Archieven: Verhalen

‘In het begin hield ik vast aan mijn Eritrese tradities en leefgewoonten’

Tesfai Tecla (1949) is geboren in Oost Afrika in Eritrea. Dat is een land dat drie keer zo groot is als Nederland maar er wonen maar drieënhalf miljoen mensen. Daimian, Dila, Dede, Selman en Jhairra van basisschool De Botteloef ontmoeten hem in de bibliotheek vlakbij school. Tesfai heeft heel veel Eritrese spullen meegenomen, eten en kruiden. En hij legt uit hoe ze in Eritrea koffie maken. Dat is echt een traditie, ‘kletskoffie’ noemen ze dat, want er wordt dan veel gepraat.

Hoe was het leven in Eritrea; hadden jullie genoeg geld om van te leven?
‘Ik ben geboren in de hoofdstad van Eritrea, Asmara. Ik groeide op in een groot gezin met zes kinderen: vier zussen, een broer, en ikzelf. Het leven in Eritrea was niet altijd makkelijk, maar ik heb een goede jeugd gehad. Mijn vader was politieman. Hij verdiende genoeg geld. Het leven daar was toen niet zo duur, boodschappen waren goedkoop. Je betaalt niet voor water of elektriciteit zoals hier, dus het leven was goed. We waren niet arm, we hadden genoeg te eten en te drinken. Wij hadden geen groot huis, maar we waren tevreden. We hadden maar twee bedden. Eén voor mijn ouders en de kinderen sliepen met z’n allen in het andere bed. Drie met hun gezicht naar boven, drie naar beneden. Het was klein, als je iedereen gewoon accepteert is het goed genoeg. We hadden niet zoveel speelgoed als de kinderen hier nu maar we waren creatief en gingen zelf speelgoed maken. Bijvoorbeeld van stukjes oude kleding die we verzamelden. Die stopten we in een oude sok en dan hadden we een voetbal. We waren tevreden met ons leven. Mijn vader stierf toen ik 23 jaar was.’

Waarom ben je naar Nederland gekomen en hoe reisden jullie?
‘Er was oorlog in Eritrea, tussen Eritrea en Ethiopië. Toen werd het gevaarlijk om daar nog te leven. Je kon ieder moment zomaar gearresteerd worden. Ik wilde weg; ik was bang. Ik liep ’s nachts, maar ook dat was gevaarlijk. Aan de ene kant waren de strijders en aan de andere kant de soldaten, daar liep ik tussendoor. Als ze je pakken, is het voorbij. Uiteindelijk is het gelukt. Ik ben te voet naar Sudan gegaan. Ik had een kameel bij me. In Sudan ging ik een vliegtuig naar Milaan. En van Milaan ben ik met een auto naar Nederland gekomen. Het was een lange reis van zo’n tweeënhalve week. Ik had niets bij me, alleen mezelf. Alles achterlaten was heel moeilijk.’

Hoe heeft het leven in Nederland je levensstijl beïnvloed?
‘Ik kwam aan in Nederland op 25 december 1980, tijdens de kou van de winter. De overgang was zwaar, niet alleen door het weer, maar ook door de taal en cultuur. In het begin hield ik vast aan mijn Eritrese tradities en leefgewoonten. Ik vond werk in een verzorgingshuis als beveiliger. Daar leerde ik veel over de gebruiken en gewoontes in Nederland. Je moet integreren, anders ben je alleen.  Ik voel me nu echt thuis in Nederland.’

 

Archieven: Verhalen

‘De Duitsers hebben kennelijk niet geweten dat er een baby in huis was.’

Glenn, Lucas en Rober van het Baken in Zaandam gaan op bezoek bij Marian Schaap. Ze krijgen een warm welkom en worden getrakteerd op een brownie en chocolademelk. Marian woont samen met haar poes Droppie in een gezellig wijk in Amsterdam-Noord.Mevrouw Schaap is in maart 1944 geboren en heeft de oorlog niet bewust meegemaakt. Haar zus is in de oorlog als baby van tien maanden via het verzet bij haar ouders in Zaandam terechtgekomen. Haar zus bleek plotseling haar pleegzus te zijn.

Hoe kwam uw joodse pleegzus in jullie gezin?
‘De vader en moeder van mijn zus kregen van de Duitsers de oproep dat ze klaar moesten staan met een koffertje met kleding en noodzakelijke zaken. Kostbaarheden moesten ze ook meenemen. Mensen die kostbare bezittingen hadden, waren niet de armste mensen gelukkig. Die zijn overigens allemaal ingepikt door de Duitsers, want wat zij konden gebruiken, stalen ze gewoon van de mensen. De moeder van mijn zus zag de auto met Duitsers voor de deur staan om mensen allemaal op te halen. Toen heeft ze gauw de baby en de koffer naar de bovenburen gebracht. De Duitsers hebben kennelijk niet geweten dat er een baby in huis was. Wat anders dan waren ze natuurlijk gaan zoeken. Dus haar vader en moeder hebben in goed vertrouwen hun kindje achtergelaten. Moesten ze haar meenemen? Ik denk dat het iets vreselijks moet zijn geweest om zo’n hulpeloos kindje van tien maanden achter te laten. Zo is ze dus bij mijn ouders in huis gekomen.’

Wanneer kwam u erachter dat uw zus niet uw echte zus was?
‘Toen ik 12 jaar was ontdekte dat ze niet mijn echte zus was. Ik zag een papier liggen en daarop had mijn zus een andere achternaam. Op school werd ze gewoon Lennie Schaap genoemd. Ze had dus dezelfde achternaam. Ik ging het aan mijn moeder vragen; vaders waren altijd aan het werk. Mam, hoe komt dat? Hoe zit dat nou? En toen kwam stukje bij beetje het verhaal van hoe het gebeurd was. Die generatie praatte niet over de oorlog. En mijn zusje heeft het toevallig op straat gehoord bij een kinderruzie. ‘Jij woont toch niet bij je echte vader en moeder’.’

Hadden jullie huisdieren?
Nee, mijn vader en moeder waren helemaal niet zo van de huisdieren. Maar in de oorlog was de honger soms zo groot dat honden en katten geslacht werden om dat te eten. Dat kun je je nu niet meer voorstellen, hè? Dat je je eigen dier of een dier van straat pakt om op te eten. Maar in tijden van hongersnood is een mens tot hele rare dingen in staat.’

Konden uw ouders hun hobby nog uitvoeren tijdens de oorlog?
Mijn ouders hadden geen tijd voor hobby’s. Vroeger maakten mensen hele lange werkdagen. Eigenlijk is dat na de jaren ‘50 pas verbeterd, dat de werkdagen minder lang werden. Er was ook vaak niet zoveel geld om aan hobby’s te besteden. Het ging er in hoofdzaak om dat je eten en drinken had. En dat je de huur, verwarming en kleding kon betalen. In die tijd had je dat niet. De jaren ‘30-‘40, dat was echt een hele arme periode.’

Archieven: Verhalen

‘We lagen onder de trein om te schuilen voor de kogels’

Eva, Azralina, Anouk en Eilleen van Het Baken in Zaandam komen  aan bij het huis van Jeanne Bakker. Mevrouw Bakker vindt het zichtbaar leuk dat de meiden er zijn, tijdens het interview komen de familiefoto’s en de pop die voor haar belangrijk is, op tafel. Mevrouw Bakker is in 1937 geboren in het oude centrum van Rotterdam. Ze is het zesde kind in een gezin van tien kinderen. Op 14 mei 1940 wordt Rotterdam gebombardeerd. Het huis was weg, ze was toen bijna 3 jaar oud en ging met oudere zus Nel naar een pleeggezin in Koog aan de Zaan.

Hoe wist u dat de oorlog was begonnen?
‘Ik was bijna 3 jaar en we woonden in Rotterdam. Op de radio was gezegd dat de oorlog om 17:00 uur zou beginnen, maar mijn vader geloofde dat niet.  Tegen mijn moeder zei hij dat ze een paar spullen moest pakken en die in de kinderwagen moest leggen, bij mijn broertje. Met z’n allen: mijn vader, moeder en mijn broers en zussen gingen we naar buiten. Dit was om 13:30 uur; toen we net buiten waren ging het luchtalarm af. Dit klonk heel hard, ik was bang. De lucht werd helemaal zwart. We rende naar de schuilkelder, om ons heen vielen heel veel bommen. Het regende verbrand papier en ik kon niks zien. In de schuilkelder was het heel vol, er waren veel mensen en kinderen, de kinderen huilden. Ik ben nog steeds bang voor onweer en vuurwerk, vooral harde knallen vind ik eng.’

Wat is het ergste wat u heeft meegemaakt?
‘Tijdens het bombardement op Rotterdam is ons huis vernietigd, we konden dus niet meer terug naar huis. We hadden geen eten en sliepen op straat. Daarom moesten mijn oudere zus en ik ergens anders gaan wonen. We moesten met een mevrouw mee die we niet kenden. Met de trein gingen we naar Koog aan de Zaan. Tijdens de treinreis werden we beschoten door vliegtuigen. De trein stopte en we moesten onder de trein schuilen voor de kogels. Ik was heel erg bang en plaste ook in mijn broek. Dit gebeurde meerdere keren tijdens de reis naar Koog aan de Zaan.’

Hoe was het om niet meer bij je eigen familie, maar in een pleeggezin te wonen?
‘Toen ik in mijn pleeggezin ging wonen dachten we dat het voor een paar weken zou zijn. De familie was rijk en gaf mij veel eten en mooie kleding. Mijn naam ‘Adriaantje’ vonden ze passen bij een dienstmeid, daarom hebben ze mijn naam aangepast naar Jeanne. Ik vond dat niet erg want ik werd gepest met de naam ‘Adriaantje’. Ik had met mijn pleegvader een goede band, hij was erg dol op mij, we lazen samen boeken. Na een paar jaar ging ik terug naar mijn echte ouders, maar omdat de oorlog bleef, ging een paar weken later weer terug naar Koog aan de Zaan. Mijn echte ouders kende ik niet zo goed meer, ook mijn broers en zussen waren vreemden voor me. Mijn echte vader was geen warme man, hij knuffelde me nooit. Toen ik terugkwam in Koog aan de Zaan vond ik het daar fijner. Mijn pleegmoeder was alleen niet aardig. Steeds als ik een klusje moest doen, bijvoorbeeld naar de apotheek en ik daar geen zin in had, dreigde ze me terug te sturen naar Rotterdam. Ik vond haar niet aardig.’

Waar speelde je mee in de oorlog?
‘Ik speelde veel met mijn poppen, ik had een heleboel mooie poppen. Ik speelde altijd dat ze ziek waren, want ik wilde later verpleegster worden en dat ben ik ook geworden. Mijn pleegbroer heeft later, toen ik al volwassen was, al mijn poppen weggedaan. Daar was ik erg verdrietig over. Een van mijn poppen staat in een museum in Rotterdam. Later, toen ik volwassen was, heb ik een nieuwe pop gekocht; ze heet Babette, was wel duur, maar erg mooi en herinnert me aan vroeger. Ook speelde ik vroeger veel met mijn kat, die mijn ouders is doodgegaan tijdens de bombardementen in Rotterdam. Bij mijn pleegouders hadden we ook een kat, die is tijdens de oorlog doodgegaan omdat hij ziek was.’

 

Archieven: Verhalen

‘Mijn moeder gaf me aan mensen die ze niet kende, omdat het steeds gevaarlijker werd’


Ayla, Elin, Adam en Ryan interviewen meneer de Leeuw op hun school Het Baken in Zaandam. Samuel de Leeuw is geboren op 5 november 1941. Hij is Joods. Hij was een klein jongetje tijdens de oorlog, heeft die tijd niet bewust meegemaakt. Toen hij 1 jaar was heeft zijn moeder hem aan het verzet meegegeven om hem te laten onderduiken, de moeilijkste keuze die ze ooit heeft gemaakt.

Welke maatregelen kwamen er toen de oorlog begon?
‘Met de Duitse bezetting kwamen er steeds strengere maatregelen. In het begin was er weinig verandering, maar later mochten Joodse mensen niet meer naar de bioscoop, het zwembad of het park. Ze moesten een gele ster dragen, die ze zelf moesten betalen. Een ster kostte 10 cent. Kinderen onder de 6 jaar hoefden geen ster te dragen. Je moest de ster zichtbaar op je jas, pak of jurk dragen. En zo werden de maatregelen steeds strenger. Op een gegeven moment werden de Joden opgepakt. Ze moesten zich verplicht melden en werden in treinen naar kamp Westerbork gebracht. Elke dinsdag vertrok er vanuit Westerbork een trein naar Auschwitz of Sobibor. Daar moesten de mensen werken of werden ze vermoord. Mijn vader werd ook via Westerbork naar Auschwitz gedeporteerd. Dat heeft hij niet overleefd.’

 Wat voor werk deden uw ouders?
‘Mijn ouders werkten in een fabriek Hollandia-Kattenburg in Amsterdam-Noord. Daar maakten ze regenjassen. Toen ik werd geboren bleef mijn moeder thuis. Op 11 november 1942 vielen Duitse soldaten van de fabriek binnen. En hebben ze alle 367 Joodse werknemers meegenomen en ook hun familie, op transport gezet naar Westerbork. Waarna ze naar Auschwitz werden gedeporteerd. Van de 826 mensen die in dat transport zaten, overleefden er maar 8. Mijn vader zat ook in dat transport. Na de oorlog ontdekten we dat de fabriek waar mijn vader werkte was verraden door een meisje.’

Herinnert u zich nog iets van de oorlog?
‘Ik was nog een klein kind, maar ik herinner me dat ik ondergedoken was in Limburg. Aan het einde van de oorlog, toen ik vier of vijf jaar oud was, kwamen de Amerikaanse of Canadese tanks Heerlen binnen om Nederland te bevrijden. De oorlog in Limburg was minder heftig dan in het westen, waar veel steden gebombardeerd waren. In Limburg woonden we aan een heide, we hadden een tuin en verbouwden we ons eigen voedsel. We aten sla, bloemkool en bonen. Veel bonen.’

Hebben uw ouders of uzelf moeilijke keuzes moeten maken?
‘Mijn moeder heeft een ontzettend moeilijke keuze gemaakt door mij weg te geven om me onder te laten duiken. Ik was een baby van 1 jaar. Ze gaf me aan mensen die ze niet kende, omdat het steeds gevaarlijker werd. Het was een moeilijk besluit, omdat ze niet wist of ik zou overleven of ooit terug zou komen. ‘Mijn moeder gaf me aan mensen die ze niet kende, omdat het steeds gevaarlijker werd.’

Waar heeft u ondergedoken gezeten?
‘Ik werd ondergebracht bij een gezin in Heerlen, via het verzet. Deze verzetsgroep bracht 270 kinderen in veiligheid en ze hebben het allemaal overleefd. We werden eerst naar een verzamelpunt gebracht. Niet alle 270 kinderen tegelijk. Daar kwamen mijn pleegouders mij ophalen. Mijn pleegouders wisten niet hoe ik echt heette en noemde mij Baukje en ik was in de eerste instantie hun neefje want de buren wisten dat ze geen kinderen hadden. Ik dacht dat zij mijn echte ouders waren. Later zijn ze voor mij naar Heerlen verhuist waar ik hun ‘zoon’ werd. Ik kwam uit het rustige Limburg, waar de oorlog minder gevoeld werd dan in het westen. We woonden aan een heide, en het was daar rustig en ontspannen.’

Hoe was het voor uw moeder na de oorlog?
‘Mijn moeder overleefde de oorlog omdat zij ging onderduiken in Heiloo, waar ze werkte als huishoudster. Na de bevrijding kwam ze mij ophalen in Limburg. Dus dat herinner ik me goed. Dat was niet zo makkelijk, want Nederland lag natuurlijk helemaal in puin. Ze ging liften naar Limburg toe. Toen ik later naar Amsterdam kwam, was het een schok. De stad was grotendeels gebombardeerd, huizen waren vernield en mijn familie was uitgemoord. Ik had geen opa’s, oma’s, ooms en tantes meer. Amsterdam was vol verdriet en leed, met veel Joden die vermoord waren, 75%. Mijn moeder bracht me regelmatig terug naar Limburg om even te wennen. Uiteindelijk bleef ik in Amsterdam om naar school te gaan, maar ik ben altijd teruggegaan naar Limburg, waar mijn pleegouders woonden. Mijn kinderen noemden hen ook ‘opa’ en ‘oma’.’

Hoe merkte u dat de oorlog voorbij was?
‘De tanks kwamen de stad binnen en mensen gingen de straat op. Er werd gedanst, vlaggen werden uitgehangen en kinderen kregen chocola van de bevrijders. De Duitsers gingen weg en de NSB’ers werden opgepakt. De koningin kwam weer terug uit Engeland, waar zij heen was gevlucht. Na de bevrijding kon men weer naar de radio luisteren en er kwam een nieuwe regering. Nederland begon zich langzaam weer te herstellen. Dus met andere woorden: Nederland, was weer Nederland.’

 

Archieven: Verhalen

‘Als baby lag ik op een pistool in de kinderwagen’

Enthousiast gaan Lynn, Isabelle, Kerem en Vijay‘s vanuit Het Baken in Zaandam ’s morgens op de fiets naar Pim Blank (1943) om hem te interviewen over de Tweede Wereldoorlog. Zijn vader en moeder zijn tijdens de oorlog getrouwd. Zijn vader was Doopsgezind en zijn moeder was Joods. Pim vertelde dat hij als baby in de kinderwagen op een pistool had gelegen. 

Zat uw vader in verzet?
‘Mijn vader was militair en nog jong. Hij werd gevraagd door kennissen die al in het verzet zaten.  Mijn vader heette Wim Blank, maar zijn naam mocht niet bekend worden dus hebben ze hem Wim Donker genoemd. Mijn vader zat in een knokploeg en hij had etensbonnen gestolen om de Joodse mensen ook eten te geven die ondergedoken zaten. Mijn moeder zat ook in het verzet en bracht de verzetskrant rond. De informatie in die krant kregen ze via spionnen en via bevriende politiemannen. Zo wisten ze wanneer de razzia’s waren en die informatie stond dan in de verzetskrant. Ik lag als baby in de kinderwagen tijdens het rondbrengen van de kranten . Daar lag ook een pistool in, dus ik lag als baby op een pistool! Misschien was dat achteraf niet zo verstandig geweest, maar ze deden het omdat ze wilden dat iedereen weer in vrijheid kon leven.’

 Kende uw vader Joodse mensen?
‘Mijn moeder was Joods dus dat betekende dat ik en mijn broer ook Joods waren. Maar ik heb geen Israëlisch paspoort. Ik ga niet naar de sjoel, naar de synagoge. Ik weet niet wanneer de Joodse feestdagen zijn. Dat komt omdat mijn moeder als de dood was dat dit zich zou herhalen, dat er nog een keer allemaal Joodse mensen zouden worden opgepakt. Ze hebben ons dus niet Joods opgevoed. Mijn moeder is niet opgepakt, omdat ze met een niet-Joodse man getrouwd is. Maar ze liep wel met een ster op haar kleding, dus dat was wel bijzonder. En nog mooier; ik ben geboren om mijn moeder te redden. Ik ben dus in de oorlog geboren. Voor de Duitsers was ik geen Jood, omdat ik een niet-Joodse vader heb. maar volgens de Joodse wetten wel. Dat klink wel ingewikkeld toch?’

 Wat is het ergste wat uw ouders hebben meegemaakt in de oorlog?
‘Dat is toch het overlijden van mijn opa, de vader van mijn moeder. Hij is vergast dus vermoord in Auschwitz, het concentratiekamp in Polen. Heel recent hebben wij een struikelsteen neergelegd voor mijn opa.  Dat zijn stenen die voor huizen in Amsterdam liggen, met de namen van Joodse mensen.’

 Wat aten jullie tijdens de hongerwinter?
‘Omdat mijn vader in het verzet zat, kon hij makkelijker naar boeren toe om voedsel te halen. We hebben ook bloembollen moeten eten, maar daar weet ik weinig van. Ik ben in de oorlog verwend, want een kleine baby moet natuurlijk wel blijven leven. Dus de hele buurt zorgde dat er voldoende melk en voedsel was. Mijn vader ging met een vriend op de fiets groenten halen bij de boer, maar je mocht eigenlijk van de Duitsers geen fiets hebben. Die werden in beslag genomen.  Op een gegeven moment werden ze aangehouden door Duitsers en ze hadden afgesproken met elkaar dat als de één gepakt zou worden, de ander zou schieten, want ze hadden pistolen bij zich, en andersom.  Ze gingen echter achter vluchtende mensen aan en werd mijn vader dus niet opgepakt die dag. Hij heeft wel spannende dingen meegemaakt.’

 Hadden jullie ook onderduikers in huis?
‘Ja, mijn vader en moeder hebben twee onderduikers gehad in huis, dat waren mensen van het Rotterdams verzet, die werden gezocht door de Duitsers en werden in Wormerveer ondergebracht. Dat was erg spannend; onderduikers bij een Joodse vrouw, dat was wel heel bijzonder. En die jongens zijn allebei doodgeschoten door de Duitsers toen ze even een luchtje wilde scheppen en in Wormerveer rondliepen. Ze zijn verraden. En de ouders van die jongens zijn daarna elk jaar op 4 mei bij mijn ouders op visite geweest.’

 

 

Archieven: Verhalen

‘s Nachts werd hij naar zee gebracht, waar een bootje klaarstond om hem naar Engeland te brengen’

Aaltje van de Linde-Priester is geboren in 1934 in Beverwijk. Ze heeft een zes jaar oudere zus. Haar moeder was huisvrouw. Haar vader werkte als tuinman, huisknecht, chauffeur voor een freule (een ongehuwde dame van adel) in Villa Uitwijck in Beverwijk. Als de oorlog uitbreekt willen de Duitsers de villa overnemen, maar dat staat de freule niet toe.  Mevrouw van der Linde was 6 jaar in de oorlog en kan zich nog veel herinneren. Bombardementen op Tata Steel (heette vroeger de Hoogovens), onderduikers, ruilhandel. Ze woont nu in het verzorgingstehuis vlakbij de school Het Baken in Zaandam, waar Siem, Kyan en Emma haar mochten interviewen.

Heeft u bombardementen meegemaakt?
Ja, dat vond ik eigenlijk wel het engste. Vooral in 1944, toen was de oorlog heel hevig. Het waren bombardementen op wat nu Tata Steel is. En op de sluizen van IJmuiden. We gingen vaak schuilen in een kast onder de trap. Ik herinner me dat ik op een dag een vliegtuig zag neerstorten. Het brandde, en ik dacht dat het zou neerkomen op ons huis. Ik was doodsbang, maar gelukkig gebeurde dat niet. De luchtdruk door de explosies zorgde er wel voor dat de ramen uit de kozijnen vlogen. Bombardementen kwamen vaak voor, en ze maakten altijd veel indruk.’

Kende u NSB’ers?
Ja, er woonde een man in onze straat die lid was van de NSB. We mochten niet meer met zijn dochter spelen, omdat we voorzichtig moesten zijn aangezien je niet weet wie je kunt vertrouwen. Ook was een boer in de buurt die een varken in zijn schuur had. Hij wilde het slachten zonder dat iemand het hoorde, want een varken gaat gillen als je ‘m wilt vangen en dat zou opvallen. Hij vroeg ons om heel hard te gillen, zodat het geluid van het varken gedempt zou worden. Dat hebben we gedaan. We hebben zo hard gegild boven het geluid van het varken, tot hij hem had. Toen kon hij hem slachten, maar daar zijn wij niet bij gebleven. Mijn vader kreeg een flink stuk van dat varken. Slachten was verboden, je moest alles officieel naar het slachthuis brengen en dan kreeg je er een beetje geld voor. Maar dat geld was helemaal niks waard. Het vlees werd ingepikt, dus wilden ze hem zelf houden.’

Wat deden de Duitsers met de villa waar uw vader werkte?
‘Toen de Duitsers Nederland bezetten, namen ze de villa in voor hun officieren. Maar de rijke dame weigerde haar huis te verlaten. Ze was heel dapper en besloot niet weg te gaan. Uiteindelijk mocht ze op de zolder blijven, terwijl de Duitsers de rest van het huis gebruikten. Mijn vader hoorde hiervan en nam ontslag, omdat hij niet voor de Duitsers wilde werken. Maar de mevrouw smeekte hem om te blijven, omdat ze anders bang was om alleen te blijven.’

Zat uw vader in het verzet en heeft hij mensen gered?
‘Ja, mijn vader was actief in het verzet. Hij deed van alles om de Duitsers tegen te werken en om mensen te redden. Zo knipte hij elektriciteitskabels door, zodat de Duitsers zonder stroom kwamen te zitten. Ook beschadigde hij spoorlijnen, zodat de treinverbindingen verstoord werden. Dit alles gebeurde ’s nachts. Mijn vader zei altijd: ‘Ik schiet geen mensen neer’, ook al gebeurde dat in het verzet wel bij verraders. Hij wilde dat niet. Hij heeft samen met andere mensen uit het verzet een Engelse piloot geholpen die neergeschoten was. Ze verstopten hem op de zolder van de villa waar hij werkte. De Duitsers dachten niet dat daar onderduikers waren, dus ze gingen nooit boven kijken. De piloot was ziek en moest eerst aansterken. Toen hij beter was, verstopten ze hem in een kist die werd bedekt met planten op een kar van mijn vader. ‘s Nachts werd hij naar zee gebracht, waar een bootje klaarstond om hem naar Engeland te brengen. Dit gebeurde vaker met onderduikers, het was altijd spannend en lukte niet altijd.’

 

Archieven: Verhalen

‘Als de pannen leeg waren, schraapten wij de bodem af om nog iets te krijgen’

 Layla en Noëlla van Het Baken in Zaandam interviewen mevrouw de Vries.
Cisca de Vries is in 1934 geboren in Amsterdam-Noord en groeide op in Tuindorp-Oostzaan. Zij heeft een jongere broer, een oudere zus en was 6 jaar oud toen de oorlog begon. Haar ouders en opa hebben in het verzet gezeten. Haar moeder heeft veel onderduikers geholpen.

Wat herinnert u zich van het begin van de oorlog, toen Duitsland Nederland aanviel?
Toen de oorlog begon, was ik zes jaar oud. We woonden in Tuindorp-Oostzaan, een klein dorp, en daar gebeurde niet veel. We hadden wel eens bombardementen, omdat er in de buurt een zweefvliegveld was, dat later door de Duitsers werd overgenomen. Als kind was ik bang, vooral ’s nachts. Dan sprong ik uit bed en rende naar mijn ouders.’

 Zijn er wel eens Duitsers bij u binnengevallen in huis?
‘Ja, we hebben veel huiszoekingen gehad. Dan zochten de soldaten in alle kamers om te kijken of er onderduikers verstopt zaten. Wij hebben een heleboel onderduikers gehad. Maar mijn vader en moeder zeiden ook altijd tegen ons: ‘over wat hier in huis gebeurt, mag je nooit vertellen.’

Hadden jullie goede schuilplekken?
‘Ja, de zolder. Daar kon je niet zomaar op, want het was een loze ruimte. Er was ook geen trap naar de zolder. Mijn vader was timmerman en had een luik gemaakt. Als de Duitsers in het dorp kwamen, gingen ze alle huizen af om te kijken of er onderduikers waren. Dan zat mijn vader op zolder, op het luik. Dus het was wel een gevaarlijke situatie.’

Wat voor werk deden uw ouders voor het verzet?
‘Mijn vader saboteerde Duitse apparatuur, bijvoorbeeld door elektriciteitskabels door te snijden. Ook gaf hij schietlessen met een pistool aan mensen die in het verzet zaten. Alles moest stiekem gebeuren. Mijn moeder zorgde voor onderduikers, vooral voor diegenen die geen bonnen of middelen hadden om te overleven.’

Woonden er Joodse mensen in jullie buurt?
‘Achter ons woonde een Joodse vrouw met acht kinderen. De vier oudsten waren al weggevoerd naar Duitsland. Op een dag moest ze zich melden bij de Hollandse Schouwburg in Amsterdam. Ze stond daar met haar vier kinderen, de jongste die erg verkouden was zat op haar arm. Het was vreselijk.
Toen kwam er een Duitse soldaat, één van de weinigen die tegen Hitler was. Hij vroeg haar wat ze daar deed met al die kinderen. Ze antwoordde dat ze moest eten. Hij vroeg naar haar papieren en toen ze die gaf, scheurde hij ze doormidden en zei: ‘Loop naar buiten met je kinderen en kom hier nooit meer terug.’
De vrouw vluchtte snel naar huis en mijn moeder heeft de rest van de oorlog voor haar gezin gezorgd. Dit moet in 1943 zijn geweest.’

Wat at u allemaal?
‘Door de oorlog was er weinig te eten. De Duitsers hadden het gas afgesloten en we kookten af en toe op een houtvuurtje. Wat we kregen kwam uit de gaarkeuken, waar we koolraap en soep van aardappelschillen kregen. Als de pannen leeg waren, schraapten wij de bodem af om nog iets te krijgen. Maar sterke jongens duwden ons altijd opzij.
Mijn vader kreeg op een gegeven moment een zak tarwegordels van een boer. Mijn moeder kon de tarwe fijnmaken met een koffiemolen en daar kon ze wat pap van maken.’

Waarom moest u na de oorlog naar Engeland?
‘Vlak na de oorlog werd ik als kind voor een tijd naar Engeland gestuurd omdat ik zwaar ondervoed was. Ik verbleef daar vierenhalve maand, eerst in een kinderkamp en later bij een gezin met vijf kinderen. Het was gezellig, maar de taal was in het begin lastig. Na acht weken had ik wel wat Engels geleerd, Toen ik terugkwam, begreep ik mijn broertje van vier niet meer, omdat ik zoveel Engels had gesproken.’

 

Archieven: Verhalen

‘Met een pannetje onder mijn arm naar de gaarkeuken’


Ayush, Noud, Jules en Luna van het Baken in Zaandam, zijn voor een interview op bezoek gegaan bij Jan Meijer en zijn echtgenote Jolânde. Jan Meijer is geboren in Amsterdam Sloterdijk maar woont tegenwoordig in Zaandam, waar hij vanuit zijn woning uitkijkt op Amsterdam. Meneer Meijer heet de kinderen een warm welkom in zijn woning en heeft appelsap en een snoeptrommel klaargezet. Hij maakt gelijk veel grapjes, waardoor er een gezellige sfeer  is.

 Hoe merkte u dat het oorlog was?
‘Ik was pas 5 jaar oud toen de oorlog begon. Als kind begreep ik niet alles, maar ik zag veel vliegtuigen overvliegen, wat veel kabaal maakte. Ik vroeg mijn moeder waarom, en zij legde uit dat de oorlog tussen Nazi-Duitsland en Europa was uitgebroken. Nederland was ‘neutraal’ in het begin, maar werd later toch betrokken. Ik merkte het op verschillende manieren. Het was altijd donker op straat en de kolenfabriek aan de Haarlemmerweg, die stroom produceerde, had geen kolen meer door de bombardementen. De bombardementen maakten duidelijk dat er oorlog was. Wat ik het engste vond, waren de soldaten die over straat liepen; dat maakte me bang. We hadden geen televisie of radio, die moest mijn moeder aan de Duitsers afgeven.’

Wat at u tijdens de oorlog en Hongerwinter?
‘Nou, niet genoeg. Mijn moeder moest zelf brood bakken. Ik woonde vroeger in Amsterdam Sloterdijk, toen nog boerenland. De boeren haalden suikerbieten van het land om naar de suikerfabriek aan de Halfweg te brengen. Soms viel er wat van de wagen en als klein jongetje raapte ik dat op en bracht het naar mijn moeder. Ze kookte het en we aten suikerbiet. Soms aten we ook bloembollen van het land, maar er was nooit genoeg eten. In de oorlog had je helemaal niks.’ Soms moest ik met een pannetje naar de Haarlemmerweg, waar een gaarkeuken was. Daar stond altijd een lange rij mensen die allemaal iets kregen, maar het was nooit genoeg om iedereen te voeden. Mijn moeder kreeg ook bonnen, waarmee je naar de winkel kon. Voor een bon kreeg je bijvoorbeeld een brood en er was ook veel ruilhandel met aardappelen, groenten en fruit.’

Hoe was het voor u dat uw buurman verderop NSB’er was?
‘De buurman was politieagent, maar hij verraadde de Joden. Als kind merk je daar niet zoveel van, als kind mochten wij dat allemaal niet weten. Die NSB’ers die waren het eens met de Duitse regering en verraadden mensen die thuis de Joden verstopten. Ze  zijn na de oorlog allemaal opgepakt en werden aan het werk gezet in de Noordoostpolder’. Hij werd in de gevangenis gezet, waar hij uiteindelijk is overleden.

Kende u Joodse mensen?
‘Ja, Meneer Weining, hij was krantenbezorger in onze straat. Hij droeg altijd een ster op zijn jas. Op een dag zei ik tegen mijn moeder: ‘Ik zie meneer Weining niet meer.’ Ze antwoordde dat hij was opgepakt door de Duitsers. Omdat ik nog jong was drong dat pas laat tot mij door. Hij was op transport gezet naar Westerbork en wij hebben hem helaas nooit meer gezien.

Wat gebeurde er na de bevrijding?
‘Op 5 mei 1945 was de oorlog eindelijk afgelopen. Er waren bevrijdingsfeesten en we deden hardloopwedstrijden. Het was feest! Twee dagen later, op 7 mei, hield de burgemeester van Amsterdam een toespraak. Hij wilde iedereen feliciteren met het feit dat de oorlog voorbij was. Maar toen gebeurde er iets verschrikkelijks. Er was nog een groep Duitse militairen in de stad, en zij begonnen te schieten op de feestende mensen vanuit het gebouw De Groote Club. Mijn vader, moeder, mijn broertje en ik waren ook op de Dam. Mijn moeder rende met mijn broertje de Nieuwendijk op, zodat de soldaten hen niet meer konden raken. Mijn vader en ik renden het Damrak af zo hard als we konden; zo bang waren we. Gelukkig hebben we het overleefd. Op die dag werden er tweeëndertig mensen gedood.’

 

 

 

Archieven: Verhalen

‘Iedere dag mocht ik een bordje eten naar mijn vriendinnetje brengen’

Het boek van Tine van Wijk ligt al op tafel, Spelen in het land van toen. Het is een cadeautje voor Lev, Anna, Rijk en Israa die haar komen interviewen. Of anders voor de bibliotheek van hun school, de Asvo in Amsterdam. ‘Dat komt goed uit, want we zitten in de bibliotheek’, zeggen de kinderen.

Wanneer merkte u dat de oorlog begon?
‘We waren thuis met mijn opa en oma, vader en moeder. Ik was 3 jaar toen de oorlog begon. En later ik kreeg een zusje en een broertje. Op een gegeven moment was de oorlog er gewoon. Het eerste dat ik merkte was dat de sfeer thuis wel wat gespannen was. Mijn ouders waren natuurlijk bang, ze waren in afwachting van de oorlog. Ik wilde graag naar de kleuterschool want daar kon ik lekker spelen.’

Wilt u het verhaal vertellen over de ondergedoken auto?
‘We hadden twee auto’s begraven: onze eigen auto en een auto van een Joodse man. Dat deden we omdat alles naar de Duitsers moest. Fietsen, auto’s, alles dat ijzer was. Dus toen hebben wij ze begraven. De Duitsers hebben ze niet gevonden.

Wonder boven wonder is de meneer die hoorde bij de auto, teruggekomen. Dus die heeft zijn auto opgehaald. Ik weet nog altijd niet wie dat was. Ik zie de meneer nog voor me met een grote hoed en een lange jas. Hij stapte in de auto, zwaaide en weg was hij. Hij kwam natuurlijk uit een kamp of uit de onderduik.’

Hadden jullie honger in de oorlog?
‘Er was veel honger maar wij hadden nog geld omdat we dat bedrijf hadden en konden op de zwarte markt eten kopen. Wij hadden nog eten en een beetje hout voor de kachel. In de avond kwamen alle buren bij elkaar en mijn opa ging dan verhalen en sprookjes vertellen. We zaten allemaal met zo’n olielampje, mijn opa kon heel goed vertellen. Ik vond het prachtig, met het olielicht en al die buren. Nou, en dan ging het boem, het luchtalarm en moest je met z’n allen naar buiten, naar de schuilkamer.

Ik had een vriendinnetje dat heel erg ziek was. En zij kwam uit een gezin met vijf kinderen. Het was een arbeidersgezin, zij hadden minder geld en dus ook minder eten. Iedere dag mocht ik een bordje eten naar mijn vriendinnetje brengen. De kinderen wachtten mij al op en ritsten het bord uit mijn handen om dat naar boven te brengen en onderweg een hap te nemen.’

Klopt het dat er weleens Duitse soldaten bij jullie thuis zijn langsgekomen?
‘Op een dag werd er aangebeld en stonden er twee soldaten voor de deur. Mijn oma riep ‘Gijs, Gijs’ naar mijn vader! ‘In de aardappelkelder, in de aardappelkelder!’ We hadden zo’n luik in de keuken, daar ging mijn vader in. Want hij kon natuurlijk altijd opgepakt worden om naar Duitsland te worden gestuurd om daar te werken. De Duitsers kwamen binnen en mijn moeder maakte thee voor ze. ‘Wo ist der Mann? Wo ist der Mann?’, vroeg er een. Oh, er ist krank, im Krankenhaus, zei mijn moeder. De Duitsers werden afgeleid door mijn schattige zusje dat in de box lag, ze doorzochten het huis niet en gingen weer weg.

Mijn vader kwam uit de aardappelkelder, maar toen werd er opnieuw aangebeld. Stonden weer die twee soldaten voor de deur… Ze kwamen terug omdat een van de van die soldaten zijn geweer was vergeten die naast de box stond waarin mijn zusje lag. Mijn vader ging snel terug de aardappelkelder in. Dat was dus zo’n moment dat helemaal mis had kunnen gaan.’

Archieven: Verhalen

‘Mijn vader wilde niet onderduiken en werd in 1941 gearresteerd’

Vera, Mirentxu, Sam, David, Bibi en Charlie lopen van de Asvo-school in Amsterdam naar het huis van Tinie IJsberg. Onderweg komen ze een aantal stolpersteine tegen. Aandachtig lezen ze de namen, en zien ook de plek waar deze mensen zijn vermoord. Er blijkt ook een steen te liggen van iemand die het heeft overleefd. Dan arriveren ze bij mevrouw IJsberg en gaan ze rond de tafel zitten met een drankje en wat lekkers.

Hoe oud was u toen de oorlog begon?
‘Ik was een baby, kijk maar op deze foto zie je mij. Ik was een nakomertje. Ik had twee zussen en een broer. Duitsland bezette Nederland in 1940. In het begin ging het leven gewoon door. Je moet weten dat de Duitsers toen dachten dat het Arische ras het beste was. Dat wil zeggen: blond haar en blauwe ogen. Ze vonden dat Nederlanders ook tot dat ras behoorden. Anderen, zoals Joden, zigeuners en gekleurde mensen, waren fout. In Amsterdam woonden toen ongeveer 80.000 Joden. Er kwamen allerlei regels. Joden mochten niet meer naar de bios, parken of dierentuin.’

Wat deed uw vader?
‘Mijn vader was conducteur op de tram. Soms rijdt er in Amsterdam nog zo’n oude blauwe tram rond, daar zat hij op. In februari 1941 werd Amsterdam opgeschrikt door een razzia. 425 Jonge Joodse mannen werden door de Duitsers opgepakt op het Jonas Daniel Meijerplein en afgevoerd. Veel mensen hadden het zien gebeuren en waren ontzettend boos. ‘Dat kunnen we niet laten gebeuren in onze stad!’, vonden ze. Op 25 en 26 februari werd er gestaakt. Mijn vader was een van de leiders van de trambestuurders die meededen. De Duitsers hebben de staking met geweld beëindigd. En mijn vader ging naar huis.’

En hoe ging het verder?
‘Van alle kanten werd hem aangeraden om onder te duiken om maar niet te worden gearresteerd. Maar mijn vader dacht: ik houd me gewoon rustig, dan trekt de bui wel over. Hij ging niet in de onderduik. Maar in november 1941 werd hij midden in de nacht gearresteerd en naar het Huis van Bewaring aan het Leidseplein gebracht. Mijn moeder kreeg een briefkaart waarop stond dat hij vastzat. Het was de bedoeling dat zij voor zijn was zou zorgen. Daar kom ik straks nog op terug. Mijn vader kreeg de doodstraf met nog veertien andere mannen. Ze zijn op vliegveld Soesterberg gefusilleerd.’

Wat was er met de was?
‘Pas in 1980 kwam ik erachter dat mijn ouders via de was een tijdlang met elkaar in contact bleven. Ze schreven elkaar korte kleine briefjes en verstopten die in de was. Ik heb dat nooit geweten, ze lagen jaren opgeborgen in een kast. Pas in 1980 kreeg ik de doos en heb de moed gehad om ze te lezen, dat was heel moeilijk voor mij. Je moet weten dat er thuis wel over de oorlog werd gepraat, maar eigenlijk nooit over mijn vader. Het idee was dat als je er niet over sprak, het er ook niet was. Kinderen vergeten snel, was de gedachte. Maar zo heb ik dat niet ervaren. Ik had eigenlijk graag met mijn moeder gesproken over die tijd en wat ons was overkomen. Ik raad jullie aan om met mensen te praten als er iets rottigs gebeurt.’

Mist u uw vader?
‘Ik wist dat hij dood was, maar toch heb ik hem jaren gezocht. Wat ik van hem heb is zijn afscheidsbrief. Een kopie hoor, het origineel is in het Verzetsmuseum. Zal ik hem voorlezen? We kregen allemaal een soort persoonlijk bericht. We moesten flink, sterk en moedig zijn en goed voor elkaar zorgen. En allemaal krijgen we duizend kussen. Na drie of vier weken kreeg moeder zijn persoonlijke eigendommen opgestuurd. Zij heeft een rouwkaart laten maken. Daarop staat niet dat hij is doodgeschoten, maar dat hij is weggenomen.’

Hoe ging het na de oorlog?
‘Ik had een hele goede band met mijn moeder, het is echt jammer dat we ons verdriet niet hebben kunnen delen. Na 1980 ben ik wel gaan praten, ook al omdat ik vond dat mijn dochters het verleden niet als een geheim zouden ervaren. Verdriet hoort niet in een kast. Er is een filmopname waarin ik in de tram mijn verhaal vertel. Elk jaar ga ik naar de herdenking van de Februaristaking en ontmoet daar nabestaanden van de mannen die samen met mijn vader zijn doodgeschoten.

Contact


Heb je een vraag aan ons? Wilt u meedoen als verteller, als basisschool, of een bijdrage leveren door een interview te begeleiden? Neem contact op, we helpen graag verder.

Christine: +31 6 816 834 18

NL41 TRIO 0254 753892