‘Het brood was zo wit, het deed pijn aan m’n ogen’


Joachim, Nout, Kees en Sam vertellen het verhaal van Harriett Goldwasser-Broekman
Afrikanerplein, AmsterdamAmsterdam-Oost

Joachim, Nout, Kees en Sam van de Lidwinaschool in Amsterdam-Oost interviewen Harriett Goldwasser-Broekman. De oorlog, beter gezegd de bezetting, begon op haar vierde verjaardag. Ze woonde toen aan de Hunzestraat in Zuid en verhuisde tijdens de oorlog naar Oost, voordat ze moest onderduiken. Een periode waar ze warme herinneringen aan heeft.

Hoe begon de bezetting voor u?
‘Op mijn vierde verjaardag, op 14 mei 1940. Dat was een hele rare dag. Mijn moeder was een oude taaie en die wilde altijd dat de dingen zo gewoon mogelijk doorgingen, ook mijn verjaardag. Ik heb uren boven aan de trap met haar gestaan, omdat telkens het alarm afging. Dan mocht je niet naar buiten, maar mijn moeder wilde per se taartjes halen. Die missie bleek onmogelijk. ‘s Avonds zat het hele huis vol met mensen, maar iedereen was bezorgd en verward. In het begin merk je als kind niet veel van de oorlog. Wel werd mijn vader in juni al gearresteerd door de Duitsers, omdat hij voor de oorlog Duitse vluchtelingen had geholpen. Dat is gelukkig met een sisser afgelopen en hij kwam weer vrij. Ik begon het te merken toen we een keer met vriendjes naar het park gingen en eentje een groot wit bord bij het park voorlas: “Voor Joden verboden.” Dat vriendje vroeg of wij Joods waren. “Nee,” zeiden we en ging het park in. Wij wisten niet dat we Joods waren. Het was het begin van de Jodenwetten en van wat Joden allemaal niet meer mochten. Het werd steeds strenger en enger. Mensen werden van straat geplukt en gevangengenomen, mensen werden uit huizen gehaald. Het was heel griezelig. Wij moesten plotseling verhuizen naar een andere buurt, een zogenoemd getto in Oost, waar alle Joden naartoe moesten. Ik moest ook naar een Joodse school, terwijl ik niet Joods ben opgevoed. De Joodse scholen waren verschrikkelijk. Kinderen verdwenen, de klassen werden steeds leger en er stond iedere dag een andere onderwijzer voor de klas. Mijn ouders wilden het gezin zo lang mogelijk bij elkaar houden. Dat hebben ze tot mei 1943 kunnen rekken. Toen moest ik onderduiken.’

Bij wie ging u onderduiken?
‘Bij mensen in Zeist. In die plaats zaten veel onderduikers. Dominees daar werkten samen met verzetsgroepen. Mijn ouders doken onder in Enkhuizen. Dat onderduiken ging heel raar. Mijn oom stond op een dag bij ons voor de deur en mijn koffertje was al door mijn moeder ingepakt. Ze had de ster van al mijn kleren gehaald. Samen met mijn oom ben ik toen met de trein naar Zeist gegaan. Ik vond het daar wel prettig. In Amsterdam was het griezelig. Allemaal zieke kinderen en iedere dag werden er mensen weggehaald. In Zeist woonde ik tussen de bomen in een prachtig huis bij hele lieve mensen. Als enig kind in mijn eigen familie was het opeens heel druk in een gezin met vijf zoons en een dochter. Ook de vier oudste zoons moesten oppassen niet opgepakt te worden om te moeten werken in Duitsland. Dat had iets heel avontuurlijks. Ik trok veel op met de jongste zoon; samen hebben we kattenkwaad uitgehaald, dat vond ik wel leuk. Ik kon lekker veel buitenspelen, al woonde er naast ons een NSB-gezin; de kinderen zaten bij de Jeugdstorm. De familie heeft mij altijd als hun eigen kind beschouwd. Ik voelde me nooit een buitenstaander. Toen ik mijn achtste verjaardag vierde, hebben ze al hun familie uitgenodigd en was er speciaal voor mij een taart gebakken.’

Hoe was de Hongerwinter daar voor jullie?
‘Ik heb een hekel aan kou en heb daar de meeste herinneringen aan. Maar er was ook honger en na de oorlog ben ik nog heel ziek geweest, omdat ik het eten niet kon verdragen. Mijn pleegvader is een keer naar Friesland gegaan om toch wat eten te kunnen krijgen. Mijn pleegouders waren heel goed in het regelen van eten. Het was weinig, maar we sloegen geen maaltijd over. Een paar keer kregen we wat van de gaarkeuken, maar dat was gewoon gekleurd water, dat was walgelijk. Op een gegeven moment had je de voedseldroppings. Het verhaal gaat dat Zweden wittebrood via vliegtuigen had gestuurd, maar dat is niet helemaal waar, het kwam per schip. Mijn pleegvader had brood te pakken gekregen en haalde me daarvoor uit bed. Voor mijn gevoel deed het kijken naar het brood pijn aan je ogen. Het was zo wit. Zoiets had ik in jaren niet gezien. Het brood smaakte als cake.’

   

Contact


Heb je een vraag aan ons? Wilt u meedoen als verteller, als basisschool, of een bijdrage leveren door een interview te begeleiden? Neem contact op, we helpen graag verder.

Christine: +31 6 816 834 18

NL41 TRIO 0254 753892