Archieven: Verhalen

‘Mijn ouders lieten op de vuilnisbelt briefjes voor elkaar achter’

Als kind mocht Janneke Roos (1946) niet buitenspelen in Indonesië want dat vonden haar ouders te gevaarlijk. In 1957 kwam ze met haar familie met de boot naar Nederland. Ze vertelt over haar leven aan Trijntje, Benjamin, Quinten en Kaat van de Lidwinaschool in Amsterdam-Oost.

Waar bent u geboren?
‘Ik ben geboren in Tanjung Pinang, Indonesië, vlakbij Singapore. Tijdens de Tweede Wereldoorlog zaten mijn ouders in Japanse concentratiekampen op Sumatra. Zij zaten gescheiden, in mannen- en vrouwenkampen. 3,5 jaar hebben ze in zo’n kamp gezeten, los van elkaar. Eigenlijk mochten ze geen contact hebben, maar dat deden ze wel. Er was een postkantoor tussen de kampen in, maar dat was gewoon de vuilnisbelt. Daar lieten ze kleine briefjes achter, zodat ze met elkaar konden communiceren. In 1946 ben ik geboren, net na de Tweede Wereldoorlog.’

Wat deed uw familie in Indonesië?

‘Na de Tweede Wereldoorlog zijn mijn ouders in Indonesië gebleven. Mijn vader werkte voor Rijkswaterstaat als ingenieur en hij is gevraagd om te blijven omdat het land in puin lag.
Toen ik 2,5 jaar oud was, zijn wij naar Nederland gegaan met verlof. Mijn vader had toen een jaar vakantie. Daarna zijn wij weer teruggegaan naar Indonesië, want mijn vader was gevraagd om een irrigatieproject te bouwen. Toen gingen we naar Tegal. Indonesië was al onafhankelijk geworden, dat gebeurde in 1949. Daarna was alles in Indonesië Indonesisch, terwijl wij daarvoor in het Nederlands les kregen op school.’

Hoe was het leven in Indonesië?
‘
Wij leiden een geprivilegieerd leven, wij hoorden bij de elite. Wij hadden bijvoorbeeld wel
 vier bedienden in huis. Mijn broertje en ik mochten in Indonesië niet echt buiten spelen.
 Het was te gevaarlijk. Verschillende groepen waren tegen elkaar aan het vechten. De nationalisten, de communisten en de islamisten. De nationalisten waren aan de macht, en wilden één groot Indonesië hebben. Andere groepen hadden daar andere ideeën over. Er was continu wel wat. Wij waren als Nederlandse kinderen herkenbaar anders, en wij konden dus gekidnapt en uitgeruild worden. Daarom mochten wij niet buiten spelen.’

Archieven: Verhalen

‘In Suriname hadden we een heel groot erf waar je kon fietsen’

Nellie Bakboord arriveerde in 1965 in Nederland, ze was toen bijna 12 jaar oud. Ze kwam samen met haar moeder, broers en zussen uit Suriname; haar vader was al eerder naar Nederland vertrokken. Ze keek haar ogen uit toen ze op weg waren naar een woning die haar vader had gehuurd. Iedereen woonde hier zo dicht op elkaar… Aan Lilly, Mirla, Anna, Marta en Lucy van de Lidwinaschool in Amsterdam-Oost vertelt ze haar verhaal.

Waarom bent u naar Nederland gekomen?
‘Mijn vader wilde een betere toekomst voor ons, voor zijn kinderen. Vroeger was Suriname een kolonie van Nederland en dan ging je naar Nederland. Naar het moederland, werd dat genoemd.

Ik vond het best moeilijk. Elf jaar was ik. Ik had veel vriendinnen en zwemles, ik was lid van de zwemvereniging. Ik was er niet blij mee dat ik mijn vriendinnen achter moest laten. Wat ik wel spannend vond is dat we naar een kleermaker gingen in Suriname om warme kleren voor Nederland te laten maken. En dat we naar de fotograaf gingen om een foto te laten maken voor ons paspoort. We gingen bij de Albert Cuypmarkt in Amsterdam wonen bij een hospita, daar hadden we twee kamers. Daar hebben we een jaar gewoond, daarna gingen we naar een grotere woning bij de Rai.

Het was als kind heerlijk om in Suriname te leven. We hadden een heel groot erf, waar je kon fietsen en we hadden fruitbomen. We hadden drie honden, die moesten we achterlaten. Er was ook een leguaan die we altijd wegjoegen van de groentes. Het was heel fijn om daar op te groeien.

Nadat ik was afgestudeerd ben ik teruggegaan naar Suriname en heb ik daar nog tien jaar gewoond. Ik had toen al twee kinderen, maar mijn jongste heeft de lagere school daar afgemaakt. Ik vond het belangrijk dat hij dat daar deed want hij kon er veilig spelen. Ik heb er een fijne tijd gehad. Ik verbouwde mijn eigen groenten, dat doet mijn hele familie graag.’

Waren uw voorouders tot slaaf gemaakt?
‘De oma van mijn vader is in slavernij geboren. Haar moeder was tot slaaf gemaakt op een plantage in Nickerie. Mensen waren niet vrij op de plantages, ze waren verplicht om daar te werken. Je kon niet zeggen: ik neem een paar dagen vrij. Je moest werken en als je je werk niet goed deed werd je geslagen. Dus je zorgde ervoor dat je altijd deed wat de plantagehouder zei.

Bedenk altijd, mensen waren niet vrij, dat was niet goed. Je was een bezit van de slavenhouder. Maar als iedereen doet wat de slavenhouder wil dan is de slavenhouder niet altijd een enge man of vrouw. Soms kon er een vorm van vrede zijn met elkaar, dat kreeg je een deel van de opbrengst en kon je je kinderen goed te eten geven.

Nu zijn de plantages in verval geraakt. Wat je ziet is dat de jongeren het weer nieuw leven inblazen. Je kan de plantages nu bezoeken; je leert er de geschiedenis en je krijgt een rondleiding.’

Wat vindt u belangrijk uit de geschiedenis van Suriname?
‘Ik vind het sowieso belangrijk te weten waar alle bevolkingsgroepen in Suriname vandaan komen. Als kind denk je daar niet over na, ik denk dat jullie dat ook niet doen, je zit gewoon samen in dezelfde klas. Nu ik ouder ben en ik kijk naar mijn klassenfoto zie ik Chinese kinderen, Hindoestaanse kinderen, Javaanse, Creoolse, Libanese, Syrische kinderen. Zoveel verschillende bevolkingsgroepen woonden samen in Suriname en we moeten leren van elkaar. Dat leer je pas als je ouder bent, het is het goed om belangstelling te tonen voor elkaar en voor elkaars geschiedenis. Als kind maakt het niet uit, als je samen gaat fietsen doet het er niet toe waar iemand vandaan komt.’

Hebben uw ouders de oorlog meegemaakt?
‘Jazeker, mijn vader heeft voor Nederland meegevochten in Indonesië. Omdat Suriname een Nederlandse kolonie was werd er ook in Suriname gezocht naar jonge mannen die voor Nederland wilden vechten en dat heeft mijn vader gedaan. We werden grootgebracht als Nederlanders dus het was logisch dat we meevochten. We spraken ook Nederlands thuis. Mijn jongste broer heeft een boek geschreven over mijn vader in die tijd. Niet alleen mijn vader maar meer familieleden hebben getekend om te vechten in de oorlog. Gelukkig ken ik zelf geen Surinamers die zijn omgekomen in de oorlog. Surinamers hebben echt een rol gespeeld in de Tweede Wereldoorlog en dat wordt niet altijd genoemd.’

Viert u Ketikoti?
‘Ja, ik vier het zeker, ik vier de vrijheid en de afschaffing van de slavernij. Ik ben al bijna zestig jaar in Nederland. Vroeger werd Ketikoti maar in kleine kring gevierd, nu is dat veel groter. Je kan nu ook op veel plekken in Nederland een gratis heri heri maaltijd halen

Maar eerst wil ik, voordat we vieren, de periode van de slavernij herdenken. Eerst er bij stilstaan wat er is gebeurd, hoe onze voorouders onder barre omstandigheden een weg hebben moeten vinden in het leven. Dat mag niet los gezien worden van elkaar, vertel elkaar wat er is gebeurd en brand een kaarsje voor onze voorouders. En dan de volgende dag een mooie jurk aan, muziek en goed eten.’

Archieven: Verhalen

‘Stiekem speelden mijn broertje en ik in de kampong’

Janneke Roos (1946) is geboren in Indonesië. Kort na haar geboorte ging het gezin naar Nederland, maar het keerde een jaar later weer terug naar Indonesië. Pas in 1957 zouden ze definitief naar Nederland gaan. Aan Lotte, Janina, Theo, Jolan en Ramses van de Lidwinaschool in Amsterdam-Oost vertelt ze haar verhaal.

Hoe was uw jeugd in Indonesië?
‘Ik ben geboren op een eiland dat Tanjung Pinang heet. Dat was net na de Tweede Wereldoorlog. Mijn ouders hebben toen in een jappenkamp op Sumatra gezeten. Na de Tweede Wereldoorlog kwamen mijn ouders niet terug naar Nederland zoals veel andere Nederlanders. Mijn vader was ingenieur en hielp met het opbouwen van de bruggen en wegen die kapot waren. In 1949 werd Indonesië onafhankelijk en mijn vader werd gevraagd om te helpen met irrigatieprojecten, zoals het bouwen van stuwmeren en dijken, dus bleven we. Toen ik elf was, verhuisden we naar Nederland omdat het te gevaarlijk werd voor Nederlanders in Indonesië.

In Indonesië had ik veel vrienden van verschillende achtergronden. Mijn vriendjes en vriendinnetjes waren Chinese en Indonesische kinderen, omdat er niet veel Nederlandse kinderen waren. We woonden in een grote stad met een koel klimaat en veel natuur om ons heen. We hadden een groot huis met een tuin vol dieren en grote bomen waar we in konden klimmen. Vaak speelden we samen in de kampong, een Indonesische buurt. Eigenlijk mochten mijn broertje en ik daar niet spelen omdat het te gevaarlijk was, maar we ontsnapten dan uit het raam en gingen toch. We werden wel in de gaten gehouden door onze huisjongen. Het was een spannende tijd, vooral omdat we altijd op avontuur waren.’

Hoe was de reis naar Nederland?
‘Ik heb drie keer de reis naar Nederland met de boot gemaakt. De eerste keer was ik nog te klein om het me te herinneren. De tweede keer, toen ik iets ouder was, herinner ik me dat we met de boot ‘Willem Ruys’ reisden. Het was als een vakantie, en we stopten in verschillende plaatsen zoals Singapore, Sri Lanka, Egypte, Napels, Gibraltar, South Hampton en uiteindelijk Hoek van Holland. Het was een lange reis van drie weken.’

Wat waren de verschillen tussen uw leven in Indonesië en het leven in Nederland?
‘Op school in Indonesië gingen we naar een speciaal Nederlands schooltje dat voor ons was gebouwd, omdat er geen andere Nederlandse scholen meer waren. Toen we naar Nederland verhuisden, moest ik meteen naar de middelbare school. Dat was een grote verandering en ik vond het in het begin niet leuk omdat ik erg moest wennen aan de nieuwe omgeving en het andere land.

Ons dagelijks leven in Indonesië was heel anders dan in Nederland. We stonden vroeg op, omdat school al om 7 uur ‘s ochtends begon vanwege de warmte. We wasten ons met water uit een cementen bak en aten een stevig ontbijt. Op school gooiden we meteen onze schoenen uit omdat het te warm was om schoenen te dragen. Na school aten we een warme maaltijd, vaak een rijsttafel die onze kokkin Koes maakte. Daarna moesten we een siësta houden, wat mijn broertje en ik niet leuk vonden. We speelden liever buiten met vriendjes uit de buurt. Maar we mochten niet altijd buiten spelen, omdat het gevaarlijk was. Wij konden gekidnapt worden, wij waren als een soort handelswaar. Ondanks die spanning leefden wij een geprivilegieerd leven met veel avonturen in Indonesië.’

Archieven: Verhalen

‘Je deelt in Suriname meer, je helpt elkaar meer’

Op de Lidwinaschool in Amsterdam versiert Roy Carter het kunstlokaal met een Surinaamse vlag en een Ketikoti tafellaken. Bas, Mabel, Otto en Dahlak worden zo gelijk in stijl ontvangen. Roy Carter werd in 1958 geboren in Suriname. Op zijn veertiende kwam hij naar Nederland op vakantie met zijn ouders. Nederland beviel goed en de familie besloot om te blijven. Hij vond het in Nederland anders dan in Suriname. Sommigen dingen vindt hij beter in Suriname, andere dingen vindt hij beter in Nederland.

Hoe vond u het vroeger in Suriname?
‘Toen ik in Suriname opgroeide vond ik het fantastisch. Ik heb het als kind altijd erg goed gehad. Mijn vader en moeder hadden een goede baan. Mijn grootvaders hadden ook goede banen. Mijn grootmoeder bracht mij naar de markt. Als mijn grootvader op donderdag uit zijn werk kwam, nam hij snoep voor mij mee. Je had veel natuur, veel dieren. Vooral veel duiven, konijnen en zangvogels. Ik maakte hutten in de bomen. Ik speelde veel, we hadden geen internet of telefoons. Ik heb een hele mooie jeugd gehad. In Suriname is het warm en zijn de mensen blijer. Mensen moeten hard werken, soms zorgt één baan niet voor genoeg geld. Dan helpen de kinderen ook mee. Toen ik elf was hielp ik mijn moeder al met koken, wassen, schoonmaken en de boodschappen. Je moet daar gewoon meehelpen. Je deelt in Suriname ook meer, je helpt elkaar meer. Als je iets over hebt, dan deel je het. Omdat we het zo goed hebben hier in Nederland, delen we minder. Als mensen het moeilijk hebben, delen ze meer. Denk daar maar eens over na.’

Waarom bent u met uw familie naar Nederland gekomen?
‘Mijn vader was hoofdcommissaris bij de politie. Vroeger was er een regeling voor Nederlandse ambtenaren in Curaçao en Suriname, dat ze, als ze 25 jaar in dienst waren, zestien maanden in Europa mochten verblijven. En dan mocht je je gezin meenemen. Dus toen mijn vader 25 jaar in dienst was, gingen mijn ouders naar Nederland op vakantie. En na een maand vroeg hij of wij ook kwamen. We zouden eerst alleen op vakantie blijven. Maar toen vroeg onze familie waarom we terug zouden komen want mijn vader kon in Nederland heel makkelijk werk krijgen via een uitzendbureau. Wij konden direct op school, want in Suriname was de school ook in het Nederlands. Maar wij zijn niet naar Nederland gekomen omdat we dachten dat het hier beter was. Wij deden het vooral omdat onze familie vroeg waarom we niet in Nederland wilden blijven. We konden via een vriend van mijn vader op de Prins Hendrikkade wonen, in een pand van het Leger des Heils. Ik en mijn zussen gingen gelijk op school, en mijn ouders vonden ook een baan. Maar het was niet gepland dat we zouden blijven, dus al mijn spullen waren nog in Suriname.’

Zou u terug willen naar Suriname?
‘Ik ben twee jaar geleden weer naar Suriname gegaan. Als ik volgend jaar met pensioen ga, dan ga ik ook weer een half jaar naar Suriname. Maar het probleem is dat alles vanuit hier zo bereikbaar is – ik kan elk moment naar Parijs of Rome. In Suriname moet je het geld hebben en dan zit je ook nog met eindeloos veel papieren en een visum. In Suriname zijn er veel beperkingen als je wil reizen. Ik ben gewend te doen wat ik wil, maar dat kan daar niet altijd. In Nederland heb je het toch wel makkelijker. Maar als ik in Suriname ben, kan ik ook genieten. Men leeft makkelijker, men feest meer en leeft meer. En iedereen is blijer. Mensen kijken ook meer naar elkaar om. In Suriname voel ik mij gelijk weer Surinamer. In Nederland zijn veel regels, afspraak is afspraak. Maar als ik weer op Schiphol ben, vind ik het ook wel weer leuk. Waar je woont, dat is wie je bent.’

Archieven: Verhalen

‘Mijn moeder was een trotse vrouw en die wilde niet buigen’

Ab Alexandre werd geboren in 1942, tijdens de Tweede Wereldoorlog, in een krijgsgevangenkamp op Midden-Java. Inmiddels woont hij al ruim 70 jaar in Nederland. Vandaag komt hij speciaal voor Floor, Neme, Nina en Moos van de Lidwanaschool uit Purmerend naar Amsterdam gereisd. Hij heeft een stoffen tasje bij zich met zelfgemaakte tekeningen, van internet geprinte afbeeldingen en een heel bijzonder, oud pannetje van zijn vader.

Hoe was het in het kamp?
‘Zelf was ik een baby in die tijd, dus ik heb er geen herinneringen van. Wel heb ik veel verhalen gehoord van mijn zussen, het ging er niet zo leuk aan toe. Iedereen in het kamp moest het Japanse volkslied kennen en meezingen en buigen voor de vlag. Héél diep buigen, want de keizer was almachtig en werd gezien als een soort God. Mijn moeder was een trotse vrouw en die wilde niet buigen. Toen kreeg ze een flink pak slaag, terwijl ze mij als baby in haar armen had. Daar heb ik later een tekening van gemaakt.’

Ziet u uw broers en zussen nog?
‘Vijf van mijn zeven broers en zussen zijn overleden. Ik heb alleen nog twee zussen, van 86 en 87 jaar. Het gaat niet zo goed met ze maar helaas kan ik niet veel doen omdat ze in Florida wonen. Net als veel mensen die uit Nederlands-Indië vluchtten, vonden mijn zussen het maar koud in Nederland. Daarom zijn ze naar Amerika verhuisd, waar ze nog steeds wonen. We bellen regelmatig. Vroeger, toen mijn vader in 1952 naar Indonesië moest om daar te werken, en we wilden zijn stem horen, moesten we naar het postkantoor in Amsterdam om een plaatje voor hem in te spreken. Dat plaatje werd opgestuurd en twee weken later kon hij dat beluisteren. Dan hoorde hij ons dus. Vervolgens stuurde hij dan weer wat terug en weer een paar weken later konden we hem horen. Daar ging dus een maand overheen. Terwijl ik nu met een mobiele telefoon mijn zussen in Amerika kan bellen, en dan kan ik ze met video-bellen ook nog zien!’

Hoe heten uw ouders?
‘Mijn moeder heette Clara en mijn vader Charles. Toen ik een aantal jaar geleden mijn zussen ging helpen de garage op te ruimen, vond ik iets heel bijzonders: dit pannetje, waar mijn vader uit gegeten had in de tijd dat hij als slaaf in de kampen werkte. Mijn vaders heeft zijn voorletters en ook achternaam er in gegraveerd, met een spijkertje, samen met alle data en plaatsen van waar hij in die drie jaar tijd is geweest. Daardoor weten we toch een heleboel. Ik zag dat pannetje en zei direct tegen m’n zusters: deze is lang genoeg bij jullie geweest, nu gaat-ie met mij mee. Zo komt zijn verhaal via dit pannetje bij jullie.’

Heeft u zelf kinderen?
‘Ja, ik heb een vrouw, Sally, en twee kinderen: een jongen en een meisje. Eigenlijk moet ik zeggen: een man en een vrouw, want ze zijn al lang volwassen. Ik heb zelfs een kleinzoon. Hij werd met zes maanden geboren, veel te vroeg. Hij lag dan ook een lange tijd in een couveuse en we vonden het allemaal erg spannend. Hij zag eruit als een kleine larf… Maar als je hem nu ziet: het is een hartstikke gezonde, vijftien jaar oude jongen. Daar ben ik ontzettend blij mee.’

Archieven: Verhalen

‘Op school was ik het enige gekleurde meisje’

Beau, Sophia, Eef, Goof en Julie van de Lidwinaschool in Amsterdam-Oost ontmoeten Henna Charry (1961) die is geboren in Paramaribo. Na een voorstelrondje en kopjes thee gaat het interview van start.

Hoe was uw leven in Suriname?
‘Ik woonde in Paramaribo met drie zussen en een broer. Mijn moeder woonde al in Nederland toen ik op 8-jarige leeftijd naar Nederland kwam. Ik was blij dat ik mijn moeder weer zag. Ik kwam met het vliegtuig en eigenlijk wist ik niet waar ik naartoe zou gaan. Op 5 december landde ik op Schiphol en het was echt heel koud. Ik was wel een beetje in shock, want ik had vrijwel geen voorbereiding gehad. Maar toch had ik geen heimwee. Ik zeg vaak: ik ben in Suriname geboren, maar in Nederland getogen.’

En het leven in Nederland?
‘Ik was natuurlijk klein, maar ondanks dat ik goed Nederland sprak, werd ik teruggezet in groep 4. Dat vond ik helemaal niet leuk. Op school was ik het enige gekleurde meisje. Ik werd gepest. Ik denk dat dat ook kwam omdat mensen jaloers waren en misschien waren de pesters eigenlijk erg onzeker. Het pesten heb ik wel kunnen ombuigen in iets positiefs. Ik geloof in mijn eigen kracht. Toen ik hier kwam was er eigenlijk een tekort aan woonruimte. We sliepen ook in de woonkamer, maar toch was het een zeer gastvrij huishouden. Iedereen kon even aankomen. Ook zonder afspraak. En er was dan ook zeker genoeg eten!

Dat is voor mij enorm belangrijk. Door eten leer je mensen en hun cultuur kennen. Het draagt bij aan de integratie. Ik heb zelf een catering gehad en ben erg van de fusion keuken. Dat wil zeggen dat je van allerlei culturen iets in je gerecht doet en zo een nieuw gerecht maakt. In het begin in Nederland waren er helemaal geen Surinaamse groentes, dus gaf je een Surinaamse draai aan de Hollandse pot. Die vind ik trouwens ook heerlijk. Mijn favoriete eten? Hm misschien wel Grieks. Nu je het zegt, ik denk dat ik vanavond lekker Grieks ga eten!’

Wat voor werk doet u?
‘Eigenlijk ben ik een ondernemer. Dat zat er al jong in. Toen ik 9 jaar oud was, begon ik auto’s in de straat te wassen voor een knaak. Dat is een bijnaam voor 2 gulden 50. Toen ik 11 jaar was, nam ik een krantenwijk en op 13-jarige leeftijd blufte ik dat ik 15 was en kwam zo bij de Blokker te werken. Op die leeftijd leerde ik ook typen en steno en toen ik 18 was werkte ik als secretaresse bij de ABN. Je kunt natuurlijk wel bluffen over van alles om een baantje te krijgen, maar je moet het dan ook wel waarmaken. En dat lukte. Nu werk ik als coach en begeleid ik mensen en vertel over voeding en ontspanning. Ik houd me bezig met de Trans Atlantische Slavernij en maak kunst. Ik ben dus druk bezig!’

Is Ketikoti belangrijk voor u?
‘Men ziet het als een feestdag, maar ik zie dat niet helemaal zo. Natuurlijk is de slavernij op 1 juli 1863 afgeschaft. Het is een gedenkwaardige dag, maar de mensen waren eigenlijk nog steeds niet vrij. De eigenaren leden verlies en daarom moesten de voormalige tot slaaf gemaakten nog jaren werken om dat verlies goed te maken. Mijn betovergrootmoeder werd als slaaf geboren, mijn zoon is nu de vierde generatie na de afschaffing van de slavernij. Je moet niet vergeten dat je voorouders in je eigen DNA zitten. Het is daarom goed om iets van je eigen verleden te weten. Wat de toekomst zal brengen is een ontdekkingstocht.

Ik ga Ketikoti als feestdag zien waarop we ons allemaal bewust worden en kennis hebben van het gedeelde verleden.’

Archieven: Verhalen

‘Ik heb geen spijt dat ik ooit de stap in het vliegtuig heb gewaagd’

Met een kop thee maken Saar, Jack, Sam en Ali van de Lidwinaschool in Amsterdam-Oost kennis met George Candelaria. Hij heeft foto’s, krantenknipsels en een boekje meegenomen. Meneer Candelaria (1947) is geboren op Curaçao.

Hoe was het leven op Curaçao?
‘We hadden een groot gezin: we waren met vijf jongens en negen meisjes. Het huis had een heel groot terrein, daar hielden we veel dieren. Ook een aantal honden. Die waren er niet voor de gezelligheid, maar zij moesten ervoor zorgen dat het terrein goed bewaakt werd. Ik speelde daar en verzorgde de dieren. Natuurlijk ging ik ook naar school. Het is er erg warm, dus we zaten daar van 7.30 uur tot ongeveer 12.00 uur. We hadden ook op zaterdag lessen. Ik leerde veel talen: Spaans, Frans, Nederlands en Engels. Papiaments werd eigenlijk niet op school geleerd, maar we spraken het wel. Mijn vader had een waterbedrijf. Hij had een tankwagen met schoon water en dat verkocht hij in wijken waar geen waterleiding was.’

Waarom ging u naar Nederland?
‘Ik was de eerste en uiteindelijk ook de enige van ons gezin die naar Nederland ging. Je moet weten dat in de jaren 60 het economisch niet erg goed ging op Curaçao. Er was veel werkloosheid. In Nederland was er juist veel werk en er waren bedrijven die adverteerden in een krant. Dat zag ik en ik heb bij Fokker gesolliciteerd. Na een medische en psychologische test en de handtekening van mijn ouders was ik aangenomen. Ik ging naar Nederland en niet alleen. We waren met een groep van zo’n dertig jongens die allemaal op het vliegtuig stapten en na een overstap in New York kwamen we in september 1966 op Schiphol aan. Het zag er wel een beetje anders uit dan nu.’

Hoe was het leven in Nederland?
‘Ik had eigenlijk geen last van heimwee. Natuurlijk miste ik mijn hele familie, maar de groep jongens was een soort familie voor mij. We kwamen in Zandvoort terecht en dat was vooral in de zomermaanden erg leuk. In de winter was er wel erg weinig te beleven, maar dan gingen we naar Amsterdam. Ik heb nog steeds contact met een aantal van hen. Ik heb zeven jaar bij Fokker gewerkt, daarna een jaar bij het UWV en uiteindelijk ruim dertig jaar bij de KLM. In 1969 ben ik getrouwd en ik heb een zoon en een dochter. Na mijn pensioen deed ik vrijwilligerswerk bij verschillende ziekenhuizen. Ik werk graag in de tuin, fietsen vind ik leuk en de BBQ super… Kippetjes klaarmaken voor de kleinkinderen. Helaas is mijn vrouw overleden, daardoor ben ik nu wat minder actief. Eigenlijk heb ik me vrij snel aangepast aan het nieuwe leven in Nederland.’

Wat zijn de grootste verschillen tussen Curaçao en Nederland?
‘Natuurlijk het weer. Op Curaçao hebben we eigenlijk maar twee seizoenen, droog of nat. Het is er lekker warm en er staat altijd een windje. Toen ik in Nederland aankwam had ik nog niet in de gaten dat het hier heel koud kon worden. We kwamen aan op een schitterend zonnige dag. Maar later ontdekte ik de sneeuw en het ijs. Sneeuw vond ik mooi, maar schaatsen heb ik nooit gedaan. Eén van mijn maten heeft het geprobeerd, maar toen hij de oefenstoel losliet is hij zo gevallen dat hij gehecht moest worden. Dus mij niet gezien!

Wat eten betreft, ook op Curaçao aten we best veel aardappelen, vlees en groentes. Maar dat werd wel op een hele andere manier gekruid. In Nederland gebruikte men alleen peper en zout en vrijwel niets anders. Wij aten ook best veel rijst.

Ik ben een aantal keer terug geweest en vond het fijn om mijn familie te zien, maar ik heb geen spijt dat ik ooit de stap in het vliegtuig heb gewaagd.’

Archieven: Verhalen

‘Familie stond al te zwaaien toen we bij IJmuiden aankwamen’

John Hoogwoud (1957) is geboren in Suriname. Over zijn jeugd en zijn komst naar Nederland vertelt hij aan Leah, Rafan, Mina, Mick en Naud van de Lidwinaschool in Amsterdam-Oost.

Hoe het was om in Suriname te wonen?
‘Ik heb daar een hele prettige jeugd gehad. Het was lekker om naar school te gaan, en ook om thuis te komen, te spelen. School begon daar al om 7 uur ‘s morgens. Je moest er wel vroeg op staan. Maar de zon gaat ook op om zes uur, dag en nacht zijn daar altijd even lang. En het hele jaar door is het gemiddeld 27 graden Celsius.

‘s Middags kon het even heel hard regenen, een tropisch regenbui, en daarna was het weer een beetje afgekoeld. Om 1 uur in de middag kwam je thuis en dan aten we vaak warm. Daarna gingen we rusten want het was zo warm dat je weinig kon. Veel oude mensen gaan dan op een schommelstoel zitten, even rustig aan doen. En wij gingen vaak zwemmen, of naar buiten, vissen, andere dingen doen, spelen. Ik had een onbezorgde jeugd.

Ik zat op een school waar ook flink wat Nederlandse docenten waren. De hele cultuur was gericht op Nederland. Op school leerden we Nederlands en leerden we ook over de Nederlandse geschiedenis. Er was weinig aandacht voor de Surinaamse geschiedenis en aardrijkskunde.’

Waarom ging u naar Nederland?
‘We gingen in 1972 naar Nederland omdat mijn jongste broertje Wim geopereerd moest worden. Toen besloot mijn vader: dan gaan we met het hele gezin. Daar had hij heel lang voor gespaard. De bedoeling was om na een jaar weer terug te gaan, maar het is niet gebeurd. Drie jaar nadat we in Nederland kwamen, werd Suriname onafhankelijk.

De reis naar Nederland over water was leuk. Eerst wilde ik helemaal niet, ik ben zelfs nog weggelopen. Ik was 14 jaar en had vriendjes en vriendinnetjes en moest plotseling weg.

We gingen met de ‘Oranje Nassau’, en het was de laatste keer dat deze boot vanuit Suriname naar Nederland voer. Hij deed er heel lang over, wel een maand, omdat hij veel havens aandeed. Maar het was niet zo’n heel groot schip zoals je die tegenwoordig hebt, dus toen het drie dagen lang stormde, ging hij flink op en neer. We zagen haaien zwemmen, en die sterrennacht… Als je zo op de oceaan zit en je kijkt naar boven, dan zie je echt al die sterren.’

Hoe was uw aankomst in Nederland?
‘Best wel spannend… We kwamen binnen over het Noordhollandsch Kanaal bij IJmuiden, bij het strand. Daar stond familie al te zwaaien. En vanuit daar gingen we naar Amsterdam. Ik zat in de grote auto van mijn oom en we reden over het Leidseplein. Ik zag neon reclame, dat maakte allemaal heel veel indruk, al die grote gebouwen. Je mocht toen nog met de auto over het Leidseplein rijden. Het was in augustus, dus ik moest ook heel snel naar school. Niet lang daarna begon de eerste sneeuw te vallen, dat was wel eventjes zeer indrukwekkend.’

Moest u erg wennen op school?
‘Ik was zo nieuwsgierig en zo onder de indruk van alles, dat ik er gewoon in meeging. Wat me wel opviel was dat ik het enige zwarte jongetje was op de middelbare school. En dat ik al meteen een paar niveaus lager werd geplaatst. Dat kwam ook omdat ik bijvoorbeeld geen Duits had gehad in Suriname

Ik ging naar een Mavo en toen moest ik het nog allemaal afmaken. Ik kwam heel makkelijk mee, ook qua taal en kennis was dat totaal geen punt. Ik voelde me niet anders. En ik had ook heel snel vriendjes en vriendinnetjes.’

Archieven: Verhalen

‘Ik was pas geboren dus ik was bij mijn moeder in het vrouwenkamp’

Ab Alexandre werd geboren in 1942, tijdens de Tweede Wereldoorlog, in een krijgsgevangenkamp op Midden-Java. Inmiddels woont hij al ruim 70 jaar in Nederland. Vandaag komt hij speciaal voor Luke, Fae, Vera, Jacopo, Jay van de Lidwanaschool vanuit Purmerend naar Amsterdam-Oost. Hij heeft een stoffen tasje bij zich met zelfgemaakte tekeningen, van internet geprinte afbeeldingen en een heel bijzonder, oud pannetje van zijn vader.

Hoe was de oorlog voor uw ouders?
‘Mijn ouders spraken niet over wat ze hadden meegemaakt. Mijn moeder en zussen zaten in een vrouwenkamp, terwijl mijn vader in een mannenkamp zat. Ik was pas geboren dus ik was bij mijn moeder in het vrouwenkamp. Mijn vader wist helemaal niet dat hij een zoon gekregen had, want toen was de oorlog al uitgebroken en moest hij aan het werk voor het Japanse leger. Hij werd van kamp naar kamp gestuurd om daar heel zwaar werk te verrichten, zoals het aanleggen van een spoorlijn waar de Japanners olie over wilden vervoeren. Mijn vader wist niet of mijn moeder nog leefde en mijn moeder wist ook niets van hem. Toen ik drie jaar was, kwam er ineens een vreemde man aan de deur, een soldaat in mijn ogen, en dat bleek mijn vader te zijn, die ik toen voor het eerst ontmoette.’

Wat was het ergste aan de oorlog?
‘Zelf was ik nog te klein om me er echt iets van te herinneren, maar wat mijn zussen het ergst vonden was de honger. In het vrouwenkamp waar zij zaten was een beetje pap, en verder moest je zelf wat regelen, maar eigenlijk was er niks. Mensen bakten weleens ratten, die gevangen werden in de rijstvelden. Een vies idee misschien, maar deze ratten waren heel schoon omdat ze in de schone rijstvelden liepen. Ik heb later zelf ook wel eens rat gegeten en het is best lekker, smaakt een beetje naar kip!
Toen een oude vriend eens bij mijn vader op bezoek was en ze samen in de woonkamer zaten, heb ik mijn oor tegen de deur gelegd en toen hoorde ik me vader aan die vriend vragen: ‘Heb jij ook al die lichaamsdelen moeten begraven?’ Dat vond ik wel erg heftig. Mijn vader heeft erg geleden, dat weet ik wel. Maar zowel mijn vader als mijn moeder hebben nooit over de oorlog en wat er in die tijd gebeurd is, willen praten.’

Hoe was het op de boot naar Nederland?
‘De bootreis duurde een maand, dat is een lange tijd. Het was geen leuk snoepreisje. Het was een hele spannende onderneming. Terwijl we op de boot zaten, zagen we het land waar we geboren waren steeds verder verdwijnen. En ondertussen hadden we geen idee wat ons te wachten stond. Gelukkig deden we erg veel spelletjes op de boot. Mijn lievelingsspelletje was: samen met een vriendje onze benen aan elkaar knopen en dan samen hinkelen.’

Waarom was u bang voor de sneeuw in Nederland?
‘Ik had nog nooit sneeuw gezien. Het enige dat ik kende was ijs, want in ons thuisland gebruikten mensen enorme blokken ijs om hun voedsel goed te houden. Die blokken waren een soort koelkast. Toen er mensen over sneeuw in Nederland spraken en ik zei dat ik dat nog nooit had gezien, zei iemand dat sneeuw een beetje op ijs lijkt. Ik kende alleen die enorme blokken ijs, dus ik was bang dat die enorme blokken op m’n hoofd zouden vallen… Gelukkig zag ik al snel dat sneeuw best wel mee valt.’

Archieven: Verhalen

‘Mijn foto heeft tot aan hun dood boven het bed van mijn onderduik-ouders gehangen’

Jarti Notohadinegoro woont midden in het centrum van Amsterdam, dus Robin, Otis en Tygo van de Twiskeschool maken een hele reis vanaf Noord, om haar bijzondere verhaal te horen.  Ondanks dat de Duitsers hebben geprobeerd haar familie uit te moorden, heeft ze nu een hele grote familie. Jarti’s moeder,100 jaar oud; heeft zeven kinderen en een hele stoet klein- en achterkleinkinderen. Jarti is 80 jaar en de oudste dochter. Haar kleinkinderen noemen haar gangster-oma en zo ziet ze er ook een beetje uit met haar Nike air schoenen en Star Wars hoody.

 Waarom zijn je opa en oma van Antwerpen naar Amsterdam verhuisd?
‘Dat is een hele goede vraag. Ze heetten Stijntje Brilleman-Vos en Mozes Brilleman. Ze werkten allebei bij een diamantenfabriek in Amsterdam. Ze slepen diamanten. Mijn oma was daar zo goed in dat de baas van de fabriek haar vaak meenam naar Antwerpen, het centrum van de diamanten handel. Toen ze daar steeds vaker heen moest besloot ze daar te gaan wonen. Mijn moeder Celine is daar toen ook geboren. Vlak voor de oorlog zijn ze teruggekeerd naar Amsterdam. In de oorlog kregen ze een sper in hun persoonsbewijs, dat betekende dat ze zich niet hoefden te melden bij de Hollandsche Schouwburg, omdat het werk in de diamantfabriek zo nuttig was voor de Duitsers. Na twee jaar werden ze toch opgepakt tijdens een razzia.’

Hoe ging die razzia eigenlijk?
‘Dat was heel dramatisch want het was precies op de verjaardag van mijn moeder op 11 februari 1943. Mijn grootouders woonden met mijn moeder bij het Waterlooplein. Er kwamen vrachtauto’s aanrijden met Duitsers en ook Nederlandse politieagenten en die bestormden het huis. En dan vroegen ze naar persoonsbewijzen. Er was één gelukje, want mijn moeder is per ongeluk niet geregistreerd, dus ze wisten niet dat zij daar ook woonde. Toen die Duitsers naar boven renden zei mijn grootvader tegen mijn moeder; ‘ga nu naar het dak en verstop je daar net zo lang totdat het weer veilig is.’ Gelukkig hadden ze dat al wel vaker geoefend. Mijn moeder heeft toen de hele nacht in de kou op het dak in de dakgoot gezeten.  Zo is zo ontsnapt. Ze was toen al zwanger van mij.’

Hoe is het verder met hen gegaan?
‘Ze zijn naar Westerbork gebracht en daar zijn ze van elkaar gescheiden en hebben elkaar nooit meer gezien. Stijntje is daarna op de trein gezet naar Bergen Belsen. Dat is het concentratiekamp waar Anne Frank ook zat. Ze mocht in de wasserette gaan werken, daardoor heeft ze het overleefd. Ze kreeg niet alleen iedere dag fatsoenlijk te eten, maar ze mochten ook in bad wat natuurlijk heel bijzonder was in die tijd. Toen het einde van de oorlog naderde zijn op een gegeven moment alle Joden die nog in het kamp waren door de nazi’s in treinen gezet en die treinen reden nergens heen. Op een dag stond de trein stil en kwam een Zweedse man van het rode kruis de trein binnen. Mensen ophalen die voor Philips gewerkt hadden. Mijn grootmoeder stak impulsief haar hand omhoog; het was een leugentje om bestwil. Na drie maanden in Zweden te zijn aangesterkt, vloog ze in 1945 weer terug naar Amsterdam. Mijn moeder en mijn grootmoeder vonden elkaar weer terug; ze is bij ons in het gezin gekomen. Ze is 103 jaar oud geworden.’

Hoe is het met u afgelopen?
‘Later verhuisde ik naar de familie Haak. Zij woonden op het Hoeksewaardplein 29. Daar heb ik drieënhalf jaar gewoond. Ik was dol op die familie. Ze waren zo ongelofelijk lief en goed voor me. Na de oorlog ben ik ze helaas kwijtgeraakt.Toen ik weer bij mijn moeder ging wonen, kende ik haar eigenlijk helemaal niet. Ik heb noch met mijn moeder noch met mijn grootmoeder, een hele hechte band gehad.
Pas in 1967 ben ik gaan zoeken naar mijn onderduikouders. Ik wist niet dat er nog een derde kind geboren was nadat ik weg was. Hij heette Ruud. Via hem liep het contact. Hij zei me altijd; ‘mijn bestaan dank ik aan jou, want als jij er niet was geweest hadden mijn ouders nooit op hun 45e besloten om nog een kindje te krijgen’. Mijn foto heeft tot aan hun dood boven het bed van mijn onderduikouders gehangen. Ruud is helaas overleden. We hebben altijd contact gehouden. Nu mail ik nog altijd met zijn zus Lien van 92 jaar.’

Contact


Heb je een vraag aan ons? Wilt u meedoen als verteller, als basisschool, of een bijdrage leveren door een interview te begeleiden? Neem contact op, we helpen graag verder.

Christine: +31 6 816 834 18

NL41 TRIO 0254 753892