Archieven: Verhalen

‘Waar nu het Bredero Lyceum en de nieuwe Havo staan, stond toen het clubgebouw van de Jeugdstorm.’

Ruud Has woonde tijdens de oorlog aan de Varenweg. Bij de bombardementen in 1943 is bijna heel de straat weggevaagd. “Mijn vriendje woonde op nummer 3, en die heeft het toen niet overleefd”, vertelt hij. Het is een gek idee dat als Ruud Has toen niet op vakantie was geweest, hij waarschijnlijk zelf ook zou zijn omgekomen.

Hoe voelde u zich toen u hoorde dat uw vriendje het bombardement niet had overleefd?
“Dat besef kwam pas heel laat. Mijn vader had besloten dat ons gezin wel een kleine vakantie had verdiend, dus wij gingen op de fiets naar onze oom en tante in Breezand. Een paar dagen later kregen we een telegram met het bericht dat we terug moesten komen omdat de Varenweg plat lag. Mijn ouders gingen meteen terug, maar ik bleef nog even bij mijn oom en tante. Ik kreeg ineens vreselijk veel last van heimwee en wilde graag naar huis. Toen ik een paar dagen later in Amsterdam kwam, kon ik mijn ogen niet geloven. De Varenweg lag in puin. De huizen naast ons waren getroffen en ons huis was omhoog gevlogen, onze piano hing in de bomen aan de overkant van de straat. Ik besefte me nog niet dat mijn vriendje daar ergens was doodgegaan.”

Wat vond u als kind van de NSB?
“Ik liep vroeger vaak over de Buiksloterweg, en op de plek waar nu de Nieuwe Havo staat, stond toen het clubgebouw van de Jeugdstorm, de jeugdafdeling van de NSB. Zij liepen in strakke, blauwe uniformen, en hadden blauwe petten op met een oranje binnenkant. Ik weet niet hoe vaak ik op de dijk heb zitten kijken naar die mensen. Ik vond die uniformen zo prachtig. Als klein jongetje wist ik helemaal niet dat het een ‘verkeerde’ club was. In de Wingerdschool naast ons huis, nu de Klimopschool, werden mensen gevangen gehouden. Meestal waren dat ongehoorzame Duitse soldaten. Op ons schuurtje werd prikkeldraad gespannen, zodat de gevangenen niet via onze tuin konden ontsnappen.”

Hoe ging het met u in de Hongerwinter?
“Tijdens de Hongerwinter woonden wij niet meer in Amsterdam-Noord, maar in de Pijp. We hadden een woning toegewezen gekregen die van een gedeporteerde Joodse familie was geweest. Ik ging een keer met een emaillen pannetje eten halen, maar thuis struikelde ik en het pannetje viel kapot. Het eten zat vol met scherven, waarop mijn ouders besloten dat we het niet konden opeten.”

Fotografie Mirjam Schut

Bekijk ook de video van dit interview

Archieven: Verhalen

‘’

Theo Schoumans is al 94 jaar, maar hij kan zich de oorlog nog goed herinneren. Hij vertelt ons over alle ‘illegale’ acties die hij ondernam tijdens de bezetting. Maar ook over zijn oudere broer, die de oorlog niet overleefde.

Heeft u er ooit aan gedacht om bij de NSB te gaan?
“Nooit, ik was een felle anti-NSB’er. Tijdens de oorlog deelden mijn broers en ik pamfletten uit met antifascistische leuzen en nieuws van de geallieerden. De NSB probeerde voor de oorlog reclame te maken in de arbeiderswijken van Amsterdam, in de hoop dat de arbeiders de NSB zouden steunen. Maar deze acties stuitten vaak ook op veel verzet. Ik wilde niet dat de NSB veel aanhang zou krijgen en zat daarom bij een knokploeg die NSB’ers verjoeg uit de straten.”

Woonde u heel de oorlog in Noord?
“Het grootste deel van de oorlog woonde ik bij mijn ouders aan de Plaatijzerweg. Maar ik was 19 jaar toen de oorlog begon, niet getrouwd en had geen kinderen. Ik paste daarmee perfect in de profielschets om in Duitsland als dwangarbeider aan de slag te gaan. Op een middag toen ik thuiskwam, vertelde de buurvrouw dat er twee heren aan de deur waren geweest voor mij. Ze hadden haar niet gezegd waarvoor ze precies kwamen. Toen ik even later hoorde dat mijn 14 jaar oudere broer die in het verzet zat, in zijn huis was opgepakt, begreep ik dat ik snel weg moest. Ik ben onmiddellijk in de Meeuwenlaan op de bus gestapt. Door het raam van de bus zag ik dat er twee rechercheurs in mijn straat liepen. Ik heb wat mensen gebeld en kon gelukkig onderduiken in een pakhuis op het Bikkerseiland.”

Wat is er met uw broer gebeurd?
“Twee Nederlandse rechercheurs hebben hem die bewuste dag opgepakt omdat hij voor het verzet werkte. Hij is naar verschillende concentratiekampen gestuurd. Eerst moest mijn broer naar het concentratiekamp Buchenwald en daarna heeft hij twee jaar in Auschwitz gezeten. Toen de Russische bevrijding naderde, moest Auschwitz worden ontruimd. Alle gevangenen, die al jaren waren ondervoed, moesten twaalf kilometer lopen naar het volgende concentratiekamp, Auschwitz-Birkenau. Mijn broer was geheel verzwakt, en is in elkaar gezakt en gestorven. De volgende dag werden zijn medegevangenen bevrijd. Het is de ergste herinnering die ik aan de oorlog heb.”

Archieven: Verhalen

‘Als veldwachter moest mijn vader controles uitvoeren en het eten in beslag nemen.’

De vader van Willy Scholte was veldwachter. Eigenlijk moest hij zorgen dat iedereen de strenge regels van de Duitsers opvolgde, maar hij bedacht iets slims waardoor hij de regels toch kon ontduiken. Wij vinden het dapper dat hij op deze manier stiekem mensen heeft kunnen helpen.

Wat is het vreemdste dat u in de oorlog heeft meegemaakt?
“Tijdens de oorlog woonde ik in Ransdorp, vlakbij Amsterdam. We zagen er wel eens hoe geallieerde parachutisten uit vliegtuigen werden gedropt. Ik heb zelfs een keer zo’n vliegtuig zien neerstorten. Gelukkig raakte daarbij niemand gewond. Heel het dorp hielp de piloot om uit de handen van de bezetters te blijven. Later liepen sommige dorpelingen met een nieuwe blouse. Dat was opmerkelijk want in de oorlog had niemand had geld voor luxe spullen. Bleek dat ze waren gemaakt van parachutestof. Helaas stierven er ook wel eens parachutisten. Ze waren zo zwaar beladen dat ze per ongeluk in een van de meren bij ons in de buurt terechtkwamen en verdronken.”

Heeft u ooit een bombardement meegemaakt?
“Ik kwam een keer met de bus aan bij het Tolhuis, waar nu de halte van het Buiksloterveer is, toen ik ineens vliegtuigen hoorde overvliegen. Toen ik opkeek, zag ik bommen hangen. Gelukkig had mijn vader me eerder al duidelijk uitgelegd wat ik moest doen als er een bombardement was, dus ik wist dat ik in het Tolhuis moest schuilen. Samen met anderen ben ik in het halletje op de grond gaan liggen. Ik heb nog nooit zoveel biddende mensen gehoord als die dag, iedereen was doodsbang. Toen het bombardement voorbij was, liep ik snel richting ons huis. In de Van der Pekstraat zag ik dat het postkantoor helemaal was vernietigd, terwijl het juist een veelgebruikte schuilplek was. En op de Wingerdweg werd ik ineens door een politieagent een huis binnengetrokken. Wat bleek? Het bombardement was nog helemaal niet voorbij.”

Uw vader was veldwachter. Werkte hij in de oorlog voor de Duitsers?
“Officieel werkte hij voor de Duitsers, maar dat betekent niet dat hij ook alles volgens hun regels deed. We hadden bijvoorbeeld onderduikers in huis. Hij hielp ook mensen die naar het platteland waren gegaan om voedsel te halen. Dat mocht niet van de Duitsers. Als veldwachter moest mijn vader daarom controleren of mensen geen eten bij zich hadden. Tegen iedereen die passeerde, zei hij: ‘Alles wat langs mij komt, wordt in beslag genomen’. Als die mensen dan vroegen of ze wel een omweg mochten nemen, herhaalde hij alleen maar deze zin. Zo wisten zij dat ze beter een andere weg konden nemen, terwijl mijn vader in feite niets verkeerd deed. Dat vond ik zo slim van hem.”

Archieven: Verhalen

‘Als je de juiste leeftijd had, dan werd je in je kraag gegrepen’

Wij zijn Hassan, Demi, Ayoub en Raydion en we interviewden Wim Oostervink. Hij laat ons kennismaken met het lied over verraders en NSB’ers dat ze vroeger zongen. Wij vinden het eigenlijk best bijzonder om te bedenken dat mensen in zo’n gevaarlijke tijd zulke brutale liedjes durfden te zingen!

 

Heeft u wel eens ondergedoken?
“De Duitse soldaten voerden razzia’s uit in de buurt om jongens op te pakken die in Duitsland moesten gaan werken. Als je de juiste leeftijd had, dan werd je in je kraag gegrepen. Ik had gelukkig in ons huis een plekje ontdekt waar ik me kon verstoppen. Ik sliep onder het schuine dak, en achter mijn bed had ik een stuk van de houten plinten weggehaald zodat er een onderduikhol ontstond. Daar ging ik toen altijd zitten als er een razzia was. 

Ik herinner me een keer dat ik in de rij stond bij bakker Bommeldijk, op de hoek bij het Mosplein. Ik was zeventien, dus toen de Landwacht eraan kwam, was ik in groot gevaar. Zij kwamen jongens van mijn leeftijd ophalen om naar Duitsland te brengen. Toen zijn er een aantal moeders met hun rokken om mij heen gaan staan zodat de Landwacht me niet kon zien.”

Hoe heeft u de hongerwinter overleefd?
“Dat was voor een jongen in de groei nog lastig. Mijn vader deed zijn best om voor eten te zorgen,  maar dat lukte lang niet altijd. Het enige wat we vaak te eten hadden waren suikerbieten. Het probleem van suikerbieten is dat het veel looizuur bevat, en die stof wordt heel moeilijk afgebroken in het lichaam. Ik kreeg op een gegeven moment kraters en gaten in mijn benen. Maar onze buren waren wat ouder en konden nog  moeilijker aan eten komen. Wij moesten thuis de monden voeden van mij, mijn ouders, mijn twee broers en nog een zus, dus wij konden hen ook niet helpen. Die buren zijn uiteindelijk van de honger gestorven.”

Waarom denkt u dat Joodse mensen verraden werden in de oorlog?
“Mensen deden dat eigenlijk vooral omdat ze bang waren en op zo’n manier een wit voetje wilden halen bij de bezetters. Als je iemand verraden had kreeg je bijvoorbeeld voedselbonnen of andere voorrechten. We hadden een liedje voor diegenen die bij het Centraal Station krantjes stonden te verkopen namens de NSB. ‘Op de hoek van de straat, staat een NSB’er. Het is geen man, het is geen vrouw, maar een farizeeër. Met een hand voor zijn buik staat ‘ie daar te venten, hij verkoopt zijn vaderland voor zes losse centen.’ Dat lied herinner ik me nog goed!”

Archieven: Verhalen

‘Moet je je voorstellen, ik zat achter op de fiets helemaal vanuit Amsterdam over de Afsluitdijk naar Friesland!’

Wij zijn Bibi en Carla en wij interviewden Arnold Israël. Wij vinden het leuk dat uit het Joodse gezin Israël drie van de vier kinderen zijn geïnterviewd door kinderen van onze school. Voordat het hele gezin in Tuindorp Oostzaan kwam wonen, woonden zij aan de Topaasstraat in Amsterdam Zuid. Maar meneer Israël vond deze verhuizing niet zo ingrijpend. “Nee hoor, als kind speelde je gewoon door en vond je wel weer nieuwe vrienden”, vertelt hij. “Al zag je hier wel minder Duitse soldaten, dus dat speelde een stuk fijner.”

 

Hoe was de oorlog voor Joodse kinderen?
“In de zomer van 1942 werd de regel ingevoerd dat Joodse kinderen niet meer bij gewone kinderen op school mochten zitten. Dat was helemaal niet leuk voor ons want de Joodse school was wel drie kilometer lopen, helemaal bij het Mosplein. Nu viel dat voor mij wel mee, maar mijn jongere broertje en zusje hadden daar veel meer moeite mee. Soms verstopten we onze Jodenster zodat we met de bus naar school konden, maar dat moest dan wel heel stiekem gebeuren.”

Heeft u ook spannende dingen meegemaakt?
“Bijna alle Joodse kinderen moesten onderduiken om niet opgepakt te worden. Daarom ging ik in februari 1943 met de trein naar Limburg, allemaal in het geheim natuurlijk want het was heel gevaarlijk. Later moest ik ergens anders onderduiken, en nadat ik heel even in Amsterdam was geweest, werd ik op de fiets naar Friesland gebracht. Moet je je voorstellen, ik zat achter op de fiets helemaal vanuit Amsterdam over de Afsluitdijk naar Friesland! Toen vonden we het heel gewoon om zo’n eind te fietsen.

Gelukkig zat ik met mijn broertje ondergedoken, maar we misten de rest van ons gezin. Het gekke is dat het gewoon went. Toen ik in Friesland ondergedoken zat, kwamen er een keer Duitsers het huis binnen. Ik zat een boek te lezen en had natuurlijk eigenlijk moeten maken dat ik wegkwam, maar daarvoor was het te laat. Toen heb ik gewoon stilletjes door zitten lezen. De andere kinderen in dat gezin hadden gelukkig ook allemaal donker haar, dus de Duitsers konden in ieder geval niet aan mijn uiterlijk zien dat ik er niet bij hoorde.”

Hoe was het na de oorlog voor u?
“We hebben in Friesland wel even feestgevierd na de bevrijding, maar dat duurde niet lang. Het was ook niet echt een tijd om feest te vieren: mijn vader was er niet meer en heel veel mensen hadden iemand verloren. Het was natuurlijk wel heel fijn om mijn broertjes en zusjes na twee jaar weer te zien, en tegelijkertijd was het ook weer heel gewoon. Ik ging gewoon weer naar de Zonnewegschool, waar ik ook al op had gezeten aan het begin van de oorlog. Ik moest opnieuw in de vierde klas beginnen, dus ik was pas klaar met de basisschool toen ik 15 was.”

Lees ook het verhaal van de broer en zus van Meneer Israël; Ellen van Maagdenburg en Ronald Israël


Archieven: Verhalen

‘Het verzet had allemaal verstopplekken gemaakt in ons huis’

Carla Kaplan-Gobitz zat ondergedoken in haar eigen huis, samen met haar familie. Ze verloor haar vader, zussen en broer in de oorlog. “Je mocht natuurlijk nooit buiten spelen, want dan wisten andere mensen wie je was.”

Hoe kon u onderduiken in uw eigen huis?
“Het verzet had allemaal verstopplekken gemaakt in ons huis en dat werkte zo goed dat er steeds meer onderduikers bij kwamen. Sommigen van hen hadden eerst in een rioolbuis verstopt gezeten. Ik vond het onderduiken vreselijk. Iedereen was bang, en ik kon niet spelen. Je mocht niet de gordijnen open doen. Je moest heel stil zijn, want het moest net lijken alsof er niemand woonde in dat huis. Als we de trap opgingen, moesten we heel zachtjes lopen. En we woonden in een bocht in de Vegastraat. Dus als er een auto langs ons huis reed, dan moest hij afremmen in die bocht. Elke keer stond ons hart bijna stil. Als de auto zou stoppen, dan zou het alleen maar voor ons zijn, om ons uit huis te halen. Dan waren we verraden. Die angst was er altijd. Elke dag. Elke nacht. Een keer werd er bij ons aan de deur geklopt, rond Sinterklaastijd, maar niemand durfde open te doen. Toch is mijn moeder toen gaan kijken en ze kwam terug met een zak vol aardappelen, boerenkool en een varkensworst. Ondanks dat Joodse mensen eigenlijk geen varkensvlees eten, hebben we meteen alles opgegeten.”

Kende u NSB’ers?
“Na de oorlog ben ik verpleegster geworden en toen kreeg ik een collega: Liesje. Haar ouders waren heel fout geweest in de oorlog. Na de oorlog moesten ze naar een kamp omdat ze zulke nare dingen hadden gedaan. Liesje kon het leven niet meer aan. Op een gegeven moment is ze uit het raam gesprongen. Ze kon niet verdragen wat haar ouders hadden gedaan.”

Wat heeft u het meest gemist in de oorlog?
“Vrijheid. Om naar buiten te gaan. Om te spelen. Om met mensen te praten. Om je niet te moeten verstoppen. Vrijheid is heel belangrijk. Vrijheid om te zeggen wat je wilt, zonder te kwetsen. Om te zijn wie je wilt, zonder dat je het opdringt aan de ander. Het woord ‘vrijheid’ is heel belangrijk. En ik denk dat vrijheid nog altijd zo belangrijk is, omdat er niets is veranderd na die oorlog. Er is nog steeds zoveel onvrijheid in de hele wereld.”

Archieven: Verhalen

‘Onze vader had een regencape gemaakt om over onze kleren te dragen, zodat de ster niet op zou vallen’

Ronald Israël en zijn zus Ellen van Maagdenburg groeiden als kind op in een Joods gezin in Amsterdam-Noord. Ze vertelden ons hoe ze de oorlog overleefden door onder te duiken. Wij vinden het een heel gek idee dat Joodse kinderen hier in onze buurt zo onveilig waren.


Wat herinnert u zich van het begin van de oorlog?

Ellen: “Ik herinner me dat er een meisje op straat naar me toe kwam en zei: ‘Weet jij dat er een heleboel mensen worden opgehaald?’ Ik begreep dat ze zei: ‘gereformeerde mensen’, dat die werden pgehaald. Aan mijn oudste broer vroeg ik: ‘Wat zijn wij?’ Hij antwoordde: ‘Wij zijn Joods’. Dat zei mij toen niks. Het was denk ik voor het eerst dat ik dat hoorde.”
Ronald: “Ik herinner me ook dat we een Jodenster moesten dragen. Die verborgen we dan onder onze capes, die onze vader zelf had gemaakt. Zo kon de omgeving het niet zien. Samen liepen we elke dag 4 kilometer naar de joodse school, met onze capes aan.”

Hoe overleefde u de oorlog?
Ronald: “Op een gegeven moment besloten mijn ouders dat we niet in Amsterdam-Noord konden blijven wonen omdat het te gevaarlijk werd. We kregen valse namen: ik werd Ellen ter Beek en was zogenaamd geëvacueerd uit Arnhem en mijn broer heette Ronald Visser. Onze ouders hadden goede onderduikplekken voor ons geregeld.
Ellen: “Ik ben op vijf verschillende onderduikadressen geweest. Een keer was ik een nacht in Groningen en moest ik weer terug. Die mensen vonden het toch te eng om een Joods kind in huis te hebben en wilden mij daarom niet houden. Dat was voor mij een heel schokkende ervaring.”

Doken jullie allemaal onder?
Richard: “Mijn vader bleef in Amsterdam-Noord. Hij was actief in het verzet en werkte voor een illegale krant. Maar hij werd verraden en is toen doodgeschoten. Dat was heel traumatisch voor mij als kind. Ik heb er heel lang niet over kunnen praten. Ik zat bij mijn onderduikfamilie en kreeg dit nieuws te horen. Hoe ga je daar mee om?”

 

Lees ook het verhaal van broer Arnold Israël

Bekijk ook de video van dit interview

Archieven: Verhalen

‘We liepen altijd op klompen en hadden lange zwarte kousen met een rode naad van de sociale dienst.’

In een huis vol met instrumenten en schilderijen vertelt Evert van Voorst ons hoe hij de oorlog als jong jochie meemaakte. “Ik heb zelfs nog gebedeld om sneetjes brood”, zegt hij over de Hongerwinter, “vooral bij mensen van wie ik dacht dat ze wel iets konden missen.”

Hoe kwam u aan eten?
“Dat was heel moeilijk, want ons gezin was voor de oorlog al erg arm. Mijn vader overleed in 1937, toen ik vier jaar was. Hij had een hoofdwond gedept met een vieze kolenzak en had een ziekte waardoor zijn bloed bijna niet stolde, dus dit werd hem fataal. Toen stond mijn moeder er alleen voor. We kregen een uitkering van de overheid en dat kon je goed aan ons zien. We liepen altijd op klompen en hadden lange zwarte kousen met een rode naad van de sociale dienst. We kregen in de oorlog wel voedselbonnen, net als iedereen. Maar omdat we helemaal geen geld hadden, konden we in de Hongerwinter niet naar het platteland om voedsel te kopen.”

Wat deed u toen de Duitsers kwamen?
“Toen zat ik nog op de lagere school en voor ons veranderde er eigenlijk niet zo gek veel omdat we gewoon naar school konden blijven gaan. Het enige wat anders werd, is dat we van schoolgebouw moesten wisselen. Om kolen te besparen werden bijna alle leerlingen van de basisscholen in Tuindorp Oostzaan in één school ondergebracht. In de eerste jaren werd er door de Duitsers ook weinig veranderd. Ken je het Tuttifruttidorp bij de Pomonastraat? Daar waren toen nog geen huizen, maar er stond een Duits militair kamp waar ook Poolse krijgsgevangenen werkten. De mensen uit de buurt wenden daar eigenlijk snel aan.”

Heeft u mensen gekend die in het verzet zaten?
“Als kleine jongen krijg je daar niet veel van mee, maar ik wist wel dat de broers van mijn moeder in het verzet zaten. Mijn ooms gebruikten ons huis als onderduikadres en als uitvalsbasis om pakketjes op te halen.”

Archieven: Verhalen

‘Toen bleek wel dat ik genoeg te eten had, want de dokter zei dat ik daar te dik voor was’

Toen we Gerrie de Boer-Nietszman kwamen interviewen, stond de voordeur al open en lag de tafel vol met lekkers. Wij konden ons wel voorstellen dat mevrouw Nietszman bang was voor vliegtuigen, een angst die ze overhield aan de bombardementen. “Ik ben er nog steeds best wel bang voor”, vertelt ze. “Ik stap voor geen goud in zo’n ding.”

Hoe kwam u aan eten in de oorlog?
“Mijn vader werkte eerst bij Van Gend & Loos, een bedrijf dat spoorwegen aanlegde. Op een gegeven moment gingen de spoorwegen staken, dus toen had mijn vader geen werk meer. Toen kreeg hij gelukkig een baan als kok in de gaarkeuken bij het Zonneplein. Daardoor kon hij natuurlijk makkelijk aan eten komen.”

Hoe ging dat dan?
“Ik werd naar mijn vader gestuurd met een pannetje met een doek erover, want niemand mocht zien dat wij daar eten gingen halen. Het was eigenlijk pikken wat wij deden, het eten uit de gaarkeuken meenemen, maar mijn vader was daar heel nuchter over, ‘Mijn eigen gezin moet toch ook kunnen eten?’, zei hij dan altijd. Er werd een keer een controle gedaan door de dorpsdokter om te kijken of er kinderen waren die zo mager waren dat ze bij boerenfamilies zouden moeten worden ondergebracht. Toen bleek wel dat ik genoeg te eten had, want de dokter zei dat ik daar te dik voor was. Maar dat vond ik helemaal niet erg. Ik bleef veel liever thuis zodat ik buiten kon spelen met mijn vriendjes.”

Kende u ook aardige Duitsers?
“Ik weet nog dat we thuis helemaal niks hadden om de kachel mee op te stoken. Dus dan gingen we kooltjes zoeken op de dijk. Vaak deden we dan ook een wedstrijdje wie de meeste kogelscherven kon verzamelen. Op een dag kwam er een kolenschuit aanmeren en dat ging als een lopend vuurtje door het dorp. Iedereen stond op die schuit kolen te pakken, tot Duitse soldaten in de lucht schoten om de mensen weg te jagen. Mijn vriendinnetje en ik kwamen net aanlopen, toen een Duitse soldaat ons wenkte. ‘Ik ga niet naar hem toe hoor’, zei ik. Maar hij bleef wenken. We liepen naar hem toe en hij gaf ons een hele zak vol kolen. Er waren dus ook echt wel goede Duitse soldaten.”

Archieven: Verhalen

‘Mijn ouders hadden stiekem een radio die ze in de wasemmer verstopten. Daar legden ze dan mijn poepluiers op’

Wij zijn Jared, Ravi, Nino en Thijs en we hebben Jan Jansen geïnterviewd. Hij vertelde ons dat Tuindorp Oostzaan er vroeger heel anders uitzag, en dat er een vliegtuig neergekomen is precies op de plek waar nu het huis van Nino staat! Dat was wel even confronterend om te horen.

 

Wat weet u nog van de oorlog?
“Omdat ik pas in het eerste jaar van de oorlog geboren ben, kan ik me niet al te veel herinneren. Maar mijn ouders hebben me wel nog een boel verteld. Zo lag op het terrein rondom ons huis een kruidmagazijn dat continue door Duitse militairen bewaakt werd. Mijn ouders hadden daar niet veel last van, en als klein jongetje heb ik vaak bij soldaten op schoot gezeten.
Maar mijn ouders legden zich niet zomaar neer bij de situatie hoor. Ze hadden stiekem een radio die ze in de wasemmer verstopten. Daar legden ze dan mijn poepluiers op, zodat de Duitsers de radio niet zouden vinden.”

Hoe ging uw gezin om met de hongerwinter?
“Wij hadden gelukkig niet zo’n last van de hongerwinter; mijn vader was landbouwer dus die kon gemakkelijk aan eten komen. Ook hadden wij een flinke moestuin achter ons huis liggen waarop we wortels, aardappelen en andere soorten groenten verbouwden, en mijn moeder bakte altijd zelf brood van gemalen tarwe, melk en gist van de bakker. Vlees hadden we niet, maar dat had in de oorlog bijna niemand. 

Er kwamen regelmatig mensen langs die op hongertocht waren, die gingen dan de boeren langs om eten te kopen of te ruilen. Als er net geoogst was gaf mijn vader die mensen een schepje en zei: “Wat mij betreft mogen jullie heel de akker omploegen!”. Vaak blijft er na de oogst namelijk nog wat liggen, na een aardappeloogst bijvoorbeeld liggen er nog allemaal kleine aardappeltjes op de akker. Nou, die wilden die mensen wel! Ze gingen op pad met het schepje en kwamen soms met hele zakken kleine aardappeltjes bij ons vandaan.”

Hoe veranderde dat na de oorlog?
“Och, bij de bevrijding was het feest. Vliegtuigen dropten blikken met biscuitjes en chocoladerepen, grote vrachtschepen uit Zweden kwamen Zweeds wittebrood brengen. Dat zijn kleine vierkante boterhammetjes, en die aten we dan met boter en suiker. “Dit is nog lekkerder dan taart!”, zeiden de mensen dan. Nu moet je je voorstellen dat ik nog nooit zoiets als chocolade of Zweeds wittebrood geproefd had. Ik vond het ongelofelijk lekker! Dit is een van de eerste dingen die ik me zelf kan herinneren uit mijn leven.”

Contact


Heb je een vraag aan ons? Wilt u meedoen als verteller, als basisschool, of een bijdrage leveren door een interview te begeleiden? Neem contact op, we helpen graag verder.

Christine: +31 6 816 834 18

NL41 TRIO 0254 753892