‘Als ik aan Greetje denk, denk ik aan alle vermoorde kinderen’


Saar, Isis en Quin vertellen het verhaal van Tonny Biesterveld
Danie Theronstraat, AmsterdamAmsterdam-Oost

Tonny Biesterveld heeft er zin in. Ze vertelt graag en houdt van kinderen. Als Saar, Isis en Quin binnenkomen in de speelzaal van de Lidwinaschool zijn ze eerst een beetje verlegen. Maar dat verdwijnt snel. Vol enthousiasme stellen de kinderen hun vragen. Als het uur om is, zijn ze niet meer te stoppen, zo boeiend vinden ze de gedetailleerde verhalen van Tonnie.

Hoe voelde het toen de oorlog uitbrak?
‘Er was een bericht op de radio en mijn moeder begon te huilen. Ik was veel te klein, vijf jaar pas, om te begrijpen wat er aan de hand was. Ik verstopte me onder het tafelkleed. Ik snapte niet waarom ze huilde, maar ik voelde wel dat er iets ergs aan de hand was. Pas twee jaar later merkte ik het echt. Ik was toen zeven en vriendinnetjes verdwenen, omdat ze Joods waren. Dat draag ik nog steeds als het heftigste van mijn leven met me mee. Dat er zomaar kinderen verdwenen hoorde erbij in een Joodse buurt en dat vond ik heel erg. Greetje Zwart was mijn speciale vriendin. Altijd als ik aan haar denk, denk ik ook aan alle andere kinderen die zijn vermoord.
Na een paar jaar waren alle Joodse mensen weggehaald. Veel huizen stonden daardoor leeg. Mensen haalden daar hout vandaan voor de kachel, omdat het zo koud was. Op een nacht kwamen mensen onze trap wegzagen. Mijn vader hoorde het gelukkig, anders hadden we geen trap meer gehad de volgende dag! Hij regelde toen dezelfde dag nog een andere woning, die al een tijdje leeg stond. Later, na de oorlog, kwam ik erachter dat dat huis van een Joodse mevrouw was geweest die was weggehaald en vermoord.’

Heeft u iets illegaals gedaan in de oorlog?
‘Mijn vader wilde geen risico lopen met ons kinderen, dus hebben we maar heel kort een radio gehad om naar Radio Oranje te luisteren. Mijn ouders wilden altijd graag mensen helpen. Toen buurmeisje Tilly vroeg of ze een koffer met kleren wilden bewaren voor als ze weer terugkwamen uit het kamp, vroeg mijn moeder of er davidsterren op de kleding genaaid zaten. Dan zou het gevaarlijk zijn voor ons. Tilly zei van niet. De koffer was op slot en verdween onder het bed.  Mijn moeder had er toch geen goed gevoel bij. Eerst wilde ze de koffer niet openmaken, want je mocht natuurlijk niet aan andermans spullen komen. Op een dag deed ze het toch en bleek dat op elk kledingstuk nog een davidsster zat. Mijn ouders hebben die toen een voor een allemaal erafgetornd en verbrand.
In de Linnaeusstraat was een gaarkeuken. Daar ging ik met een pannetje of emmertje heen. Er stonden mensen in de rij en dan werd er soep uitgedeeld. Een keer stonden daar een paar Duitse jongens en eentje had een groot blik waar hij mee heen en weer zwaaide. Ik zei tegen hem: “Hé, kun je niet uitkijken!” Ik was niet zo bang in de oorlog, best gek eigenlijk. Mijn broertje schrok en zei: “Sssssst, hou je mond, straks doen ze ons iets!” Mijn broertje had natuurlijk wel gelijk, maar ik vind eigenlijk nog steeds dat je altijd gewoon moet kunnen zeggen wat je vindt. Het is wel het meest illegale dat ik ooit gedaan heb. Ook heb ik een keer een brood gestolen. Bij het Steve Bikoplein, dat heette toen het Pretoriusplein. De bakker had zijn kar open laten staan en was aan het bezorgen, dus hij kon het niet zien. Mijn broertje griste een brood weg en scheurde het in tweeën. We aten ieder een half brood op. We hebben er thuis niks over verteld. Ik schaam me nog steeds dat ik dat brood niet mee naar huis heb genomen om te delen met  de anderen. Ik schaam me niet om het stelen van het brood. De bakker heeft ons gelukkig niet gesnapt en ik weet ook niet of hij dat brood gemist heeft. Ik hoop dat hij wel begrepen heeft dat we zo’n honger hadden.’

Hoe is het met de andere kinderen in uw gezin gegaan?
‘Wij waren thuis met zes kinderen, vier jongens en twee meisjes. Mijn oudste broer is een keer bij een razzia opgepakt. Dan kwamen ze met grote trucks de straat inrijden en pakten ze iedereen van een bepaalde leeftijd op. Mijn broer heeft toen een paar jaar in een fabriek in Duitsland moeten werken. Na de oorlog stond hij opeens weer voor de deur. Dat was wel een grote opluchting voor mijn moeder. Hij had het grootste deel van de reis naar huis moeten lopen. Mijn andere broers en mijn zus hebben gelukkig ook de oorlog overleefd. Later bleken hun herinneringen wel een beetje anders te zijn dan de mijne, omdat ze ouder waren toen dit allemaal gebeurde.’

   

Contact


Heb je een vraag aan ons? Wilt u meedoen als verteller, als basisschool, of een bijdrage leveren door een interview te begeleiden? Neem contact op, we helpen graag verder.

Christine: +31 6 816 834 18

NL41 TRIO 0254 753892