School: Twiskeschool

‘Onderweg wilden jongens ons eten afpakken’

De man van Annie Stokvis verwelkomt Dearon, Sem, Azul en Yildau van de Twiskeschool in Amsterdam-Noord aan de deur en nodigt ze uit naar de eerste verdieping. Daar ontvangt mevrouw Stokvis hen hartelijk. Ze gaan zitten aan de eettafel en Sem stelt de eerste vraag. Driekwartier later luisteren ze allemaal nog steeds geboeid naar alles wat mevrouw Stokvis vertelt over haar jonge jaren in de oorlog. Na het interview krijgen de kinderen lekkere limonade!

Waar woonde u toen de oorlog begon?
‘Ik woonde tijdens de oorlog in Tuindorp-Nieuwendam, achter het Purmerplein, met mijn ouders, tweelingzus en oudere broer. Ik was altijd samen met mijn zus. Achter ons huis was een sloot, de Wateringseweg, en daarachter lag een weiland. De Duitsers groeven er gaten om onder de grond te kunnen schuilen. Ze bouwden ook een groot afweergeschut tegen aanvallen van de Engelsen. We hoorden het schieten vanuit ons huis: de granaten vlogen om onze oren. Je kon daarom ook niet naar buiten. Zodra er een vliegtuig overvloog, ging het luchtalarm af. Mijn opa en oma woonden achter het Mosveld. Op een dag zijn daar bommen ingeslagen. Zij hebben een jaar bij ons in huis gewoond. Een aangetrouwde tante van ons was Joods. Die heeft als enige van haar hele familie de oorlog overleefd. Waarschijnlijk was dat te danken aan haar man die niet Joods was. Wij hadden een Germaans uiterlijk, de Duitsers vonden dat schattig.’

Hoe heeft u de Hongerwinter ervaren?
‘We hadden verschrikkelijke honger. Moeder raspte suikerbieten en maakte ze zo klaar dat ze nog best lekker waren om te eten. Vader ging op de fiets naar de boeren in de Beemster en nam aardappelen mee terug. De ene dag aten we aardappelen en de andere dag de aardappelschillen. Soms gingen we buiten spelen, dat mocht niet van moeder, en dan speelden we op het schoolplein. De Duitsers zaten daar te eten en vroegen: “Wil je ook een happie?” Dat wilden we wel. We hadden zo’n honger. En dan was mijn moeder boos: ”Je mag niet van de vijand eten aannemen!” Maar een kind met honger kun je dat niet verbieden. Toen mijn zusje en ik 8 jaar waren, moesten we naar de gaarkeuken, vanaf het Purmerplein naar Buiksloot. We kregen vijf scheppen eten in een emmertje. Onderweg wilden jongens het afpakken, maar dat lukte ze niet. We waren heel sterk: schoppen, krabben, haren uittrekken. Aan het einde van de oorlog zijn we ziek geworden. Daarom kookte mijn moeder rijst voor ons, het water van de rijst konden we verdragen. Heel langzaam aan kreeg je er een beetje rijst erbij. Na de bevrijding werd er voedsel gedropt, maar mijn moeder was heel streng. We mochten maar één koek per dag, anders kreeg je scheurbuik. Zij beschermde ons goed.’

Wat is u het meeste bijgebleven van de oorlog?
‘Ik ben heel bang geweest. Als er vliegtuigen overkwamen, konden we de bommen zien vallen. In de nacht schoten de Duitsers een lichtkogel om vliegtuigen te spotten en dan werden ze neergeschoten. We zagen ook wel tanks door de straten rijden. Die komen nog heel lang in je dromen terug. Zodra het alarm afging, gingen we schuilen in een diepe kast tot het weer veilig was. Daarna zochten we naar grote granaatscherven. Heel mooi waren die, van koper met groeven erin. We hebben heel weinig school gehad. Halverwege de oorlog moesten we naar een school bij Tuindorp-Buiksloot, een half uur lopen langs een lange weg. Op een dag kwamen er plotseling vliegtuigen over. Ik en mijn tweelingzus wisten niet wat we moesten doen, we gingen hollen. Een man op een fiets riep: ”Ga liggen, ga liggen!” En dat deden we. De bommen die neerkwamen, gaven een heel gek geluid. Niet een harde knal, maar “brbrbrb… heel eng!”

School: Twiskeschool

‘Ze is in een goederentrein naar Ravensbrück gepropt’

Sophie, Jamie, Lindsay en Kiki van de Twiskeschool in Amsterdam-Noord worden hartelijk ontvangen door Henny de Kat-Belkmeer en haar dochter Dorothy.
 Mevrouw De Kat is zichtbaar geëmotioneerd als ze vertelt over haar moeder die in de oorlog in een concentratiekamp terechtkwam.
 Na afloop van het interview zijn de kinderen onder de indruk van al haar verhalen.

Wat gebeurde er in uw straat, de Amelandstraat in Noord, in de oorlog?
‘In onze buurt was het eerste bombardement in Noord. Het gebeurde midden in de nacht. Drie bommen vielen er, onder andere op Buiksloterweg en vlakbij ons om de hoek, in de Urkstraat. Een oudere man kwam daarbij om het leven. Na het eerste bombardement volgden er meer, vaak met nog veel ergere gevolgen. In de oorlog zijn er ook Joodse mensen bij ons ondergedoken. We hadden een huiskamer met twee zijkamertjes en daarboven een vliering. In de kast onder de trap hadden we een gat gemaakt, waar ze bij gevaar konden schuilen. Er zaten wel zes mensen in ons huis. Ze waren niet geregistreerd, mochten niet naar buiten en ook niet bij de ramen komen.
 Uiteindelijk heeft een tante van een vriendin van mij de onderduikers verraden.’

Wat was het ergste dat u in de oorlog heeft meegemaakt?
‘Door het verraad is ook mijn moeder opgepakt. Ze was die dag alleen thuis met de onderduikers: een oudere dame, haar zoon en nog een man. Die oudere vrouw, ze was al ergens in de 80, had zich verstopt achter een deur en werd eerst niet opgemerkt. Maar ook haar hebben ze meegenomen. Deze mensen waren al dood voordat ze in Duitsland waren. Mijn moeder hebben ze in de gevangenis gezet en van daaruit naar het kamp in Vught gebracht. Daarna is ze in een goederentrein gepropt en kwam ze terecht in Ravensbrück, een kamp voor vrouwen. Tijdens de reis konden ze niet liggen, ze hadden helemaal niets bij zich, alleen een tonnetje met water en tonnetje om op te plassen. Na Ravensbrück is ze naar München gebracht, waar ze moest werken bij Agfa, een fabriek voor wapenonderdelen. Gelukkig heeft ze de oorlog overleefd. Op 5 juni 1945 kwam ze terug.
 Een maand na de bevrijding hoorden we dat ze nog in leven was. Twee weken lang zijn we iedere avond naar het Centraal Station gegaan om haar op te wachten. Maar ze kwam maar niet. Op een middag kwam ons buurmeisje ons waarschuwen dat mijn moeder eraan kwam. Mijn vader is toen heel hard gaan lopen om haar op te halen. Met hulp van het Zwitserse Rode Kruis is ze via Frankrijk en België helemaal alleen naar Nederland gekomen. Ze woog nog maar 45 kilo. Mijn moeder heeft ons later maar weinig over de oorlog verteld.
’

Hoe was het voor u dat uw moeder weg was?
‘Ik zat nog op de Ulo, een 3-jarige opleiding na de lagere school. Maar daar kon ik niet blijven omdat ik voor mijn vader en zus moest zorgen. Zij werkten allebei. Ik ben wel halve dagen gaan werken in de kantine van de krant Het Volk, vlakbij het Centraal Station. Dan kon ik in de middag thuis het huishouden doen.’

School: Twiskeschool

‘Hier in het dorpje betekende de oorlog niet zoveel’

Al meteen als Anissa, Damian, Maysam en Maris van de Twiskeschool het huis van Evert van Voorst binnenkomen, is de sfeer ontspannen en gezellig. Meneer Van Voorst is erg vriendelijk. Hij brengt de kinderen naar de eettafel en zodra ze zitten begint hij meteen te vertellen.

Wat heeft op u indruk gemaakt in de oorlog?
‘Boven Tuindorp-Oostzaan waar ik ook in de oorlog woonde, is ooit een vliegtuig beschoten. De piloten zijn toen uit het vliegtuig gesprongen. Eén van hen kwam terecht op de oude Bongerd, waar nu de Cornelis Douwertsweg is, bij de NDSM. Dat was vroeger een oude volkstuin. Duitse soldaten hebben de piloot net zo lang achtervolgd tot ze hem gevangen konden nemen. Vroeger vlogen de vliegtuigen niet zo hoog dus die kon je bij wijze van spreken zelfs met een geweer de lucht uit schieten. In de oorlog zijn ook bommen gevallen op Tuindorp-Oostzaan.’

Hoe was het leven in de oorlog voor u?
‘Voor Tuindorp-Oostzaan betekende de oorlog niet zoveel. We waren nog net Amsterdammers, maar eigenlijk kwamen we niet in de stad. Hier leefden we op het dorpje. De eerste drie jaar gebeurde er ook haast niks. Eigenlijk begon pas de ellende toen er in de Hongerwinter niet genoeg te eten was. Ook na de bevrijding was er nauwelijks voedsel. Het doet nog wel eens pijn als ik terugdenk aan de armoede en honger van toen.’

School: Twiskeschool

‘Mijn vader dook dan onder in Durgerdam’

Gré Arkenbout was 8 jaar toen de oorlog uitbrak. Ze woonde toen nog in de Indische buurt, maar nu woont ze in een knus huis aan de Lijzijde in Amsterdam-Noord. Maartje, Nethanja, Tim en Viggo van de Twiskeschool hebben zich erg goed voorbereid op het interview. Alle vragen zijn uitgeschreven en de rollen verdeeld: twee ‘hoofd-interviewers’ en twee ‘doorvragers’.

Hoe kwam u erachter dat de oorlog begon?
‘Nou, er waren al wel tekenen. We waren vaak bij mijn vier grootouders in Durgerdam, in landelijk Noord. En al wist ik niet precies waar ze met elkaar over praatten, ik begreep wel dat het met de oorlog te maken had. Op de dag dat de oorlog uitbrak, stond de radio aan. Dat was geen radio zoals je die nu hebt, je had toen de draadomroep met drie stations waar je naar kon luisteren. Het was ’s ochtend heel erg vroeg en ik hoorde op de draadomroep praten over vijandelijke vliegtuigen. Nou, dat klonk heel luguber. Ik kan me de woorden niet precies meer herinneren, maar ik weet wel dat mijn vader bij de tafel stond. Hij was nog niet aangekleed. En mijn moeder huilde. Dat maakte een vreselijke indruk op mij. En dan is het oorlog.’

Wanneer was u het meest bang in de oorlog?
‘’s Nachts als je vliegtuigen hoorde, dan was je wel een beetje bang. Als het luchtalarm afging bijvoorbeeld, dat was erg spannend, dat weet ik nog goed. Ook was ik een keer toevallig met mijn vader op de fiets in Noord op de Meeuwenlaan. Daar stond vroeger een apotheek. We waren er net langsgereden op weg naar mijn grootouders in Durgerdam. En toen zijn die bommen daar gevallen. En dat is wel heel eng als je daar net voorbij bent gefietst.’

Kon u uw verjaardag vieren in de oorlog?
‘Hmm ja… ik ben op een moeilijke dag jarig, op 26 februari jarig. En misschien weten jullie van de Februaristaking, dat gebeurde min of meer op 25 en 26 februari. Toen reden er door onze straat motoren met zijspan, met Duitse militairen erin en geweren. Dat is iets wat je nooit vergeet. Ze reden rondjes door de wijk, terwijl wij binnen zaten voor mijn verjaardag.’

Hoe kwam u erachter dat de bezetting voorbij was?
‘Dat hoorde je natuurlijk wel. Ik liep met mijn vader over de pont. Mijn vader had een colbertje aan en met aan de binnenkant twee vlaggetjes: rood, wit en blauw. Die kon je nog niet op doen want het was toen nog niet officieel vrede. Maar iedereen hoopte dat die wel heel gauw zou komen. En later, het was op diezelfde dag, kon mijn vader die vlaggetjes wel op doen. Dat herinner ik me nog heel goed.’

Bent u of zijn familieleden van u in gevaar geweest?
‘Eigenlijk was er altijd gevaar. Mijn vader is twee keer bang geweest voor razzia’s. Hij ging dan onderduiken bij mijn grootmoeder. Die hadden in Durgerdam een boerderij met een hooiberg waarin hij zich kon verstoppen. Ik denk dat hij daar dan wel twee of drie nachten bleef. Het was ook gevaarlijk omdat je altijd over de pont moest, waar altijd controle was. De Duitsers namen graag je eten in. Mijn grootouders hadden een paar koeien, dus we beschikten over melk, wat uitzonderlijk was in die tijd. Mijn moeder had een grote jas waar ze zakken in had gestikt. Zij liep dan helemaal van Oost over de pont naar Durgerdam in Noord. Er was in die tijd geen vervoer meer, dus de ponten lagen tegen elkaar zodat je er overheen kon lopen. Mijn moeder had vier flessen melk in haar jas verborgen. En zo kwam ze weer lopend over de pont terug, met nog een tasje in haar hand waar nog een paar andere dingen in zaten uit de tuin. Daar keken de Duitsers wel naar, maar toch lieten ze haar doorlopen. Mijn vader werd wel gecontroleerd. In Durgerdam hadden ze een kalf geslacht en mijn vader kwam met wat vlees in zijn fietstas bij de pont, op een fiets met massieve banden. Hij had zijn fietstassen met loof van bietjes gecamoufleerd. Toch werd hij aangehouden. “Nou ben ik erbij”, dacht ie. Op de vraag wat er in zijn fietstassen zat zei hij eerlijk: “Een half kalf!” Ze dachten dat hij een grapje maakte en hij mocht doorlopen.’

 

School: Twiskeschool

‘Mijn opa was stratenmaker maar verdiende niks’

Als Hans Notmeijer de Twiskeschool in Amsterdam-Noord binnenloopt met een kist vol oorlogsherinneringen van zijn ouders en grootouders, zijn Jessey, Jennifer, Bram en Luca meteen stil. Meneer Notmeijer is ver na de oorlog geboren, maar weet heel boeiend te vertellen over wat zijn ouders hebben meegemaakt.

Hoe beleefden uw ouders de Hongerwinter?
‘Toen de Hongerwinter begon, was mijn vader 14 jaar en mijn moeder 10. Ze kenden elkaar nog niet. De ouders van mijn moeder waren heel arm. Mijn opa was stratenmaker in Amsterdam-Noord, maar verdiende helemaal niks. In Noord waren in die tijd bijna geen straten. Ze hadden altijd honger en moesten overal eten vandaan halen. In de oorlog hebben ze zelfs de poes van de buren stiekem opgegeten. Terwijl de buren naar hun poes zochten, lag die bij de familie van mijn moeder in de kookpan. Zo erg was het. In de Hongerwinter zijn ze ook erg bang geweest voor bombardementen. Amsterdam-Noord was al een paar keer gebombardeerd. En als er dan vliegtuigen overvlogen, dat gebeurde best vaak, vonden ze dat heel spannend.’

Woonden er veel Joden bij uw moeder in de buurt?
‘Mijn moeder had Joodse vriendinnetjes. Haar school stond in Noord aan de Kamperfoelieweg. En elke keer als ze naar school ging, zeker in de laatste jaren van de oorlog, vroeg ze zich af wie er nu weer weg zou zijn. Want veel Joodse gezinnen vluchtten. Die verdwenen opeens. Anderen werden gearresteerd, bij een razzia uit huis gehaald. Dus mijn moeder is veel vriendinnetjes kwijtgeraakt. En soms kwamen ook meesters en juffen niet meer naar school. Ze waren ziek, of ze wilden niet meer werken of soms waren ze afgevoerd. De laatste oorlogsjaren hebben Duitsers in de school gezeten, dus toen kon mijn moeder helemaal niet meer naar school.’

Gebeurde er ook nog iets leuks in Amsterdam-Noord in de oorlog?
‘Ja, gelukkig wel. In 1943 werden de Volewijckers kampioen van Nederland. Ze wonnen in de finale van Ajax. Het is de enige keer geweest dat een voetbalteam uit Amsterdam-Noord kampioen van Nederland werd. Waar nu het Mosveld is, was toen een stadion waar de Volewijckers speelden. Ze speelden het kampioenschap in het Ajaxstadion omdat Noord net was gebombardeerd en een deel van het voetbalveld was ontploft. Hier zie je ze op een foto. Een half jaar later zag het team er al weer heel anders uit omdat sommige voetballers naar Duitsland moesten en anderen waren ondergedoken of gevangengenomen.’

School: Twiskeschool

‘Die zilveren lepel doe ik nooit weg’

Noah, Samantha, Maartje en Jim van de Twiskeschool in Amsterdam-Noord willen van Harry Sablerolle graag weten of hij huisdieren had in de oorlog. Hij vertelt dat hij op een dag een zielig hondje op straat had gevonden, dat hij mee naar huis nam. Helaas stierf het beestje drie weken later aan de hondenziekte. En of meneer Sablerolle ook katten had? Nou, die werden in de oorlog geslacht zodat ze weer iets te eten hadden.

Had u onderduikers in huis?
‘We hadden aan het eind van de oorlog onderduikers in huis. Mijn vader moest werken voor de Duitsers, bij de kustverdediging. Wanneer je aan het strand bent, zie je wel eens van die bunkers staan. Daar moest mijn vader graven en betonstorten. Hitler wilde de hele kust tot en met Spanje verdedigen met bunkers, zodat de Engelsen en Amerikanen nergens konden landen. Op een dag, eind 1944, brak er een spoorwegstaking uit. De Duitsers konden daardoor hun spullen niet goed transporteren. Het betekende ook dat er hongersnood ontstond. Bij mijn vader aan de kust werkte een jongeman die in Brabant woonde, maar die door de staking niet meer naar huis kon. Hij kwam daarom bij ons wonen. Ook twee zoons van een oom kwamen bij ons terecht want die waren bang om naar een werkkamp te worden gestuurd. Want dat is oorlog: gevaar, opgepakt worden en naar een kamp worden gestuurd.’

Bent u dierbaren verloren in de oorlog?
‘Een oom van mij, een jongere broer van mijn moeder, moest in Duitsland werken, maar wilde dat niet. In de Lutmastraat in de Pijp vond hij een onderduikadres. Hij had verkering met een meisje, alleen hield hij niet genoeg van haar dus maakte hij het uit. Het meisje heeft hem toen verraden. Mijn oom is opgepakt en nooit meer teruggekomen. Hij moest werken in een fabriek in Aken en is overleden door een bombardement van de geallieerden. Een broer van mijn vader had twee Joodse mensen in huis, maar ook hij werd verraden. Sommige Nederlanders verdienden geld door Joden aan te geven. Mijn oom kon nog net die twee mensen waarschuwen. Hij zei: “Vlucht maar naar mijn ouders toe.” Ze zijn toen lopend naar mijn opa en oma gegaan die in West woonden, en zijn daar tot na de oorlog gebleven. Mijn oom is opgepakt en naar Kamp Vught gebracht, waar hij is gemarteld. Maar hij kon zijn ouders natuurlijk niet verraden. Hij heeft het gelukkig wel overleefd.’

Heeft u nog spullen uit de oorlog?
‘Niet echt van de oorlog zelf niet, maar na de oorlog stuurde het Foster Parents Plan kinderen naar buiten om bij te komen van de schrik en van de honger. Zo ben ik op een boot naar Engeland gevaren, met een heleboel andere kinderen. Ik heb toen vier maanden in Engeland gezeten. Van die boot heb ik nog een zilveren lepel in mijn la liggen. Die doe ik natuurlijk nooit weg.’

School: Twiskeschool

‘Twee bommen sloegen in met daverend geweld’

Selina, Jaimy, Fien en Rafael van de Twiskeschool in Amsterdam-Noord hebben zich goed voorbereid, maar zijn toch ook een beetje zenuwachtig voor het interview. Jan Bosman is gelukkig erg aardig. Hij schenkt limonade in en geeft er chocolaatjes bij… het ijs is snel gebroken! Na afloop is hij zichtbaar onder de indruk van de kinderen en de vragen die ze hebben gesteld. Op de terugweg rijden ze nog even langs de Ritakerk en de Nachtegaalstraat om te zien waar meneer Bosman is opgegroeid.

Wat weet u nog van de bombardementen op Noord?
‘Op de dag van de bombardementen, 17 juli 1943, bestond de Ritakerk aan het Hagedoornplein 25 jaar. Er waren ongeveer tweehonderd kinderen in de kerk. Twee bommen sloegen in met daverend geweld, stof en gruis. Ik was helemaal in paniek en de weg kwijt, waarschijnlijk was ik in shock. Ze hebben vier uur lang naar me gezocht, maar konden me niet vinden. Ik ben gewoon gaan rennen. Nog steeds weet ik niet waar ik was in die vier uur! Twee misdienaars wilden eigenlijk naar huis, maar werden tegengehouden omdat ze vanwege de bombardementen binnen moesten blijven. Ze werden terug de kerk in gestuurd en precies op hun bank is één van de bommen ingeslagen… Er waren veel bombardementen van de Engelsen en de Amerikanen in Noord vanwege de fabrieken van Fokker, die de Duitsers gebruikten. De Duitsers hadden netten gespannen en daarop daken van huizen geschilderd zodat de fabrieken moeilijk te herkennen waren.’

Was u bang als kind in de oorlog?
‘In de eerste twee jaar gebeurde er nog niet zoveel. Als de Duitsers langs marcheerden, vonden wij dat als kinderen schitterend. Maar later werd het grimmiger. Het werd eng. Alle jonge mannen probeerden zich te verstoppen omdat ze anders moesten werken in Duitsland. Ik had mazzel en was nog te jong daarvoor, maar mijn broer verstopte zich. ‘s Avonds mochten we niet naar buiten. Spertijd. Na 20.00 u mocht niemand meer op straat. De ramen werden verduisterd met zwart papier.’

Heeft u honger gehad?
‘Ik heb vreselijk veel honger gehad. Bij de Laanweg was een gaarkeuken. Veel jongens zoals ik gingen met de bonnen en de pan van onze moeder een pan soep halen. Het was niet te eten. Maar er was niks anders. Ik ging dan ’s avonds nog terug om de ketel leeg te likken. Ik kan nog steeds geen eten weggooien. Het minst lekkere dat ik heeft gegeten waren bloembollen. Er waren ook veel suikerbieten. Daar werd ook van alles mee gedaan, en dat stonk ook verschrikkelijk. Maar ja, je moest toch eten. Bij een winkeloverval hadden dieven, hongerige Amsterdammers, eten gestolen, maar de grote blikken met jam en appelstroop verstopt in het Spreeuwenpark. Die zware dingen kregen ze niet mee. Die blikken hadden wij gevonden. Mijn moeder wilde dat ik ze terugbracht want het was gestolen waar. Maar de moeder van mijn vriend zei dat ze nu heel gauw haar mond moest houden… hier met die jam! De hele buurt heeft ervan genoten.’

Was het soms ook leuk in de oorlog?
‘Bij de Willemssluizen is een stukje doodlopend kanaal. De schippers die daar lagen maakten er tijdens de vorst een ijsbaan van. Daar hebben we tijdens de strenge winters heerlijk geschaatst. Je kon aan het einde van de Nachtegaalstraat omhoog de dijk op lopen, richting het kanaal. Daar kon je geweldig sleeën. Ik word nog laaiend enthousiast als ik daar aan denk, het was gewoon een ijsbaan! Maar toch, de kinderen in de oorlog hebben geen jeugd gehad. De honger was heel erg. En ze zijn heel erg bang geweest.’

Hoe was de bevrijding voor u?
‘Na de oorlog waren de Nederlanders ook niet zo best. De meisjes die met de ‘moffen’ liepen tijdens de oorlog, werden na de oorlog kaalgeschoren en op een kar door de stad gereden. Dat vond ik een vreselijk moment. Ze deden precies zoals de Duitsers eigenlijk. Na de oorlog hebben de NSB’ers een hele slechte tijd gehad. Ik en mijn broers en zusjes bleven wel met de kinderen van deze NSB’ers spelen, de kinderen konden er toch niks aan doen?’

School: Twiskeschool

‘De bommen kwamen terecht op Tuindorp-Oostzaan’

John Geelof heeft het interview heel goed voorbereid. Hij sluit zijn computer aan op de televisie en laat Riyana, Casper, Aram en Yildau met behulp van een PowerPoint presentatie mooie plaatjes zien. Niet alleen beelden van de oorlog, maar ook van ervoor. Het wordt zo bijna een geschiedenisles. Meneer Geelof heeft jaren voor de klas gestaan en geniet van de kinderen en hun vragen.

 

Hoe was het in het begin van de oorlog?
‘Ik was 4 jaar toen de oorlog begon. Kort nadat de oorlog uitbrak, waren er overal Duitsers en de weken daarna werd er flink gebombardeerd. Ik maakte vijf bombardementen mee. Bij het derde bombardement ging het helemaal mis. De geallieerden vielen de scheepswerven aan die in Duitse handen waren, maar de bommen kwamen terecht op Tuindorp-Oostzaan. Meer dan tweehonderd mensen stierven en veel gezinnen werden hierdoor dakloos. Een man en vier kinderen logeerden daarom een paar dagen in ons huis.’

Was u bang als u Duitsers zag?
‘Soms voerden de Duitsers razzia’s uit. Dat kon een fietsenrazzia zijn, dan stalen ze fietsen. Maar het kon ook een mensenrazzia zijn, om mannen te zoeken tussen de 18 en 40 jaar die in Duitsland te werk konden worden gesteld. Ze gingen van huis naar huis. Er kwam bij ons een officier binnen met een zilveren plaat op zijn buik. Vader was aan het werk. De man bleek ook schoolmeester te zijn. Hij vertelde dat hij zijn vrouw en twee kinderen al heel lang niet had gezien. Na het gesprek zocht hij niet verder in het huis en vertrok. Er waren eigenlijk ook nog wel goede Duitsers.’

Kende u NSB-ers?
‘Mijn vader zat in het verzet, maar was ook schoolmeester in de Bentinckstraat in Oud-West. In het klaslokaal hing een afbeelding van koningin Wilhelmina. Mijn vader vertelde zijn leerlingen over de geschiedenis van Nederland. Dit mocht allemaal niet van de Duitsers. In zijn klas zat een meisje van wie de ouders lid waren van de NSB. Haar was gezegd goed op te letten of er op school anti-Duitse zaken werden besproken. Dat wat er gebeurde, vertelde ze aan haar ouders. Op een dag werd mijn vader door de Duitsers uit de klas gehaald en meegenomen. Naar de Euterpestraat in Amsterdam Zuid, waar het hoofdkwartier van de Sicherheitsdienst van de Duitsers zat. Hij dacht dat dit was omdat hij in het verzet zat. Hij deed alsof hij van niets wist. Mijn vader werd twee dagen lang verhoord, en niet op een vriendelijke manier hoor. Er werd met een revolver op zijn hand geslagen, hij brak een vinger en hij hield er een kogel in zijn been aan over. Toch vertelde hij niets. Op een dag stichtten verzetsmensen brand in het Bevolkingsregister zodat de Duitsers niet meer zouden weten waar de Joden woonden. In het hoofdkwartier brak paniek uit. “Raus! Raus!”, riepen de Duitsers. Vader zag de deur open staan en deed alsof er niets aan de hand was. Rustig liep hij naar buiten en hij liep door totdat hij thuis was. Urenlang met een grote omweg via de Oranjesluisen bij Schellingwoude. Hij durfde niet met de pont. Daarna is hij ondergedoken in Gelderland, in de Achterhoek. Zogenaamd omdat hij ernstige griep had en de dokter hem rust voorschreef.’

School: Twiskeschool

‘De hele nacht vlogen bij ons de vliegtuigen over’

Lasse, Silas, Zara en Zoe van de Twiskeschool in Amsterdam-Noord worden warm ontvangen door Koos Jongert en zijn vrouw in Oostzaan. In een gezellig ingerichte woonkamer staan de stoelen al voor de kinderen klaar. Op tafel zijn schaaltjes met allerlei lekkers… Meneer Jongert, die 4 jaar was toen de oorlog begon, kan zich nog best veel herinneren uit die tijd. Zijn vrouw was nog wat jonger, maar weet ook nog veel.

Wanneer was u het meest bang?
‘Als de vliegtuigen overkwamen. Want dan was ik bang dat er een bom zou vallen. Vlakbij ons huis stond een luchtdoelgeschut, waar de Duitsers op vliegtuigen schoten. En die konden zomaar uit de lucht vallen. De hele nacht vlogen bij ons de vliegtuigen over, op weg naar Duitsland. Het geluid was beangstigend. Een neef van mij, Jan, lag op een nacht in zijn zolderkamer te slapen toen er boven hun huis een stuk van een vliegtuig afbrak. Dat kwam precies in Jans bed terecht en hij kwam daarbij om het leven. Ik weet nog dat ik bij mijn moeder op de fiets zat toen ze dit hoorde. En ik weet ook nog dat ik met mijn vader aan het roeien was, het was prachtig mooi weer, toen twee vliegtuigen werden beschoten. Die vliegtuigen vielen zo naar beneden. Dat donderende geluid, dat vergeet ik nooit meer. Als ik een propellervliegtuig hoor, moet ik er altijd weer aan denken.’

Hoe was de Hongerwinter voor u?
‘Die was behoorlijk zwaar. Een oom van mij werkte in de melkfabriek en had daarom nog wel eens melk voor ons. Mijn vader ging ook wel op de fiets naar familie in Schagen om voedsel te halen. Het was zo’n fiets met houten banden…nou, dat was een eind weg hoor. Kwam hij terug met muffe tarwe, waar mijn moeder een beetje brood van kon bakken. In de Hongerwinter was er geen groenteboer meer, geen bakker, er was helemaal niks meer. Fietsen werden ingepikt. Je kon op de weg voetballen want er was geen verkeer. Ik heb ook nog wel suikerbieten gegeten. En als je nog een klein beetje kool had of aardappelen, maakte je moeder stamppot, dat vulde goed. Tulpenbollen en brandnetelsoep hebben we ook nog gegeten. Als kind had je er niet zo’n erg in dat je niks te eten had. Voor je ouders was het veel erger, die wilden dat je wat kon eten.’

Hoe was de bevrijding voor u?
‘Het was echt feest. Iedereen vertelde het aan elkaar door, en je hoorde het op de radio. Vlakbij ons huis was een stenen muur, waarop mensen vlaggen schilderden want echte vlaggen waren er niet meer. Bij buurtverenigingen werd op alle avonden feest gevierd. En ook buiten dansten de mensen. Mijn broer ging naar de Dam om de bevrijding te vieren, maar daar begon een groepje SS’ers ineens te schieten op het publiek. Dat maakte wel indruk. Na de oorlog sprak niemand er meer over. Het was zo vers nog, iedereen wilde het vergeten. En ook na de oorlog moest je nog alles met bonnetjes kopen. Het geld werd gesaneerd. Mensen die heel veel geld hadden, bijvoorbeeld omdat ze dat hadden verdiend met zwart geld, moesten het inleveren. Die hadden wel pech.’

School: Twiskeschool

‘De Duitsers belden niet netjes aan’

Marian Schaap trakteert Famke, Zen, Jady en Ichiro van de Twiskeschool in Amsterdam-Noord op drinken en zelfgebakken koekjes. Ze is tijdens de oorlog geboren, waardoor ze er zelf geen herinneringen aan heeft. Toch kan ze de kinderen veel vertellen. Ze luisteren geboeid terwijl de kat van mevrouw Schaap af en toe over de tafel wandelt en ondeugend aan één van de koekjes likt.

Hoe kwam u erachter dat uw pleegzus niet uw echte zus was?
‘Toen ik geboren werd, was mijn zusje er al. Zij is als Joods onderduikstertje van 10 maanden bij mijn vader en moeder in huis gekomen. Haar vader en moeder woonden in de Rivierenbuurt in Amsterdam, maar werden op een dag opgehaald met een vrachtauto. Op het allerlaatste moment heeft de moeder van mijn zusje besloten haar bij de buren te brengen, die niet Joods waren. Wij woonden toen in Zaandam, waar een grote verzetsgroep actief was onder leiding van een boekhandelaar, meneer Brinkman. Hij heeft toen gekeken waar het kindje het beste naartoe kon. Mijn ouders hadden al aangegeven dat ze wel een onderduikertje in huis wilden nemen. Zo is mijn zus, waarschijnlijk door een arts en een verpleegkundige, bij mijn ouders gebracht. Ik wist eerst niet dat zij niet mijn echte zusje was. Maar op mijn 12e zag ik een brief op de kast liggen met daarin de echte achternaam van mijn zusje. Op school werd ze met onze achternaam genoemd, dus Schaap. Maar officieel stond ze nog steeds met haar oorspronkelijke achternaam geregistreerd. Ik heb mijn moeder toen gevraagd hoe het zat.’

Wat aten jullie in de oorlog?
‘Wat ik zelf heb gegeten, weet ik niet want ik was nog heel jong. Maar mijn ouders kregen soep uit de gaarkeuken. Dat was water met een kleurtje. Ze hebben veel honger gehad. En ze gaven eerder het eten aan ons dan dat ze het zelf opaten. Bij de bevrijding hadden de Canadezen chocola mee genomen. Chocola… daar wordt een mens blij van! Mijn zusje had een reep gevonden en hem opgegeten. Het was voor het eerst dat ze weer iets luxe hadden.’

Hoe hebben uw ouders de Bevrijding meegemaakt?
‘Ik denk dat ze heel opgelucht ademhaalden. Ze leefden al die tijd in spanning met de vraag of ze werden verraden. Ik heb zelf nooit die spanning gevoeld van soldatenlaarzen op straat. Hoe je dan misschien kramp in je maag krijgt bij de gedachte dat ze deur konden inrammen. De Duitsers belden niet netjes aan: ze wilden binnen zijn voordat iemand iets kon verstoppen.’

Contact


Heb je een vraag aan ons? Wilt u meedoen als verteller, als basisschool, of een bijdrage leveren door een interview te begeleiden? Neem contact op, we helpen graag verder.

Christine: +31 6 816 834 18

NL41 TRIO 0254 753892