Archieven: Verhalen

‘Na de oorlog gingen we als een gek reizen maken’

Op de vraag wat het mooiste is geweest aan de bevrijding, antwoordt Ineke Everts dat het zo fijn was dat ze weer overal naartoe kon gaan. ‘We hebben vijf jaar stilgestaan in de oorlog’, zegt ze, ‘en na de oorlog gingen we als een gek naar het buitenland, reizen maken.’ Aan de kinderen van de Michaëlschool in Leeuwarden vertelt ze haar oorlogsverhaal.

Ging u ook naar school in de oorlog?
‘We gingen naar school, maar vraag niet hoe. We werden door de hele stad rondgebracht, ik heb zelfs aan de Schoolstraat gezeten, achter de Harmonie. Op de middelbare school zat ik op de mms in de Kerkstraat. Ik moest ook naar de zogenoemde 7e klas want we hebben het hele bevrijdingsjaar geen school gehad. Toen begonnen de bombardementen op het vliegveld.’

Kon u ook spelen met vriendjes of vriendinnetjes?
‘Ik was 11 jaar toen de oorlog begon. We speelden wel, we rolschaatsten bijvoorbeeld over het asfalt bij de Troelstraweg naar de Spanjaardslaan. In de oorlog hadden we nog wel wat speelgoed, zoals schaatsen en rolschaatsen. En we hadden ook nog wat kleren. Gelukkig had onze vader een groothandel en had hij overal connecties, dus wij hadden nooit te weinig kleding. Ons jongere broertje groeide alleen overal uit. De jassen van ouders werden daarom door naaisters vermaakt. Na de oorlog heb ik nooit meer iets vermaakt.’

Hadden jullie onderduikers in huis?
‘Ja, we hadden een onderduiker. Hij heette Jan Kikkert en kwam van Terschelling. Hij was uit de trein gesprongen die op transport ging naar Drenthe. Twee jaar is hij bij ons gebleven. Bij ons thuis kwamen Oostenrijkers de boel onderzoeken. Een Oostenrijker vond het heel gezellig bij ons, zo’n fijn gezin, en ging daarom even achter de piano zitten. Intussen zat die onderduiker vlakbij hem, verscholen achter een luik onder de vloer. Gelukkig heeft Jan de oorlog overleefd.’

Archieven: Verhalen

‘Mijn vader was zo mager dat je al zijn ribben kon tellen’

Meneer Van der Ploeg woonde vroeger vlakbij het Abbingahiem in Leeuwarden, in een mooie bungalow die hij zelf had laten bouwen. In zijn appartement in Abbingahiem heeft hij nu een mooi schilderij hangen van het uitzicht van destijds. Hij is blij met het bezoek van de kinderen van de Michaëlschool in Leeuwarden en begint meteen verhalen te vertellen over de oorlog. Niet alleen over wat hij zelf heeft meegemaakt, maar ook interessante geschiedenisweetjes. Loek en Lillian hoeven daarom zelf bijna geen vragen te stellen.

Hoe oud was u toen de oorlog uitbrak?
‘Ik was 9 jaar oud toen ik echt wat begon te merken van de oorlog. Over ons huis vlogen vier Duitse gevechtsvliegtuigen om op de Leeuwarder vliegbasis te landen. Die kwamen uit Rotterdam, dat hadden ze plat gebombardeerd omdat Nederland zich niet wilde overgeven. Mijn zussen schrokken heel erg en waren bang. We woonden destijds in Berlikum, een dorp vlakbij Leeuwarden. Af en toe luisterden we naar de radio, dat moest stiekem omdat dat niet mocht van de Duitsers. En als de radio dan aan was, stond ik helemaal te trillen van opwinding, zo mooi vond ik dat. Ik had tot die tijd een mooie jeugd en werd enorm verwend door mijn vader. Ik mocht namelijk allerlei dieren houden, zoals konijnen, kippen en duiven. En we hadden een hond die mijn vader stiekem ‘Winston’ noemde, naar Winston Churchill.’

Hoe was het voor u en uw familie tijdens de oorlog?
‘Mijn ouders hoorden een beetje bij het verzet. Ze boden bijvoorbeeld onderdak aan mensen die niet naar de werkkampen in Duitsland wilden gaan. Die doken dan bij ons onder. De Duitsers hielden mijn ouders wel in de gaten. Op een dag kwamen ze mijn vader halen. Hij probeerde nog te vluchten, maar het was al te laat en ze namen hem mee. Mijn moeder zei tegen mij: ‘Nu ben jij vader’, en vanaf dat moment ging ik werken in onze winkel waar mijn ouders spullen als snoepjes, koeken en jam verkochten. Op vrijdag kreeg iedereen bonnetjes voor eten, bijvoorbeeld voor kaas, boter of snoep of iets dergelijks. Ik ging dan langs de klanten om deze bonnetjes te verzamelen. Daarna fietste ik naar Menaldum, een dorp verderop waar ik de bonnetjes kon inleveren en dan kreeg ik kaartjes terug waarop dan stond: 10 kilo boter, 5 kilo kaas. Die kaartjes waren dus heel waardevol. Ik stopte ze in mijn binnenzak die met een veiligheidsspeld vast zat. Vervolgens moest ik die kaarten naar de groothandel in Leeuwarden brengen, en zij bezorgden de boodschappen dan weer bij ons thuis. Ik was in die tijd pas 12 jaar oud.’

Wat heeft het meeste indruk op u gemaakt tijdens de oorlog?
‘Mijn moeder ging op een dag met een vriendin van haar op reis om mijn vader te halen die vast had gezeten. Ze kwamen aan in een boerenwagen met paarden ervoor. Zo arriveerden ze voor ons huis. Mijn vader was zo mager dat je al zijn ribben kon tellen. Hij zat onder de blauwe plekken omdat hij flink op zijn falie had gekregen. Toen heb ik mijn vader voor het eerst zien huilen, zo blij was hij dat hij weer thuis was. Van de vijf mannen die tegelijk met mijn vader waren opgepakt, kwamen er maar drie terug. Maar zelfs nadat mijn vader was opgepakt, hebben mijn ouders mensen in ons huis laten onderduiken.’

    

Archieven: Verhalen

‘Ik dacht: ik ga niet kruipen voor die snoepjes van Zwarte Piet’

Justus en Raul van het St. Ignatiusgymnasium lopen mee naar de werkkamer van Lee Thio. Als hij hun vertelt dat hij 28 jaar aardrijkskundeleraar is geweest, begrijpen ze meteen waarom er zoveel mooie kaarten aan de muur hangen en er zoveel atlassen en boeken in de kast staan. Aan de grote werktafel van Lee Thio stellen ze hun vragen over zijn afkomst en ervaringen met het kolonialisme.

U bent geboren in Indië, waar kwamen uw ouders vandaan?
‘Ik ben kind van een Chinese vader en een Nederlandse moeder. Mijn vader is in Indië geboren en mocht als oudste zoon van elf kinderen naar Nederland om pedagogiek te studeren. Hij woonde in de Nieuwmarktbuurt waar hij mijn moeder leerde kennen. Ze trouwden en na de geboorte van mijn oudste broer zijn ze naar Indië verhuisd. Ik ben in Pekalongan, aan de noordkust van Midden-Java, geboren. Langs ons huis liep de Postweg, aangelegd door Daendels van West- naar Oost-Java. Kolonialisme wordt altijd goed gepraat met de smoes dat er zoveel voor de Javanen gedaan werd: wegen aanleggen, scholen en ziekenhuizen bouwen, zorgen voor werkgelegenheid en natuurlijk de missie en de zending die het Christendom brachten, een godsdienst die veel “hoogstaander” is dan de natuurgodsdiensten van de inlandse bevolking. Die Postweg was er in werkelijkheid natuurlijk om de grote bulk aan goederen die de Nederlanders verwierven naar Batavia te brengen en vandaar naar Nederland.

Kunt u iets over uw jeugd vertellen?
‘Ik woonde tot mijn kleutertijd in Pekalongan en was me er niet van bewust dat mijn ouders, beide onderwijzer, niet tot de onderklasse van de samenleving behoorden. Ze stonden in redelijk hoog aanzien en hadden bedienden in huis. Mijn vader werd overgeplaatst naar Palembang op Sumatra. Daar ging ik naar de kleuterschool bij juffrouw Prullie. Een school voor Hollandse kinderen was het. Na een maand deed ik het in de klas in mijn broek en weigerde nog langer naar school te gaan. In Palembang werd Sinterklaas gevierd. Sint en Piet kwamen, op de bekende manier uitgedost en in de hitte, aangevaren op een sampang. In een zaaltje zat ik bij mijn moeder op schoot. Ineens begonnen de Zwarte Pieten snoepjes rond te strooien. Ik weet nog dat ik dacht: “Ik ga niet rondkruipen voor die snoepjes”. Die instelling heb ik mijn hele leven volgehouden. Overigens kropen de kinderen van die toch al rijke kolonialen om mij heen wel rond om snoep te verzamelen. Rupsje Nooitgenoeg…’

Vond u het niet raar dat uw ouders zo veel huisbedienden hadden?
‘Tot ik in 1947 naar Nederland kwam, wist ik niet beter dan dat dat zo hoorde. Die bedienden, baboe en jongos, illustreren wel dat de koloniaal misbruik maakte van het feit dat Javanen een traditioneel levend volk waren. Wij zijn een westers volk. Dat betekent dat je er alles aan moet doen om in het leven hogerop te komen. Ouders zijn er trots op als hun kinderen het verder hebben gebracht dan zijzelf. Bij volken die traditioneel leven geldt: “Wat vader doet is altijd goed”. Doe je iets anders of beter dan pa, dan beledig je de man. In de praktijk betekent dat, dat een bediende tevreden is met het hoogst noodzakelijke. Mijn vader wist dat een baboe van 12 gulden in de maand net rond kon komen. Dat kregen ze dan ook. Mijn moeder gaf wel eens meer. Dat moest ze echter niet doen, want de baboe spaarde dat niet op of kocht niet iets extra. Van dat extraatje bleef ze een paar dagen thuis en hadden wij die dagen dus geen baboe. Het lemma van de koloniaal was daarom: geef ze nooit te veel, want dan werken ze niet! Daar worden wij beter van. Van dit soort gedrag naar de inlanders toe zijn nog legio andere voorbeelden. Met als gevolg: vernedering, belediging, uitbuiting, onfatsoen enzovoort. Overigens, ik gebruik altijd de term wingewest in plaats van kolonie. Kolonie kan ook ‘meeuwenkolonie’ of ‘vakantiekolonie’ betekenen. Daar gaat het er wél gezellig aan toe.’

               

Archieven: Verhalen

‘Opeens voelde ik een harde duw in mijn rug en toen was het voorbij’

Yassir, Jens, Kasper en Ties van basisschool De Hasselbraam bellen aan op de vijfde verdieping van Residentie Wilgenhof. Ria Hoens (tien jaar toen de oorlog begon) doet vrolijk de deur van haar gezellige appartement open. Aan de muur hangen foto’s van de familie. Trots laat ze nog wat foto’s en filmpjes van de (achter)kleinkinderen zien. Op tafel staat een mooi, zelf geschikt bloemstuk. Samen maken ze de tafel leeg, zodat er ruimte is voor limonade en koekjes. De kinderen willen als eerste weten over eten in oorlogstijd.

Had u genoeg te eten in de oorlog?
‘Ik had geluk, we hadden in de oorlog altijd genoeg te eten. Mijn vader was meubelmaker en vlak voor de oorlog had hij veel hout ingeslagen. Alsof ie het aan voelde komen. Als dochters van boeren of fabrikanten gingen trouwen, kwamen ze bij mijn vader voor meubels. In ruil daarvoor kreeg hij van de boeren melk en eieren en van de fabrikanten stof om kleren van te maken. Ook had mijn vader, omdat hij machines had, een koffiemolen gemaakt in de oorlog. De boeren kwamen dan bij ons gebrande tarwe malen. Daar werd dan koffie van gezet, surrogaatkoffie. Mensen hielpen elkaar allemaal vroeger. Iedereen zat in hetzelfde schuitje. Mensen die in gevaar waren, werden op zolders of in kelders verborgen en kregen stiekem te eten. Een klasgenootje uit de Rochusstraat vertelde me dat zij thuis boven joden hadden zitten. Dat mocht niemand weten, want dan werden ze opgepakt. Wij hadden mensen die vanuit Tiel moesten evacueren in huis. Een gezin met twee zoontjes sliepen boven op stro met een laken eroverheen, want bedden hadden we niet voor ze. Ze waren zo ontzettend bang. Van angst plasten de jongetjes in bed. Het lekte door het plafond heen in onze huiskamer.’

Heeft u  ook vrienden verloren?
‘Eén klasgenootje is omgekomen bij de bombardementen op 19 september, de dag na de bevrijding. Iedereen was blij dat we bevrijd waren en vierde feest. ’s Avonds verschenen er vliegtuigen van de Duitse Luftwaffe boven de stad. Ze bombardeerden onder andere de Aalsterweg, de Stratumsedijk en de Rechtestraat, de doorgangsroutes van de Engelsen. Sommige mensen vluchtten, anderen verscholen zich in de schuilkelder. Eén verdwaalde bom kwam op een schuilkelder aan de Biesterweg terecht. Het was geen echte schuilkelder, maar een soort loopgraaf die de bewoners zelf hadden gegraven. Het uitgegraven zand was nog niet weggekruid en lag naast de rand. Door de luchtdruk van de bom is het in de ingang van de schuilkelder terechtgekomen. Alle mensen zijn toen gestikt. Ook mijn klasgenootje. Het maakte veel indruk op me.
Wij zaten toen ook in de schuilkelder, die mijn vader halverwege de tuin had gemaakt. We zaten dicht tegen elkaar aan. Het was heel beangstigend. Opeens voelde ik een harde duw in mijn rug en toen was het voorbij. De volgende dag zagen we allemaal blindgangers, niet-ontplofte bommen. Eentje lag bij ons onder de heg. Die hadden we gevoeld toen we in de schuilkelder zaten. Gelukkig was hij niet ontploft, anders waren we allemaal begraven geweest.
Ik was in die tijd veertien en zie nog voor me hoe de Engelsen op bevrijdingsdag vanuit de stad over de Geldropseweg marcheerden. Duitse soldaten schoten bij de Burcht. Ik deed snel de voordeur open. “Kom maar binnen,” riep ik tegen de Engelse soldaten. Maar ze waren bang dat ik hen in de val wilde lokken, dat er Duitsers binnen zaten die mij als kind stuurden om hen binnen te halen.’

Wat gebeurde er na de 19e september met jullie?
‘We kregen van de luchtbescherming de opdracht te evacueren. Samen met mijn vader, mijn zwangere moeder en mijn vijf broertjes en zusjes ben ik naar Waalre gelopen. Daar, in het parochiehuis, stonden veldbedden klaar. Op de Willibrorduslaan kwam mijn vader een kennis tegen. “Komen jullie maar met mij mee,” zei hij. De man maakte één slaapkamer voor ons leeg. Daar mochten wij, op stro, slapen. Omdat mijn moeder in verwachting was, mocht zij bij de vrouw des huizes liggen met ook mijn jongste zusje, in een hekjesbedje. De kennis kwam bij ons liggen. De wc was buiten, daar durfden we niet naar toe. Dus stond er een emmer op de gang. We moesten van angst zoveel plassen dat de emmer al snel overliep.’

                     

Archieven: Verhalen

‘We dachten aan vuurwerk, maar toen brak de hel los’

Zonlicht valt door de grote ramen binnen bij Peter Buddemeijer. Op tafel liggen boeken over Eindhoven in oorlogstijd, waarvan een door hem geschreven. De oud-schoolmeester vertelt, soms met een traan. Door een hersenbloeding stromen die snel, maar dat is niet erg. Tranen horen bij zijn verhaal. Brice, Lucas, Tobias en Niels van basisschool De Hasselbraam leren ervan; over de oorlog, maar ook over hoe je kwetsbaar en sterk tegelijk kunt zijn.

Wanneer zag u voor het eerst Duitse soldaten?
‘Op weg naar school. Ik liep altijd heel snel, omdat mijn moeder bang was dat het luchtalarm af zou gaan. Dat gebeurde weleens onder schooltijd. Dan kropen we – met de meester, een frater – onder de banken. Soms moest ik erom lachen, maar vaker huilen. Ook hoorde ik kinderen om hun moeder roepen…

Ik was altijd bang Duitse soldaten tegen te komen, en dat gebeurde helaas vaak. Ze patrouilleerden op straat en hielden alles in de gaten. Ze hadden korte, zwarte laarzen, met een soort hoefijzer eronder. Het geluid daarvan op de keien vond ik heel angstig. Dan ging ik snel aan de overkant lopen; rook ik ook niet die stinkende uniformen. Op een dag kwamen ze met een vrachtwagen de straat in. Ze belden overal aan of stootten met de kolf van hun geweer de deur open. Ook bij ons stormden ze twee aan twee het huis binnen, vroegen niets, zeiden niets, keken rond of er koper in huis was, en dat namen ze mee. De koperen borden in onze gang rukten ze zo van de muur. In Duitsland werden daar kogels van gemaakt.’

Wat weet u nog van het Sinterklaasbombardement in 1942?
‘Sinterklaas werd toen op 6 december gevierd. De tafel was mooi gedekt, er waren cadeautjes, eentje voor ons gezamenlijk; een toverlantaarn! Mijn broertje en ik brachten die dag met onze vader bloemen aan bomma, zijn moeder, die in de Hoogstraat woonde. Mijn moeder bleef met mijn babyzusje thuis. We moesten wachten bij de spoorwegovergang, het was heel druk, toen opeens de hel losbrak. Honderden vliegtuigen, allemaal Engelsen, vlogen over. Ze kwamen Philips bombarderen met fosforbommen.

We schrokken enorm. Mijn vader liet zijn fiets vallen en wij de bloempotten. Het begon overal te branden. We zijn een dokterspraktijk vlakbij ingevlucht; mensen hadden de deur daar ingetrapt. Eenmaal binnen begon de voordeur te branden. Door een kapotgeslagen ruit zijn we de tuin ingegaan. Nog steeds was er overal vuur. Mijn vader heeft snel mijn broertje en mij over de schutting getild en zo laten vallen. Hij is er zelf overheen geklommen. Een tweede golf bommen kwam toen wij net weer buiten stonden.

Toen het voorbij was, zijn we naar huis gelopen. Onderweg zag ik verschrikkelijke dingen. Duitse soldaten die van de Philipstoren werden afgeblazen, dode mensen, overal brandweer en politie. In de Harmoniestraat stond geen huis meer overeind. Thuis waren alle ruiten kapot en de voordeur was door de luchtdruk van de bommen uit het slot geblazen. We konden mijn moeder en zusje niet vinden. Ik was heel bang. Gelukkig zaten ze bij de buren. Verder was het huis niet beschadigd en konden we er nog blijven wonen. De toverlantaarn hebben we alleen niet meer kunnen vinden.’

Wat herinnert u zich nog van de Bevrijding?
‘19 september begon als de mooiste dag van mijn leven. Bij de hoek Boschdijk en Boonstraat kwamen allemaal militairen op tanks en andere voertuigen langs. Ik heb daar de hele dag gezeten. We bedelden met de paar woordjes Engels die we kenden: please, biscuits, chocolat en cigarettes for dad. Het paste niet meer in mijn zakken, dus stopte ik al het lekkers in mijn blouse. Als die vol was, rende ik naar huis, gooide alles op het aanrecht en rende weer terug.

’s Avonds zagen we allemaal lichtkogels boven de stad. We dachten dat het vuurwerk was, maar toen brak de hel los. Meer schrik heb ik nooit gehad in mijn leven. Bij ons in de straat stonden kleine tankauto’s met grote voorraden benzine voor de Engelsen. We waren heel erg bang dat er een bom op onze straat zou vallen, want dan zou de hele boel de lucht in gaan. Gelukkig is dat niet gebeurd.

Omdat we bang waren voor een tweede bombardement van de Duitsers, zijn we de volgende dag gevlucht naar ‘Wolre’ (Waalre) op paard en wagen van de schillenboer uit de straat. Met zo’n twaalf mensen gingen we langs de boerderijen om te vragen of we in de veestal mochten slapen. Vee was er niet veel meer dus die mensen hadden vast wel een lege stal, dachten we. En dat was ook zo. We kregen onderdak. Als kind vonden we dat heel interessant, het was een soort kamperen. Het tweede bombardement is er niet gekomen.

Na de oorlog hoorden we trouwens pas waarom de deur op zolder opeens op slot zat. Mijn ouders hadden ons wijs gemaakt dat daar zwarte pieten zaten; we geloofden toen nog in Sinterklaas. We hoorden ze ook echt stommelen. Later hoorden we dat het onderduikers waren. Ze hebben daar weken of maanden gezeten, terwijl mijn ouders voor hen zorgden. Op onderduikers verbergen stond de doodstraf. Het werd te eng voor mijn moeder en ze zijn toen door mijn vader op een nacht naar Duizel gebracht. Na de oorlog heb ik ze een keer ontmoet, de familie Godschalk, toen ze ons kwamen bedanken.’

       

Archieven: Verhalen

‘Mijn broer is gemarteld, maar hij zweeg’

Residentie Wilgenhof is net een dorp; er is een café en een winkel. De aardige mevrouw bij de receptie wijst Mijntje, Saar, Finn en Mara van De Hasselbraam de weg: bij de kapper rechtsaf en dan met de lift. Daar woont Nel Glabeek, die acht was toen de oorlog begon. Ze vertelt veel over zichzelf. Over hoe ondeugend ze vroeger was, hoe ze een keer haar lange haren stiekem af liet knippen en ook hoe ze haar man heeft leren kennen. En dan is het tijd voor de vragen over de oorlog.

Had u genoeg te eten in de oorlog?
‘Ik kwam nooit iets te kort. We hadden zelf een levensmiddelenwinkel en verkochten alles behalve kleding en schoenen. Mijn moeder en oudste broer werkten in de zaak, terwijl mijn vader rondging met de melkkar, die getrokken werd door een hond. Elke zondag moesten we thuisblijven om te helpen met het bonnen plakken. Al het eten was in de oorlog namelijk op de bon.
Bij bombardementen braken de winkelruiten. De Duitsers haalden dan alles uit de winkel en namen het gewoon mee. Nou, dat deden ze niet allemaal hoor. Er waren er ook die netjes betaalden. Er was in die tijd alleen bijna geen glas te krijgen. Mensen uit de buurt kwamen helpen om de ruiten dicht te maken met hout, dat mijn moeder had bewaard.’

Wat deed u als er een luchtalarm kwam?
‘Dan moesten we, als we op school zaten – op het Trudoplein – snel naar huis. We hadden een schuilkelder in de buurt, maar mijn moeder bleef zo lang mogelijk thuis. Daar gingen we met z’n allen onder de trap, onder een deken. We waren heel bang en huilden allemaal. Als het echt niet anders kon, gingen we naar de schuilkelder. Dat was verschrikkelijk. We moesten dan de schuur uit en oversteken, over een hele rij Duitsers, die naast de weg lagen, heen stappen, over een open veld lopen en dan dus die schuilkelder in.
Ik herinner me het bombardement op de Philipsfabrieken. Mijn moeder zorgde dat wij er niets van zagen. Ze trok ons direct naar binnen, onder de trap dus. Maar toen we daarna buiten liepen, zag ik een man vanuit de fabriek aan komen lopen waarvan de vellen los aan zijn gezicht en lijf hingen. Dat was heel erg eng. Ik kon het heel lang niet vergeten; al die mensen die je over straat zag lopen.
Wat ook heel erg was, was toen ze de Joodse mensen, die bij ons op zolder zaten, oppakten. Wij wisten als kind niet dat ze er zaten. Ik heb ze wel eens gezien, maar als ik er tegen mijn moeder over begon, kreeg ik een draai om mijn oren. Ze zijn dus ontdekt en allemaal meegenomen. Mijn moeder hebben ze niet opgepakt, maar mijn broer wel. Hij is geslagen en gemarteld. Na twee weken was hij weer thuis. Hij had overal bulten en knobbels zitten. Ze wilden hem laten praten maar hij zweeg.’

Wat weet u nog van de bevrijding?
‘Dat we vlaggen maakten van alles wat we maar hadden; stukken lakens, gekleurde handdoeken. Het was een groot feest en we waren heel blij. Op de tweede bevrijdingsdag, 19 september, liep ik met een vriendinnetje achter de optocht aan door de stad. De NSB’ers werden opgehaald en vrouwen die met Duitsers waren omgegaan werden kaalgeschoren. We liepen allemaal in die lange optocht toen er plotseling een luchtalarm klonk. We moesten gauw dekking zoeken en werden voor onze veiligheid een groot huis aan de Stratumsedijk ingeduwd. Daar was het zo druk met schuilende mensen dat ik met mijn vriendinnetje over de schutting van de tuin klom om te ontsnappen. De Engelse en Amerikaanse soldaten zagen ons weglopen en brachten ons met een bakfiets naar een school in Tongelre waar we onder de tafels moesten gaan liggen voor het geval er bommen vielen. Ik verstopte me onder een schoolbank en kreeg daar een grote scherf in mijn knie.’

               

Archieven: Verhalen

‘We lagen in de greppels tot het bombardement voorbij was’

De 93-jarige Mimi Dijkman neemt Laura, Noë, Ayse en Bodil van De Hasselbraam bij binnenkomst meteen mee naar de serre om te kijken of ‘papi’ al wakker is. Meneer Dijkman heeft Parkinson en zijn bed staat daar. Tijdens het interview luistert hij mee; veel van de verhalen heeft ook hij nog nooit gehoord. Echt nare dingen heeft ze niet meegemaakt, vertelt ze vooraf.

Wat aten jullie in de oorlog?
‘Ik heb helemaal geen honger gehad in de oorlog. Mijn moeder ging op de fiets naar de boeren voor melk, boter en eieren. En mijn vader was portier bij het Philips Ontspanningsgebouw, het POC, dat nu niet meer bestaat. Voor haar gasten had Philips altijd wel te eten. Als er ’s avonds wat over was, mocht mijn vader dat meenemen. Ik heb dus altijd goed gegeten. En ik heb niet veel nare dingen meegemaakt. Ik was veertien toen de oorlog uitbrak, een leeftijd waarop je natuurlijk leuke dingen wil doen. Ik heb fijne herinneringen aan het pingpongen – na de oorlog ben ik nog driedubbel pingpongkampioen geworden – en bijvoorbeeld aan het treintje met steenkolen dat vroeger aan het eind van de Willem de Zwijgerstraat tussen België en Nederland reed. De conducteurs waren heel aardig. Ze toeterden als ze aankwamen. Dan renden we met een heleboel mensen naar die trein en schepten we een emmertje vol. Zo aardig was dat.’

Heeft u ook familieleden verloren?
‘Nee. Wel moest mijn vier jaar oudere broer, die dus al achttien was, werken in Duitsland. Alle jonge mannen in Duitsland waren aan het vechten dus ze hadden daar niet genoeg mensen om in de fabrieken te werken. Daarom moesten mannen uit Nederland daarheen. Mijn broer werd opgeroepen voor deze Arbeitseinsatz, om te gaan werken in Erfurht. Dat vonden we niet leuk; we hoorden daar de meest vervelende dingen over. Op een avond, of misschien was het een nacht, werd er aangebeld. Mijn moeder deed open. “Uw zoon is niet in Erfurht aangekomen,” werd er gezegd. “Daar begrijp ik niets van,” zei mijn moeder, “ik heb hier toch echt een brief dat ie erheen is”. Toen zijn ze gelukkig weer weggegaan. Mijn broer sliep namelijk iedere nacht op zolder bij mijn tante, die naast ons woonde, totdat de oorlog voorbij was. Ondergedoken voor de Arbeitseinsatz. Overdag was ie thuis bij ons, maar met vrienden op stap gaan, was er toen voor hem niet bij omdat dat te gevaarlijk was. Dat was natuurlijk niet leuk voor zo’n jonge jongen.’

Heeft u een bombardement meegemaakt?
‘Jazeker. Op een gegeven moment waren we bevrijd. We renden allemaal naar de Hoogstraat waar de tanks met militairen aankwamen. Wij renden en renden en zwaaiden. Maar zij gebaarden dat we weg moesten gaan. We snapten er niks van; wij zijn zo blij dat jullie komen en dan staan jullie zo te doen! Maar ‘s avonds begrepen we het wel, want toen kwam het bombardement. We zaten in de keuken en mijn vader vertrouwde het al niet. Aan het eind van de straat, voorbij de spoorlijn, waren geen huizen, alleen bosjes met greppeltjes. Omdat ze daar niet gingen bombarderen, dachten we, zijn we daar met z’n allen in de greppels gaan liggen tot het bombardement was afgelopen. We waren vreselijk bang. Gelukkig was bij ons thuis alleen het raam stuk, maar de dichtbij gelegen Gestelsestraat was helemaal gebombardeerd. Daar heb ik nog een vriendinnetje verloren.
Later toen we werden bevrijd door de Engelsen zetten de militairen hun auto’s neer voor ons huis. Wij woonden op een hoek; dat was een handige plek. Mijn moeder had zo’n medelijden met die jongens die in die auto’s moesten slapen. “Kom maar bij ons op zolder liggen,” zei ze. En dus sliepen die soldaatjes bij ons. We hebben nog met ze gedanst bij de familie Van Rooij, waar ze ook erg welkom waren. Dat was wel heel erg leuk. Ik weet nog dat ik een sigaretje kreeg aangeboden. Ik proefde en zei: “Beh, wat vies is dat!” Toen zeiden ze: “De tweede is lekkerder, hoor.” Maar ik nam geen tweede en ik heb nooit meer gerookt.’

Archieven: Verhalen

‘De paaseieren bleken bommen te zijn’

Bij stadsopvang ‘Ons Thuis’ worden Juliette, Ruby, Elles en Sonja van basisschool De Hasselbraam warm ontvangen door eigenares Tanja. Binnen, in huiselijke sfeer, ontmoeten ze Miep Kerssemakers, die acht was toen de oorlog uitbrak. Na een keuze uit appelsap, sinaasappelsap of dubbel fris kijken de kinderen op hun spiekbriefjes welke vragen ze ook alweer willen stellen.

 Wat is u meest bijgebleven herinnering aan de oorlog?
‘Rond de tijd dat de oorlog begon trouwde mijn vaders broer in België. Mijn vader kwam die dag heel laat thuis. Ik was pas acht en lag al in bed. Ik hoorde mijn moeder tegen mijn vader zeggen: “Wat nu?” en “Bel ze maar op dat je later komt”. Mijn vader vertrok daarna direct. We voelden allemaal de dreiging, maar wisten niet dat het zo dichtbij was. Pas na een maand kregen we een seintje van mijn vader. Al die tijd wisten we niet waar hij was en hoe het met hem ging. Dit heb ik als een angstige tijd ervaren. Ik woonde destijds op de Le Sage ten Broeklaan. Vanuit mijn voordeur keek ik zo op de Stratumsedijk met haar winkels en bovenhuizen. Op een dag, tijdens de oorlog, keek ik naar buiten en zag ik Joodse mensen uit de bovenhuizen komen. Achter hen liepen mensen met geweren. De Joden droegen allemaal een ster en hielden hun handen achter hun hoofd. Dit beeld heeft op mij als kind ontzettend veel indruk gemaakt. Ik zag dat ze niet mee wilden, maar ze moesten, anders kregen ze een por in hun rug. Dit riep heel veel bij mij op. Ik heb bovendien nooit geweten dat die mensen daar al die tijd recht tegenover ons ondergedoken zaten. Ze kwamen nooit buiten. Dat was te gevaarlijk.’

Heeft u het Sinterklaasbombardement meegemaakt?
‘Op de dag van het Sinterklaasbombardement had ik met een vriendinnetje afgesproken. Zij woonde pal achter ons en ik zou komen kijken wat zij voor Sinterklaas had gekregen. Ik was de straat nog niet uit of ik hoorde een vliegtuig. Toen ik keek zag ik dat er van alles uit het vliegtuig werd gegooid. Ik dacht dat het paaseieren waren maar ben toch snel naar huis gerend. Nog geen half uur later zat het hele huis vol met vluchtelingen. De paaseieren bleken bommen te zijn. We hebben een hele tijd geschuild in ons huis. Een schuilkelder hadden we niet. Als het te gevaarlijk werd, schuilden we in het toilet.’

Hoe was de bevrijding voor u?
‘De bevrijders kwamen via de Aalsterweg door de Stratumsedijk, langs ons huis. De hele straat was vol mensen en we zaten in ons voortuintje op de tuinbank te wachten. Na de bevrijding was het echter nog niet helemaal veilig. Er vonden bijvoorbeeld nog verschillende bombardementen plaats. ‘s Avonds werden er twee mitrailleurs in onze voortuin gezet. Eentje richting de Leenderweg, de ander richting de Aalsterweg. Wij moesten ons huis uit. Die middag waren mijn oom en tante op bezoek geweest. Mijn oom was een hele vlotte man en had op de Leenderheide een schuur opgeknapt waar hij en mijn tante woonden. We hebben zes weken bij hen daar gewoond. Voor mij als kind was dat, omdat ik er ook zo heerlijk kon spelen, een hele leuke tijd.’

Heeft u ook een grappige herinnering aan de oorlog?
‘Op de Stratumsedijk was destijds een overdekt zwembad van het sportfonds. Duitse soldaten zwommen hier elke ochtend. Ze liepen dan in heel precieze pas langs, anders kregen ze op hun kop. Verder hadden ze altijd een handdoekje onder hun arm en zongen allemaal uit volle borst. Er was veel te zeggen over de Duitsers maar zingen konden ze wel! Als ze terugkwamen van het zwemmen zongen ze zelfs nog veel harder. Mijn ouders sliepen aan de voorkant van het huis en konden dat in de ochtend altijd goed horen.’

           

 

Archieven: Verhalen

‘Ik heb nu ook een handtekening van Tom Hanks in het boekje’

De negentigjarige Lies Vogels-Staal woonde tijdens de oorlog in de kazerne aan de Tuinstraat recht tegenover de school van Nena, Nora, Jules en Igor. Elke dag lopen de leerlingen op weg naar De Hasselbraam langs het betreffende huis. Sinds het gesprek weten ze wat daar in de Tweede Wereldoorlog is gebeurd.

Wat weet u nog van het begin van de oorlog?
‘Dat mijn vader, brigadecommandant bij de marechaussee, een dag voor het begin van de oorlog naar Engeland ging. Een dag later, op 10 mei 1940, kwamen de Duitsers over de Jorislaan binnengemarcheerd. Ze bezetten de kazerne aan de Tuinstraat waar de zojuist vertrokken marechaussees woonden. Wij – mijn ouders, twee broers, drie zusjes en ik – woonden daar in een huisje ernaast.
Eenmaal terug schoten de (dronken) Duitse soldaten op de marechaussees. Het luchtalarm ging af en vanaf mijn slaapkamer kon ik alles zien. Het was heel beangstigend. Marechaussees raakten gewond. Een van hen lag bij ons op de divan. Toen eind van het jaar het bericht kwam dat mijn vader in Engeland was, moesten we het huis uit. Mijn moeder wilde niet naar het witte dorp verhuizen, omdat daar ook heel veel Duitsers huizen hadden ingenomen, en ze niet tussen de Duitsers wilde wonen. We zijn toen naar de Treurenburgstraat verhuisd.’

Wat raakte u het meest in de oorlog?
‘Veel dingen. Maar vooral het verdriet dat mijn vader niet bij ons was. We zagen hem pas weer na vier en een half jaar. Je had geen contact, zoals nu. We kregen alleen af en toe via het Rode Kruis een bericht van 25 woorden. Brieven schrijven kon wel, maar die waren maanden onderweg, omdat ze via neutrale landen als Zwitserland, Portugal of Zweden werden gestuurd. Ook schreef hij dan in bedekte termen. De Duitsers maakten namelijk alle brieven open en wat hen niet beviel werd gecensureerd. We wisten dus eigenlijk niets van hem in die tijd. Hij schreef vanuit elke plaats waar hij verbleef een ansichtkaart naar ieder kind. Die kaarten hebben we na de oorlog nog allemaal ontvangen. Zo heb ik de hele route waar hij was geweest kunnen nagaan. Ook schreef hij elke dag in een dagboek; dat heb ik later gelezen, omdat ik me afvroeg hoe het voor hem is geweest. Hij liet zes kinderen en een vrouw achter waarvan hij niets meer hoorde. Via via hoorde hij dat we de kazerne uit moesten en verhuisd zijn maar hij wist niet eens waar naartoe!
Wij gingen ondertussen door. Er was heel weinig. We maakten met alle kinderen bij één klein lampje in de woonkeuken ons huiswerk. Verder was alles helemaal verduisterd want er mocht geen licht van binnen naar buiten komen. Buiten was alles pikdonker. Als je al een keer ergens naartoe moest, liepen we achter elkaar en hield de voorste een fosforspeldje op; dat gaf een lichtpuntje.’

Heeft u ook iets dat u kan laten zien van de oorlog?
‘Ik heb handtekeningen van bevrijders opgehaald. Van de parachutisten die op 17 september in Son zijn geland. Van Engelse soldaten die op 18 september binnentrokken. Dat verzamelen was heel gewoon; dat deden alle grieten van een jaar of vijftien, zestien. Die handtekeningen heb ik altijd bewaard. Op een gegeven moment had mijn schoonzoon een restaurant hier in Eindhoven. Daar kwamen ieder jaar twee van die vroegere parachutisten. Eentje had zijn been verloren in Bastogne. Mijn schoonzoon belde mij een keer toen ze er waren. Ik pakte mijn boekje met handtekeningen uit de kast en ben naar ze toe gegaan. Een van die twee Amerikanen zag al bladerend in dat boekje diverse handtekeningen van mannen waarmee ze samen hadden gediend. Elk jaar als ze naar Eindhoven kwamen voor het Bevrijdingsfeest vroegen ze of ik een keer naar Amerika wilde komen, naar een reünie van die parachutisten. Die kwamen altijd nog bij elkaar, na al die jaren. Dat heb ik gedaan. Daar ontmoette ik de mensen die in dit boekje hun handtekening hebben gezet. De mannen hadden een hele goede band met elkaar, een broederband. Daar is door filmregisseur Steven Spielberg met acteur Tom Hanks in Amerika een televisieserie – ‘Band of Brothers’ –  over gemaakt. Tijdens de reünie waar ik bij was, stapte Toms Hanks binnen. Dat was heel erg leuk. Ik heb met hem gesproken en ook een handtekening gekregen. Dat was dus de leuke kant van de oorlog: dit boekje!’

             

 

 

Archieven: Verhalen

‘Doef, doef, doef, knetterdeknetter hoorden we om ons heen’

Luc, Viktor en Lotte van De Hasselbraam worden bij Inge van den Broek hartelijk ontvangen met limonade en een tafel vol koekjes en fruit. Zij woonde vroeger in dezelfde straat als Lotte. Bijzonder dus om te horen wat zich in die straat allemaal heeft afgespeeld. Aan de kinderen laat ze echte bonnenboekjes en de verzetsheldenspeldjes van haar vader zien.

Wat zijn uw eerste herinneringen aan de oorlog?
‘Ik was vier toen de oorlog begon, een leeftijd waarop je niet beseft dat het oorlog is. Een van mijn eerste herinneringen is een wandeling met mijn moeder en broertje, in de wandelwagen, over de Stratumsedijk. Een Duitse officier stond op wacht bij een mooie villa. Ik ging voor hem staan en stak mijn tong uit. Mijn moeder schrok heel erg. Maar de officier had zelf ook kinderen, gaf mijn moeder een knipoog en liet ons verder lopen.

Ook herinner ik me het grote bombardement op 6 december waarbij de hele Demer werd platgegooid. Ik geloofde nog in Sinterklaas en had een door mijn vader gemaakt schoolbord gekregen. Wat was ik daar blij mee. Ik was er net lekker op aan het tekenen, toen ik door de glazen tuindeuren heen donkere silhouetten van rondcirkelende vliegtuigen zag. ‘Ga weg bij die deur!’, riepen mijn ouders en trokken me mee. Ik was heel boos dat ik niet mocht tekenen op mijn schoolbord.’

En weet u nog iets van het bombardement van 19 september?
‘Vooraf werd aan de deur gevraagd wie mee in de schuilkelder wilde. Mijn moeder weigerde. ‘Ik kruip niet in de grond.’ Vlak voor het begon, speelde ik met mijn beste vriendinnetje Ineke. Er waren lichtkogels te zien in de lucht. Iedereen dacht dat het de feestversiering ter ere van de bevrijding was. Mijn moeder had het gevoel dat er iets niet klopte en haalde ons binnen. Maar Ineke wilde naar huis. Mijn moeder heeft er nog heel lang last van gehad dat ze Ineke heeft laten gaan. Ineke is samen met haar moeder, zusje en broertje omgekomen in de schuilkelder.

Wij, de kinderen, bleven met mijn moeder in de gang. ‘Doef, doef, doef, knetterdeknetter’, hoorden we om ons heen; een kakofonie van geluiden. Ik was heel bang, wilde van dat geluid weg en duwde de deur open. Mijn moeder heeft me aan mijn lange haren teruggetrokken. Daarbij kregen we de deur op ons hoofd. Aan het glas dat door de bommen brak, heb ik nog een litteken overgehouden. Zodra het kon zijn we naar de overburen gevlucht, waar het veilig was. ‘s Avonds zijn we met andere buurtbewoners ondergebracht in een school in Tivoli. Daar zijn we misschien wel een week gebleven. Daarna hebben we een maand of drie in een ander huis in Stratum gewoond totdat ons huis, waar alle ramen kapot van waren, weer bewoonbaar was.’

Zijn er nog meer mensen die u kende doodgegaan in de oorlog?
’Ik ben ook mijn vader en broertje verloren. Mijn vader zat in het verzet. Er waren vaak mensen bij ons thuis en dan hing er een geheimzinnige sfeer. Als ik dan, al in pyjama, naar beneden kwam om mee te luisteren, werden mijn ouders heel boos. Vreemd, vond ik, want als die mensen er niet waren, waren ze nooit zo boos. Later begreep ik dat ze me beschermden. Als ik niet wist wat er werd besproken, kon ik ook niet mijn mond voorbij praten. Mijn vader is neergeschoten in de Biesbosch en kwam toen in het ziekenhuis terecht. Daar bleek dat-ie tuberculose had. Hij, en ook mijn broertje, zijn daaraan overleden.’

Wat zijn die bonnetjes?
‘Omdat er veel schaarste was, kregen mensen bonnen voor brood, vlees, textiel, levensmiddelen en kolen. Die bonnen zijn tot 1950 gebruikt. Nu kun je naar de supermarkt en alles kopen wat je wil, maar toen niet. Met een portemonneetje met bonnetjes en een lijstje stuurde mijn moeder me naar de winkel. ‘Voorzichtig zijn, niet zomaar je bonnen afgeven’, zei ze dan. Ik was zes; het was een grote verantwoordelijkheid. Met die bonnen had je ook gewoon nog geld nodig om wat te kopen. Omdat mijn vader overleden was, was dat niet makkelijk. Mijn moeder moest dan ook smeken om een klein beetje kolen, nodig voor de verwarming.

Er was bij ons in de straat één winkeltje waar je nog wat zonder bonnen kon kopen. Hoe die mensen eraan kwamen, weet ik niet. Je kon er voor 1 cent vijf velletjes snoeppapier in verschillende kleuren krijgen. Dat plakte vreselijk aan je mond, maar we waren er dolblij mee. Ook kreeg ik lekkers van de Tommy’s. Engelse soldaten, al maanden onderweg, moesten lang in Eindhoven blijven voordat ze verder konden om de rest van Nederland te bevrijden. Bij alle huizen werd gevraagd voor een slaapplek. Mijn moeder vond het een beetje griezelig als alleenstaande vrouw, maar uiteindelijk kregen ook wij  twee ‘Tommy’s ‘ in huis. Ik vond het heel interessant. Al mijn vriendinnetje hadden een Tommy in huis. Samen gingen we naar de vrachtwagens van onze Engelse gasten, lieten ons stiekem op de wagens tillen en dan kregen we snoepjes en een lekkere boterham met boter. Heerlijk was dat!’

Contact


Heb je een vraag aan ons? Wilt u meedoen als verteller, als basisschool, of een bijdrage leveren door een interview te begeleiden? Neem contact op, we helpen graag verder.

Christine: +31 6 816 834 18

NL41 TRIO 0254 753892