‘Je kreeg heel erg het gevoel er niet meer bij te horen’


Adam, Alex, Badr en Bodhi Jay vertellen het verhaal van Jack Courant
Boterdiepstraat 17-2Amsterdam Nieuw-WestDe Rivierenbuurt

In zijn gezellige huiskamer vol foto’s en schilderijen aan de muur en met zijn vrolijke krullenbolhond Doebie aan zijn voeten, vertelt oud-huisarts Jack Courant aan Adam, Alex, Badr en Bodhi Jay van de school Spring High zijn aangrijpende oorlogsverhaal. Eerst zijn ze wat verlegen en durft niemand wat van de cake of chocolade-eitjes te nemen. Maar gaandeweg breekt het ijs. En nemen ze uiteindelijk weer afscheid, vol verhalen en met een volle mond.

Hoe voelde u zich toen het oorlog werd?
‘Dat is een goede en ook moeilijke vraag. We wisten al een poosje dat de Duitsers in eigen land vreselijk tegen de Joden tekeer gingen. Hier was het nog rustig en Duitsland ver weg. In 1938 kwamen veel Duitse Joden naar Nederland; die vertelden hoe erg het daar was. En toen begon de oorlog hier. Ik was zestien. Op een mooie lentedag werd ik wakker van een geluid: pof, pof, pof. Toen ik uit het raam keek, zag ik Duitse parachutisten uit een vliegtuig vallen. “Dit is het begin van de oorlog,” zei mijn vader. In het begin merkte je niet veel van de bezetting. We dachten dat het wel mee zou vallen. Maar langzamerhand werd het steeds erger.’

Moest u onderduiken?
‘Ja, omdat ik Joods ben. In 1942 werden steeds meer dingen verboden. Overal hingen plakkaten met ‘Verboden voor Joden’. Je mocht niet meer in het zwembad, de tram, de trein. Fietsen moesten worden ingeleverd, telefoon en radio ook. Je kreeg heel erg het gevoel er niet meer bij te horen. Op een dag kreeg ik een kaart in de bus; we woonden aan de Boterdiepstraat in Amsterdam-Zuid. Ik moest me melden voor een werkkamp. Ik wilde me niet uitleveren aan de vijand. Maar als je je niet meldde, kreeg je flinke straf. Ik zei mijn ouders dat ik niet zou gaan, pakte mijn koffertje en ging weg, alleen. Ik haalde de ster van mijn jas en daardoor voelde ik me buiten ineens weer een gewoon mens! Maar waar moest ik naartoe? Ik had twee vrienden waar ik me veilig bij voelde. Maar allebei schrokken ze van mijn vraag om me onder te laten duiken. Dan liep je zelf ook risico, als het ontdekt zou worden. Een dienstmeisje van een van mijn vrienden zei: “Dan ga je toch met mij mee”. Dat werd mijn redding. Zo kwam ik in Rotterdam terecht. Daar moest ik binnenblijven, onzichtbaar, doodstil in de kast als er visite kwam. Een keer moest ik me snel verstoppen terwijl ik mijn tanden poetste. Zat ik de hele avond met tandpastaschuim in mijn mond in de kast. Ik heb op vier, vijf adressen ondergedoken gezeten en allemaal waren ze anders. Bij de een was het gemakkelijker en was ik vrijer dan bij de andere. Zoals in Veendam.’

Wat is daar gebeurd?
‘Van daaruit ging ik éen keer in de week naar Groningen om te kijken of er post was van mijn familie. Op een dag werd de bus waarin ik zat aangehouden. Ik moest mijn persoonskaart laten zien. Die was natuurlijk vals, van een Rotterdamse student, die ‘m als verloren had opgegeven. Erop zat wel een foto van mij. Ik vertelde de militairen dat ik op weg was naar mijn professor, maar moest toch mee naar het hoofdkantoor in Groningen, een gevaarlijke plek waar mensen ook gemarteld werden. Ik moest ineens nodig plassen en vroeg of ik naar het toilet mocht. Een NSB’er hield de wacht voor de deur, maar toen ik de deur weer open deed, was hij weg. Ik liep de trap af, groette een Duitser en wandelde de voordeur uit. Tot de hoek heb ik nog rustig gelopen. Daarna ben ik gaan rennen. Ik was vrij!’

Wat is er met uw familie gebeurd?
‘Mijn moeder is wonder boven wonder uit concentratiekamp Auschwitz teruggekomen. Mijn vier jaar jongere broertje zat daar ook twee jaar en moest toen mee op die vreselijke dodenmars, omdat de Duitsers het kamp leegmaakten zodat de Russische bevrijders niemand zouden vinden. Hij was uitgemergeld, het was midden in de winter, hij was dun gekleed en zonder schoenen. Hij viel om en is toen doodgeschoten. Mijn vader werd in 1944 op de trein naar Westerbork gezet. In de wagon schreef hij nog snel een briefje aan ons en duwde dat door een gleuf in de wand naar buiten. Op de buitenkant schreef hij: ‘Wie dit vindt, s.v.p. op de post doen’. Een bakkersknecht in Drenthe, Rein Straat uit Tynaarlo, bracht elke dag een mand brood lopend naar het volgende dorp. Onderweg vond hij vaak van die briefjes en postte die dan. Hij liep daar altijd in de schafttijd van de NSB’ers, zodat ze niets zouden zien. En daarom heb ik dit briefje van mijn vader. Hij is naar Auschwitz gebracht en heeft de oorlog niet overleefd.’

Het boek dat Jack Courant over zijn oorlogservaringen schreef heet ‘Niets hebben meegemaakt‘.

           

 

Contact


Heb je een vraag aan ons? Wilt u meedoen als verteller, als basisschool, of een bijdrage leveren door een interview te begeleiden? Neem contact op, we helpen graag verder.

Christine: +31 6 816 834 18

NL41 TRIO 0254 753892