School: De Hasselbraam

‘Een dag na de bevrijding is ons huis afgebrand’

Bar, Isabel, Matteo en Rocco zitten op basisschool De Hasselbraam in Eindhoven. De school staat heel dichtbij het verzorgingshuis waar Paul van der Grinten samen met zijn vrouw woont. Hij is opgegroeid in de wijk Stratum, in de Hertogstraat. Ze gaan bij hem langs om hem te interviewen over zijn oorlogstijd. De kinderen krijgen meteen iets lekkers van zijn vrouw en daarna gaan ze rondom hem zitten en begint hij uitgebreid te vertellen.

Hoe zag uw leven eruit voor de oorlog?
‘Ik was zes jaar toen de oorlog uitbrak en ging naar de lagere school in de Jan Smitslaan in Eindhoven. Ik heb van gebouw naar gebouw gehobbeld. Het was oorlog dus we konden niet zoveel. We gingen ook niet op vakantie, dat was in die tijd niet. Ik ben één keer een dag op reis geweest naar Amsterdam met de trein. We zijn naar Artis geweest en ik heb in een tram gezeten. Dat was mijn vakantie. Je mocht alleen luisteren naar Radio Oranje. Bijna iedereen in Eindhoven had een radiootje van Philips. De stem van ‘Strijdend Nederland’. Soms hoorde je de koningin, zij hield dan een toespraak. Honger heb ik nooit gehad want we hadden een bakkerij thuis. Er werd ook veel geruild in de oorlog. Alles was op de bon. Iedereen kreeg een grote kaart met bonnen, omdat er schaarste was. Je kon hiermee zakdoeken, lakens, eten en brood kopen. Zo zorgden ze dat iedereen evenveel kreeg. Ik had ook een bon om snoep te kopen.

Dit merkte ik van het leven in oorlog: je bent niet meer vrij, je kunt niet meer weg en je weet ook niet wat er gebeurt.’

Woonden er ook NSB’ers in uw straat?
‘Ja, na de de oorlog werden ze opgepakt. Er kwam een grote auto voorrijden. Als eerste kwam er een hele grote radio naar buiten, die werd meegenomen, en daarna kwamen de vader, de moeder en hun dochter. De vader wilde achter op de bank gaan zitten, maar dat mocht niet. Het radiotoestel werd op de achterbank gezet en in het aanhangwagentje mocht de familie gaan zitten. Zo gingen ze naar een gevangenis toe.

Ook Joden en Belgen woonden in onze straat. De Belgen waren blijven hangen na de Eerste Wereldoorlog. De NSB’ers bepaalden met de Duitsers dat die Joden gevangengezet moesten worden. Ze werden naar vernietigingskampen gebracht. Daardoor waren er overal huizen leeg komen te staan. En die werden dus opgevuld door Duitsers. Twee huizen bij ons vandaan woonden ook Duitsers. De spullen van de Joodse mensen stonden daar gewoon nog in en die werden gebruikt door de Duitsers. En ook later na de oorlog door ons. Wij kregen een soort schadekaart waarmee we meubels konden uitkiezen, want wij hadden niets meer na de brand. Zo werden die spullen allemaal hergebruikt.’

Hoe reageerde u toen de Duitsers binnenvielen?
‘Ik was zes jaar dus ik weet daar niet heel veel meer van. Je hoort allerlei verhalen van je ouders en je buren. Ik zag soldaten op straat en je wist dat zij de vijand waren. We luisterden naar de radio en lazen de krant. Televisie bestond toen nog niet. We hoorden van mensen om ons heen dat we bezet waren en dat het oorlog was. En je hoorde van tijd tot tijd het luchtalarm. Dan moesten we meteen de schuilkelder in, want dan werd er een aanval verwacht. Binnen 10 minuten waren de vliegtuigen dan vanaf Scheveningen in Eindhoven. Helaas heb ik niet veel foto’s meer van de bakkerij, want die zijn allemaal verbrand. Op 19 september 1944, een dag na de bevrijding, is er een bombardement geweest en is de bakkerij en ons huis helemaal afgebrand. Onder onze bakkerij was een grote kelder waar we met onze buren zaten. Er konden 52 mensen in die kelder. Het was ook wel gezellig, omdat je daar met een heleboel mensen in zat.’

Waren er ook leuke dingen aan de oorlog?
‘Nou ja, leuk vond ik vooral de bevrijding: dat die Amerikanen binnenkwamen. Wij stonden te dansen en te springen. En mijn eerste Engelse woordjes heb ik daar geleerd: chocolates for mama and cigarettes for papa. Die soldaten hadden overal in hun pakken chocolade en sigaretten zitten en die deelden ze dan uit. Wij hadden helemaal niets, dus daar was ik erg blij mee. En ik had ook de gewone lol die we altijd hadden: met vriendjes spelen. Ik leefde in een hele kleine wereld met alleen de buurt om mij heen.’

School: De Hasselbraam

‘Super Lies!’

Lies Vogels-Staal woonde in de oorlog in de kazerne, vlakbij de Hasselbraam in Eindhoven waar Pom, Willemijn, Sam en Ferry op school zitten. Ze was destijds elf jaar, ongeveer even oud als de vier kinderen nu zijn. Die kunnen zich daarom helemaal inleven in hoe het voor mevrouw Vogels geweest moest zijn toen de oorlog uitbrak. Na afloop van het interview bedenken de kinderen zelf een titel voor hun interview, ‘Super Lies!’. Voor hen is ze een ‘super vrouw’ want met haar 94 jaar is ze fit, scherp, grappig en bovenal optimistisch, hoewel ze in haar leven zoveel heeft meegemaakt.

Hoe merkte u dat de oorlog begon?
‘Voordat de oorlog begon had ik een leven zonder zorgen, ik zat op de school die toentertijd op de locatie van de Wilgenhof was. We hadden voldoende te eten en woonden in een van de particuliere huizen behorend bij de kazerne aan de Tuinstraat omdat mijn vader marechaussee was. De Duitse soldaten marcheerden over de Sint Jorislaan, je kon ze duidelijk horen aankomen. Na hun komst hebben ze ook de kazerne bezet, ze waren heel dichtbij. Ik zag mijn vader weggaan en wist als kind in die tijd niet wat er ging gebeuren, dat werd je niet verteld. Mijn vader vertrok met de andere marechaussees via België naar Frankrijk en kwam uiteindelijk in Engeland terecht. Ze wisten in Engeland niet dat Nederland bezet was.’

Hoe vond u het dat uw vader weg was?
‘Niet leuk. We kregen summier bericht, wisten niet waar hij was. Pas eind 1940 hoorden we dat hij op 10 juni was overgestoken naar Engeland uit veiligheid. Omdat mijn vader weg was moesten wij verhuizen. Zo ging dat, het huis was van de marechaussee. We konden een huis krijgen in het Witte Dorp. Deze woningen waren net gebouwd, maar er woonden veel Duitse militairen. Daarom wilde mijn moeder er niet wonen. We zijn toen verhuisd naar de Treurenburgstraat 7 in het Villapark. Ik had daar geen vriendinnen in de buurt en we moesten onze mooie grote tuin achterlaten. Mijn vader is vier jaar weggeweest, toen hij terugkwam herkende hij ons bijna niet meer.’

Hoe was het Sinterklaas-bombardement en het bombardement na de bevrijding?
‘Het luchtalarm ging en dan moest je binnen blijven, maar we hoorden wel wat er allemaal gebeurde. In de kazerne had mijn vader de mestput helemaal schoongemaakt voor het geval er een bombardement kwam. De put was van beton en daar zouden we in kunnen gaan schuilen. Maar we woonden daar niet meer tijdens het Sinterklaas-bombardement. Ik heb alleen na de bevrijding hoeven schuilen, tijdens het bombardement van de Duitsers op 19 september 1944. Ik was niet thuis, ik was feest aan het vieren! We wilden naar huis gaan maar mochten niet terug. We dachten dat het vuurwerk voor de bevrijding was omdat de bommen oranje waren. Tijdens deze bombardementen heb ik in de Sperwerlaan bij iemand in de kelder geschuild. Mijn moeder was bezorgd omdat ze niet wist waar ik was.’

Hoe was de bevrijding voor u?
‘Het mooiste wat ik ooit meegemaakt heb. Ik ben de hele dag in de stad geweest toen de Engelsen binnen liepen. Met rijen dik stonden we in Eindhoven. En ’s avonds kwam het bombardement en was alles kapot. Ik had een verjaardagalbum gekregen in januari 1944, in die tijd was het de gewoonte om op je verjaardag handtekeningen te vragen. Op de dag van de bevrijding van Eindhoven had ik het boekje bij me en heb ik aan verschillende militairen handtekeningen gevraagd.

Later toen ik ouder was, had mijn schoonzoon restaurant De Waterkers op de Geldropseweg en ieder jaar kwamen twee veteranen bij hem eten. Toen ze er weer eens waren, ben ik op mijn fiets gestapt en naar het restaurant gegaan met mijn album, geen idee waarom ik dat had meegenomen. Een van de veteranen heette Babe. Ik bleek de handtekeningen van militairen uit zijn groep te hebben in mijn album. In 2000 ben ik naar een reünie van deze veteranen in de Verenigde Staten geweest. Daar waren ook Tom Hanks en Steven Spielberg, ze waren bezig met de serie Band of Brothers. Het is nu te zien op Netflix. Jullie moeten er zeker naar kijken!’

School: De Hasselbraam

‘We liepen helemaal naar Strijp om naar school te gaan’

Met een lijst vol vragen, spiekbriefjes, een bedankje, goeie zin en vol verwachting lopen Tygo, Maya, Lynn en Ties van hun school De Hasselbraam in Eindhoven naar Den Biest, waar Cor Sprengers woont. Ze moeten even zoeken naar de ingang van de juiste galerij. Boven worden ze hartelijk ontvangen. Meneer Sprengers blijkt een prachtige én uitvoerige verteller te zijn. ‘Het was wel moeilijk om de volgorde van vragen aan te houden, want soms liepen de verhalen door elkaar’, reageren de kinderen naderhand. Toch zijn ze tevreden.

Hoe was het leven voor de oorlog?
‘Dat was heel anders dan tegenwoordig. Zo fijn. Geen telefoons, dus we konden echt met elkaar praten. Ik ben op 3-jarige leeftijd bij Philips begonnen, op de Philips kleuterschool. Daar was het heel gezellig. Dat veranderde in 1939. Ik was ruim 5 jaar toen de oorlog uitbrak.

Toen moest mijn vader ineens weg. Alle oud-militairen die na februari 1904 geboren waren, moesten weer in militaire dienst, daar hoorde mijn vader bij. Mijn vader stapte daarom op de trein naar Rotterdam.

Een dag nadat de oorlog uitbrak in Nederland gingen mijn moeder, ik en mijn broer naar Zeist. Daar was iemand 12,5 jaar getrouwd en dat gingen we vieren. Toen was het in de nacht ineens oorlog. Alle bruggen waren opgeblazen. Wij konden niet naar huis. We hebben nog een maand of twee, drie op school gezeten in Zeist. Later is mijn vader ook naar Zeist gekomen. Met de trein en dan met bootjes over de rivieren. Dat was een heel ander leven.’

Met wie woonde u op de Iepenlaan?
‘Vader, moeder, mijn broer en ik. En in 1943 kwamen daar twee mensen bij. Dat waren onderduikers. Een neef kwam omdat hij gezocht werd in Rotterdam. Hij had papieren vervalst voor de ondergrondse. En er woonde bij ons een mevrouw, dat was een Jodin. Het was het laatste jaar van de oorlog. Ons was verteld dat we een logee kregen: de 62-jarige tante Mientje, mijn moeder heette ook Mien, dus dat was makkelijk. Ze bleef aanvankelijk veertien dagen bij ons en toen was ze een week weg. Toen ze terugkwam hadden we pas door dat er iets aan de hand was. Tante Mientje had haar eigen stoel. Ze zat altijd in een hoekje van de huiskamer zodat ze moeilijk te zien was. Als er iemand achteromkwam, dan liep ze meteen de trap op naar boven. Het is wel voorgekomen dat ze op de trap een uur stil zat, omdat de treden zo kraakten. Maar het is allemaal goed gegaan. Iemand had haar natuurlijk kunnen horen. Zo zijn we de laatste jaren van onze bezetting doorgekomen.’

Wat is het ergste wat u heeft meegemaakt in de oorlog?
‘Dat gebeurde op 6 december 1942. Toen zaten mijn broer en ik op de zondagsschool in de Lijnbeekstraat. Dat was aan de andere kant van het spoor, tegenover PSV-terrein. We waren net aan het zingen over ruisende wolken en toen kwam er echt ruis aan: een bombardement. Wij stonden in de gang met allemaal kinderen. De muren gingen heen en weer, stof kwam naar beneden. Er waren drie aanvalsgolven van de Engelsen, die Philips bombardeerden omdat ze bij de fabriek voor de Duitsers producten moesten maken. We zijn naar huis gelopen en kwamen we onze vader tegen, en samen doorgelopen. Overal was brand. Toen ik thuiskwam, was er weer een aanval. Dat was wel heel erg. We moesten daarna naar een broer van mijn vader, die woonde in Tongeren. ’s Morgens vroeg liepen we dan helemaal naar Strijp om naar school te gaan.’

Wat deed u toen u bevrijd was?
‘Toen we vrij waren, ‘s avonds rond een uur of zes, is mijn moeder met tante Mientje in het donker een blokje om gegaan. In de oorlog mocht je in het donker niet meer buiten. Of je moest een Ausweis (ID-kaart) hebben. Maar dan was je niet goed, want dan was je van de verkeerde partij. Nadat we op 19 september bevrijd waren, stak tante Mientje haar hoofd uit het raam en wenste de buurvrouw goedemorgen. Dat ging ineens door de buurt… Tante Mientje kon eindelijk naar buiten. Later die dag stond mijn moeder heel erg te huilen in de keuken, echt heel erg. Iemand had gezegd: ‘De Van Sprengers zullen er wel heel rijk van geworden zijn’. Terwijl we de onderduik echt uit medemenselijkheid deden.’

School: De Hasselbraam

‘Eigenlijk was het ook na de bevrijding nog een nare tijd’

Aniek, Chan, Olivier en Saar van OBS De Hasselbraam in Eindhoven gaan op bezoek bij Betsie van der Vleut. De kinderen krijgen tijdens het interview een lekkere eierkoek. Mevrouw Van der Vleut was acht jaar toen de oorlog begon en woonde met haar ouders en vijf broers en zusjes aan de Hastelweg in Eindhoven. Ze maakte verschillende bombardementen mee, zoals de beschieting een dag na de bevrijding.

Hoe merkte u dat het oorlog was?
‘Het luchtalarm ging vaak af voor al die vliegtuigen die overkwamen. Thuis was er een schuilkelder gemaakt, vaak sliepen we in de kelder. Mijn vader had die zelf gemaakt. Op Biesterdwarsweg zijn twee families omgekomen door een bom die de opening van de schuilkelder raakte. De mensen hadden geen schijn van kans door de luchtdruk van de bom. Het hele woonblok was weggebombardeerd, er staan nu nieuwe huizen. Ook de Trudokerk en de Catharinakerk werden getroffen.’

Hoe kwam u aan eten tijdens de oorlog?
‘We hadden distributiebonnen voor suiker, koffie en aardappelen. Deze werden wel vaak verkocht op de zwarte markt, maar dat was eigenlijk niet zo netjes. Er was ook een gaarkeuken in de oorlog. Wij hadden zelf groenten en vlees want mijn vader was boer dus die wist precies hoe hij eten in de tuin kon verbouwen. We hamsterden voor de winter en zo hadden we altijd eten. Sommige boeren waren niet zo eerlijk. Er was veel zwarte handel waar ze beter van werden omdat veel mensen honger hadden. Andere mensen verdienden aan de distributiebonnen.

We hadden twee varkens maar we mochten er maar een hebben. Op een dag kregen we controle van de politie, maar gelukkig was de politieagent die in de kelder ging kijken erg aardig en zei dat hij niets had gevonden.’

Hoe was het feest toen de oorlog voorbij was?
‘Iedereen was heel blij bij de bevrijding. Mensen zwaaiden met vlaggen en zongen koningsgezinde liedjes. Toch was het niet zo vrolijk want de Duitsers zaten nog overal in de omgeving dus het bleef gevaarlijk. Het bedrijf Philips had mitrailleurs op het dak staan en die hoorden we schieten. Toen wisten we dat het niet goed was. De Duitsers schoten twee lichtkogels af. De mensen die op straat waren, dachten dat het vuurwerk was. Onmiddellijk na dit bombardement zijn we midden in de nacht gevlucht, door de korenvelden naar Veldhoven. Dat was erg gevaarlijk, maar uiteindelijk hebben Engelse soldaten ons naar oma gebracht. Eigenlijk was het ook na de bevrijding nog een nare tijd want toen besefte iedereen pas wat er echt was gebeurd en dat veel mensen niet meer terugkeerden naar huis.’

Wat gaat u nooit meer vergeten van de oorlog?
‘Een vliegtuig werd uit de lucht geschoten door mitrailleurs die bij Philips op het dak stonden. De piloot kwam met zijn vliegtuig over ons huis aan de Hastelweg en ging steeds lager vliegen. Ik kon de jonge piloot goed zien en ik zag de doodsangst in zijn ogen. Hij kon er niet uit springen want hij vloog te laag om de parachute te openen. Ik dacht dat-ie op ons huis zou landen. Uiteindelijk is hij ergens in Strijp in het kanaal terecht gekomen. Het is me altijd bijgebleven.’

School: De Hasselbraam

‘Ze lachten mij uit omdat ik op straat liep in mijn pyjama…’

Luuk, Valentijn, Amélie en Jagger van basisschool De Hasselbraam in Eindhoven fietsen naar het gezellige huis van Ad van Thoor (1936). Daar ontvangt hij hen hartelijk, samen met zijn vrouw Paula. Tijdens het interview worden kinderen getrakteerd op drankjes en andere lekkernijen van Paula en op de grapjes van Ad.

Wat gebeurde er tijdens het bombardement van 1944?
‘Het bombardement van 19 september 1944 kan ik bijna fotografisch zien, zo’n indruk heeft dit op mij gemaakt. Ik was acht jaar en zat in mijn pyjama met een aantal mensen in een schuilkelder aan de Aalsterweg, waar nu de Cool Blue is gevestigd. Het was een verrassingsbombardement van de Duitsers, want Eindhoven was eigenlijk net bevrijd door de Engelse en Amerikaanse soldaten. Ik was als enige van mijn gezin in die schuilkelder, want mijn ouders hadden hun kinderen verspreid over verschillende locaties. Zodat ze niet in één klap al hun kinderen zouden verliezen als er iets ergs zou gebeuren. In de schuilkelder brandden kleine lichtjes. We hoorden de vliegende bommen vallen en er viel er ook een op het café naast ons. De lichtjes vielen uit en er ontstond paniek. Iedereen wilde uit de schuilkelder vluchten. Ik kwam er als laatste uit en daar stond ik, alleen op de binnenplaats. Een bekende van mijn moeder nam mij mee naar een veilige plek. De volgende morgen bracht zij mij te voet terug naar huis. Ik zag overal doden en gewonden liggen. Ik heb gezien dat ze werden opgehaald door boerenkarren en huifkarren. Het bombardement was voorbij en het was mooi weer. De zon scheen en de kinderen speelden op straat, en ze lachten mij uit omdat ik daar liep in mijn pyjama…’

Had u een huisdier in de oorlog?
‘Ja, ik had een hondje, een fox terriër, genaamd Foxxie. Ik stond met mijn hondje voor de winkel van mijn moeder naar de Duitsers te kijken met hun mooie groene jassen. Toen kwamen er twee grote Duitse officieren en die liepen daar, met hun schoenen beslagen met ijzeren pinnen. Die maakten zoveel lawaai dat het hondje zich los trok van mij en pardoes in de jas van een van de officieren hapte. Er zat een grote winkelhaak in. Ik schrok heel erg en de Duitse officier zei: ‘Wo ist deine Mutti?’ We moesten naar mijn moeder en zij heeft op de naaimachine de winkelhaak in de jas van de Duitse officier gerepareerd. Dat was een van de heftigste dingen die ik heb meegemaakt in de oorlog.’

Wat deden jullie in de vrije tijd?
‘Wij waren vooral aan het voetballen met zelfgemaakte voetballen. Want er was weinig te krijgen. Wij maakten die voetballen van in elkaar gefrommeld krantenpapier en elastieken van de weckpotten. Die weckpotten werden gebruikt om groente langer houdbaar te houden. Als er geen verse groente meer verkrijgbaar was, kon je uit de weckpotten eten.

Mijn broer had als grote uitzondering een leren voetbal gekregen van mijn vader. Maar dit was uniek in Eindhoven! Naast het voetballen hielden we ons bezig met tollen, repen met een fietswiel, schieten met pijl en boog of met een katapult. Ook dat moest je allemaal zelf maken, want er was niks. Er was niks te koop, of je kreeg bonnen waarmee je wat kon kopen.’

Wat heeft veel indruk op u gemaakt?
‘Toen de Duitsers waren verdreven, kwamen de Engelse bevrijders en zij sloegen hun tenten op in het Stadswandelpark. Gedurende een aantal weken reden ze met militaire voertuigen over de Aalsterweg van Valkenswaard naar Eindhoven en terug om al hun materieel op te halen. Ik stond dan met mijn hondje langs de kant van de Aalsterweg te kijken naar die militaire voertuigen. Plotseling stopte zo’n voertuig vlak voor onze winkel, de klep ging open en er kwamen allemaal lekkere dingen uit. In de consternatie had mijn hondje zich weer los gerukt en voordat ik het in de gaten had, trok een van de soldaten het hondje in de auto. De deur ging dicht en ze reden weg en ik heb mijn hondje, mijn maatje, nooit meer teruggezien!’

 

School: De Hasselbraam

‘In één keer brak de hel los… echt de hel!’

Roos, Saar, Jasmijn en Fern zijn op bezoek bij Peter Buddemeijer (1936) in zijn appartement. Ze zitten op de school De Hasselbraam in Eindhoven en gaan hem interviewen over de oorlog. Hij kan heel gedetailleerd vertellen en ze weten na afloop nu ook wat de naam van hun school betekent.

Had u veel eten in de oorlog?
‘Wij kwamen in de oorlog niets tekort. Dat wil zeggen: ons gezin, dus mijn vader en moeder, mijn broertje en zusje en ik. Mijn vader was voor de oorlog slager en kon dus dieren slachten. Dat deed hij in de buurt. Dan vroegen de mensen: Toon, wilde gij slachten? Als hij klaar was, wilde hij geen geld maar een gedeelte van het vlees. We kwamen dus niks tekort, maar het eten was wel afgepast. Het brood was op de bon, we kregen niet meer dan vier sneetjes per persoon. Mijn ouders kwamen oorspronkelijk uit Eersel en zij kenden dus veel mensen in die buurt. Mijn vader ging regelmatig ‘de boer op’ om melk en graan te kopen. Als hij thuiskwam, moest ik in actie komen. Met zo’n ouderwetse koffiemolen moest ik het koren malen, net zolang totdat ik 1 kilo meel bij elkaar had.

Mijn vader was voor d’n duvel niet bang, maar mijn moeder had juist heel veel schrik. Vooral als mijn vader weer eens op strooptocht was. Mijn moeder moest ook af en toe mee om het stuk vlees op te halen, als hij bij mensen had geslacht. Dan namen ze mijn zusje mee, die nog een baby was. Mijn zusje lag in de kinderwagen. Onderin de kinderwagen had mijn vader een luikje gemaakt en daar stopten ze dan het stuk vlees in. Luikje dicht en dan mijn zusje daar weer bovenop. Zo hadden de Duitsers niet in de gaten dat ze eigenlijk vlees aan het smokkelen waren.’

Kunt u iets vertellen over het Sinterklaasbombardement?
‘Vroeger werd Sinterklaas ’s morgens op 6 december gevierd, zo ook die keer in 1942. Mijn broer en ik kregen samen een toverlantaarn, waarmee je plaatjes op de muur kon projecteren. Wij waren er reuze blij mee! Er stonden ook twee cyclamen op tafel en die waren voor oma. ’s Middags ging mijn vader die cyclamen naar oma op de Hoogstraat brengen, samen met mij en mijn broertje. Ik zat achterop de fiets en mijn broertje zat voor in het stoeltje. Wij kwamen bij de spoorwegovergang bij de Demer, maar die was dicht. We moesten heel lang wachten, want we konden niet met de fiets en al over de voetgangersbrug. In één keer brak de hel los… echt de hel! Vanaf de kant van het PSV-stadion kwamen heel veel Engelse vliegtuigen, Spitfires en Mosquito’s. Dat zijn bommenwerpers. Ze wierpen die bommen op de Philipsfabrieken vlak voor onze neus. Op de lichttoren stonden mitrailleurs opgesteld van de Duitsers en die begonnen te ratelen. Ze schoten op die Engelse vliegtuigen. Daar stonden wij vlakbij. Mijn vader liet zijn fiets vallen, wij lieten onze bloempotten vallen en we plasten van schrik in onze broek. Het waren fosforbommen en overal waar ze vielen begon het te branden. We konden schuilen in een huis in de buurt. Daarna kwam de tweede golf van vliegtuigen. Omdat de vliegtuigen heel laag vlogen, was er geen alarm afgegaan. Door die bombardementen wilden de Engelsen de Philipsfabrieken uitschakelen, zodat ze geen oorlogstuig meer konden maken. Daarom hadden ze de zondag uitgekozen om te bombarderen. Maar toch zijn er veel burgerslachtoffers gevallen. Toen de aanvallen voorbij waren, gingen we naar huis. Zonder fiets, zonder bloemen. En die toverlantaarn… die hebben we nooit meer gebruikt.’

Hadden jullie Joodse onderduikers in huis?
‘Ja, in de oorlog hadden wij Joodse onderduikers in huis. Mijn vader was niet bang. Door die onderduikers in huis te halen, riskeerde hij de doodstraf. Ik wist niet dat wij onderduikers in huis hadden, want onze ouders hadden ons niets verteld omdat ze bang waren dat wij ons misschien zouden verspreken. Vroeger hadden veel huizen een afgesloten trap naar de zolder en dat was bij ons ook zo. Voordat die onderduikers er waren, speelden wij wel eens op de zolder, maar ineens was de deur op slot. Onze ouders zeiden: Als je iets hoort op zolder, zullen het wel pieten zijn’. En wij geloofden toen nog vast in Sinterklaas, dus wij vroegen niet verder. Mijn ouders waren bang dat de buren iets zouden horen. Dat waren NSB’ers en dan zouden ze verraden worden. Op een gegeven moment heeft mijn vader de onderduikers naar een ander adres gebracht want mijn moeder leefde constant in angst. Gelukkig heeft dit Joodse gezin de oorlog overleefd.’

Hoe was het om met paard en wagen naar Waalre te gaan?
‘De bevrijding begon op 17 september 1944. De lucht zag zwart van de vliegtuigen. Wij zagen ze overkomen. Ze landden op de Sonse Heide en uit die vliegtuigen kwamen soldaten en militaire voertuigen. Op 18 september was de bevrijding. Ik was de hele dag op de Boschdijk, want daar kwamen de voertuigen en de soldaten overheen. Op Vlokhoven is flink gevochten. De Amerikaanse soldaten strooiden koekjes en wij maar graaien natuurlijk. Ik leerde mijn eerste Engelse woordjes: please, biscuits en cigarettes for papa. Toen ik thuiskwam zei ik tegen mijn moeder: Ik heb een zwarte piet gezien, die soldaat is. Ik had voor die tijd nog nooit een zwarte man gezien…

Op 19 september waren er grote feesten op de Markt in Eindhoven. Rond 20.00 uur kwamen er oranje bollen uit de lucht vallen. Mensen dachten dat het vuurwerk was, maar het waren lichtkogels en 15 minuten later vielen er ineens heel veel Duitse bommen uit de lucht. Onze straat, de Lijmbeekstraat, stond vol met Amerikaanse auto’s die benzine vervoerden. Wij waren bang dat er een bom op zou vallen. De volgende morgen was het puin ruimen. Er was een gerucht dat de Duitsers ’s avonds weer zouden gaan bombarderen en daarom zijn er veel mensen gevlucht uit Eindhoven. Wij ook. We mochten op de kar van de schillenboer, met een paard ervoor. En zo kwamen wij in Waalre terecht, bij een boer, en daar mochten wij in de stal slapen, in het hooi. Als kinderen vonden we het wel leuk, we hadden een vakantiegevoel. We bleven daar drie nachten en toen konden we terugkeren naar ons huis in Eindhoven.’

School: De Hasselbraam

‘Ik hoorde de knallen, maar ben niet gaan kijken’

Het is maar een klein stukje lopen van basisschool De Hasselbraam naar het complex waar Mientje van den Nieuwenhof-Hendriks woont.  Buiten is het fris herfstweer, maar binnen is het warm en zit Mientje al op Eline, Janna, Ruben en Valentijn uit groep 8 te wachten. Het is voor het eerst dat de 94-jarige meedoet met Oorlog in mijn Buurt. Ze noemt zichzelf een kletskous en vraagt al snel: ‘Hebben jullie ook vragen voor mij?’ Dat hebben ze.

Was u bang in de oorlog?
‘Toen de oorlog begon, was ik niet bang. Ik herinner me dat we eten gingen halen bij een boer in Vessem. Dat is wel vijftien kilometer van de Jan Hollanderstraat, in de wijk Gestel, waar ik met mijn ouders en zes broertjes en zusjes woonde. Maar de boer kon niet alles meegeven. Hij moest ook verplicht eten aan de Duitsers geven. We kregen dan geen groente mee, maar wel brood. Ik was de oudste thuis en mijn vader zei me op de uitkijk te gaan staan. Hij zou dan stiekem de groente uit het veld snijden. Dat mochten we thuis niet zeggen, want van moeder mochten we niet stelen. Toch hebben we nooit honger gehad. Mijn opa en oma hadden ook een boerderij. Zij namen fruit voor ons mee. Ze hadden ook varkens.’

Hadden jullie wel eens honger?
’Nee, honger hebben we niet gehad in de oorlog. We hadden wel weinig kolen. Ook daarvoor ging ik met mijn vader op pad. Bij het spoor van de treinen lagen kolen. Op een dag gingen we daar kolen stelen, maar we werden betrapt door een jong soldaatje. “Terugleggen!” riep hij en gebaarde dat we weg moesten wezen. Als het een oudere soldaat was geweest, had hij ons misschien wel doodgeschoten. Maar ze waren niet allemaal slecht. Sommige soldaten wilden hier ook helemaal niet zijn. Toen later, tijdens de wisseling van de wacht, er korte tijd niemand stond, is mijn vader teruggegaan en heeft hij alsnog een zak kolen gestolen.’

Wat is het ergste dat u in de oorlog heeft meegemaakt?
‘Omdat er thuis te weinig geld was, moest ik op mijn veertiende gaan werken. “Ga maar naar Philips,” zei mijn vader. Ik vond het er vre-se-lijk. Je moest alles zo vlug doen. Mijn vader had gezegd dat ik in de pauzes binnen moest blijven. Gelukkig maar. Op een dag stonden een paar mensen buiten een sigaretje te roken. Er kwamen Duitsers aan en die zeiden dat ze hun pas moesten inleveren. Daarna werden ze doodgeschoten. Ik hoorde de knallen, maar ben niet gaan kijken. Dat is het ergste dat ik in de oorlog heb meegemaakt. Al gauw daarna heb ik ontslag gevraagd, omdat mijn moeder, die in verwachting was, me thuis nodig had. In huis werken vond ik wel fijn.’

Hoe was de bevrijding?
‘Het was een roerige periode. Ik zag wel vliegtuigen laag over komen, maar van de bombardementen heb ik niet veel gezien. We moesten ook een keer naar een schuilkelder. Toen de bevrijders door de Genneperweg reden, was ik zestien. Wat was ik blij, en dankbaar aan de bevrijders! Je mocht weer van alles, je mocht weer dansen. Mijn vader zei: “Je gaat niet uit met een soldaat, hoor.”  Ze mochten wel thuis op bezoek komen. Dat vonden ze fijn. Ze waren toch ook ver van huis, die jongens. Ze namen dan een blikje worst of een pakje sigaretten mee. En ook al konden we elkaar niet verstaan, toch was het gezellig. Met handen en voeten kwamen we er wel uit. Dat was echt een leuke tijd. Een keer wenkte een Engelse soldaat naar mij, hij wilde me een reep geven. Eerst ging ik niet naar hem toe, want mijn vader had me gewaarschuwd om voorzichtig te zijn. Toen toch, voor de reep. Een andere keer hielp een soldaat me met een ring die te strak om mijn vinger zat. Hij haalde een tangetje en knipte de ring van mijn vinger. “Mag ik die ring houden,” vroeg hij. Later zag ik hem nog eens toen er vanaf een wagen naar me gezwaaid werd. “Kijk ik heb je ringetje nog!” riep hij al zwaaiend.’

 

School: De Hasselbraam

‘Het NSB-gezin wilde instappen, maar moest in de aanhanger’

Op een regenachtige dinsdagochtend interviewen Stijn, Billy, Liv en Jake van basisschool De Hasselbraam Paul van de Grinten over zijn jeugd tijdens de oorlog. Hij was zes jaar toen de oorlog begon. Zijn ouders hadden aan de Hertogstraat een bakkerij. Hun huis is tijdens de bombardementen van 19 september 1944 verloren gegaan. Deze en andere gedetailleerd vertelde gebeurtenissen uit een tijd die “misschien niet normaal, maar zeker niet altijd angstig was” maken indruk op de kinderen.

Hoe was het om met voedselbonnen te leven ?
‘Met voedselbonnen kon je eten kopen. Dan kreeg je bonkaarten thuisgestuurd. Daarop stond een nummer en een datum van wanneer tot wanneer je met de bon iets kon verkrijgen. In de krant stond ook elke week welke bonnen geldig waren. Met die bon en geld kon je dan naar de winkel om het te halen. De winkelier moest die bonnen tonen als hij meel en gist wilden inkopen. Afhankelijk van hoeveel brood hij verkocht had, kon ie weer meel en gist inkopen om nieuwe broden te bakken. Alles in de oorlog werd hergebruikt en opgemaakt. Er was veel ruilhandel. Mensen ruilden alles tegen eten en bonnen. Mijn ouders hadden een bakkerij, dus honger heb ik nooit gehad tijdens de oorlog. Mijn vader hoefde dan ook niet te werken voor de Duitsers, want een bakkerij verzorgde de eerste levensbehoefte.’

Had u Joodse vrienden?
´Ik kende geen Joodse kinderen. In de Hertogstraat had je wel een pleintje met allemaal doodlopende straatjes en daar woonden een paar Joodse families die op een gegeven moment weggevoerd waren, maar daar heb ik geen herinnering aan. Later werden er NSB’ers in hun huis gezet. We speelden niet met de kinderen, want NSB’ers waren landverraders. Na de oorlog werden die NSB’ers opgehaald. Ik herinner me dat nog; op bevrijdingsdag door een auto met aanhanger van de PAN. Het gezin wilde in de auto stappen. Maar dat mocht niet. Ze moesten in de aanhanger. Hun radio mocht wel op de achterbank. Ze zijn naar een school aan de Gestelsestraat gebracht. Ook hun mooie dochter Corry, die ze de Moffenhoer noemden. De dag dat alle NSB’ers opgehaald werden, wordt Bijltjesdag genoemd. De dag dat er wraak werd genomen.’

Wat deed u als het luchtalarm afging?
‘Dan verzamelden alle buren zich in de schuilkelder onder de bakkerij. Er kon wel een man of dertig in. Er zaten mensen te bidden, te praten; al je vriendjes en vriendinnetjes uit de buurt waren er. Een chaotische toestand in zo’n schuilkelder, maar het voelde vertrouwd. De vliegtuigen vlogen vanuit Engeland via Zeeland en dan was het maar afwachten of ze doorvlogen naar Eindhoven. Maar dat hoorde je gauw genoeg. En als er ergens een bom viel ook. Vaak wachtten we tot de volgende ochtend en dan gingen mijn vriendjes en ik bomscherven zoeken en raapten we de reepjes zilverfolie op die gebruikt werden om de bommenwerpers in verwarring te brengen doordat het licht op de vliegtuigen weerkaatste.’

Hoe vond u het om te zien dat er Duitsers doodgeschoten waren? 
´Oh, dat was fijn. Heerlijk! Je moet je voorstellen; je bent tien jaar en alle gesprekken tussen volwassenen gaan over ‘de Duitsers’. Dat was de vijand. Dus nee, dat vonden we niet erg of eng. Ik heb nog meegemaakt, dat was op 17 september 1944, dat de parachutisten bij Son naar beneden kwamen. De Duitsers vluchtten, want die wisten al dat ze het niet zouden redden. Toen kwam een vrachtauto vanuit de Jan Smitzlaan met twee of drie Duitsers erin en die zijn door een Amerikaanse parachutist, die in het schuttersputje in ons steegje verstopt zat, neergeschoten. De Duitse soldaten lagen dood op straat bij het benzinestation, dat toen nog op de hoek van de Hertogstraat stond. Het was net voordat de Engelse troepen binnen kwamen rijden. De NSB’ers uit onze straat legden een laken over de dode Duitsers. Mijn vriendjes en ik trokken eventjes het laken omhoog. “Ze zijn echt dood,” zeiden we. We vonden dat niet eng maar vooral spannend en avontuurlijk. Het was eigenlijk heel gewoon.’

Wat herinnert u zich nog van het bombardement op 19 september?
‘Rond een uur of zeven ‘s avonds zagen we ineens lichtkogels. Iedereen dacht dat het vuurwerk was. Maar het waren de Duitsers die gingen bombarderen. De hele buurt kroop in de schuilkelder bij de bakkerij. Er barstte een groot lawaai los. Een bom werd op een colonne munitiewagens, die op de hoek van de straat stonden, gegooid. Om de beurt vlogen alle wagens de lucht in. Het lawaai leek eindeloos te duren. Uiteindelijk zijn we allemaal de kelder uitgevlucht. Door de achtertuinen en over schuttingen kwamen we op de Stratumsedijk terecht. Je kon niet gewoon door de Hertogstraat lopen; daar stond alles in brand. Ons hele huis is afgebrand. We zijn door de Rochusstraat naar de Tuinstraat gelopen en daar een huis binnengegaan. Daar hebben we de hele nacht op de grond geslapen. Daarna logeerden we bij familie aan de Heezerweg. Eind november kregen we een huis op het Hertog Hendrik van Brabantplein. We hadden niets meer. Meubels en zo kon je ook niet kopen toen. We kregen meubels uit huizen die verlaten waren door Duitsers en NSB’ers. De bakkerij en de keuken waren gelukkig niet afgebrand. Zo konden mijn ouders toch weer brood verkopen.’

School: De Hasselbraam

‘Je beseft op die leeftijd niet waar je mee bezig bent’

Janne, Elena Mees en Raphael bezoeken op een zonnige dag Jaap de Kok. Hij woont op de dertiende verdieping van een woontoren en het uitzicht is adembenemend. Jaap kan veel vertellen over de oorlog, die hij meemaakte toen hij net zo oud was als de kinderen. Jaap woonde toen samen met zijn ouders en zeven broers en zussen aan de Geldropseweg. Na het interview laat Jaap zijn stenenverzameling zien. De kinderen mogen alle drie een steen uitkiezen. Die zullen ze altijd bewaren en zal hen herinneren aan zijn indrukwekkende verhaal.

Herinnert u zich het begin van de oorlog nog?
‘Ik herinner me dat op een ochtend Nederlandse militairen met paard en wagen over de Geldropseweg gingen. Er reden ook grote gaarkeukens, met eten voor de soldaten, mee. ‘s Middags kwamen de Duitse militairen langs. Ze waren zeer gedisciplineerd en erg moe. Als ze de kans kregen, stalen ze fietsen. Mijn vader had zijn fiets onder bed verborgen. Een van de Duitsers kwam bij ons binnen. “Wasser, Wasser,” zei hij. Mijn moeder wist niet wat hij bedoelde, ze dacht dat hij naar het toilet moest. Maar hij zag een keteltje water op de kachel staan. Dát had hij nodig, voor de radiator van zijn auto. Dat was de eerste kennismaking met de oorlog.’

Hoe was het leven in de oorlog?
‘We gingen gewoon naar school en deden allemaal leuke dingen. Je zag van alles, maar je besefte als kind niet dat het oorlog was. Wel moesten we onze mond houden over de onderduikers bij ons thuis. Naast ons woonden Duitse officieren. Als ik dan ‘s avonds, in het donker, met de onderduiker ging wandelen, moest ik papa tegen hem zeggen. Wat ik merkwaardig vond was dat mijn vader bij thuiskomst meteen naar de slaapkamer ging. Om zich om te kleden, zei hij. Ik dacht: er klopt iets niet. Toen ben ik aan het zoeken gegaan en vond in de kleerkast de radio, waar hij dus stiekem naar luisterde. Dat hij ook in het verzet zat, wist ik toen niet. Hij hielp Joodse mensen in Den Haag aan bonnen en had een verzetskrantje. Na de oorlog kwam ik daar pas achter. Wij kinderen wisten tot die tijd niets, zodat we onze mond niet voorbij zouden praten’.

Wat speelde u in de oorlog?
‘Voor de oorlog bouwde ik hutten en speelde ik op het veld. We zwommen in het kanaal en maakten vuurtjes buiten. In de oorlog was vlak bij ons huis de militaire dump. Dat was feest voor mij. En heel gevaarlijk. Op de dump stonden tanks. Nog gaaf, alleen de banden waren kapotgeschoten. En er lag ontzettend veel munitie waar ik ook mee speelde. Je beseft op die leeftijd niet waar je mee bezig bent. Hoe gevaarlijk dat kon zijn. Ik heb een keer een mitrailleur en een geweer meegenomen. Dat was niet zo leuk voor mijn ouders. Dat zijn van die spannende momenten waarvan je later zegt: hoe heb ik het toch kunnen doen. We hadden ook een munitiekist met kogels. Dan haalden we de punt van een kogel en gooiden het kruit in een bus. Die bus werd met Oud en Nieuw met een schoenveter aangestoken. We zijn er gelukkig goed mee weg gekomen.’

Wat maakte het meeste indruk op u?
‘Op een dag viel een brandend vliegtuig vlak over ons huis naar beneden. Het was een viermotorige bommenwerper. Ik ben toen naar de plek waar die was neergestort gegaan en heb van alles meegenomen. Een laars en koptelefoons en nog meer dingen uit de cockpit. Jaren later ben ik door iemand die een boek over de oorlog maakte geïnterviewd hierover. Hij zocht uit wie de piloot van dat vliegtuig was. Hij vond zijn familie en zo kreeg ik jaren later een foto van de piloot onder ogen. Ik was zo onder de indruk op dat moment, dat zo’n jongeman ons had proberen te bevrijden. Dat dat de piloot was die ik dood in het vliegtuig had gezien. Ik stond hier als kind niet bij stil toen ik dat neergestorte vliegtuig zag.’

Wat herinnert u zich nog van de bevrijding?
‘Dat er Canadezen in ganzenpas over de Geldropseweg kwamen. In tegenstelling tot de Duitsers hoorde je hen niet, omdat zij rubberzolen onder hun laarzen hadden. Er zaten enkele Duitsers in het kasteel aan de Geldropseweg. Die hebben zich toen overgegeven. De volgende dag, de dag dat de Duitsers terugkwamen en Eindhoven bombardeerden, ging ik naar de boer om melk te halen. Toen ik terugkwam zaten er vlak bij ons huis twee Duitsers met de mitrailleur gericht op de binnenstad van Eindhoven. Ik werd aangehouden en ze vroegen wat ik in mijn tas had. Ze keken erin en zeiden: “Schnell, weiter!’ Snel rende ik naar huis, waar ik mijn ouders vertelde dat er allemaal Duitsers in de straat waren. Daar schrokken ze van want Eindhoven was net bevrijd. Vlak daarna vlogen er opeens allemaal granaten over ons heen. We waren heel bang maar mijn vader zei: “Zolang je ze hoort fluiten, is er niets aan de hand”. We gingen toen toch naar de schuilkelder. Maar ik, eigenwijs als ik was, had geen zin om daar te blijven en ging buiten kijken naar de lichtkogels. Opeens kwamen er bommenwerpers recht op me af. Er kwamen bommen uit en die vielen achter de schuilkelder. “Er vallen bommen!, Er vallen bommen!” riep ik. Maar mijn familie in de kelder geloofde me niet. Een paar dagen later werden drie bommen vlak bij de schuilkelder gedemonteerd. Ik vroeg of ik er eentje mee mocht nemen. Dat mocht, want hij was gedemonteerd. Thuis liet ik hem zien en zei ik: “Zie je wel dat ik bommen heb gezien!”’

School: De Hasselbraam

‘Alles wat Duits was, deugde niet voor mijn vader’

Noor, Lux en Luuk van basisschool De Hasselbraam hebben de vragen voor Cor Sprengers goed voorbereid en willen alles weten over het Sinterklaasbombardement en hoe het is om een onderduikster in huis te hebben. Meneer Sprengers vertelt graag en de verhalen maken indruk op de kinderen.

Wat herinnert u zich nog van het Sinterklaasbombardement?
‘Op 6 december 1942 was ik samen met mijn broer op de zondagsschool. We zongen ‘Er ruist langs de wolken‘ toen de bombardementen op de Philipsfabrieken begonnen. Onze school was daar niet ver vandaan. Toen we de school uitkwamen, was er overal brand. We zagen mijn vader die ons zocht en mee naar huis nam. Vanaf ons huis konden we de stad zien branden. Onze buren hebben Duitsers uit brandende torens zien springen. Dat maakte wel indruk.’

Wat vond u ervan dat uw vader in het verzet zat? Was u niet bang?
‘Voor mijn ouders was het je burgerplicht om mensen te helpen, ze vonden dat niet bijzonder. Als kinderen wisten wij heel goed wat er aan de hand was, maar we waren ook nog kind. Ik was dus niet heel erg bang. Ik herinner me dat mijn moeder mijn vader altijd aan de kant trok als er Duitsers langsliepen. Hij werd dan  spierwit en wilde hen uitschelden. Hij had ook zoveel meegemaakt tijdens de bombardementen in Rotterdam. Alles wat Duits was deugde niet.’

Hoe is tante Mientje bij jullie in huis gekomen?
‘In 1943 kregen we ineens een logé, tante Mientje. We mochten aan niemand vertellen dat zij bij ons in huis was. De vitrage was daarom altijd dicht en als er mensen langskwamen, snelde tante Mientje direct naar boven. Tante Mientje was eerst ergens anders ondergedoken, maar daar was ze niet veilig meer, ze was daar bijna opgepakt. Ze deed toen alsof ze zich aan het omkleden was. Daardoor durfden de Duitsers niet haar kamer binnen te komen. Tante Mientje zag er heel Joods uit, dus ze heeft veel geluk gehad. Na de bevrijding is moeder samen met haar voor het eerst na lange tijd naar buiten gegaan. Dat was heel gek voor haar.’

Hoe bereidde u zich voor op de oorlog?
‘Niet. Als kind overkwam je dat. Mijn ouders wisten heel goed wat er aan de hand was. En toen het eenmaal oorlog was, hebben we ons zo goed mogelijk aangepast. Mijn vader wist wel wat er aan de hand was. Daarna was het een kwestie van aanpassen en zorgen dat je van de toestanden wegbleef. In het begin woonden we in Zeist. Het heeft ruim twee maanden geduurd voordat we terug naar Eindhoven konden. Alle bruggen waren nog kapot, waardoor we iedere keer met een bootje de rivieren overgezet werden. Maar dat was toen gewoon zo.’

Contact


Heb je een vraag aan ons? Wilt u meedoen als verteller, als basisschool, of een bijdrage leveren door een interview te begeleiden? Neem contact op, we helpen graag verder.

Christine: +31 6 816 834 18

NL41 TRIO 0254 753892