Archieven: Verhalen

‘We kregen te eten maar ik voelde mij ook heel eenzaam’

In het klaslokaal staat een speciale stoel klaar voor Willie Janssen-De Wit (87). Zij gaat Kainy, Jahvairo en Jacob van basisschool De Rivieren in Amsterdam-Oost vertellen over haar ervaringen tijdens de Hongerwinter. De kinderen vinden het spannend, maar al snel komen de vragen.

Wat heeft u meegemaakt tijdens de Hongerwinter?
“Aan het einde van de oorlog was er bijna geen eten meer. Overal moest je bonnen voor gebruiken. Je had altijd honger. Wij waren thuis met acht kinderen, dus mijn ouders hadden de grootste zorgen. Nou was mijn zusje een jaar eerder voor drie weken uitgezonden naar Grootebroek in Noord-Holland, want daar was nog wel eten. Toen het in Amsterdam heel slecht ging, mochten de jongste vier kinderen die kant op. Dus toen zijn wij in de Hongerwinter naar Grootebroek gaan lopen. En dat was een hele lange tocht. De eerste dag moesten we al 40 kilometer lopen, met een lege maag en op onze dunne beentjes. Er liepen allemaal mensen, enorme tochten met vaders, moeders en kinderen. Sommigen konden amper lopen. Op karren lagen mensen die halfdood waren. Allemaal op zoek naar hulp en een plek waar ze een beetje eten konden krijgen. Uiteindelijk kwamen wij in Grootebroek bij verschillende pleeggezinnen terecht. Daar kregen we te eten. Maar ik voelde mij ook heel eenzaam. En ik vond het verschrikkelijk voor mijn moeder, die in Amsterdam was achtergebleven.”

Hoe vond u de Hongerwinter?
“Toen vond ik het verschrikkelijk. Je had steeds zulke ontzettende honger. Je vocht elke dag om iets te eten te krijgen. Ik weet nog goed dat we op straat speelden en de buurvrouw vanuit het raam haar tafelkleed uitklopte. En toen lag er ineens een boterham op straat. Zij ging weer naar binnen, misschien had ze het bewust gedaan. Ik heb die boterham direct opgegeten, zo van de straat. Dat was gewoon een boterham extra. Nu ben ik ook heel blij met alles wat ik krijg. Als je zoveel ellende meemaakt, word je snel tevreden. Gooi ook nooit eten weg, jongens! Ik woonde vroeger aan de Borneostraat, tegenover een school en schuin tegenover een patatwinkel. Als de school uitging dan kwamen die kinderen naar buiten, deden hun tas open en smeten zo hun brood op de straat. Vervolgens gingen ze patat halen. Als ik op straat liep en ik zag dat, dan raapte ik dat brood op en deed ik het in mijn tas. Thuis gaf ik het dan aan mijn hond, die lustte alles. Maar dat die kinderen dat brood zo weggooiden en dan patat gingen halen, dat vond ik vreselijk.”

Heeft u uw familie nog teruggezien?
“Jazeker, wij hebben allemaal de oorlog overleefd. Toen de bevrijding kwam zijn wij weer teruggegaan en met elkaar herenigd. Maar onze pleegouders zijn wij altijd blijven bezoeken. In de zomer gingen wij dan op de fiets die kant op en bezochten we alle pleeggezinnen. Dat hebben we gedaan totdat ze oud waren en in een verzorgingstehuis zaten. Van mijn broers en zussen leven er nu nog drie, maar we voelen ons zeer rijk dat we dat hebben meegemaakt en er allemaal goed zijn uitgekomen. Het verandert je ook als mens. Als kind weet je niet precies wat je wordt, maar je bent wel dankbaar voor wat je gekregen hebt. Het is fijn om te leven. Wees dan ook zuinig op je eten, op je gezondheid, op je kleren. En we kennen allemaal wel kinderen waarvan we denken dat die het beter hebben. Die met Sinterklaas grote cadeaus krijgen, terwijl andere kinderen niks zeggen omdat hun ouders niet veel konden kopen. We denken allemaal weleens ‘had ik maar die ouders gehad’, maar probeer niet jaloers te zijn. Het gaat erom dat je uit een gezin komt waar je warmte en liefde krijgt. Wees zuinig op jezelf en wees gelukkig!”

Archieven: Verhalen

‘Dit waren goede Duitsers!’

We vertrekken met meester Nico (83 jaar oud en al meer dan 40 jaar vrijwilliger op de school) naar een klein kantoortje; een rustige plek voor het interview. Meester Nico heeft het allemaal goed voorbereid, hij maakte een plattegrond van waar hij woonde ten tijde van de oorlog en laat eerst zien waar hij zelf op school zat. De kinderen hangen meteen aan zijn lippen. Nico was 2 jaar toen de oorlog begon. Omdat hij nog zo klein was, weet hij het meest van het einde van de oorlog en de tijd erna: ‘toen was er niks meer!’

Ging u naar school?
‘Ik ging in 1942 naar school. Ik was toen vier jaar. Ik kreeg les in het fietsenhok van de kerk omdat er in onze school Duitsers zaten. Dit waren goeie Duitsers, geen soldaten, maar gewone mensen die in het Duitse leger moesten. Iedere week werden bij deze Duitsers broden geleverd, die voor henzelf bedoeld waren natuurlijk.  Mijn broers hielpen dan met uitladen. Ze gooiden een paar van die broden zo over een muurtje. Andere jongens vingen ze dan op. De Duitsers stonden erbij en keken ernaar. Ze deden alsof ze niks zagen.’

Wat voor spannends heeft u meegemaakt in de oorlog?
‘We hadden maar 1 kachel in de huiskamer om het hele huis te verwarmen. Dat was alles. Toen er geen kolen meer waren, moesten mijn vader en broers ‘s nachts de straat op, bomen omzagen. Dat deden ze stiekem, want je mocht ’s nachts niet naar buiten. In het huis naast ons woonde niemand meer en op een nacht hebben andere buren dat hele huis leeggemaakt en daarbij allemaal planken uit het huis gehaald. Wij namen ook hout mee. De dag erna kwamen er Duitse soldaten ons huis binnen en vroegen: ‘Waar is het hout van de buren gebleven?’ Mijn vader had dat hout in de keuken onder een kleedje gelegd. De Duitsers stonden op ‘t houten vloertje. Maar ze deden alsof ze het niet voelden. Zij waren goede Duitsers.’

Hoe was de hongerwinter?
‘Die was In 1944. Mensen gingen dood, ze hadden honger. Veel mensen trokken de polder in, naar Alkmaar bijvoorbeeld om eten te halen. Maar veel boeren hadden ook niks meer, alle varkens en koeien waren al in beslag genomen door de Duitsers. Toen aten we geen lekkere soep, maar tulpenbollen en suikerbieten.’

Hoe was de bevrijding?
‘Ik herinner me dat er broden, Zweedse broden, vlogen over het dak heen, wij zwaaiden naar de piloten van de Canadese vliegtuigen, dan gingen de luiken open, en kwam er voedsel uit. Na de Bevrijding kregen we bonnen om voedsel, dat in blikken zat, uit de winkels te halen. Die lege blikken maakten we aan elkaar, dan had je een bootje, we deden onze benen in de blikken, en voeren het water over. Hoefden we niet helemaal om te lopen. Bij de kruidenier kocht je een muntje voor gas en licht. Een soort parkeermeter, en als om de tijd was, dan zei de meter “pats”, en stopte die ermee.’

Hoe was het dan met Kerst?
‘Onze pastoor kreeg tijdens de nachtmis, toen alle mensen in de kerk zaten, toestemming van de Duitsers die in onze school zaten om het licht  aan te doen. Terwijl het na achten donker moest zijn. Dat was heel bijzonder. Dit waren goeie Duitsers.’

.       

Archieven: Verhalen

‘Honger maakt rauwe bonen zoet!’

De leerlingen van ICBS De Windroos Lina, Kirsten, Suden en Koray interviewen de heer Jan Fleumer, die volgend jaar al negentig jaar wordt. Om zijn verhalen kracht bij te zetten, heeft mijnheer Fleumer een boek meegenomen met daarin foto’s uit de oorlogstijd in de Zaanstreek. Bijvoorbeeld over een trein die door de ondergrondse was ontspoord en uit het water werd gehesen in Wormerveer. De kinderen luisteren ademloos.

Heeft u weleens met Duitsers gesproken in de oorlog?
‘Ik was acht toen de oorlog begon, dus ik kan me nog heel veel herinneren. Ik woonde in Westzaan. Als kleine jongen zag ik hoe de Duitsers het dorp binnen kwamen rijden. Westzaan werd gebruikt als stalplaats voor de vele paarden die werden gebruikt door de Duitsers in de oorlog en ik mocht graag helpen bij het uitladen van de karren of het stallen van de paarden, want dan kreeg ik een boterham met jam! Jam, dat hadden de mensen niet meer, dat hadden alleen de Duitse bezetters en dus deed je als kleine jongen allemaal klusjes voor zoiets lekkers.’

Had u genoeg eten en drinken in de oorlog?
‘Het werd in de oorlog steeds moeilijker om voedzaam eten vinden. Soms stal ik een paar suikerbieten van een langsrijdende kar, en daar wist mijn moeder dan alles van te maken. Ze kookte de bieten heel lang om de suiker te winnen, maar ook de pulp van de bieten zelf werd gebruikt. Hier maakte zij ronde koeken van. Ik weet ook nog hoe er in Westzaan een paardenslager was die de gewonde paarden van de Duitsers slachtte voor het vlees. Geld voor vlees hadden we niet, maar er was wel genoeg om het paardenvet te kopen. Dit vet smeerden ze bij mij thuis op de koeken van suikerbieten en dat smaakte goed. Mijn vader vroeg zo’n tien jaar na de oorlog of moeder dat niet weer eens kon maken, die bietenkoeken met paardenvet. Dát was toch zo’n lekkernij geweest in de oorlog! De koeken ging mijn moeder niet meer maken, maar het paardenvet kreeg ze een keer gratis mee bij de slager. Toen mijn vader die middag een beschuitje besmeerde met het paardenvet, liep het water hem in de mond. Maar zodra hij een hap had genomen, moest hij toegeven dat het eigenlijk heel vies was; “Honger maakt rauwe bonen zoet!. We hadden niet alleen honger, maar we hadden het ook koud. Er was steeds minder brandstof. Samen met een vriend ging ik regelmatig hout telen. Op een gegeven moment was er geen boom meer te vinden, alles was illegaal gekapt als brandstof en opgestookt.’

Was u weleens bang in de oorlog?
‘Jazeker. Die keer toen er een Engelse bommenwerper over ons huis vloog. Vanaf Engeland gezien moesten alle grote bommenwerpers over ons land heen om in Duitsland de steden te bombarderen. Dit betekende dat er hier veel luchtafweergeschut stond, maar ook die waren natuurlijk zo nu en dan een doelwit. Op een dag kwam er een kleine bommenwerper laag over en ik dook samen met mijn familie al vrij snel in de berm, ik voelde en hoorde hoe om me heen delen van de bommen neerkwamen en hoe de grond trilde van de explosies. Ik was bang en bleef liggen, ook lang nadat hij niets meer hoorde. Uiteindelijk zijn we terug naar huis gegaan. De volgende dag wilde ik de plek laten zien aan een vriend en toen zag ik dat er op nog geen tien centimeter van waar ik met mijn voet had gelegen een grote granaatscherf neer was gekomen. Als die ook maar iets anders was gevallen, had ik geen voet of geen been meer gehad, of erger! Ik word nog altijd angstig van het maandelijkse luchtalarm. Er zijn twee soorten alarmen: Een enkele toon voor als het veilig was, en een sirene voor als er gevaar dreigde. Ik begrijp niet waarom de maandelijkse testtoon hetzelfde is als de gevarensirene.’

 

Archieven: Verhalen

‘Assendelft was rustig, maar wel in oorlog.’

Op 2 november 2021 werd Bets Worp van 92 jaar geïnterviewd door Kayra, Dion, Begüm, Samad en Meyra van groep 7 van ICBS De Windroos. In de aula van de school staat een tafel met een rood-geruit tafelkleedje. Als de kinderen binnenkomen willen ze graag horen wat Bets heeft meegemaakt.

Hoe wist u dat de oorlog begonnen was?
‘Het was al een aantal jaar spannend in de landen om Nederland heen, want Duitsland was al bij verschillende landen binnengevallen. We hoorden ’s morgens om zeven uur via de radio dat Rotterdam gebombardeerd was. Wij woonden in Assendelft, tussen de boerderijen. Ik woonde daar met mijn vader, moeder en mijn zus. Zij is vier jaar ouder dan ik. In Assendelft is één keer een bombardement geweest. Dat was midden in de nacht in het weiland, en er was niet veel stuk. Wel waren er ramen kapot en zagen we dat er scherven in de muur zaten. We hoorden een harde knal en zijn toen midden in de nacht naar buiten gegaan om te kijken wat er aan de hand was. In Assendelft gebeurde in de oorlog niet zoveel. De Duitsers waren veel meer geïnteresseerd in de grote steden. Over het bombardement in Assendelft werd na twee dagen al bijna niet meer gesproken: men ging over tot de orde van de dag.’

Wat deed u op een dag in de oorlog?
‘Ik was 11 toen de oorlog begon. Ik zat toen op de basisschool. Mijn vader zei dat het verstandig was een jaar langer op de basisschool te blijven. Als ik dan naar de middelbare school moest, was de oorlog waarschijnlijk wel over. Dat viel natuurlijk tegen. Uiteindelijk ben ik naar de middelbare school gegaan in Zaandam. Dit was de Vakschool voor meisjes. Ik ging daar op de fiets heen. Gelukkig had ik een goede fiets. Mijn vriendinnetje had een fiets met houten banden. Dat reed een stuk moeilijker dan mijn fiets met luchtbanden.  Mijn moeder zei altijd: “Als er op school kinderen honger hebben, dan geef je je brood maar aan hen. Jij kunt ’s avonds wel nieuw brood krijgen.” De kinderen in Zaandam hadden veel meer honger dan wij. Wij woonden tussen de boeren en kregen van hen groenten of tarwe. Mijn vader had een machine gemaakt waarmee hij van de tarwe meel kon maken, waardoor we altijd brood konden bakken. We bakten eten op een ‘blikfabriek’. Dit was een soort kachel waar een plaat bovenop lag, waar je op kon koken. Daar bakten we ook brood op.’

Was u wel eens bang in de oorlog?
‘Nee, dat viel wel mee. Assendelft was een rustige plaats We speelden in de oorlog ook gewoon buiten. Er waren dan wel soldaten, maar zij deden ook alleen maar wat hun werd opgedragen

..

Archieven: Verhalen

‘De Duitsers namen onze school in.’

Op basisschool De Windroos hebben Lara, Eray, Sila en Valentijn Mevrouw Bep Last geïnterviewd. Mevrouw Last zat al in het lokaal te wachten op de kinderen. Bij binnenkomst werd mevrouw verrast door de kinderen met heerlijke bonbons. Na een korte voorstel ronde hebben ze samen besloten om telkens om beurten een vraag te stellen aan mevrouw Last. Deze vragen hebben de kinderen van tevoren al opgesteld en het A4tje meegenomen naar het interview.  

Hoe voelde u zich toen u wist dat er oorlog was?
‘Ik hoorde ’s nachts in mei vreemde geluiden. Daar werd ik wakker van! Ik kon het niet plaatsen. Mijn ouders vertelden dat er oorlog was. Dat leek me heel vreselijk! Duitsers wilden Nederland innemen. De geluiden waren van parachutisten en ook hoorde ik allerlei plofjes. Die plofjes waren schoten, bleek later… Dat was de eerste dag van de oorlog. Je had toen natuurlijk geen televisie waarop je kon zien dat het oorlog was. Ik was toen tien jaar.Kort daarna was het ‘Pinksteren, maar dat hebben we niet gevierd. Ook was er een avondklok waardoor de mensen ook niet zo vrij waren om ergens heen te kunnen na 20.00 uur ’s avonds. Dus er werd niet veel gevierd tijdens de oorlog.’

Kende u mensen die in het verzet zaten?
‘Mijn oudere broer die 9 jaar ouder was zat in het verzet. Maar dat was heel erg geheim. Anders werd je opgepakt. Ook kwam het verzet pas richting het einde van de oorlog. Twee broers van me moesten onderduiken in de Achterhoek, want anders moesten ze Duitsland om voor de Duitsers te werken. Later ging ik ook naar de Achterhoek, daar werd ik naartoe gebracht door mijn broers, want we hadden honger en in de Achterhoek was er genoeg te eten. Net voor de bevrijding heb ik wel drie dagen in een schuilkelder doorgebracht. Ik heb gelukkig niet gezien dat er mensen doodgeschoten werden, maar in de schuilkelder zag ik wel dat er een koe dood werd geschoten.’

Is er iets in uw buurt gebeurd?
‘Ach kind, er is zoveel gebeurd in mijn buurt. Ze namen onze school in. En we moesten 6 februari naar de Burcht. De hele straat. We werden opgejaagd. We moesten daar staan en daar stonden kanonnen. En toen dachten we dat we allemaal doorgeschoten zouden worden. Toen heeft de burgemeester ervoor gezorgd dat we naar huis mochten. Al was het een NSB-burgemeester. Toch bijzonder. Toen hebben ze allemaal de huizen doorzocht en soms spullen gestolen. Op middernacht werd er gebonkt op de deur en met geweren alles kapotgemaakt in huis. We hadden ook geen brandstof meer dus we hadden het heel koud.’

Wat voor gevoel had u toen u bevrijd werd?
‘O, dat gevoel kan ik je niet vertellen. Dat is zo fijn. Want oorlog is zo naar, dat kan je je niet voorstellen. Corona is heel naar, maar oorlog is veel erger. Ik ben een dankbaar mens van 91 jaar. Ik ben 67 jaar getrouwd geweest en heb heel veel kinderen, kleinkinderen en achterkleinkinderen! Ik heb ook een boek geschreven voor mijn eigen kinderen. Ik heb met mijn zus nooit ruzie gehad. De reden? Omdat ik alles besliste en mijn zus alles goed vond.’

Archieven: Verhalen

‘Dat dode konijn hing dan later in de schuur om te drogen.’

De leerlingen Melissa, Joey, Balkis en Beyza ontmoeten mevrouw Annemie Doorgeest (84 jaar) in de gymzaal van basisschool de Windroos in Zaandam. De leerlingen zetten twee gymbanken tegenover elkaar en gaan erop zitten. Annemie mag natuurlijk op een echte stoel. Al gauw stellen de leerlingen haar allerlei vragen, willen zelfs weten wat de kleur van haar haren was tijdens de oorlog, toen Annemie nog klein was (donkerblond, met krullen).

Was het moeilijk om de oorlog mee te maken?
‘Ik weet er niet zo heel veel van. Ik was natuurlijk nog maar klein, net zou oud als jullie. Maar er zijn bepaalde herinneringen die ik nooit meer vergeet; zoals het geluid van de vliegtuigen in de lucht, en dat er mannen werden gezocht door de Duitsers, zoals mijn vader en mijn oom. Ik herinner me dat de school vaak dicht was, en dat we soms les kregen in de kerk.’

Had u ook huisdieren?
‘We hadden een kat, en buiten in de tuin hadden we konijnen, die zaten in een hok. Ik weet nog dat er soms opeens een van de konijnen weg was. Mijn vader had het dier dan afgemaakt. Dat dode konijn hing dan later in de schuur, om te drogen. En het vlees aten we op. Dat klinkt heel erg, maar vroeger werd dat vaak gedaan door de mensen zelf, vooral in de oorlog. We moesten toch eten. Nu worden konijnen en andere dieren in fabrieken geslacht. Ik vond dat wel heel erg hoor, als ik mijn konijn zo zag hangen. Maar ik was ook blij als we iets te eten hadden.’

Had u een klein huis?
‘Ja, we woonden op het Stuurmanspad, dat is een klein zijstraatje van de Westzijde. Ik woonde daar met mijn ouders en mijn zus van twee jaar jonger. Later, na de oorlog, kreeg ik er nog een zusje bij. Achter het huis hadden we een tuintje, waar mijn ouders aardappelen en groenten lieten groeien. We hadden dus gelukkig genoeg te eten.’

Speelde u ook in de oorlog?
‘Mijn vader maakte zelf speelgoed van hout, ik weet nog dat hij een spelletje maakte met letters. Ook maakte hij klompen van hout, dan hadden we iets om aan onze voeten te trekken. Hij paste dan hoe groot onze voeten waren en zaagde de klomp zo dat hij goed paste. Met kleine riempjes maakte hij sandalen. Ik was er heel blij mee. Ik kon er alles mee doen, buitenspelen, voetballen, hinkelen. En mijn moeder maakte van alles op de naaimachine, daar was ze heel handig in. En van een boer in de buurt kregen we de schapenvachten. Met een spinnewiel maakte mijn moeder wol van de vachten. Met die wol breide ze weer warme truien voor ons. Dat spinnewiel heb ik nog steeds, het staat op zolder. En ik kan me nog herinneren dat ik een keer op school was en dat het heel warm was. Ik deed mijn trui uit, en later was hij gestolen. Verder had ik veel vriendinnetjes met wie ik speelde. Ik had ook een Joods vriendinnetje, ik spreek haar nog weleens, Erna van Dijk. Zij had de oorlog overleefd, maar de helft van de familie van haar moederskant is door de Duitsers meegenomen en nooit meer teruggekomen. Ja, er zijn vreselijke dingen gebeurd in de oorlog. Ik heb zo’n geluk gehad dat ik ouders had die zo handig waren en van alles zelf maakten, zodat ik gewoon kon blijven spelen. Leuke dingen doen. Daar ben ik altijd heel dankbaar voor geweest.’

 

Archieven: Verhalen

‘Het maakte mij niets uit dat de pop stuk was’

De leerlingen Baran, Bengisu, Aysa en Ecrin uit groep 7 van ICBS De Windroos in Zaandam gaan Marjan Schaap interviewen op school. Ze vinden het spannend en hebben goed geoefend op hun vragen. 

 Kunt u zich veel herinneren van de oorlog?
‘Ik heb zelf geen echte herinneringen aan de oorlog. Maar ik weet wel heel goed wat er met ons gezin is gebeurd in de oorlog. Ik heb een Joodse pleegzus. Zij is als tien maanden oud baby’tje bij ons in huis gekomen. Het was in 1943, toen heel veel Joodse mensen door de Duitsers naar een werkkamp werden gestuurd. De ouders van dit Joodse baby’tje moesten er ook heen en zij mochten alleen een koffertje met warme kleding en waardevolle spulletjes meenemen. Ze wisten inmiddels wel dat het niet waar was van dat werkkamp, het was namelijk een vernietigingskamp. De moeder van de baby heeft, vlak voor ze werden opgehaald, haar kindje in een dekentje gerold met het trouwboekje en een paar fotootjes ertussen. Ze heeft haar toen stiekem naar de bovenbuurvrouw gebracht om haar te redden van de Duitsers. Dat was de laatste keer dat ze elkaar gezien hebben. Haar ouders zijn vanuit Amsterdam via kamp Westerbork naar kamp Sobibor gebracht in Polen, daar zijn zij allebei vermoord. Het baby’tje is door het ondergrondse verzet naar Zaandam gebracht waar ze door de groep van Willem Brinkman, een verzetsman, bij mijn ouders werd geplaatst. Hij leidde hier het verzet vanuit de Protestantse kerk. Mijn ouders zaten ook bij deze kerk en zij boden aan om dat baby’tje bij ons thuis onder te laten duiken. Mijn moeder was op dat moment net zwanger van mij toen het baby’tje bij hen in huis kwam. Ik wist niet beter dan dat ze een echt zusje was. Tegen alle mensen vertelden mijn ouders dat zij een pleegkindje hadden, een nichtje uit Zeeland. Daarom zijn we denk ik nooit verraden. Maar we hebben ook heel veel geluk gehad.’

Hoe was het in de oorlog?
‘We hadden heel veel honger. We kregen wel voedselbonnen, daarmee konden we wat eten krijgen, maar er was niet veel. Een enkele keer was er brood, dan kregen we één sneetje brood per dag. Bij de gaarkeuken was soms soep te krijgen, die was heel waterig en smaakte naar niks. Nieuwe kleren kon je niet kopen, de winkels waren dicht. Er was ook geen verwarming. Om het toch warm te krijgen zochten de mensen overal naar hout om vuur te stoken. Ze sloopten bijvoorbeeld de bielsen van de treinrails en sleepten die stiekem mee naar hun huis. De kinderen konden ook niet naar school, want er zaten Duitse soldaten in de scholen. Pas na de oorlog konden de kinderen weer naar school.’

Wat voor spelletjes speelden de kinderen in de oorlog? 
‘Er was geen speelgoed in de oorlog, en ook na de oorlog hadden we heel weinig. De mensen hadden ook helemaal geen geld om speelgoed te kopen. Mijn vader werkte voor Fokker, daar kreeg ik met Sinterklaas een pop met een slap been. De baas van Fokker had een hele partij met afgedankte poppen kunnen bemachtigen. Nou, het maakte mij niets uit dat de pop niet helemaal goed was. Ik was ontzettend blij, het was mijn mooiste bezit! In die tijd was je blij met wat je kreeg.’ 

Wat vindt u van Hitler?
‘Ik vind het een vreselijke man en het is heel erg dat hij nooit voor de rechter is gekomen en dat hij nooit straf heeft gekregen voor zijn misdaden. Vreselijk ook, dat zo ontzettend veel mensen hem hebben geloofd en gevolgd in zijn opvattingen. Mijn ouders zeiden altijd: ”Wat gij niet wilt dat u geschiedt, doe dat ook een ander niet”. Mijn ouders hebben mij geleerd om mensen te helpen en respect te hebben voor elkaars geloof. Daarom vind ik het ook zo belangrijk om mijn verhaal te vertellen aan de kinderen. Zodat ze gaan begrijpen hoeveel verdriet het geeft als mensen elkaar haten om hun geloof.’

Hoe was het na de oorlog?
‘Er kwamen toen overal Nederlandse vlaggen tevoorschijn. Het was een groot feest! De mensen gingen de straten op. Het mooiste was dit: Je kon eindelijk weer zeggen wat je wilde zonder bang te zijn dat iemand je zou verraden.’

 

 

Archieven: Verhalen

‘Zelfs de stopcontacten haalden we uit de muur’

Ece, Birk, Lisa en Louis zitten gezellig aan de tafel bij Greet Scholte. Mevrouw Scholte was dertien jaar toen de oorlog begon. Ze woonde aan de Eemstraat in Haarlem, ze was de oudste van acht kinderen. Ze liet een foto van haar familie zien en daarop stonden zes meisjes en één jongetje. Haar jongste broertje stond er nog niet op.

Hoe kwam u aan eten in de oorlog?
‘We liepen altijd naar de Noord, de pont over, naar de boerderijen in Noord-Holland. Je had niets, dus je vroeg iets te eten, bonen of een handje uien. Veel was het niet maar dat verzamelde je een beetje bij elkaar. We liepen van Haarlem naar Schagen, daar deden we twee dagen over. Een keer klopte ik bij iemand aan omdat ik heel nodig moest plassen, maar dat mocht niet van die meneer. Daar moest ik van huilen.
In het begin kreeg je nog wel eens wat, een stukje brood of bonen of kooltjes voor de kachel. Maar op een gegeven moment belde je bij een boer aan, en dan zei hij: ‘Nee ik heb niets, want ze nemen het hier aan en om de hoek verkopen ze het voor veel geld door.’’

Waarom moest u evacueren?
‘De Duitsers verwachtten een geallieerde aanval aan de kust. Onze huizen lagen in het schootsveld. In de zomer van 1944 moesten heel Haarlem Noord, bij de Jan Gijzenkade evacueren. We moesten ons huis uit. We gunden die Duitsers niets, we namen alles mee, dus zelfs de stopcontacten haalden we uit de muur.

We zijn toen met z’n allen ingetrokken bij de kapper op de Gedempte Oude Gracht. Dat paste eigenlijk niet, maar het moest. Weet je wat het gekke was, we zijn toen gaan kijken bij ons huis. Er gebeurde helemaal niets mee en niemand die op ons lette of tegenhield. Buren van ons waren gewoon weer teruggekeerd. Dat hebben wij met kerst 1944 ook gedaan. We zorgden dat niemand ons zag en dat ons huis er onbewoond uit zag. We sliepen beneden en woonden achter. We woonden stiekem in ons eigen huis’

Hoe vierde u de bevrijding?
‘Op 5 mei was de bevrijding, ik weet nog dat ik met mijn moeder in de kamer op de trap stond om schoon te maken. We poetsten altijd heel wat af. We hoorden dat er bevrijding was. Een paar dagen later kwamen de Canadezen en was er een openluchtbal, dat was feest. Ik leerde van iemand een paar danspasjes en toen ben ik ook naar het feest gegaan. Er was een leuke jongen, hij zag er heel goed uit en tegen zijn vrienden zei hij: ‘als jullie dat blondje niet vragen dan doe ik het!’ en ik heb de hele avond met hem gedanst. Die avond heb ik mijn man leren kennen, hij was de knapste man van Haarlem.’

 

Archieven: Verhalen

‘Ik riep: roodvonk heerst hier!’

Skay, Ayoub, Ace en Autumn luisteren vol aandacht naar het verhaal van mevrouw Verheem. Mevrouw Verheem was tien jaar toen de oorlog begon en ze zat op de Veronicaschool. Ze woonde op Turfmarkt 10 met haar ouders en haar vijf jaar jongere zusje.

Had u honger in de oorlog?
‘De echte honger heb ik gelukkig niet gekend. Mijn vader kwam overal omdat hij zieken vervoerde met een auto. Hij moest ook wel bij boerderijen zijn en dan kreeg hij altijd wat mee. Dankzij zijn werk, kregen we te eten. Ik weet nog goed dat we tulpenbollen moesten eten, dat vond ik wel gek smaken. Al het eten was op de bon. Ik moest dan brood halen bij de bakker op de lange Margarethastraat. Een brood kostte vier bonnen, maar ik gaf er maar drie. Dan kreeg ik het brood toch mee. Bij de gaarkeuken kon je een pannetje soep halen. Dan moest ik wel drie uur in de rij staan.’

Heeft u wel eens iets spannends meegemaakt?
‘Het spannendst was toen de Duitsers aan de deur bonsden. Het was in de ochtend en mijn moeder was brood aan het smeren. We zouden net naar school gaan. Met hun zware laarzen trapten de Duitsers tegen de deur. Er was een razzia. Ze zochten naar alle mannen die konden werken in Duitsland. Mijn moeder bibberde van angst. We woonden in een bovenhuis, en toen zei mijn moeder tegen mij: ‘Ga jij maar naar beneden en zeg dat er roodvonk is.’ De Duitsers waren doodsbang voor besmettelijke ziektes. Dus ik ging naar beneden en riep: ‘Nee kan niet! Roodvonk heerst hier!!!’ Het hielp want de Duitsers liepen weer door.’

‘Mijn vader luisterde stiekem naar Radio Oranje en de berichten schreef hij op en stopte hij in zijn binnenzak. Hij is een keer aangehouden op de hoek van de Gedempte Oude Gracht en de Kleine Houtstraat. De Duitsers zette hem tegen de muur en doorzochten zijn spullen. Gelukkig hebben ze de berichten in zijn borstzak niet gevonden. Mijn vader was daarna wel bang. Hij is toen ondergedoken in het ziekenhuis, bij de Mariastichting.’

Hoe heeft u de bevrijding gevierd?
‘De bevrijding kan ik me goed herinneren. Ik stond met mijn ouders en de buren voor de deur te juichen dat de bevrijding er was en we stonden uitbundig te zingen. Op dat moment werd er van de overkant van het Spaarne uit het Gerzon gebouw geschoten door Duitsers die daar nog zaten. Zij waren boos omdat wij feestvierden.

Het was heel eng, de kogel vloog pal naast mij in de muur bij de deur. Mijn buurmeisje werd in haar arm geraakt. Ze was gewond. Nog steeds kan je zien waar de kogelinslag was. Op Turfmarkt 10 heb je twee deuren met daar tussen een smalle strook baksteen. Bij een van die stenen zie je dat er een stuk uit is, dat was nog van dat schot op bevrijdingsdag.’

 

      

Archieven: Verhalen

‘Stiekem haalden we laarzen en helmen weg’

Johnny, Zainab, Faye en Yara kijken hun ogen uit bij Nol van der Hoorn. Op tafel liggen allemaal spullen; een Duitse helm, een echte bajonet, een persoonsbewijs en de Haarlemse krant van de eerste dag van de oorlog. Meneer van der Hoorn was twee jaar toen de oorlog begon. Hij was de jongste van dertien kinderen en hij woonde aan de Rozenprieelstraat.

Kan u zich het begin van de oorlog herinneren?
‘Het klinkt misschien gek, het moment dat de oorlog begon weet ik nog goed, ook al was ik pas twee jaar. Er was luchtalarm en ik werd in een deken gerold en samen met mijn broertje onder de trap in de kelder gelegd. Tijdens het luchtalarm gingen we altijd met de hele familie in de kelder schuilen. We waren zo arm als een kerkrat, net als veel andere mensen in de buurt. Maar alle buren hielpen elkaar altijd, het was één grote familie. In de buurt zaten overal winkeltjes.’

‘We speelden altijd buiten in de weilanden waar nu Schalkwijk ligt. Ook toen het Rozenprieel gebombardeerd werd in oktober 1940. We renden heel snel naar huis. Ons huis was gelukkig niet geraakt, maar het was echt een verschrikking. Een grote familie in een andere straat was in één klap weg. ‘

Hoe komt u aan deze spullen?
‘In de stoomwasserij op de Kampersingel sliepen Duitse soldaten. Mijn vriendje had een tuin tegen de achterkant van dat gebouw en dan kropen we stiekem naar binnen en dan haalden we laarzen weg en helmen. We hebben nog meer weggehaald, maar dat vertel ik niet. We waren kinderen. Kinderen konden bij de Duitsers geen kwaad doen. Mijn vader maakte van die laarzen schoenen voor ons.’

Hoe kwamen jullie aan eten?
‘Er was veel honger in die tijd, want de Duitsers namen al het eten in. Iedereen was altijd op zoek naar eten. Opoe Sieraad had een prikstok en stond bij het lossen van de aardappelen bij de opslagplaats. De aardappelen die wegrolden, prikte opoe Sieraad op met haar stok. Toen schoot een mof op haar… Nou dat heeft hij geweten. Het hele Rozenprieel kwam op hem af! Hij wist niet hoe snel hij moest schuilen in de BLO-school.’

‘Er was ook eens iemand, een Duitse soldaat, die stoer wilde doen. Hij ging van de Rustenburgerbrug die open stond, springen, van de top. Hij viel plat op z’n buik op het water en moest meteen naar het ziekenhuis.’

Hoe heeft u de bevrijding gevierd?
‘De bevrijding was geweldig. Ik stond op de hoek van de Herenvest. Die Canadese soldaten kwamen uit Amsterdam. Het was een gekkenhuis. Ieder weekend hadden we feest. Dan was er een podium gebouwd in de Van Marumstraat en dan dansten neven van mij als Hawaï-meisjes met een rieten rokje met een bloemenkrans. Het waren mooie tijden. Mijn vader had de eerste prijs. Hij had een Rozenprieel voor de deur gemaakt: met dennengroen en rozen er doorheen, over de stoep zodat de mensen erdoorheen moesten lopen.’

 

   

   

Contact


Heb je een vraag aan ons? Wilt u meedoen als verteller, als basisschool, of een bijdrage leveren door een interview te begeleiden? Neem contact op, we helpen graag verder.

Christine: +31 6 816 834 18

NL41 TRIO 0254 753892