Archieven: Verhalen

‘In de Hongerwinter was het zo koud dat we een iglo bouwden’

Truus Grondsma woonde in de Orteliusstraat waar haar vader een sigarenzaak had. Ze was nog erg jong tijdens de oorlog, maar toch heeft ze nog veel levendige herinneringen aan die tijd. Yunus, Jelmer en Sacha van de Rosa Boekdrukkerschool ontvangen Truus op school in het bevo-lokaal. Tussen alle bakken met knutselspullen vertelt Truus haar verhaal.

Heeft u spannende dingen meegemaakt in de oorlog?
‘Mijn ouders zijn niet Joods en hele nare dingen heb ik gelukkig niet meegemaakt. In 1944 zag mijn vader wel dat het leven in Amsterdam steeds moeilijker werd. Mijn opa en oma woonden in Leeuwarden en daar zijn we toen naar toe gegaan tot het einde van de oorlog. In Friesland merkte je toch minder van de oorlog en er was net iets meer te eten. Vanuit het raam van onze slaapkamer in Leeuwarden zagen mijn zusje en ik hoe mannen probeerden te ontkomen aan de Duitse soldaten. De Duitsers gingen langs de deuren om mannen op te pakken die in de Duitse fabrieken moesten werken. Dat heet een razzia. Alle mannen vanaf 18 jaar waren verplicht om te werken in Duitsland omdat alle Duitse mannen in de oorlog moesten vechten. En de fabrieken moesten toch draaien. Dat werk in de fabrieken was heel zwaar dus dat wilden de meeste Nederlandse mannen niet. Wij zagen uit het raam hoe de Duitsers aan de ene kant van het huizenblok tegenover ons naar binnen gingen en dat mannen via het dakraam naar buiten klommen en dan naar binnen gingen in de huizen die al doorzocht waren. En zo konden ze dan ontkomen.’

Wat at u in de oorlog?
‘We hadden gelukkig niet echt honger bij ons thuis, maar het eten was wel saai. In de herfst reden er op de Hoofdweg altijd vrachtauto’s met suikerbieten die naar de fabriek werden gebracht om suiker van te maken. Regelmatig vielen er bieten van de auto af. Die nam ik dan mee naar huis zodat mijn moeder die kon koken. Ze waren niet erg lekker. In Amsterdam werd het op een gegeven moment steeds moeilijker om aan eten te komen. Samen met mijn vader ging ik op de fiets verder Noord-Holland in om sigaretten te ruilen voor eten. In de Hongerwinter ging ik dus met mijn vader, moeder en zusje bij mijn opa en oma in Leeuwarden wonen. Daar was de situatie beter, maar ook daar was weinig eten en je kwam moeilijk aan groente en fruit. En als je slecht eet en weinig vitamines binnenkrijgt, kun je makkelijk ziek worden. Ik kreeg last van hongeroedeem; ik had plekken op mijn ellenbogen en knieën die ontstoken waren. Het duurde nog tot ver na de oorlog totdat die wonden echt hersteld waren.’

Heeft u ook leuke herinneringen aan de oorlog?
‘Een hele leuke herinnering is dat het in de Hongerwinter van 1944 zo koud was en er zo veel sneeuw lag dat ik samen met allemaal kinderen uit de buurt een iglo heb gebouwd. En daar zaten we dan in met een paar kaarsjes. Het was dan wel erg koud, maar dat was erg leuk. En die winter heeft mijn vader me ook leren schaatsen. Je ziet dat er ook leuke dingen waren. En natuurlijk de bevrijding. Die heb ik ook in Leeuwarden meegemaakt. Er reden Canadese tanks door de straten. De soldaten deelden koekjes uit. Mijn vader wilde graag dat ik op zo’n tank ging, maar dat durfde ik niet. Toen zette mijn vader mijn zusje erop.’

   

Archieven: Verhalen

‘Toen zijn we met het hele gezin in de kelder gaan slapen’

Timo, Rens en Gijs van basisschool De Trinoom spreken met Willie van Oers, die vijf jaar oud was toen de oorlog in Nederland begon. Hij woonde toen aan de Lijmbeekstraat. Met een lijst met vragen gaat het gesprek van start, maar Willie heeft zoveel verhalen dat vragen nauwelijks nodig zijn. De jongens zijn zo vol aandacht, dat de camera’s van de tv-ploeg die een reportage maakt, helemaal worden vergeten.

Hoe ging het op school in de oorlog?
‘We moesten regelmatig schuilen, als het luchtalarm ging of als we ineens vliegtuigen hoorden. Dat gebeurde soms ook als we op school waren. We werden dan allemaal naar huis gestuurd om te schuilen. Meestal was het loos alarm. Boven op de school stond het alarm. Ik weet nog dat op een dag om kwart over drie het luchtalarm ging. Vreemde vliegtuigen in de lucht, betekende dat. Wij moesten snel naar huis om te schuilen. Om kwart voor vier was het weer veilig en konden we weer terug naar school. Maar de school was om vier uur uit. We zijn toen lekker thuis gebleven!’

Hoelang moesten jullie schuilen in een schuilkelder?

‘Meestal was het dus loos alarm, dan niet zo lang. Maar de Duitsers gebruikten ook ‘vliegende bommen’. Die werden aan het eind van de oorlog gebruikt en waren bedoeld voor Londen of de haven van Antwerpen. Het waren een soort raketten, vol met explosieven en met een soort motortje eraan. Dat maakte een heel raar geluid, iedereen herkende dat en als ik het hoorde, hoopte ik dat het geluid steeds verder weg zou gaan. Maar als het motortje er eerder mee ophield, dan kwam hij naar beneden en richtte veel schade aan. Dat is in Eindhoven één keer gebeurd, bij de Gildelaan. Twee straten waren helemaal weggevaagd en een andere straat zwaar beschadigd. Mijn ouders vonden het toen niet verantwoord nog boven te blijven slapen, dus hebben we alle matrassen naar de kelder onder ons huis gesjouwd en daar nog met z’n allen tot april 1945 een paar maanden geslapen. Er was geen comfort in de kelder, we vielen over elkaar heen als we ’s nachts moesten plassen.’

Zijn jullie wel eens door Duitse soldaten aangehouden?
‘Ik herinner me dat ik een paar weken voor de bevrijding met mijn vader bij het zwembad De IJzeren Man was. Daar werd een razzia gehouden. Dan werd door de Duitsers een gebied of plek afgesloten, niemand mocht weg. Alle mannen boven de achttien jaar werden gecontroleerd en als de papieren niet in orde waren, werden ze naar Duitsland gestuurd. Mijn vader moest ook zijn papieren laten zien, maar hij gaf de Duitse soldaat ook een briefje waarop stond dat er in onze familie een besmettelijke ziekte voorkwam. Dat was al lang niet meer zo, maar vader had dat briefje gewoon bewaard en nam het altijd mee. De Duitsers waren namelijk heel bang dat zij ook ziektes zouden krijgen. Toen mochten we snel doorlopen.’
       

Archieven: Verhalen

‘De straat was een vuurzee, “eruit, eruit, eruit!” riep mama’

Frans Gruijters (91) was vroeger onderwijzer op de school van Storm, Amelie en Max, De Trinoom aan de Don Boscostraat in Eindhoven. Hij was tien jaar toen de oorlog begon, net zo oud als de leerlingen nu zijn. Door corona kan hij niet naar school komen of de kinderen naar zijn huis en dus is het interview online.

Herinnert u zich het begin van de oorlog nog?
Ik was met mijn vader in de tuin en we zagen een paar vliegtuigen overkomen. We dachten dat het Zwitsers waren. Hakenkruizen kenden we, maar het kruisje van die vliegtuigen niet. We hebben heel blij staan zwaaien. Het bleken Duitsers, onze vijanden, te zijn! Toen was het oorlog. De eerste Duitser die we zagen vroeg naar der Flughafen; iemand zei: “Immer geradeaus fahren”. Ik snapte niet hoe hij dat durfde zeggen. ‘Immer geraden aus’ was niet naar het vliegveld, maar recht het kanaal in! Waar nu de grote Albert Heijn is, stonden barakken van de Duitsers, met een uitkijktoren. Ik zag ze regelmatig. Ze konden goed zingen en zongen wel eens een liedje over hoe ze Engeland wilden bezetten: “Wir fahren gegen Engeland”. Als ze dan over de boot zongen, riepen mijn vriendje en ik “Plons, plons!” en dan renden we snel weg.’

Hadden jullie genoeg eten in de oorlog?
‘Er was altijd te weinig. Mijn ouders kochten vaak samen met buren een stuk varken bij de boer. Dan aten we soms reuzel of balkenbrij. Regelmatig kwam een paard met platte kar voorbij met zakken graan. Dat ging naar het Beatrixkanaal om vervoerd te worden naar Duitsland. Geschenken aus Holland stond op de boot. Ik rende dan met mijn broertjes achter de wagen aan om een zak open te snijden. Mama bakte daar brood van. Met gespaarde koffiebonen maakte ze er ook koffie van. Die was natuurlijk niet te drinken. Om te stoken kapten we bomen of gingen we kolen jatten bij de treinen. Een keer vond vader houten bielzen, balken op het spoor. Hij nam ze mee, zaagde ze kleiner toen een NSB’er achterom kwam lopen en hem verraadde. Toen is ‘ie opgepakt. Hij heeft toen een week in de cel gezeten.’

Heeft u wel eens een neergestort vliegtuig gezien?
‘Ja, daar heb ik slechte herinneringen aan. Bijna elke nacht vlogen er vliegtuigen vanuit Engeland laag over Eindhoven, richting Duitsland om daar te bombarderen. De Duitsers in Eindhoven zetten dan straallampen de lucht in om ze te zien en neer te schieten. Ik heb er één in brand zien vliegen. Het was heel angstig om te zien. Hij stortte een paar honderd meter van ons huis bij het kanaal neer. De dag erna gingen we kijken en pakten een souvenirtje mee, bijvoorbeeld het dikke glas van de cockpit. Daar maakten we dan bijvoorbeeld een hartje van voor aan een kettinkje van. Er werd veel gebombardeerd op het vliegveld. Een keer viel een bom op de Trudokerk. Een meisje dat bij de bakker vlak bij de kerk, bij de Kerk-akkerstraat, werkte, lag dood onder de toonbank. De klok van de Trudokerk is trouwens door de Duitsers meegenomen naar Duitsland om omgesmolten te worden. Ik was koorjongen en stond erbij toen dat gebeurde. Ze hadden ijzer en brons nodig om oorlog te voeren. De klok was enkele jaren ervoor gegoten in Aarle Rixtel. Nu ging deze aan een grote ketting naar beneden. Ook is er op een nacht een brandbom een paar meter voor onze voordeur gevallen. Wij sliepen al. Ineens kwam mijn moeder in paniek naar ons toe. “Eruit, eruit, eruit!” riep ze. De straat was een vuurzee. Het was heel beangstigend. Als er bombardementen waren, scholen we in de wc. Mama met de baby op schoot, wij eromheen. Daar was het veilig. Ik heb wel veel angst gehad. Ook met de PSV-razzia op 27 februari 1944. PSV voetbalde tegen Longa. De Duitsers hadden werklieden in Duitsland nodig en hielden een razzia. Alle straten rond het stadion werden in korte tijd afgezet. Ze stormden het stadion binnen en alle mannen tot veertig jaar werden opgepakt. Er was veel drukte en ineens was ik mijn vader, die toen veertig was, kwijt. Ik was erg bang en ben tenslotte alleen naar huis gelopen. We waren thuis angstig. Waar bleef hij toch? Gelukkig wist hij uit handen van de Duitsers te blijven.’

Hoe was de bevrijding?
‘Ik was vijftien en weet nog dat bij de Botenlaan de amfibievoertuigen stonden opgesteld. We hebben toen ook een Engelse militair, pas achttien jaar jong, in huis genomen. Daar heb ik goede herinneringen aan. We kregen wit brood, chocolade en sigaretten. De jongeman zat bij ons thuis in de grote stoel met een mondinstrument en dan zong hij “Oh my darling Clementine“. Hij heette  Robert Alan Clarck. Hij is getrouwd met een Eindhovense. We hielden contact en rond 1985 is hij overleden. We hadden ook evacués in huis. Een Limburgse vrouw van 82 met haar dochter van zestig. Die lustten geen bonen en gaf die aan de hond.’

   

Archieven: Verhalen

‘Pas sinds een paar jaar ben ik van mijn trauma’s af’

Els Peeters (86) zit in een lekkere stoel aan tafel met thee. Een gevulde koek? Dat lusten Ando, Melle en Seelan van basisschool De Trinoom in Eindhoven wel, al hebben ze net hun boterhammen op. Een oude radio staat op een kastje in de hoek. Eronder ligt een langspeelplaat met de titel ‘We’ll meet again’. Dat radio’s en muziek zoveel zeggen over het verhaal van Els, is best bijzonder. Door te dansen raakte Els van haar angsten af. En dat is eigenlijk nog maar heel kort geleden.

Bent u nog steeds boos op de Duitsers?
‘Mijn vader werd op zijn werk opgepakt door de Duitsers. Dat vond ik heel akelig. Een politieagent bij ons in de straat regelde dat we soms naar hem toe mochten, toen hij in de gevangenis op het politiebureau zat. Dan zaten we een in heel klein kamertje en mijn vader had zijn bretels niet aan en geen veters in zijn schoenen. Dat zag er heel erg armoedig uit. Toen hij in kamp Vught zat, gingen mijn broers soms op de fiets naar hem toe om stiekem eten te brengen. Als je gecontroleerd werd door de Duitsers – moffen zeiden wij – dan was je alles kwijt. Bij mijn broers is dat niet gebeurd gelukkig, dat waren echte geluksvogels. Voor mijn vader en de andere mannen in de barak was dat eten een groot feest. Ze hadden niet veel daar. Toch ben ik niet meer boos op de Duitsers. Ik dans zelfs met Duitse vriendinnen nu. En tijdens de oorlog was er een Duitse verpleegster die iedere dag langskwam om mijn broer te verzorgen. Daarvoor moest ze elke dag een heel eind lopen, terwijl er bombardementen waren. Mijn moeder zei toen al dat we goed moesten bedenken dat niet alle Duitsers slecht waren.’

Was u bang in de oorlog?
Ik was een heel bang kind. Alleen bij mijn moeder voelde ik me veilig. Tijdens het Sinterklaasbombardement speelde ik bij een vriendinnetje. Ik weet nog dat ik toen in paniek naar huis rende. De vliegtuigen vlogen zo laag, alsof ik ze aan kon raken. Ik zag hele grote bommen vallen in de stad.
Als ik ’s avonds in bed de honden van de achterburen hoorde blaffen, wist ik dat de Engelse vliegtuigen eraan kwamen om de Duitsers te bombarderen. Dan vloog ik mijn bed uit en rende naar de huiskamer. Mijn zus vond het juist spannend om naar buiten te kijken. Veel later, na de oorlog, kon ik helemaal in paniek raken als een vliegtuig laag overvloog.
Door al die ervaringen heb ik heel lang angst gekend. Pas sinds een paar jaar ben ik van mijn trauma’s af. Dat is gelukt door te dansen. Meditatief dansen; dat is een dans waar je rustig van wordt. Soms kreeg ik pijn in mijn nek en wilde ik niet verder dansen. Mijn danslerares ging dan met me praten, deed het raam open en zei: “Gooi ze maar naar buiten die angsten. Die heb je niet meer nodig”. Sinds die tijd zijn mijn angsten voorbij.’

Kunt u iets meer vertellen over het verhaal van de radio?
De Duitsers vonden het niet goed als je een radio had. Dan kon je luisteren naar informatie die tegen hen kon werken. Op een gegeven ogenblik moesten daarom alle radio’s worden ingeleverd. Mijn oudste broer en ik fietsten met onze radio naar het politiebureau, waar ze werden verzameld. Mijn broer gaf de radio aan, maar liet deze vlak voor de Duitsers ‘m hadden aangenomen vallen. Dit was het enige dat je kon doen om tegen te werken. Dat vond ik heel spannend. Mijn broer deed het op zo’n manier dat het een ongelukje leek.
Wat ik toen nog niet wist, was dat we nog een radio hadden thuis. Die was stiekem verstopt achter een muur in een gat. We hebben dat als kinderen nooit geweten. Stiekem luisterden mijn ouders dan naar de radio. Dat deden ze met een reden. Ze hebben gevochten voor vrijheid. Dat is belangrijk om te doen. Dat is wat ik jullie meegeef. Doe je mond open als er iets gebeurt wat niet goed is. Durf jezelf uit te spreken.’

       

Archieven: Verhalen

‘Ik was vaak de hele dag op zoek naar eten’

In het bevo-lokaal van OBS Rosa Boekdrukker zitten Gega, Julie, Robin en Jilt hun interviewvragen door te nemen. Straks komt Piet van Heusden namelijk aanschuiven om over zijn ervaringen tijdens de Tweede Wereldoorlog te vertellen. Piet komt binnen, neemt plaats, maar maakt voordat het interview gaat beginnen alvast een groepsfoto met zijn telefoon als aandenken. Al snel begint hij over zijn tijd in de Tweede wereldoorlog te praten.

Wat vond u ervan toen de Duitsers binnenvielen?
‘Als kind van 11 jaar wist je daar niet zoveel van. Het was indrukwekkend. Wat ik wel had meegekregen was dat het Nederlandse leger 4 dagen oorlog had gevoerd tegen de Duitsers. De Duitsers waren veel sterker en hadden veel meer voertuigen en moderne wapens. Toen de Duitsers zich in Amsterdam kwamen vestigen, wisten we wel dat de tijden zouden veranderen. In die tijd woonde ik samen met mijn moeder en grootvader op Mercatorplein. Op een gegeven moment kwam daar bijvoorbeeld een schuilkelder. Die was bedoeld om te schuilen bij het luchtalarm of bij rondvliegende bomscherven. Ik ging daar wel eens spelen, maar heb daar nooit hoeven schuilen. Die kelder werd vooral gebruikt voor hoge nood, dus het was vooral heel vies.’

Hoe heeft u de oorlog beleefd?
‘We hadden geen eten en we hadden het ook vaak koud. We hadden namelijk maar 1 gaskacheltje in de woonkamer en er was geen geld om kolen te kopen. Kolen waren in die tijd ook heel schaars. Om het warm te krijgen, heb ik al hout in het huis – deuren, veranda, trapleuning – gesloopt om in de kachel te gooien. Af en toe hakte ik ook bomen om. Zo konden we de oorlog doorkomen. Later werd eten ook heel schaars, vooral tijdens de Hongerwinter. Ik was vaak de hele dag op zoek naar eten en af en toe kon je wat snaaien tijdens je zoektocht. Wij kregen bonnen om naar de gaarkeuken te gaan. Één keer per dag stond je uren in de rij met je pannetje om een beetje soep te krijgen. Zo konden wij overleven. Daarnaast ging ik met mijn moeder naar de boeren op hongertocht. Dan ruilden we ons gereedschap in bij de boeren voor eten. Ik was een heel mager jongetje.’

Heeft u ooit naar radio Oranje geluisterd of heeft u ooit illegale krantjes gelezen?
‘Zelf hadden wij geen radio, want voor de oorlog hadden we dat ook niet. Televisie was er al helemaal niet, die is pas in de jaren 60 gekomen. Wij hadden wel radiodistributie, dit was een knop in de hoek van de kamer. Het had maar 4 stations, dat was goedkoper dan de normale radio. Toen ik eenmaal wat ouder was, heb ik zelf een radio gemaakt en kon ik zo zenders afluisteren. Af en toe luisterden we wel naar Radio Oranje. Mijn moeder deelde de Paroolbrieven rond. Later, na de oorlog, werd de Parool een krant, maar vroeger was het dus een illegaal blaadje.’

Waren er al wielerwedstrijden tijdens de oorlog?
‘Er waren inderdaad al wielerwedstrijden tijdens de Tweede Wereldoorlog. In die tijd was wielrennen op een baan en niet op de weg. Joden mochten in die tijd niet meedoen. Er mochten wel toeschouwers naar de wedstrijden komen, maar je moest heel stil zijn. De Nederlanders mochten ook meedoen, maar je had wielrenners die voor Nederland reden maar ook Nederlandse wielrenners die voor de Duitsers reden. Zij hadden dan een runenteken – een symbool dat door de nazi’s werd gebruikt – op hun shirt. De toen bekende wielrenner Cor Wals reed voor de Duitsers. Hij had een SS-teken op zijn shirt en deed af en toe een Hitlergroet. In die tijd was ik zelf nog geen wielrenner, maar ik heb het wel altijd gevolgd.’

  

Archieven: Verhalen

‘Het Joodse meisje verkruimelde haar brood voor de smekende gezichten’

Roel, Yesmin en Merel zitten op school, De Trinoom in Eindhoven, achter de laptop als ze de zesentachtigjarige Ria Meesters interviewen. Ria woont in een zonnig appartement in Geldrop. Ze heeft allemaal oude foto’s klaargelegd voor het interview, brieven van haar vader die in Duitsland te werk was gesteld en een mooi boekje van haar verblijf in Denemarken na de oorlog. Nadat ze verteld heeft over haar leven van vandaag gaan de leerlingen over tot hun vragen over de oorlog.

Hoe begon de oorlog voor u?
‘Mijn vader werd meteen onder dienst geroepen. Hij moest direct toen de Duitsers Nederland binnenvielen in het leger meevechten. De Duitsers wonnen, het Nederlandse leger werd opgeheven en mijn vader moest verplicht in Duitsland gaan werken voor de oorlogsindustrie. Dus hij was vanaf de eerste dag weg. Dat was niet fijn. Maar als je weigerde ging je de gevangenis in. Mijn moeder heeft het best zwaar gehad in haar eentje met drie kinderen. En met onderduikers in huis.
In de oorlog moest je op tijd binnen zijn voor de avondklok. Alles moest ook verduisterd zijn, dus het was pikdonker. Als je fietste konden de Duitsers je fiets afpakken. Zomaar. Weg fiets! Wij kinderen gingen dan de mensen in de buurt waarschuwen. “Niet daar rijden, daar staan Duitsers!” waarschuwden we. Dus op een gegeven moment kwamen er dan bij die Duitsers verderop geen fietsen meer voorbijrijden. Ze snapten er helemaal niets van.’

Hoe heeft u de bevrijding ervaren?
‘De bevrijding was een groot feest. Het was echt geweldig fijn. Alle pleinen waren verlicht en er was muziek en er werd gedanst. Maar we hadden geen papa. Hij kwam maar niet terug en we wisten niet of hij nog leefde. Totdat op 5 mei de capitulatie kwam. De dag erna kwam mijn vader thuis. Het was een mooier feest dan de bevrijding zelf! Ik zag aan het begin van de straat die dag iemand aankomen en ik dacht: dat is papa, dat is papa! Ik rende naar huis en riep: “Mama, papa komt eraan!” Ik kreeg een draai om mijn oren, want ze dacht dat ik haar voor de gek hield. Maar hij was het wel. Ik heb hier nog alle brieven die hij ons in de oorlog schreef. Die brieven werden door de Duitsers nagekeken, gecensureerd. Dat kun je hier nog zien aan die strepen die erdoor staan. Mijn vader heette Piet. Dit is een briefje van zijn moeder. “Beste Piet, even wil ik je een briefje schrijven want het is alweer een hele tijd geleden. Ik wil je schrijven dat we allen nog gezond zijn en hoop dat u dat ook nog bent.” We hebben hem nooit iets gevraagd over hoe het daar is geweest en hij heeft ook nooit iets verteld daarover.’

Hoe was het na de oorlog?
‘Ik ben in november 1945 met het kindertransport naar Denemarken meegegaan. Kinderen die geleden hadden in de oorlog mochten van Philips naar Engeland, Zweden, Zwitserland of Denemarken om aan te sterken. We reden door Duitsland en door het treinraampje zag het er onderweg verschrikkelijk uit. Alles was kapot gebombardeerd. De mensen leefden aan de grond, het was verschrikkelijk. En de mensen hadden honger, honger, honger. Als onze trein een station binnenkwam, stonden de Duitsers met hun handen om hoog. “Eten, eten, eten,” riepen ze. Ze hadden niets. In mijn coupé zat een Joods meisje. Zij pakte haar brood en voor het raampje verkruimelde ze voor de gezichten van die smekende Duitse mensen haar brood. Ik snapte het toen niet, achteraf wel. Haar hele familie was uitgemoord door de nazi’s. Ik zal dat beeld van dat Joodse meisje nooit vergeten. Na een lange reis kwam ik in Denemarken aan. Ik heb drie dagen gehuild van de heimwee. Maar naar huis gaan, dat ging zomaar niet. Uiteindelijk wende ik en heb ik het daar bijna een jaar heel fijn gehad bij ‘oom’ en ‘tante’. Eenmaal thuis in Nederland heb ik ook weer drie dagen gehuild. Daar heb ik van geleerd dat als je een kind waar ook op de wereld goed behandelt en verzorgt, het altijd zal wennen.’

   

Archieven: Verhalen

‘Als je iets meemaakt dat niet leuk is, moet je erover praten’

Een beetje onwennig zitten Fenna, Bo en Féline achter de computer in een aparte kamer in basisschool De Trinoom. Op het andere scherm zien ze Monne de Miranda, nu 86 jaar, die veel kan vertellen over wat hij tijdens de Tweede Wereldoorlog mee heeft gemaakt als jongetje in dezelfde wijk in Eindhoven als waar de school van deze leerlingen staat.

Hoe heeft u de bombardementen ervaren?
‘Regelmatig vlogen de Engelse vliegtuigen hoog over Eindhoven op weg naar Duitsland. Deze vliegtuigen werden verlicht door zoeklichten en dan beschoten door de Duitsers. Soms werd zo’n vliegtuig geraakt en dan zagen we deze brandend naar beneden komen. Twee bombardementen kan ik me nog goed herinneren. Tijdens het Sinterklaasbombardement op 6 december 1942 kwamen de Engelse vliegtuigen heel laag overvliegen, zodat de Duitsers hen niet goed zagen aankomen en ze heel precies de Philipsfabrieken konden bombarderen. En dan waren er de bombardementen na de bevrijding van Eindhoven. De Engelse soldaten lagen ’s nachts te rusten, maar hun voertuigen stonden met munitie in de brandgangen achter ons huis en in het Elzentpark. Door de bommen en ontploffingen werden ook huizen in onze straat geraakt. Als het luchtalarm afging, gingen we onder de trap in de kelder zitten. Dat was griezelig, maar toch kon ik me moeilijk voorstellen dat er bommen op ons huis zouden komen. De volgende dag ging ik dan met vriendjes – we waren toen een jaar of elf, twaalf – scherven zoeken om te ruilen met elkaar. Veel angstiger was dat de Duitsers na de bevrijding raketten zonder piloten richting Engeland stuurden. Die waren minder betrouwbaar en kwamen soms al eerder naar beneden en dan ontploften ze. Dat is ook gebeurd in delen van Eindhoven. Dan hoorde je de zware motoren en dan ineens hield dat geluid op en dan wist je: “Oh jee, dat ding valt omlaag”. Dan probeerde je te zien waar dat was en uit de buurt te komen. Later droomde ik nog wel eens over de bombardementen.’

Uw vader was krijgsgevangene. Wat is dit precies en hoe was het toen hij weer thuiskwam?
‘Omdat mijn vader voor de oorlog als officier in het leger had gewerkt, werd hij in 1943 gevangengenomen. Dat deden ze bij alle mannen die in het leger hadden gewerkt, omdat de Duitsers bang waren dat deze militairen in het verzet zouden gaan. Mijn vader moest zich melden in zijn oude uniform in kamp Vught en werd daarna op transport gezet naar een militair krijgsgevangenkamp in Duitsland. Daar werden alle onderscheidingskenmerken, zoals officiersstrepen, verwijderd. Omdat mijn vader Joods was, droeg hij in de oorlog een ster, maar ook deze moest in het kamp verwijderd worden. Dat was voor hem veiliger, omdat krijgsgevangenen onder het Internationale Rode Kruis vielen en dus geen gevaar mochten lopen, zoals wel gebeurde in de concentratiekampen. In 1945 werd het kamp bij Berlijn waar hij zat, bevrijd door de Russen. Toen is hij naar huis gekomen. Ik herinner me nog dat hij achterop een vrachtwagen aankwam en voor de deur stond. We waren blij. Hij was koud en vermoeid. Hij heeft in een boekje geschreven wat hij heeft meegemaakt, want hij kon er niet over praten. Later heb ik dit dagboek gelezen. Na drie maanden uitrusten, moest mijn vader naar Engeland om daar radio’s te kopen voor het Nederlandse leger, zodat zij niet meer via veldtelefoons hoefden te communiceren.’

Wat vindt u nu van Duitsers?
‘Na de oorlog ging ik met mijn vriendinnetje kamperen in Zuid-Frankrijk. Daar ontmoetten we een jongen en een meisje die bij Berlijn woonden. Toen hoorden we de verhalen over de scheiding tussen Oost- en West-Berlijn en dat ouders soms niet meer bij hun kinderen konden komen. Dan merk je dat Duitsers ook gewoon mensen zijn. Ook de militairen deden soms gewoon maar wat ze moesten doen en konden niet anders. Net als Nederlandse militairen die krijgsgevangen werden genomen. We raakten bevriend met het Duitse stel en we hebben veel gesproken over wat je als mens allemaal mee kan maken en waar je begrip voor moet hebben. Als je iets meemaakt dat niet leuk is, dan is het belangrijk daar met iemand over te praten.’

   

Archieven: Verhalen

‘Mijn tante is gered door helden’

Rafi, Luan, Nihad en Livanur ontmoeten Marja Ruijterman op hun school OBS Rosa Boekdrukker. Er ontstaat enigszins verwarring omdat Marja niet over haar eigen ervaring in de oorlog komt vertellen maar het verhaal van haar moeder zal delen. De moeder van Marja was 12 jaar oud toen de oorlog begon, net wat ouder dan de leerlingen nu zijn.

Was uw moeder bang tijdens de oorlog?
‘Zij vond het heel eng, vooral omdat ze half joods was. Eén keer is ze opgepakt met andere kinderen op de Kinkerstraat. Tussen de tramrails zaten houten blokjes die men gebruikte om de kachel te stoken. Er was toen namelijk nog geen verwarming zoals we die nu hebben. Terwijl ze bezig waren, werden ze door twee Duitsers aangehouden. Een van de Duitsers ging achter de andere kinderen aan en de andere kwam achter mijn moeder aan. Toen ze alleen waren zei hij dat ze gauw weg moest rennen. Hij had zelf ook kinderen. Door deze ervaring zei mijn moeder later dat niet alle Duitsers slecht waren en er ook goede Duitsers waren. Zij wilden helemaal niet dat er oorlog was, maar ze moesten wel meedoen.’

Wat at uw moeder tijdens de Hongerwinter?
‘Mijn moeder had allemaal wonden op haar lichaam door het tekort aan eten. Dan krijg je hongeroedeem, zo heette dat. Ze aten bijvoorbeeld tulpenbollen, omdat ze niets anders hadden. Op een gegeven moment hadden ze weer een keer vlees nadat ze dat al jaren niet hadden gehad. Het was een flink stuk en het rook heerlijk! Één van de mensen die erbij was, was gaan miauwen en toen wist mijn moeder dat het de kat was. Toen kon ze het niet meer eten. Als er niets meer is, dan moet je wel. Maar toch heeft mijn moeder het niet gegeten. Na de oorlog kreeg ze allemaal repen chocola. Moet je je voorstellen dat je 5 jaar niet hebt gesnoept en amper hebt gegeten en dan krijg je een reep chocola. Mijn moeder had hem zo op maar mijn tante heeft er heel lang over gedaan. Zij wilde er zo lang mogelijk van genieten. Mijn moeder wilde nog een stukje van mijn tante maar die zei: ‘Nee! Jij hebt ‘m al op!’’

Heeft de familie van uw moeder de oorlog overleefd?
‘Tijdens de oorlog was mijn moeder vooral met haar zusje en haar moeder. Ook gingen ze wel steeds naar hun vader toe die met zijn nieuwe vrouw en kindjes woonde. Op een dag kwam mijn tante – ze was toen 11 jaar – daar en zag ze dat de ramen waren ingegooid. Toen hoorde ze van de buren dat hun vader met zijn nieuwe gezin naar de Hollandsche Schouwburg was gebracht. Mijn tante is daarheen gerend en zag dat daar een vrachtwagen met mensen werd uitgeladen. Ze hoopte zo haar vader met zijn vrouw en kindjes nog te zien maar toen werd ze door een Duitser weggetrapt en is ze hard gaan rennen. Ze heeft ze dus nooit meer gezien. Voordat ze werden opgehaald, hebben ze hun jongste kindje in paniek aan de buren gegeven. De buren durfden niet een joods kind in huis te nemen dus zij gaven haar aan de Duitsers. Zo kwam ze terecht bij de crèche tegenover de Hollandsche Schouwburg, waar allemaal joodse kinderen zaten. Zij is daar gered door helden. Na de oorlog zat mijn moeder met haar zus en hun moeder aan de keukentafel toen ze opeens hun namen op de radio hoorden. ‘Willen Margreet en Annie Dresden zich melden want hun zusje is gered.’ Dit was het halfzusje van mijn moeder en ze leefde nog!’

Heeft u moeder ooit Hitler gezien?
‘Nee, maar als Hitler op de televisie was, rende mijn vader erheen om ‘m uit te zetten. Mijn moeder kon daar niet tegen. Of als er iets over Hitler in de krant stond, moest mijn vader de artikelen eruit knippen zodat ze het niet hoefde te lezen. Ze noemde zijn naam ook niet. Na de oorlog hebben we samen naar een programma gekeken, een documentaire over de oorlog. Het waren hele nare beelden om te zien, maar ze wilde het kijken omdat ze het wilde verwerken. Toen hebben we hand in hand zitten kijken. Maar het werd alleen maar erger omdat ze het allemaal voor zich zag, dus dat hielp niet echt.’

   

Archieven: Verhalen

‘Mijn ouders hebben de oorlog overleefd dankzij een jongetje van zeven’

Op OBS Rosa Boekdrukker zitten Noor, Maxiem en Kaatje helemaal klaar met hun vragen voor Marga van Praag. Marga is zelf na de Tweede Wereldoorlog geboren, maar vertelt het verhaal van haar ouders. Zij trouwden aan het begin van de oorlog, woonden in een getto, zaten op verschillende onderduikadressen, maar waren vooral doodsbang tijdens en zelfs na de oorlog.

Wie waren uw ouders?
‘Mijn vader heette Meijer van Praag en mijn moeder heette Sara Hornemann. Zij had een Duitse naam. Na de Tweede Wereldoorlog heeft ze haar achternaam veranderd. Ze wilde niet dat het Duits klonk. Mijn ouders werden Max en Sari genoemd. Aan het begin van de oorlog verloofden zij zich. Ze waren niet erg religieus, maar toen de oorlog kwam, werden ze opeens geconfronteerd met het feit dat ze joods waren. Ze voelden zich gewoon net als jij en ik, maar toen werden ze opeens apart gezet. Ze besloten om meteen te trouwen, want je wist maar nooit wat er zou gaan gebeuren en zo konden ze in ieder geval bij elkaar blijven. Vroeger mocht je namelijk niet bij elkaar wonen als je niet getrouwd was. Mijn ouders zijn in het oude stadhuis getrouwd. De ambtenaar van de burgerlijke stand probeerde hen te redden door te zeggen dat ze niet joods waren. Je kreeg namelijk een trouwboekje en daar stond dan in of je joods was of niet. Als de ambtenaar zei dat ze niet joods waren dan kwam dat dus ook niet in het trouwboekje. Maar mijn ouders waren zo stom en die begrepen dat niet, dus mijn vader zei toen dat ze wel joods waren. De ambtenaar zei nogmaals dat ze niet joods waren. En mijn vader antwoordde weer: ‘Jawel hoor, wij zijn wel joods’. Mijn vader begreep niet wat de ambtenaar probeerde te doen. Daardoor kwam er dus toch ‘jood’ in hun trouwboekje te staan.’

Hebben uw ouders moeten onderduiken?
‘Ze zaten eerst ondergedoken bij een rare Zwitser. Hij liet hen allemaal rare dingen doen en dat werd te gevaarlijk, dus toen heeft het verzet mijn ouders naar een ander onderduikadres gestuurd: de familie Ravehorst in Boskoop. De familie bestond uit Tante Wil, haar man en hun twee zoontjes Gerrit en Joop. Ze hadden boven een klein kamertje waar mijn ouders verbleven. Die mensen hadden weinig te eten maar ze deelden alles. Ze hadden een eigen moestuin en tante Wil wist van de kleinste dingen een heerlijke maaltijd te maken. Zij hadden het daar beter dan de mensen in de grote steden. Op een avond kwam Gerrit naar boven om de borden op te halen van mijn ouders en net op dat moment kwamen er Duitsers aan huis. Mijn ouders dachten dat het gedaan was met ze. Als die Duitsers Gerrit met twee lege borden naar beneden hadden zien komen, zouden ze zich natuurlijk afvragen van wie die borden waren. Gerrit – hij was slechts zeven jaar – liet de borden boven op de trap staan en liep fluitend met zijn handen in zijn zakken de trap af. Die kleine jongen heeft mijn ouders gered, omdat hij als jongetje van 7 zo goed over de situatie heeft nagedacht. Wij zijn hem zo dankbaar.’

Hoe is het na de oorlog met uw ouders gegaan?
‘Mijn ouders waren al die tijd doodsbang geweest, ik had bange ouders. Toen ik geboren werd – net na de oorlog – waren ze dolblij, maar ook angstig. Als kind mocht ik daarom helemaal niks. Ik ben vroeger naar een psycholoog gegaan, omdat er zoveel angst altijd was. Pas op mijn 37ste kwam ik erachter dat heel veel Nederlanders een redelijk normaal leven hadden gehad tijdens de oorlog. Vooral aan het begin van de oorlog was alles nog redelijk normaal. Men had op een gegeven moment wel last van de Hongerwinter en natuurlijk waren het nare en barre tijden, maar het leven ging ook gewoon door. Ik had natuurlijk alleen maar de verhalen van mijn ouders en anderen joden gehoord.’

Archieven: Verhalen

‘Ik duik nog steeds weg als ik een vliegtuig hoor’

Simon, Azzuro, Edanur en Jayda van de Rosa Boekdrukkerschool worden het lokaal binnengebracht door de juf, die vertelt dat de leerlingen stiekem best zenuwachtig zijn. Ze zullen zo Jopie van Hofwegen (1939) interviewen over de oorlogstijd. Jopie is ontspannen en laat het op zich afkomen. Binnen de eerste vijf minuten zijn alle van tevoren bedachte vragen al beantwoord. Gelukkig komt daarna het gesprek spontaan op gang.

Had u broers en/of zussen?
‘Ik had twee zussen. Mijn ene zus en ik keken een keer stiekem op straat. We deden het gordijn een klein stukje open en toen stonden daar twee Duitsers met hun geweren. Mijn moeder en vader trokken ons gelijk weg bij het raam, dus het is gelukkig goed afgelopen. Mijn ouders trokken ons door de hele slaapkamer heen. Ik was een jaar of vier. Dat vergeet je niet meer. Mijn zussen werden geregeld op andere plekken ondergebracht. Mijn ene zusje zat een tijd in Urk, de ander op Texel. Dat was een initiatief van de kerk voor kinderen die vermagerd waren. Ze moesten weer aansterken bij boeren. Ik was de jongste en mijn moeder wilde mij niet kwijt. Zodoende bleef ik thuis. Misschien was ik ook nog wel te klein.’

Heeft uw familie erge dingen meegemaakt?
‘Mijn oom is op straat opgepikt en die moest in Duitsland gaan werken. Hij zat daar in een kamp. Ze hebben hem daar helemaal ingegraven in het zand zodat alleen zijn hoofd eruit stak. Ze zetten een bord eten voor hem neer waar hij natuurlijk niet bij kon. Hij had zo’n honger en ze schoven het bord steeds een beetje dichterbij, maar ja hij kon er natuurlijk niet bij. Er gebeurden rare dingen in de oorlog.’

Hoe kwamen jullie aan eten?
‘De buurman ging vaak eten halen voor alle buren. Mijn vader en oudste zusje hadden een fiets met houten wielen en gingen ook vaak de boer op, zoals dat heette. Mijn zusje was nogal een huilebalk en als ze bij zo’n boer kwamen en zij ging huilen, dan kregen ze weer wat. Ze is ook weleens aangehouden toen ze eten bij zich had, maar ze mocht toch doorlopen. Wij deelden ook alles met de buren. Dat was het mooiste van toen, dat iedereen deelde. Tegenwoordig heb je dat niet meer, nu is het ieder voor zich. We hebben ook een keer een kat gegeten. Mijn vader had een kat gevangen en toen heeft mijn moeder hem gebakken. Het rook heerlijk, maar we wisten niet dat het een kat was. De buren aten ook mee en ze vonden het heerlijk. Ze vonden ze het niet zo leuk toen mijn vader achteraf vertelde dat het kat was. Maar het was toch lekker.’

Hoe was de Bevrijding voor u?
‘Heerlijk. We hebben gedanst door de straten. Het was feest en iedereen was verkleed. Een van de buurmannen was verkleed als grote baby. Hij lag in een kinderwagen en had een luier om waar ze mosterd op hadden gesmeerd. En ik herinner me ook nog de kauwgom, die uitgedeeld werd door de Canadezen. De oudere kinderen zoals mijn zussen kregen sigaretten en werden op de tanks gehesen. Maar er waren ook angstige momenten. Ik heb een keer gezien hoe vrouwen uit hun huizen werden gehaald en kaalgeschoren werden. Dat waren vrouwen die tijdens de oorlog een relatie hadden gehad met een Duitse soldaat. Het was onmenselijk hoe die vrouwen na de oorlog werden behandeld, maar het gebeurde. Ook weet ik nog wel dat er allemaal vliegtuigen overkwamen bij Sloterdijk. Ze kwamen brood uit Zweden brengen. Ze kwamen zo laag overvliegen dat we plat op de grond moesten liggen. Dat brood was heerlijk, dat was net cake! Toch was het voor mij een heel angstig moment. Later heb ik de film ‘Hongerwinter’ gezien en dat begon met zo’n laag overkomend vliegtuig. Ik kromp helemaal in elkaar toen ik dat weer zag.’

   

Contact


Heb je een vraag aan ons? Wilt u meedoen als verteller, als basisschool, of een bijdrage leveren door een interview te begeleiden? Neem contact op, we helpen graag verder.

Christine: +31 6 816 834 18

NL41 TRIO 0254 753892