School: Lidwinaschool

‘Mijn oma ging toen op de eieren zitten’

Op de St. Lidwinaschool zitten Mirjam, Hedda, Tomas en Taylor goed voorbereid klaar voor hun interview met Tine van Wijk. Zij was drie jaar toen de oorlog begon en woonde toen aan de Duivendrechtsekade. Over die periode heeft ze een boek geschreven: Spelen in het land van toen.

Hoe heeft u de oorlog beleefd?
‘Het was erg ingewikkeld. Er gebeurde van alles. Het engste is dat er soldaten in je stad rondlopen, die als je niet doet wat zij zeggen je gewoon dood kunnen schieten. Het is alsof je in een politiestaat leeft; je hebt te maken met machthebbers die niet het beste met je voor hebben. Voor mij was het moeilijkste dat mijn vader op 28 augustus 1939, net voor de oorlog, werd opgeroepen. Alle mannen moesten in dienst. Ik heb een foto van mijn vader en moeder en mij tijdens een bezoek aan de kazerne waar hij was als soldaat. Zoals je ziet hebben we het gezellig, maar dit was natuurlijk het begin van het drama. In mei 1940 begonnen de gevechten en mijn vader kreeg de opdracht om de Duitsers tegen te houden. Maar hij wist ook wel dat dat onmogelijk was. De Duitsers waren sterker en na een paar dagen gaf Nederland zich over en werd mijn vader krijgsgevangene. Hij kwam later wel thuis. Door wat hij heeft meegemaakt, was hij manisch depressief en is hij geestesziek verklaard.’

Hoe hebben uw ouders de Hongerwinter overleefd?
‘Mijn ouders hadden geld en konden daarmee op de zwarte markt eten kopen. Ook hadden wij boerenfamilie in Brabant en ook nog een auto, zodat we naar hen toe konden. Ik herinner me dat we een keer op de terugweg vanaf Brabant reden met een grote doos met eieren en spek en nog meer producten. Toen we werden aangehouden door Duitsers is mijn oma op de eieren gaan zitten. Ze ging tekeer tegen de soldaat. “Laat ons met rust!” riep ze in het Duits tegen hem. De soldaat schrok, oma sloeg de deur dicht en we konden verder. Met de eieren. Dit verhaal gaf ons later de slappe lach, maar op dat moment vonden we het wel heel eng, want de soldaten stonden daar wel met hun geweren.’

Bleef u veel binnen of kon u buitenspelen?
‘Ik kon buitenspelen. Wij hadden een hele grote werf en langs de kade hadden we daar een heel groot speelgebied. Kinderen van school kwamen vaak bij mij spelen. Naast ons was een filmstudio, waar Duitse filmmakers zaten. Die wilden een deel van ons huis en de werf kopen voor uitbreiding van hun studio. Het achterste gedeelte hadden we al verkocht en daar hadden zij schuilkelders geplaatst. De rest wilden we niet afstaan. Op Dolle Dinsdag, in september 1944, dachten de Duitsers dat ze verloren hadden. Toen zijn ook de filmmakers gevlucht. Ik zag toen dat de deur van één van de schuilkelders open was en daar vonden mijn vriendjes en ik een uniform van een SS’er. Dat was heel eng om te zien, want dat betekende dat er een SS’er, en dus het gevaar, heel dichtbij ons was geweest.’

       

School: Lidwinaschool

‘Al voor de oorlog zat mijn opa in het verzet’

Frank Meelker vertelt aan Bram, Sabrina, Mies en Sakhae van de Lidwinaschool in Amsterdam-Oost het verhaal van zijn opa. Deze verzetsstrijder vervalste papieren en hielp mensen met onderduiken.

Wat is het dapperste dat uw opa heeft gedaan in de oorlog?
‘Mijn opa begon al voor de oorlog, toen Hitler al aan de macht was en al veel mensen werden vervolgd, met verzet. Duitsers die tegen Hitlers regime waren vluchtten onder andere naar Nederland. Mijn opa hielp deze politieke vluchtelingen met onderduiken. Toen hier de oorlog uitbrak, deed hij dat ook voor andere mensen. Samen met anderen vervalste hij identiteitspapieren voor Joodse mensen en zorgde hij ervoor dat mensen konden onderduiken. Het was heel dapper om in een tijd mensen te helpen die het heel moeilijk hadden. Als je werd opgepakt, liep het heel slecht met je af.’

Weet u door wie uw grootvader is verraden?
‘Hij is verraden door iemand die voor de Duitsers werkte. Die mensen verdienden geld door anderen aan te geven. Deze man deed net alsof hij papieren nodig had en zo kon hij mijn opa verraden. Mijn opa is toen naar kamp Westerbork gebracht. Hij probeerde optimistisch te blijven en gaf daar onderwijs aan volwassenen, omdat hij onderwijzer van beroep was. Later is hij naar concentratiekamp Auschwitz gegaan en vanaf daar naar nog twee andere kampen. Welke twee weet ik niet precies. Onderweg naar een kamp is hij overleden. Dat was in de winter van 1944/1945. Vervoer ging in open treinwagons en het was hartstikke koud. Hij is omgekomen door kou en ziekte. Bij aankomst in het kamp is hij verbrand.’

Hoe kent u al deze verhalen?
‘Mijn moeder vertelde wel over haar vader die weg was gehaald en vermoord is in een concentratiekamp. Maar zij wist niet precies wat er was gebeurd. Alles wat hij had gedaan, was natuurlijk ook geheim. Maar iemand in zijn verzetsgroep had een boekje geschreven over de groep en die heb ik gesproken. In dat boekje staat wat mijn opa en de andere verzetsleden hebben gedaan.’

       

School: Lidwinaschool

‘De geboorte van mijn zusje was een geluk’

Alma, David, Kaatje en Sam van de Lidwinaschool in Amsterdam-Oost luisteren aandachtig naar een aantal herinneringen waar Frederika de Boer-Blom (1937) het gesprek mee opent. Samen zitten ze in een kleine kring om haar heen, met op hun blaadje heel veel vragen.

Heeft u gereisd tijdens de oorlog?
‘Ja, zolang er nog treinen en bussen reden, gingen we daarmee naar familie in Ouderkerk aan de Amstel of Het Gooi. Tot de Hongerwinter begon, toen kon je geen kant meer op. We gingen ook wel op de fiets naar mijn oma in Ouderkerk aan de Amstel. Dan zat ik als klein meisje voorop bij mijn vader op de fiets. Een keer stonden Duitse soldaten bij de Amstel ons op te wachten. Ze namen alle fietsen in om het ijzer om te smelten voor oorlogsdoeleinden. Ik was nog klein en begon uit angst te huilen. Waarschijnlijk hadden de soldaten medelijden, want we waren de enigen die door mochten fietsen. De fiets heeft mijn vader op de terugweg achtergelaten in Ouderkerk. Toen hebben we het hele eind naar huis gelopen.’

Uw vader was toch ondergedoken? Weet u ook waar?
‘Als klein meisje wist ik niet wat onderduiken was. Ik had het woord wel eens opgevangen, maar dacht dat het iets met water was. Dan speelde ik met een pop en een emmertje water en zei ik: “Kijk, papa is ondergedoken.” Mijn moeder heeft ons ook niet verteld waar hij was ondergedoken. Ik weet het nog steeds niet, vast ergens in Noord-Holland bij boeren. Stel je voor dat ik als kind in mijn onschuld had gezegd waar hij zat. Dan had net de verkeerde persoon daarover kunnen doorvragen. Kinderen zeggen natuurlijk altijd de waarheid. Dus ik wist wel dat het zo was, maar niet waar. Gelukkig is hij teruggekomen.’

Hoe heeft u de Hongerwinter meegemaakt?
‘Het was een hele strenge winter en soms hadden we echt niets te eten. De kou gingen we tegen bij een houtkacheltje. De bomen waren niet veilig; al het hout was nodig. Op een dag keek ik uit het raam en was opeens de hele boom verdwenen, omgehakt om in de kachels te stoken. Eten, bijvoorbeeld zakken aardappels, werd van het land door familie naar ons toegebracht. Soms vroegen ze het aan boeren in de omgeving. De broers van mijn moeder hebben eens een boer aan een boom gebonden om eten te stelen. Zelf heb ik met mijn broer van een goederentrein voedsel gestolen. Als je honger hebt, doe je soms gekke dingen. Daarom waren er ook heel weinig huisdieren in de oorlog, die waren niet veilig voor de honger van de mensen. Maar een huisdier heb ik nooit gegeten, wel gekookte bloembollen. We hadden ook een beetje geluk met de geboorte van mijn zusje in de Hongerwinter. Als moeder kreeg je na de geboorte van een kind wat extra distributiebonnen om bijvoorbeeld melk te kopen. Daarmee kon ze ook mij en mijn broers extra eten geven. Mijn moeder zei zelfs: “Die baby heeft ons gered!”’

School: Lidwinaschool

‘Ik ben nog nooit zo bang geweest als toen’

Aart Janszen was pas één toen de oorlog begon. Aan Yuki, Jamie, Cecile en James van de Lidwinaschool in Amsterdam-Oost vertelt hij over zijn herinneringen en de verhalen die hij later heeft gehoord uit die tijd.

Hoe ging u naar school tijdens de oorlog?
‘Ik was nog klein toen de oorlog begon, aan het einde van de oorlog was ik zes. Ik ben nooit op de kleuterschool geweest want de Duitsers hadden die ingepikt. In de klaslokalen op de begane grond stonden de paarden gestald. Pas na de oorlog, ging ik voor het eerst naar school. Daardoor heb ik de kleuterschool gemist. Ik praat eigenlijk nooit over ‘de oorlog’, maar over ‘de bezetting’, want ons land was bezet. Er is maar een paar dagen gevochten in Nederland.’

Kende u Joodse mensen?
‘Toen de oorlog afgelopen was, kwamen in mijn klas ineens een aantal kinderen die er eerst niet waren. Dat waren Joodse kinderen die ondergedoken hadden gezeten. Onder andere mijn vriendje Robbie. Hij en zijn zusje hadden geen ouders meer. Zij werden niet door hun ouders van school gehaald, zoals andere kinderen. Ook hun opa ’s en oma’s waren allemaal vermoord in de oorlog. Ze waren weeskinderen geworden.’

Moest u onderduiken?
‘Nee. Mijn vader wel, omdat hij anders opgepakt kon worden om in Duitsland te werken, zoals veel mannen in die tijd. Hij zat ondergedoken op de zolder van de school waar hij les gaf. Hij kende het schoolgebouw heel erg goed. Het was raar voor hem om op school te zijn, terwijl niemand dit wist. Ook hebben we één nacht Joodse onderduikers die onderweg waren naar hun uiteindelijke onderduikadres in huis gehad. We mochten daar dan niet over praten, wist ik. Ook moest ik een keer schuilen voor kogels op straat. Ik had van mijn broer gehoord dat je dan tegen de muur moest gaan staan. Dat heb ik gedaan en ik ben nog nooit zo bang geweest als toen.’

Hoe was de Hongerwinter voor u?
‘In het laatste jaar van de oorlog was echt alles op. Ook elektriciteit en gas, dus het was heel erg koud. De Duitsers hielden de treinen met goederen tegen, waardoor schaarste ontstond. Je had bonnen en alleen daarmee mocht je iets kopen. Mijn vader kwam soms op een hele slimme manier aan eten. Hij is aan allemaal kinderen, die zogenaamd dom waren, bijles gaan geven voor boter of brood. Zo verdiende hij geen geld, maar eten en hadden we toch nog iets. We waren met vijf kinderen thuis en mijn ouders hadden voor ons geregeld dat wij af en toe bij anderen konden eten. Dat waren NSB’ers, die heulden met de Duitsers en Hitler goed vonden en daarvoor in ruil eten kregen van de Duitsers. Ik vond het wel een beetje gek om dan bij deze mensen te eten, want ik wist dat NSB’ers fout waren. Dan zat je dus met de vijand aan tafel. Aan het einde van de oorlog had ik echt bijna niets te eten. Dan hadden we voor de hele dag maar één boterham. Ik kan door die ervaring nog steeds geen eten weggooien.’

 

School: Lidwinaschool

‘Het brood was zo wit, het deed pijn aan m’n ogen’

Joachim, Nout, Kees en Sam van de Lidwinaschool in Amsterdam-Oost interviewen Harriett Goldwasser-Broekman. De oorlog, beter gezegd de bezetting, begon op haar vierde verjaardag. Ze woonde toen aan de Hunzestraat in Zuid en verhuisde tijdens de oorlog naar Oost, voordat ze moest onderduiken. Een periode waar ze warme herinneringen aan heeft.

Hoe begon de bezetting voor u?
‘Op mijn vierde verjaardag, op 14 mei 1940. Dat was een hele rare dag. Mijn moeder was een oude taaie en die wilde altijd dat de dingen zo gewoon mogelijk doorgingen, ook mijn verjaardag. Ik heb uren boven aan de trap met haar gestaan, omdat telkens het alarm afging. Dan mocht je niet naar buiten, maar mijn moeder wilde per se taartjes halen. Die missie bleek onmogelijk. ‘s Avonds zat het hele huis vol met mensen, maar iedereen was bezorgd en verward. In het begin merk je als kind niet veel van de oorlog. Wel werd mijn vader in juni al gearresteerd door de Duitsers, omdat hij voor de oorlog Duitse vluchtelingen had geholpen. Dat is gelukkig met een sisser afgelopen en hij kwam weer vrij. Ik begon het te merken toen we een keer met vriendjes naar het park gingen en eentje een groot wit bord bij het park voorlas: “Voor Joden verboden.” Dat vriendje vroeg of wij Joods waren. “Nee,” zeiden we en ging het park in. Wij wisten niet dat we Joods waren. Het was het begin van de Jodenwetten en van wat Joden allemaal niet meer mochten. Het werd steeds strenger en enger. Mensen werden van straat geplukt en gevangengenomen, mensen werden uit huizen gehaald. Het was heel griezelig. Wij moesten plotseling verhuizen naar een andere buurt, een zogenoemd getto in Oost, waar alle Joden naartoe moesten. Ik moest ook naar een Joodse school, terwijl ik niet Joods ben opgevoed. De Joodse scholen waren verschrikkelijk. Kinderen verdwenen, de klassen werden steeds leger en er stond iedere dag een andere onderwijzer voor de klas. Mijn ouders wilden het gezin zo lang mogelijk bij elkaar houden. Dat hebben ze tot mei 1943 kunnen rekken. Toen moest ik onderduiken.’

Bij wie ging u onderduiken?
‘Bij mensen in Zeist. In die plaats zaten veel onderduikers. Dominees daar werkten samen met verzetsgroepen. Mijn ouders doken onder in Enkhuizen. Dat onderduiken ging heel raar. Mijn oom stond op een dag bij ons voor de deur en mijn koffertje was al door mijn moeder ingepakt. Ze had de ster van al mijn kleren gehaald. Samen met mijn oom ben ik toen met de trein naar Zeist gegaan. Ik vond het daar wel prettig. In Amsterdam was het griezelig. Allemaal zieke kinderen en iedere dag werden er mensen weggehaald. In Zeist woonde ik tussen de bomen in een prachtig huis bij hele lieve mensen. Als enig kind in mijn eigen familie was het opeens heel druk in een gezin met vijf zoons en een dochter. Ook de vier oudste zoons moesten oppassen niet opgepakt te worden om te moeten werken in Duitsland. Dat had iets heel avontuurlijks. Ik trok veel op met de jongste zoon; samen hebben we kattenkwaad uitgehaald, dat vond ik wel leuk. Ik kon lekker veel buitenspelen, al woonde er naast ons een NSB-gezin; de kinderen zaten bij de Jeugdstorm. De familie heeft mij altijd als hun eigen kind beschouwd. Ik voelde me nooit een buitenstaander. Toen ik mijn achtste verjaardag vierde, hebben ze al hun familie uitgenodigd en was er speciaal voor mij een taart gebakken.’

Hoe was de Hongerwinter daar voor jullie?
‘Ik heb een hekel aan kou en heb daar de meeste herinneringen aan. Maar er was ook honger en na de oorlog ben ik nog heel ziek geweest, omdat ik het eten niet kon verdragen. Mijn pleegvader is een keer naar Friesland gegaan om toch wat eten te kunnen krijgen. Mijn pleegouders waren heel goed in het regelen van eten. Het was weinig, maar we sloegen geen maaltijd over. Een paar keer kregen we wat van de gaarkeuken, maar dat was gewoon gekleurd water, dat was walgelijk. Op een gegeven moment had je de voedseldroppings. Het verhaal gaat dat Zweden wittebrood via vliegtuigen had gestuurd, maar dat is niet helemaal waar, het kwam per schip. Mijn pleegvader had brood te pakken gekregen en haalde me daarvoor uit bed. Voor mijn gevoel deed het kijken naar het brood pijn aan je ogen. Het was zo wit. Zoiets had ik in jaren niet gezien. Het brood smaakte als cake.’

   

School: Lidwinaschool

‘Ik denk niet dat ik zou durven wat mijn opa heeft gedaan’

Elise, Jakob, Jasmijn en Sacha stellen zich allemaal één voor één voor aan Frank Meelker (66). Ze zijn een beetje zenuwachtig, maar vooral heel nieuwsgierig naar wat hij allemaal te vertellen heeft. Ze zitten in een kleine kring in een klaslokaal van de Lidwinaschool in Amsterdam-Oost. Hier vertelt hij het verhaal van zijn grootvader.

Wat deed uw opa tijdens de oorlog?
‘Al voor de oorlog in Nederland uitbrak, zat mijn opa bij een groep mensen die vluchtelingen uit Duitsland aan bijvoorbeeld een plek om te slapen hielp. Hij was dus al langer bezig met mensen helpen. Toen de oorlog in Nederland begon, is hij daarmee doorgegaan. Mijn opa was het hoofd van de Kraaipanschool, een Joodse school in de Transvaalbuurt. Tussen de boeken en kasten vol schoolspullen op zolder liet hij Joodse mensen onderduiken. Overdag kon dat natuurlijk niet, dan zou het gekraak hen verraden. Maar ’s nachts kwamen ze van andere onderduikadressen naar de school om op zolder te overnachten. Ik heb een aantal jaar geleden een mevrouw ontmoet, Selma Soeters, die daar ook een tijdje heeft gezeten. Dat was best emotioneel, want dankzij mijn opa hebben Selma en haar ouders de oorlog overleefd. Daar was ze heel dankbaar voor.’

Wat is er met uw opa gebeurd?
‘Mijn opa was een Joodse man, die met een vervalst persoonsbewijs rondliep. Met de verzetsgroep zorgde hij ook voor valse persoonsbewijzen en distributiebonnen voor mensen die het nodig hadden. Er was een man die zich voordeed als een vluchteling die hulp nodig had. In ruil voor geld heeft hij mijn opa verraden. Toen hij werd gepakt, heeft de rest van de verzetsgroep snel de school leeggeruimd en de ondergedoken mensen in veiligheid gebracht. Mijn opa is in verschillende kampen geweest. Hij zat zelfs in dezelfde trein als Anne Frank, richting Auschwitz. Uiteindelijk is hij een dag na aankomst in het laatste kamp waar hij zat overleden. Tijdens de reis was de laadbak van de trein gewoon open. Het was tijdens de Hongerwinter en hij droeg geen jas of schoenen. Door de kou en honger is hij toen heel ziek geworden en van ellende overleden.’

Wat heeft de rest van uw familie gedaan?
‘Mijn vader werd aan het einde van de oorlog, toen hij achttien werd, opgeroepen om in een fabriek in Duitsland te werken. Dat wilde hij niet, dus is hij met een vals persoonsbewijs zelf ondergedoken. Hij was de enige die dat durfde; al zijn vrienden en klasgenoten gingen wel. Mijn moeder heeft veel trauma’s overgehouden uit die tijd. Ze heeft dat veel later, na de oorlog, opgeschreven. Dat schrijven gaf haar weer een doel en dat hielp. En niet alleen mijn opa, ook mijn oma was heel dapper. Zij heeft een Joods meisje gered. Juliette heette ze. Destijds sliepen kinderen soms in de kast en zij ook. Toen er een razzia werd gehouden en haar ouders werden weggehaald, is Juliette erdoorheen geslapen. De volgende morgen hebben de buren haar gevonden, omdat ze heel hard huilde. Die hebben haar naar de Joodse Schouwburg gebracht. Mijn oma hoorde daarvan en wist dat het niet goed zou aflopen. Met een smoes heeft ze toen het meisje bij de schouwburg opgehaald en meegenomen. Toen was er dus plots een zevende kind in het gezin. Met Juliette heb ik nog steeds af en toe contact.’

Hoe komt u aan al deze informatie, is het niet moeilijk om te onthouden?
‘Ik kan ook niet alles onthouden. Maar gelukkig is er veel opgeschreven. De Duitsers hielden bijvoorbeeld alles heel nauwkeurig bij. Veel van die aantekeningen hebben de oorlog overleefd. Mijn neef was vijf jaar geleden heel nieuwsgierig en wilde achterhalen wat er in de laatste maanden met mijn opa is gebeurd. Hij is toen de archieven nagegaan. Zelf heb ik ook heel veel met mensen gepraat, veel boeken gelezen en bij het Rijksinstituut voor Oorlogsdocumentatie informatie gevraagd. Toen bleek dat ik, zonder dat ik dat wist, een aantal jaar in dezelfde straat als het schoolgebouw van mijn opa heb gewoond. Ik heb toen gewerkt aan een monumentje voor hem. Dat hebben de burgemeester van Amsterdam en mijn oom samen in 2007 onthuld. Het heet het Eli van Tijn-monument en staat naast het gebouw. Wat mijn opa heeft gedaan was ontzettend dapper, ik denk niet dat ik dat zou durven. Maar gelukkig zijn er dus wel mensen geweest die het hebben gedaan. Daarom leven we nu in vrede en dat vinden wij gewoon. Iemand van de verzetsgroep zei achteraf: “Je moet niet aan mij vragen waarom ik het gedaan heb, maar aan anderen vragen waarom ze het niet gedaan hebben”.’

   

School: Lidwinaschool

‘Er waren altijd mensen die de situatie misbruikten’

Ton Blom was amper een jaar toen de oorlog begon en woonde toen in Amsterdam-West. Tijdens de oorlog verhuisde hij met het gezin naar Amsterdam-Oost. Emil, Ayoub, Emillie en Zeynep van de Lidwinaschool vinden het spannend en willen heel graag beginnen met hun vragen.

Weet u nog wat er door u heen ging toen de oorlog begon?
‘Daar was ik toen te klein voor. Maar het gevoel van honger later weet ik nog heel goed. Wij hadden het voordeel dat familie van ons een boerderij had. Ooms van mij reden op een melkauto; zij namen wel eens wat melk voor ons mee. We woonden vlak bij de melkfabriek in Oost. We zijn daar naartoe verhuisd omdat het voor onze familie steeds gevaarlijker werd om helemaal tot in het westen van Amsterdam voedsel te moeten brengen. Er was zo weinig te eten dat je om die reden natuurlijk ging verhuizen. En we wilden natuurlijk niet dat onze familie opgepakt zou worden. Ik ben ook vaak met mijn moeder naar de gaarkeuken geweest. Daar stond je heel lang in de rij en dan kreeg je waterige soep die nergens naar smaakte. Met kerst gingen we eten bij de familie op de boerderij. Het was heel donker en koud, maar we hadden wel te eten! Op een gegeven moment hoorden we hele harde knallen. Buiten zagen we een Engels vliegtuig liggen. Het was neergeschoten en de bommen die er nog in zaten ontploften.’

Kende u Joodse mensen of verzetsmensen?
‘In Amsterdam-Oost woonden we tegenover een Joodse familie. Op een gegeven moment kwamen de Duitsers bij hen aan de deur en moesten ze mee. Een van de kinderen was toen niet thuis. Hij kwam thuis in een leeg huis, zijn hele familie was weg. Toen is hij naar een vriend verderop in de straat gegaan en is daar ondergedoken op zolder. Twee jaar lang bleef ‘ie daar. Zo heeft hij de oorlog overleefd.
Mijn vader heeft geholpen bij de Walraven van Hallgroep. Hij zorgde er met andere mensen voor dat onderduikers aan eten konden komen. Ze regelden dan geld en cheques om eten te kunnen kopen. Het was heel gevaarlijk om dat te doen. Hij sliep op een gegeven moment nooit meer thuis, zodat de Duitsers als ze langs zouden komen hem niet op konden oppakken.’

Wat vond u van de oorlog?
‘Pas toen ik ouder was begreep ik wat de oorlog echt was geweest en waar het allemaal oorlog was. Ik hoorde ook van kinderen die terugkwamen uit Indonesië hoe het voor hen was geweest. Ik woonde later op het Singel bij het bedrijf waar mijn vader werkte. Op zolder daar lagen heel veel spullen die Joodse klanten aan mijn vader in bewaring hadden gegeven. Ik speelde daarmee; dan maakten we bijvoorbeeld tenten van de tapijten. Op een dag zijn alle spullen door de Duitsers van zolder gehaald en in een vrachtwagen geladen. Maar dat klopte dus helemaal niet; het bleken Nederlanders te zijn die zich hadden verkleed als Duitsers. Zij wisten dat er mooie spullen lagen via een loodgieter die het dak kwam repareren. Er waren altijd mensen die weer misbruik maakten van de hele oorlogssituatie.’

 

School: Lidwinaschool

‘Als ik aan Greetje denk, denk ik aan alle vermoorde kinderen’

Tonny Biesterveld heeft er zin in. Ze vertelt graag en houdt van kinderen. Als Saar, Isis en Quin binnenkomen in de speelzaal van de Lidwinaschool zijn ze eerst een beetje verlegen. Maar dat verdwijnt snel. Vol enthousiasme stellen de kinderen hun vragen. Als het uur om is, zijn ze niet meer te stoppen, zo boeiend vinden ze de gedetailleerde verhalen van Tonnie.

Hoe voelde het toen de oorlog uitbrak?
‘Er was een bericht op de radio en mijn moeder begon te huilen. Ik was veel te klein, vijf jaar pas, om te begrijpen wat er aan de hand was. Ik verstopte me onder het tafelkleed. Ik snapte niet waarom ze huilde, maar ik voelde wel dat er iets ergs aan de hand was. Pas twee jaar later merkte ik het echt. Ik was toen zeven en vriendinnetjes verdwenen, omdat ze Joods waren. Dat draag ik nog steeds als het heftigste van mijn leven met me mee. Dat er zomaar kinderen verdwenen hoorde erbij in een Joodse buurt en dat vond ik heel erg. Greetje Zwart was mijn speciale vriendin. Altijd als ik aan haar denk, denk ik ook aan alle andere kinderen die zijn vermoord.
Na een paar jaar waren alle Joodse mensen weggehaald. Veel huizen stonden daardoor leeg. Mensen haalden daar hout vandaan voor de kachel, omdat het zo koud was. Op een nacht kwamen mensen onze trap wegzagen. Mijn vader hoorde het gelukkig, anders hadden we geen trap meer gehad de volgende dag! Hij regelde toen dezelfde dag nog een andere woning, die al een tijdje leeg stond. Later, na de oorlog, kwam ik erachter dat dat huis van een Joodse mevrouw was geweest die was weggehaald en vermoord.’

Heeft u iets illegaals gedaan in de oorlog?
‘Mijn vader wilde geen risico lopen met ons kinderen, dus hebben we maar heel kort een radio gehad om naar Radio Oranje te luisteren. Mijn ouders wilden altijd graag mensen helpen. Toen buurmeisje Tilly vroeg of ze een koffer met kleren wilden bewaren voor als ze weer terugkwamen uit het kamp, vroeg mijn moeder of er davidsterren op de kleding genaaid zaten. Dan zou het gevaarlijk zijn voor ons. Tilly zei van niet. De koffer was op slot en verdween onder het bed.  Mijn moeder had er toch geen goed gevoel bij. Eerst wilde ze de koffer niet openmaken, want je mocht natuurlijk niet aan andermans spullen komen. Op een dag deed ze het toch en bleek dat op elk kledingstuk nog een davidsster zat. Mijn ouders hebben die toen een voor een allemaal erafgetornd en verbrand.
In de Linnaeusstraat was een gaarkeuken. Daar ging ik met een pannetje of emmertje heen. Er stonden mensen in de rij en dan werd er soep uitgedeeld. Een keer stonden daar een paar Duitse jongens en eentje had een groot blik waar hij mee heen en weer zwaaide. Ik zei tegen hem: “Hé, kun je niet uitkijken!” Ik was niet zo bang in de oorlog, best gek eigenlijk. Mijn broertje schrok en zei: “Sssssst, hou je mond, straks doen ze ons iets!” Mijn broertje had natuurlijk wel gelijk, maar ik vind eigenlijk nog steeds dat je altijd gewoon moet kunnen zeggen wat je vindt. Het is wel het meest illegale dat ik ooit gedaan heb. Ook heb ik een keer een brood gestolen. Bij het Steve Bikoplein, dat heette toen het Pretoriusplein. De bakker had zijn kar open laten staan en was aan het bezorgen, dus hij kon het niet zien. Mijn broertje griste een brood weg en scheurde het in tweeën. We aten ieder een half brood op. We hebben er thuis niks over verteld. Ik schaam me nog steeds dat ik dat brood niet mee naar huis heb genomen om te delen met  de anderen. Ik schaam me niet om het stelen van het brood. De bakker heeft ons gelukkig niet gesnapt en ik weet ook niet of hij dat brood gemist heeft. Ik hoop dat hij wel begrepen heeft dat we zo’n honger hadden.’

Hoe is het met de andere kinderen in uw gezin gegaan?
‘Wij waren thuis met zes kinderen, vier jongens en twee meisjes. Mijn oudste broer is een keer bij een razzia opgepakt. Dan kwamen ze met grote trucks de straat inrijden en pakten ze iedereen van een bepaalde leeftijd op. Mijn broer heeft toen een paar jaar in een fabriek in Duitsland moeten werken. Na de oorlog stond hij opeens weer voor de deur. Dat was wel een grote opluchting voor mijn moeder. Hij had het grootste deel van de reis naar huis moeten lopen. Mijn andere broers en mijn zus hebben gelukkig ook de oorlog overleefd. Later bleken hun herinneringen wel een beetje anders te zijn dan de mijne, omdat ze ouder waren toen dit allemaal gebeurde.’

   

Contact


Heb je een vraag aan ons? Wilt u meedoen als verteller, als basisschool, of een bijdrage leveren door een interview te begeleiden? Neem contact op, we helpen graag verder.

Christine: +31 6 816 834 18

NL41 TRIO 0254 753892