. Taal maakt machtig. Dan kun je je verstaanbaar maken, je beter verweren.

Hoe was het als baby in de oorlog, van wat u heeft gehoord?
Ik was een magere baby. Met negen maanden woog ik maar negen pond. Er waren alleen aardappelschillen en bloembollen te eten en als baby kreeg je dat niet weg. De dokter zei: ‘dat wordt niks’ en bedoelde daarmee dat ik het niet zou redden. Bij de slager, die een zoontje van precies mijn leeftijd had, vertelde mijn moeder dat en ook dat ze dacht dat dagelijks kleine beetjes bouillon me zouden helpen, alleen had ze daarvoor geen geld. De slager zei daarop dat ze elke dag vlees mocht komen halen om bouillon van te trekken. En daar knapte ik van op! Ondanks de narigheid, was je één in die tijd. Je hielp elkaar. Zo gaf Dirk van den Broek, die een boerderij daar ook had, de mensen na de bevrijding elke dag een halve liter melk, zo vers van de koe. Als je dat klopte, had je slagroom. Zo lekker! Ik haal mijn boodschappen nog altijd bij Dirk van den Broek.

Archieven: Verhalen

‘Ik smokkelde vitaminen voor het verzet’

Frits Neijts was 12 jaar toen de oorlog begon en woonde in de Bestevaerstraat. Hij weet nog veel van de oorlogsjaren.  Zoals hij zelf zegt: “Hoe ouder ik word, hoe meer er terug komt.” Ilias, Rayan en Nurselen vroegen hem naar zijn ervaringen tijdens die oorlogsjaren in de Baarsjes.

Waar zat u op school?
‘Ik zat op de Columbusschool. Later bleek dat mijn vrouw daar ook op zat, maar dat wisten we toen nog niet. Die school was bezet door de Duitsers. Beneden stonden allemaal bedden en wij hadden alleen nog maar boven les. Ik was half Joods. Mijn vader was joods en mijn moeder niet. Ik had de achternaam van mijn moeder en had dus ook geen J in mijn paspoort staan. Dat heeft mijn leven gered. Mijn moeder wist via haar contacten in Duitsland wat het lot van de Joden was. Ze heeft toen mijn vader overtuigd om onder te gaan duiken. Mijn vader is ondergedoken in Amsterdam Zuid. Hij kwam dan toch wel eens stiekem naar ons toe. Dan werden wij heel boos, want hij liep gewoon met zijn ster op en dat was natuurlijk veel te gevaarlijk. Toen heeft mijn moeder gezegd: jij mag niet meer komen, dat is te gevaarlijk. Hij heeft heel veel geluk gehad, want hij is nooit ontdekt en heeft het dus overleefd. Mijn tantes, de zusters van mijn vader, zijn wel allemaal vermoord in de kampen. Dat hoorden wij pas veel later via het Rode Kruis.’

Deed u aan verzet?
‘In 1944, ik was toen zestien, werkte ik bij een dependance van een geneesmiddelenfabrikant. Wij woonden toen al in Noord. Via mijn buurjongen Pietje Douma, de zoon een verzetsstrijder, werd ik gevraagd of ik vitaminen naar buiten kon smokkelen voor het verzet en de onderduikers. Ik deed die rolletjes in mijn sportsokken waar ik een elastiek omheen deed. Als  naar buiten wilde, moest je langs de portier en de kauwgomballenautomaat. Daar zat alleen geen kauwgom in, maar groene en rode stuiters. Als je een rode eruit haalde, werd je gefouilleerd. Als je een groene had, mocht je zo doorlopen. En ik had heel vaak een groene! Een keer ging het mis. Ik moest mee naar kantoor en de oude Duitse soldaat vroeg ik mij waarom ik dat gedaan had. “Mijn familie heeft honger.” Hij zei toen: “Eigenlijk moet ik je uitleveren, maar je bent nog maar een kind. Ga maar!” Die man heeft eigenlijk mijn leven gered. Ik kan dus ook niet zeggen dat alle Duitsers slecht waren. Net zoals niet alle Nederlanders goed zijn. Er zit ook echt schorem tussen. Zoals de verzetsgroep die naast ons woonde. Die zijn op een gegeven moment verraden.  Die leider is toen doodgeschoten. Hij viel zo dood van de trap. De hongerwinter was ook heel erg. Wij hadden een brood voor de hele familie. Mijn broers pikten dan wel eens stiekem iets van mijn eten. Wij zijn met mijn moeder toen naar Groningen gelopen. Daar zijn wij goed verzorgd.’

Wat vindt u van oorlog?
Iedereen mag zijn eigen overtuiging hebben, maar ik vind het afschuwelijk als dat gepaard gaat met geweld. Je moet wel respect voor elkaar hebben. Dat is ook mijn grootste zorg voor jullie generatie: er is weer zoveel narigheid. Dan denk ik: Wat maakt het uit waar je vandaan komt, je bent mens!

Archieven: Verhalen

‘’s Nachts dan hoorde je de bommenwerpers, humhumhumhum…’

Jenny van Zuthpen woont tijdens de oorlog in een huis op de Goudsbloemlaan 210 in Den Haag. Ze woont voor de oorlog in Nederlands-Indië en verhuist voor 1940 naar Nederland. Tijdens de oorlog heeft ze een zware tijd.

Droomt u soms nog van de WO II?
In 1940 leefde alles en iedereen in angst. Deze angst werd versterkt door de Duitse soldaten om ons heen. Ook op school waren we bang. We hadden een leraar die aan de kant van de Engelsen stond en een leraar die voor de Duitsers was. Deze mannen hadden ook regelmatig mot met elkaar. Dit moet niet makkelijk zijn geweest voor de school.
Als hier in Nederland begin van de maand het luchtalarm wordt getest, komt de angst regelmatig terug. Ik moet altijd denken aan de sirene die vroeger af ging. Dat alarm gaf aan dat er vliegtuigen overvlogen en dat er kans was op een bombardement. ’s Nachts vlogen die vliegtuigen ook vaak over ons huis, en kon je die bommenwerpers horen. Humhumhum. Ik kan het nog precies nadoen.

Heeft u mensen gekend die moesten onderduiken?
In die tijd werden de jongens opgeroepen om in Duitsland te gaan werken. Veel mannen besloten onder te duiken. Zo ook mijn buurman. Mijn broertjes waren 6 en 8 jaar jonger dan ik. Zij waren dus te jong om voor de Duitsers te werken. Wij kregen via de ondergrondse de waarschuwing dat er een razzia zou komen. Toen moest ik van mijn vader direct naar de buurman toe om hem te waarschuwen. Ik opende de voordeur en rende snel naar de buren. Tenminste, dat was het plan. Ik rende direct tegen een Duitser aan. Ik kon dus niets meer doen. Gelukkig hoorde ik later, dat mijn buurman al gewaarschuwd was en onder de grond zat om zich te verschuilen.

Hoe heeft u het gehad tijdens de hongerwinter?
Tijdens de oorlog ging al het eten op de bon. Als we eten wilden kopen, moesten we daar dus een papieren bonnetje voor hebben. Tijdens de hongerwinter gaf dit helaas geen zekerheid op voedsel. Als het eten op was of  je was te laat, dan had je pech en had je geen eten. Daarom werden we steeds zwakker. Op zo’n moment ga je proberen andere dingen te eten, bijvoorbeeld tulpenbollen. Daar haalden we dan de giftige binnenkant uit en maakten er bijvoorbeeld een taart van. Ik ben nog heel ziek geworden door die tulpenbollen. Tijdens de hongerwinter hadden we het ook erg koud. Er was geen steenkool en we moesten daarom iets anders hebben om te verbranden. Vanaf dat moment zijn we hout uit huizen gaan slopen om dat op te stoken en het toch warm te krijgen. Dat was natuurlijk wel gevaarlijk voor de bewoners van die huizen. Er zijn daardoor ook wel eens ongelukken gebeurd.

Contact


Heb je een vraag aan ons? Wilt u meedoen als verteller, als basisschool, of een bijdrage leveren door een interview te begeleiden? Neem contact op, we helpen graag verder.

Christine: +31 6 816 834 18

NL41 TRIO 0254 753892