School: Catamaran Landlustschool Amsterdam

‘Door alle briefjes heb ik mijn vader toch een beetje leren kennen.’

Rayan, Lina en Oumnia van de Catamaran Landlustschool in Amsterdam-West lopen van school naar tram 19. Ze gaan op bezoek te gaan bij mevrouw Tiny IJsberg.  Bij haar aangekomen worden ze met een warm welkom ontvangen en staat er een gedekte tafel vol lekkers en pakjes drinken klaar.

Heeft u nog herinneringen aan de oorlog?
‘Een paar. Ik herinner me vooral de voedselpakketten, die net voor de bevrijding gedropt werden. Ons huis stond aan de rand van de stad, vlakbij waar jullie school nu ligt. Naast onze straat lagen allemaal weilanden en daar dropten de Engelse, Canadese en Amerikaanse vliegtuigen de pakketten vol voedsel. Wij, kinderen, gingen op zoek naar die pakketten. Dat vond ik heel leuk. Er was aan het einde van de oorlog bijna geen eten meer in Amsterdam en we hadden allemaal honger. We gingen die pakketten uit de weilanden halen en leverden ze ergens in waar alles verdeeld werd. Een paar dagen later werd heel Nederland bevrijd.’

Heeft uw familie de oorlog overleefd?
‘Behalve mijn vader heeft iedereen van mijn familie de oorlog overleefd. Mijn vader is gefusilleerd, dat betekent dat hij doodgeschoten is. Hij had samen met anderen de Februaristaking georganiseerd. Mijn ouders waren er zo boos over dat de Duitsers de Joden naar kampen brachten. Daar wilden ze tegen in protest gaan. Mijn vader zei tegen iedereen dat ze mee moesten staken en de staking was een groot succes. Veel mensen deden mee. De Duitsers waren daar ontzettend boos over.  Eerst wisten de Duitsers niet dat mijn vader de staking had georganiseerd en mijn vader leek veilig. Maar iemand heeft toen verteld dat mijn vader meegeholpen had om de staking te organiseren. Is dat verraad? Ik vind dat je het geen verraad kan noemen als iemand iets verteld omdat hij gemarteld wordt. Want dat gebeurde in de gevangenissen: je werd heel vaak ondervraagd en ook gemarteld, totdat je alle informatie vertelde.’
‘Een half jaar na de staking kwamen de Duitsers ’s nachts met geweren mijn vader halen. Mijn vader is rustig met ze meegegaan, terwijl ik lag te slapen. Hij heeft een half jaar in het huis van bewaring in Amsterdam gezeten, als politiek gevangene. Daarna is hij naar een andere gevangenis gegaan en daarna heeft hij twee dagen een proces gekregen, maar iedereen wist al dat hij de doodstraf zou krijgen. Hij is op 19 november 1942 doodgeschoten, maar wij hoorden dat pas veel later. ‘

Was u wel eens bang?
‘Nadat mijn vader gevangen was genomen, kwamen de Duitsers in ons huis zoeken naar verboden spullen. Naar pamfletten tegen de Nazi’s bijvoorbeeld. Later was ik heel erg bang voor mensen met uniformen en voor mensen met hoge laarzen. Dat ben ik eigenlijk nog steeds, maar het helpt dat ik nu begrijp waar mijn angst vandaan komt: ik moet als kind ontzettend bang zijn geweest toen de Duitse soldaten met hun uniformen en laarzen ons huis in kwamen.’

Kunt u ons wat meer vertellen over de afscheidsbrief van uw vader?
‘Ja, daar zal ik zo meteen iets over vertellen. Maar wij hebben niet alleen een afscheidsbrief van mijn vader; mijn vader heeft meer dan vijfhonderd briefjes uit de gevangenis weten te smokkelen, die gaf hij mee aan een goede bewaarder of hij verstopte ze in het vuile wasgoed wat mijn moeder elke week bij de gevangenis mocht ophalen. Hij schreef elke dag meerdere briefjes, hij schreef over van alles wat hij meemaakte in de gevangenis. Zes maanden lang. Maar hij schreef nooit vervelende dingen. Hij schrijft vaak dat hij elke avond naar een foto van mij keek. Mijn moeder vond de briefjes trouwens niet altijd direct want mijn vader verstopte ze goed. Soms waren ze mee gewassen en een beetje verbrand doordat ze na het strijken pas werden gevonden.Deze briefjes zijn heel waardevol voor me want ik kende mijn vader natuurlijk helemaal niet echt. Door deze briefjes heb ik mijn vader toch een beetje leren kennen.’
‘Nu liggen al deze briefjes in het verzetsmuseum, daar heb ik voor gezorgd, zodat meer mensen over deze tijd kunnen leren. De afscheidsbrief die hij aan ons heeft geschreven ligt ook in het Verzetsmuseum. Hij heeft zo’n lieve brief aan ons geschreven. Het enige jammere is dat ik de brief nooit samen met mijn moeder heb kunnen lezen. Mijn moeder dacht: ‘Als ik niets zeg, hebben zij geen pijn, geen verdriet.’ Maar dat is niet waar. Als er iets is wat heel naar is, praat er alsjeblieft over met elkaar. Als je praat over wat naar is, wordt het toch minder erg, omdat je de pijn kan delen. Maar mijn moeder kon dat niet. Ik kreeg de afscheidsbrief en de briefjes pas toen ik 15 was.’

 

 

School: Catamaran Landlustschool Amsterdam

‘Ik heb altijd poets bij me om de Stolpersteine van mijn ouders op te poetsen.’

Meneer Simon Italiaander komt naar de Catamaran Landlustschool in Amsterdam-West waar Mohammed Ali, Nizar, Oumnia en Rouaida al met hun vragenlijsten op hem wachten. Eigenlijk zouden ze nog naar de Stolpersteine van zijn ouders gaan kijken, maar helaas is dat toch te ver lopen voor meneer Italiaander. Gelukkig kunnen ze er een goede foto van vinden op het internet.

Kunt u zich herinneren hoe de buurt eruit zag?
‘Deze wijk, waar jullie school nu ligt, daar waren vooral veel koeien, misschien wat kippen. Hier stonden wat boerderijen, maar verder was er nog niet veel. Het lag voor mij net naast mijn wijk. Maar op de Admiraal de Ruiterweg reed een tram waarmee je helemaal naar Haarlem en naar Zandvoort kon reizen. Mijn ouders zijn met deze tram op huwelijksreis gegaan, toen ze net getrouwd waren.  Mijn ouders leverden groente en fruit aan de groentemannen. Elke dag kwamen er schepen vol groente en fruit vanuit het boerenland naar Amsterdam toe. Mijn vader kocht groente en fruit van de boeren en verkocht het aan de groetenmannen die groentewinkeltjes hadden. Er waren heel veel kleine winkeltjes in de straten. Je had nog geen grote supermarkten, zoals we dat nu hebben. En dat kun je je nu misschien niet meer voorstellen, maar Nederland was verdeeld tussen de katholieken en protestanten. Alles was verdeeld, overal was een katholieke en een protestante versie van. Dus er waren katholieke winkeltjes en protestante winkeltjes. Een katholiek kocht ook niets van een protestant. Mijn ouders waren Joods en vielen daarbuiten, want zij verkochten aan de winkels en iedereen kocht van mijn ouders. Ik kon met iedereen omgaan, totdat er in de oorlog allemaal aparte regels voor Joden kwamen.’

Heeft u herinneringen van de oorlog?
‘Ja, ik kan me herinneren dat ik in Haarlem, waar ik was ondergedoken, de straat overstak om naar een vriendinnetje te lopen. Maar daar stond net een Duitse soldaat. Gelukkig letten Duitse soldaten ook niet de hele dag op of ze Joodse kindjes zagen, want ik zag er echt wel uit als een Joods jongetje. Verder kan ik me de luchtalarmen wel herinneren, die gingen af als er Engelse vliegtuigen overkwamen. De Duitsers probeerden die neer te schieten en dat is heel vaak gelukt: ons land lag vol met vliegtuigwrakken. In de Zuiderzee vonden ze veel wrakken met lijken er nog in. Ik kan me ook de zoeklichten herinneren van de Engelse vliegtuigen die over ons land vlogen omdat ze Duitse steden platbombardeerden.’
‘Van de voedseldroppings kan ik me vooral herinneren dat ik het brood wat we met dat meel en die suiker maakten, het lekkerste brood vond dat ik ooit had gegeten. Over de bevrijding herinner ik me dat de Nederlandse vlaggen overal werden opgehangen. Verder herinner ik me daar niet zo veel van: ik was nog maar klein en de meeste troepen gingen naar de grote steden, waar mensen hen omhelsden. Ik was daar niet bij.’

 Hoe vond u het om onder te duiken?
‘Ik wist niet beter. Ik wist niet dat ik ondergedoken was. Het was voor mij allemaal heel normaal. Pas veel later besefte ik dat het helemaal niet normaal was wat ik allemaal heb meegemaakt. Ik kon niet met andere kinderen spelen, behalve met de kinderen die ook in dat gezin woonden. Daar woonden een jongetje die een paar jaar ouder was dan ik, ik zie hem nog steeds als mijn grote broer, en een meisje die iets jonger is dan ik. Die kinderen van toen zijn nu 81 en 86 jaar oud en zij zijn nog steeds mijn beste vrienden! Onze kinderen en kleinkinderen zijn ook bevriend.’
‘Dat was in Alkmaar, maar ik heb op meerdere adressen ondergedoken gezeten. Mijn ouders wisten tot 1943 veilig te blijven en heel plotseling kregen zij een oproep dat zij zich moesten melden. Toen beseften ze, dat wij ook niet meer veilig waren en dat we moesten onderduiken.  Ze hebben mij, met een foto en een briefje, aan de buren gegeven. De buren hebben mij zes weken in huis gehad, maar dat was niet veilig, want er woonden ook NSB’ers bij hen in het gebouw. Ze vonden een adres voor mij in Haarlem. Op een gegeven moment kregen ze te horen dat het niet goed ging met mij op dat adres. Toen heeft mijn oude buurvrouw een nieuw onderduikadres voor mij gezocht. Dat vond ze in Alkmaar. Samen met die vrouw uit Alkmaar zijn ze naar mij in Haarlem gefietst en hebben ze mij ‘ontvoerd’, want de mensen daar wilden geld krijgen en dat konden ze niet betalen. Ze vroegen of ze even met mij mochten gaan wandelen, maar ze hebben mij achterop de fiets gezet en zijn met mij naar Alkmaar gefietst!’

Hoe zien de monumentjes eruit die u voor uw ouders heeft geplaatst?
‘Die monumentjes heten Stolpersteine. Het zijn steentjes van tien bij tien centimeter en ze liggen voor de deur van de laatste zelfgekozen woning van de mensen die later in de oorlog zijn vervolgd. Ik was de eerste die ze in Amsterdam liet leggen, in 2009. In heel Europa zijn er meer dan 100.000 gelegd. Omdat ik geen plek had waar ik naartoe kon gaan voor mijn ouders, zoals een graf, heb ik deze laten plaatsen. Ik heb altijd poets bij me om de steentjes op te poetsen en ga er vaak even langs.’

 

School: Catamaran Landlustschool Amsterdam

‘We hadden een fiets in de woonkamer staan voor wat licht’

Mevrouw Ilse Schuurman komt naar de Catamaran Landlustschool in Amsterdam-West om geïnterviewd te worden door Nisanaz, Shannon, Fatima en Yassin uit groep 7/8. Mevrouw Schuurman vindt het erg leuk om alle verschillende scholen zelf te bezoeken en de kinderen staan klaar met hun vragenlijsten, vól met goede vragen.

Bent u in de oorlog naar school gegaan?
‘Ja maar pas vanaf dat ik vijf jaar was. In die tijd ging je nog niet naar de kleuterschool, er waren ook nog geen peuterspeelzalen en al helemaal geen baby-opvang. Kinderen waren gewoon thuis bij hun moeders totdat ze 5 of 6 jaar waren en daarna gingen ze naar school. Ik kon niet elke dag naar school, omdat de Duitsers ons schoolgebouw hadden ingenomen. Gelukkig waren er andere scholen die ons af en toe hun schoolgebouw lieten gebruiken. Zo konden we toch nog soms naar school.’
‘We hadden niet veel kleding en soms zelfs geen goede schoenen. Als je schoenen te klein werden sneden we de tenen van de schoen eruit, dan pasten ze weer even. Als onze kleren te klein werden, zetten onze moeders er een stukje stof tussen om het groter of langer te maken.’

Welke kleur had de lucht in de oorlog?
Was die rood door alle bommen en branden of wit door de rook van het vuur?
‘De lucht was meestal gewoon blauw, net als nu.  Maar ik heb wel eens een brandend vliegtuig zien vliegen. Dat was een vliegtuig waar de Duitsers op hadden geschoten. Ik kan me dit goed herinneren en ik was toen heel bang.  Ook was de lucht ’s avonds en ’s nachts helemaal donker. Iedereen moest ervoor zorgen dat er absoluut geen streepje licht van binnen naar buiten scheen. Wel waren er ’s avonds zoeklichten in de straten. Je mocht ’s avonds niet naar buiten.’

Heeft u ooit iets bijzonders meegemaakt?
‘De hongerwinter was wel heel bijzonder.  We hadden haast geen eten, tijdens de oorlog kon je sowieso niet zoveel spullen kopen. Je kreeg bonnen voor brandstof, bonnen voor eten. Als je wat kocht werd dat aangetekend op je bonnenboekje. Maar tijdens die laatste winter was er zelfs op de bon haast niets meer te krijgen. We aten de gekste dingen: soep van aardappelschillen, koekjes van suikerbiet. Bloembollen waren zogenaamd een traktatie.’
We hadden het heel koud, er waren geen kolen voor de kachel. We hadden ook geen stadsverwarming. Soms fietsten we helemaal naar Zaandam, omdat we hadden gehoord dat daar wat hout te krijgen was. Dan werden we warm van het fietsen en daarna konden we een tijdje ons noodkacheltje laten branden om wat warmte in huis te krijgen. Als wij wat hout hadden kwamen mijn tante en oom met hun kind naar ons huis om ook warm te worden bij ons noodkacheltje.
Er was die winter ook geen elektriciteit. We hadden dus ook geen licht in huis. Het wordt natuurlijk al vroeg donker in de winter dus de huizen waren heel donker. Wij hadden een fiets op zijn standaard in de kamer staan en dan fietsen we in de kamer om wat licht van de koplamp te krijgen. Ook hadden we wat zaklampen die niet op batterijen werkten maar daar moest je in knijpen om licht te krijgen: deze zaklampen heten knijpkatten.’

We lazen dat u erg ziek geweest bent tijdens de oorlog. Wat voor ziekte had u?
‘Ik had longontsteking. De dokter zei dat ik als medicijn zwarte koffie moest drinken. Wij hadden geen koffie, we hadden tarwe in onze koffiemolen zitten omdat we wat losse aren tarwe gevonden hadden. Die aren pelden we en maalden we in de koffiemolen. Dan hadden we meel waar we wat te eten van konden maken. Gelukkig hadden mijn oom en tante nog wat koffie en dat gaven ze aan mij. Dat was wel bijzonder: toen onze buren hoorden dat ik ziek was, gaven mensen om ons heen ons toch iets te eten. Terwijl ze zelf weinig hadden, maar toch kregen we een ei of een lepel boter bijvoorbeeld.’
Er waren wel veel mensen ziek in de oorlog, vooral tijdens de hongerwinter. We hadden geen zeep en geen warm water dus we konden ons niet goed wassen. De straten waren vies, de putten verstopt.  Er was ook veel ongedierte in de stad: ratten, vlooien en luizen. Mijn moeder deed een chloroform gaasje in de zomen van onze broeken zodat de vlooien weg bleven.’
‘Gelukkig was daarna snel de bevrijding. Er was een paar weken lang feest. Er werd een podium gebouwd in de straat. Wat wel heel erg was, was dat mijn man 14 jaar was toen de oorlog afgelopen was en hij was op de Dam aan het feestvieren dat Nederland bevrijd was toen de Duitsers ineens toch nog op mensen gingen schieten. Hij was heel bang en is hard weggerend. Dit gebeurde twee dagen na de bevrijding.’

School: Catamaran Landlustschool Amsterdam

‘Zweeds wittebrood met margarine, dat was als een parel in je mond.’

Isra, Ebubekir, Soufean lopen de rustige, groene route van de Catamaran Landlust in Amsterdam-West naar de kleurrijke en gezellige woning van mevrouw Frederika Blom. Onderweg passeren ze prachtige kersenbomen in volle bloesem en overleggen ze nog over de volgorde van hun vragen. Aangekomen bij mevrouw Blom nemen zij plaats met hun vragenlijstjes in hun hand.

Ging u naar school in de oorlog?
‘Ja, ik ging naar een katholieke nonnenschool. Maar we gingen niet elke dag naar school, zeker later in de oorlog niet. De school had een centrale hoge kachel met pijpen die door alle lokalen liepen, zodat alle lokalen verwarmd werden. Maar deze kachel werkte op kolen en het laatste jaar waren er helemaal geen kolen meer. We moesten maar wat warms aan trekken, maar het was ijskoud in school. Ik herinner me dat een van de nonnen me vroeg waar mijn broertje Ton was. Ze had hem al twee weken niet gezien en vroeg of hij ziek was. Hij was niet ziek en voor zover ik wist, ging hij gewoon naar school. Ook mijn moeder dacht dat hij gewoon naar school ging. Bleek dat mijn broertje, klein als hij was, al elke dag van school spijbelde! Hij deed alsof hij naar school ging, speelde lekker op straat en als hij trek kreeg wist hij dat het vast rond het middaguur was. Dan ging hij naar huis voor een boterham. Onze moeder had niets door!’
Mijn broertje en ik hebben allerlei avonturen samen beleefd, zo stalen we een soms samen spullen van een geparkeerde goederentrein.  Als er een goederentrein aankwam stond deze vlak bij ons huis. We kropen onder het prikkeldraad door, net als de helft van de mensen uit onze wijk, om te kijken of er iets te halen viel. Je mag niet stelen, maar in zo’n situatie doe je het toch.’

Hoe voelde u zich als het luchtalarm afging?
‘Als het luchtalarm afging was ik altijd heel bang, dan wist je dat je zo snel mogelijk van de straat moest. Ik herinner me de eerste keer dat ik het hoorde en dat mijn vader me vertelde dat het nu oorlog was. Later in de oorlog wisten we precies wat we moesten doen als het alarm afging: zo snel mogelijk naar binnen, uit de buurt blijven van de ramen en in de gang tegen de muur aan gaan staan, daar was het het veiligst.’
Een keer ging het luchtalarm af terwijl ik buiten aan het spelen was. Er werd geschoten uit vliegtuigen en de kogels vlogen letterlijk om mijn oren! Ik rende en was heel bang. Op een gegeven moment werd ik onverwachts bij een fietsenstalling naar binnen getrokken. Iemand redde mij! Toen het gevaar voorbij was, ben ik naar huis gelopen. Mijn moeder was heel blij dat ze me zag, want ze was ontzettend ongerust geweest. Ik had in mijn broek geplast van angst, maar ik was gelukkig veilig thuisgekomen! De kogelgaten waren nog jarenlang zichtbaar in de deuren.’
Ook is er eens een bom gevallen in een weiland vlakbij ons toen ik bij mijn oma logeerde. Ik lag met mijn oma samen in bed en we hoorden allemaal mensen buiten. Zij waren gaan kijken naar de bom. Ik ging de volgende dag, samen met mijn vader, kijken en herinner me de grote krater die de bom geslagen had in het weiland. Wéér had ik veel geluk gehad!’

Wat aten jullie tijdens de hongerwinter?
‘De hongerwinter was een steenkoude winter en er was steeds minder eten. We aten wat er maar was. Dat was weinig. Gelukkig kregen we soms wel wat eten van onze familie, die zelf een grote groentetuin hadden. Doms gingen we zelf eten halen met de fiets. Dan had je geluk als je met je fiets én het eten thuiskwam en het onderweg niet afgepakt was. Nederlanders moesten hun fietsen aan de Duitsers geven. Zij smolten het ijzer van de fiets om en maakten er wapens van.’
‘Ik herinner me wel dat mijn moeder suikerbieten kookte om er stroop van te maken, dan hadden we toch iets van zoetigheid, maar echt lekker was het niet.’
‘Op een gegeven moment werd er eten gedropt en ik herinner me dat we een groot blik vol biscuits hadden gekregen. Dat grote blik stond midden in de woonkamer en als je er trek in had mocht je er een nemen, want we moesten ook allemaal aansterken. We kregen ook wittebrood, Zweeds wittebrood met margarine, dat was als een parel in je mond.’

 

School: Catamaran Landlustschool Amsterdam

‘Het vervelende was dat ik nooit vriendinnen mee naar huis kon nemen’

Mevrouw Riet Hamersma komt samen met haar dochter naar de Catamaran Landlustschool in Amsterdam-West. Jessy James, Elif en Rabia hebben hun vragen goed voorbereid. Mevrouw Hamersma heeft indrukwekkende documenten meegenomen naar het interview

Kende u Joodse mensen?
‘Jazeker, mijn eigen vader was Joods. Hij was ergens anders ondergedoken. Dat leek mijn ouders veiliger voor iedereen. Maar de hele familie van mijn vader was Joods en drie van zijn zussen hebben de oorlog niet overleefd. Mijn moeder had met Joodse kennissen afgesproken dat zij met hun jongvolwassen zoon bij ons zouden onderduiken als ze opgeroepen zouden worden. Deze mensen zijn als familie voor mij geworden en ze hebben drie jaar lang bij ons gewoond. De mensen mochten niet naar buiten, maar ze konden wel gewoon in ons huis rondlopen. We hadden ook een geheime verstopplek. Mijn moeder had een luik in haar winkel en als je dat luik in ging kwam je in een kruipruimte terecht. Dan kon je helemaal naar voren kruipen totdat je bij een valse muur van karton en hout aankwam. Achter deze muur was een geheime ruimte waar we de matrassen en spullen van deze mensen bewaarden. Ook stond er water, koekjes en een plasemmer, voor het geval ze daar langer in zouden moeten schuilen. Dankzij mijn moeder en dankzij de mensen van het verzet, die ons extra voedselbonnen gaven, hebben zij de oorlog overleefd. Mijn moeder heeft van de staat Israël een eretitel gekregen voor haar daden tijdens de oorlog.’

Wat aten jullie?
‘Dankzij mijn moeder hadden we toch altijd wel wat te eten. Het was niet altijd veel, maar toch. Mijn moeder kreeg illegale voedselbonnen via het verzet om voor de drie extra mensen eten te kunnen kopen. Zo kon ze voor vijf mensen in plaats van maar voor twee mensen brood, aardappelen, vlees, melk en ander eten kopen. Dat moest ze echter wel steeds bij verschillende winkels doen, want anders zou het opvallen dat ze voor vijf mensen bonnen had en eten kocht. Niemand mocht natuurlijk weten dat wij die extra drie mensen in huis hadden. Mijn moeder wist wel hoe ze geld kon verdienen. Ze had een hoedenwinkel, maar er waren geen materialen voor nieuwe hoeden. Mijn moeder heeft toen een handeltje opgezet in het vermaken en het repareren van al bestaande hoeden. De mensen betaalden hier goed geld voor! Ook verbouwde ze tabaksplanten en de gedroogde tabaksbladeren kon ze voor goed geld verkopen. Zo had mijn moeder altijd wel wat geld om op de zwarte markt eten te kopen. Aardappelen kostten een fortuin. Omgerekend kostte een grote bak aardappelen ruim duizend euro.’
‘Verder kan ik me herinneren dat de mevrouw die bij ons in huis woonde op ons potkacheltje suikerbieten stond te koken. Als de suikerbieten gaar waren, zeefde ze het sap eruit waar ze siroop, stroop, van maakte. Van wat er overbleef na het zeven, maakte ze suikerbietenkoekjes. In mijn herinnering waren die heel lekker! Ik weet eigenlijk niet waarom, maar mijn moeder had voor de oorlog al veel graan in huis gehaald. Dat graan maalde ik met een wandkoffiemolen. De mevrouw die bij ons zat ondergedoken, maakte daar met wat melk of water brooddeeg van. Ze deed het in een bakvorm en de bakker bakte het dan gratis voor ons.’

Had u vriendinnen tijdens de oorlog?
‘Jazeker, maar het vervelende was natuurlijk dat ik nooit iemand mee naar huis kon nemen. Niemand mocht weten dat wij onderduikers in huis hadden. We konden niet het risico nemen dat mijn vriendinnen bij hun thuis zouden vertellen dat er meer mensen bij ons in huis woonden. Dan zouden de Duitsers er misschien van horen.  Mijn moeder had mij verteld dat we mensen in huis namen, omdat ze problemen hadden met hun huis. Dat ik ze niet goed zou kunnen verstaan omdat ze uit Spanje kwamen. Ik heb er verder nooit zo bij stil gestaan en wist dus niet precies hoe het écht zat, maar ik wist wel dat ik er nooit met iemand over mocht praten.’
Ik las boeken, ik ging naar school, ik had al wat huiswerk, thuis speelden we met z’n vijven kaartspelletjes… ik vermaakte me wel en heb nooit gevoeld dat ik wat tekort kwam. Maar deze periode heeft me wel gevormd. Het heeft wel invloed op mij gehad. Ik ben natuurlijk in een heel gesloten omgeving opgegroeid en heb later in mijn leven ook nooit de behoefte gehad om een heel uitgebreide vriendenkring te hebben.’

 

 

 

 

 

School: Catamaran Landlustschool Amsterdam

‘De mensen waren wel bevrijd en opgelucht, maar de stad lag er maar zielig bij’

Sardar, Kiana en Adam van de Catamaran Landlust in Amsterdam-West hebben de eer om bij de 94-jarige meneer Frits Neijts op bezoek te gaan. Zijn dochter Judith is erbij om te helpen en meneer Neijts bij te staan.  De kinderen hebben veel vragen voor meneer Neijts. Bijvoorbeeld over zijn Joodse vader en zijn niet-Joodse moeder.

We hoorden dat u klusjes deed voor het verzet. Welke klusjes deed u?
‘Ik was 14 en werkte bij een medicijnenfabriek. Op een dag was ik bij een vriendje thuis en diens vader riep mij apart. Hij vertelde dat hij voor zijn verzetsgroep medicijnen, verband, pleisters, jodium en aspirines nodig had. Als de verzetsmensen bij acties gewond raakten, konden ze natuurlijk niet naar het ziekenhuis. Dan zouden ze opgepakt worden. Hij vroeg mij of ik spullen voor hen kon stelen. Ik voelde me wel onder druk gezet en ben toen inderdaad spullen gaan stelen voor die verzetsgroep. Ik bond van alles rond mijn kuiten en hield het op z’n plek met een paar grote elastieken banden. Daaroverheen droeg ik hoge sokken en een wijde broek. Iedere werknemer die naar buiten ging, moest aan een kauwgomballenautomaat draaien, er zaten geen kauwgomballen maar stuiterballen in. Voornamelijk groene, maar ook een aantal rode. Als er een groene stuiterbal uit de automaat rolde, mocht je doorlopen. Ik had een keer of tien geluk. Tot er op een dag een rode stuiterbal uit de machine rolde. De conciërge haalde de directeur en een Duitse soldaat erbij en zij namen mij mee naar het kantoor van de directeur om ondervraagd te worden. Ik moest huilen en loog dat ik had proberen te stelen omdat we zo arm waren en het zelf niet konden betalen. De Duitse soldaat had schijnbaar medelijden met me en keek me goed aan terwijl hij zei: ‘ik moet je eigenlijk uitleveren, maar je bent nog maar een kind, dus ga maar snel naar huis.’ Niet lang daarna is de vader van dat vriendje van me door de Duitsers doodgeschoten toen hij gearresteerd werd. Hij was de leider van de verzetsgroep. Het was dus allemaal wel gevaarlijk waar we mee bezig waren. Mijn moeder wilde ons daar weghalen en zorgde ervoor dat we van Amsterdam Noord naar Amsterdam West verhuisden. Gelukkig maar, want de Engelsen hebben de fabriek waar de Duitsers oorlogsvliegtuigen maakten gebombardeerd. Die fabriek was vlak bij ons huis. Bij deze aanval is er een bom op ons oude huis gevallen. Net nadat wij verhuisd waren!’

Had u een ‘J’ op uw identificatiebewijs? Omdat uw vader Joods was maar uw moeder niet?
‘Nee, ik had dat niet. Mijn moeder was er ook erg tegen als mijn vader een gele ster wilde dragen of met zijn persoonsbewijs met een ‘J’ erin over straat ging. Mijn moeder wist heel goed welk gevaar de Joden liepen en liet mijn vader al vroeg in de oorlog onderduiken. Ze was al voor de oorlog lid van een partij die Joodse vluchtelingen uit Duitsland hielp. Ze vingen deze mensen op Amsterdam Centraal op en hielpen ze om naar adressen in Friesland en Groningen te komen, waar ze veilig konden wonen. Doordat mijn moeder zo betrokken was bij deze Duitse Joden wist ze precies hoe erg de situatie in Duitsland voor Joodse mensen was. Toen in Nederland de oorlog uitbrak, was ze ervan overtuigd dat het in Nederland net zo erg zou worden. Ze liet mijn vader dus onderduiken, hij heeft vier jaar ondergedoken gezeten, en de oorlog dankzij mijn moeder overleefd.’
Veel familie van mijn vader heeft zich direct gemeld toen zij opgeroepen werden. Ze namen al hun dure sieraden en mooie kleding mee terwijl ze naar het kamp werden gebracht, omdat ze dachten dat ze ergens gingen wonen en werken. Maar alle spullen zijn door de Duitsers van hen gestolen en ze zijn direct bij aankomst in het kamp vermoord. Het is wel extra verdrietig omdat ik deze familie heel goed kende en omdat mijn moeder ze echt gewaarschuwd had en had willen beschermen, maar ze luisterden niet naar haar.’

Hoe voelde het toen Nederland bevrijd werd?
‘Iedereen was heel blij en opgelucht en er waren massa’s mensen op straat feest aan het vieren. Overal werd eten gedropt, zoals ‘Zweeds witbrood’. Dat was zo heerlijk. Dat was echt goud waard! Ik was in Groningen. Daar was ik naartoe gelopen in de hongerwinter, omdat ik hoopte dat ik daar eten en werk zou kunnen krijgen. Gelukkig vond ik werk bij een boerderij en daar kreeg ik elke dag iets te eten, terwijl er in Amsterdam helemaal geen eten meer was. Het was hier verschrikkelijk. Er lagen mensen op straat die dood waren gegaan van de honger. Toen ik na de bevrijding terug kwam in Amsterdam waren de mensen wel bevrijd en opgelucht maar de stad lag er maar zielig bij: leeggeroofde huizen, omgehakte bomen, en nog veel ellende.’

School: Catamaran Landlustschool Amsterdam

‘Iemand werd zo maar tegen een muur gezet en doodgeschoten’

Marwa, Mohammed Amin en Mohammed Ali van de Catamaran Landlustschool lopen naar het huis van mevrouw Mien Hak op de Orteliuskade. Tijdens de oorlog woonde zij een straat ernaast en ze weet dus veel te vertellen over de buurt. Alle drie de kinderen kennen de buurt ook goed.

Hoe zag de wijk eruit?
‘Hier was allemaal zand, je kon heel ver kijken. Het waren velden land waar Dirk van de Broek zijn koeien en paarden had lopen. Er waren wel wat grote tuinderijen, maar verder geen bebouwing. Mijn moeder en ik gingen vaak naar de tuinderijen verderop om te kijken of we aardappels konden kopen.  Het zwembad was er al wel. Ik heb hier nog zwemlessen gehad. De speeltuin die hier is, is hier ook al heel lang.  Er werd hier op de landelijke gebieden rond de bevrijding allemaal broden gedropt. Toen hadden we eindelijk weer wat lekkers te eten.’
‘We speelden eigenlijk altijd buiten. Behalve ’s avonds. We moesten voor het donker binnen zijn, want niemand mocht meer de straat op als het donker was. Als we buiten aan het spelen waren en het luchtalarm ging af, moest je snel ergens naar binnen. Als ik met een vriendinnetje speelde, gingen we ook wel eens bij haar naar binnen. Het luchtalarm was in het begin heel eng maar op een gegeven moment wende je er ook wel aan.  Als het luchtalarm op school afging, moest je allemaal in de klas blijven.’

Droeg u elke dag dezelfde kleren?
‘De kleding was heel duur en er was ook niet zo heel veel te krijgen, dus we hadden niet zoveel verschillende soorten kleren, maar we hadden wel een paar verschillende setjes. Als mijn jurk te klein was, werd er een stuk van een laken tussen en onder gezet en dan paste hij weer. Van hele dikke gordijnen naaide mijn moeder jasjes. We hadden geen schoenen. Ik moest met m’n moeder ergens naartoe waar ik klompen kreeg. Mijn vader maakte er zooltjes onder zodat de klompen minder snel zouden verslijten.’

Waar werkte uw vader?
‘Bij de gasfabriek. Wij kregen door zijn werk wat kolen mee waardoor we het in die koude hongerwinter niet zo koud hadden. Omdat hij voor de gemeente werkte, hoefde hij niet naar Duitsland om daar te werken. Alle andere mannen moesten naar Duitsland om daar te werken. Als ze dat niet wilden, moesten ze onderduiken. Mijn vader hoefde dat gelukkig niet. Mijn vader was de enige in het gezin met een fiets. Hij moest natuurlijk elke dag naar de gasfabriek fietsen. Ik kreeg mijn eerste fiets op mijn 12e jaar. Fietsen waren heel duur en het was heel bijzonder als je een fiets kreeg.’

 Durfde u wat tegen de Duitsers te zeggen?
‘Nee, ik was wel bang voor de Duitse soldaten. Ze stonden hier in de straat en dan riepen ze hard en boos dat we alles donker moesten maken. De Duitse soldaten hebben ook een Joodse schoolmeester van mijn school meegenomen. Ik wist toen nog niet waarom of wat er met hem zou gebeuren. De mensen vertelden kinderen ook niets in die tijd. Misschien dat mijn ouders wel wisten wat er met de Joden gebeurde. Nu wordt er meer over dingen gesproken. Vroeger was dat heel anders.’
‘Mijn ouders hadden een verboden radio op onze zolder, mijn oom kwam vaak langs en liep dan direct naar de zolder. Deze oom bleek wat verzetswerk te doen en is ook opgepakt, hij heeft een tijd in Duitsland gevangen gezeten. Ik heb ook gezien dat de Duitse politie iemand oppakte, tegen de muur zette en doodschoot. Gewoon in een straat vol met mensen en kinderen. Dat vergeet je nooit meer.’
‘We zagen wel eens meisjes van een jaar of 18 met de Duitsers zoenen. Dat was voor de ouders van de meisjes ook heel erg, want we zagen de Duitsers als de vijand. Die meisjes werden na de oorlog op een auto gezet, kaalgeschoren en met een rood hakenkruis op hun hoofd door de stad gereden. Zo kon iedereen zien wat ze hadden gedaan.’
‘Wat ik fijn vond toen de oorlog afgelopen was, was dat dat je gewoon weer op straat mocht lopen ‘s avonds. Er was weer straatverlichting en er kwam weer licht uit de huizen.’

 

 

School: Catamaran Landlustschool Amsterdam

‘Ik was acht toen mijn moeder vertelde wat er is gebeurd’

Marja Ruijterman heeft de oorlog niet zelf meegemaakt. Ze vertelt de verhalen door van haar moeder, die twaalf was toen de oorlog begon en toen in Amsterdam-West woonde. Jay Jay, Ilias, Yade en Zohaire, leerlingen van de Catamaran Landlust in Amsterdam-West, mogen haar alles vragen. Marja heeft foto’s op haar laptop meegenomen en een doos met waardevolle spullen uit die tijd.

Wat heeft uw moeder meegemaakt?
‘Mijn moeder had een Joodse vader en een niet-Joodse moeder en was daarom officieel niet Joods. Haar ouders waren in 1941 gescheiden en haar vader hertrouwde daarna met een Joodse vrouw. Samen kregen zij een dochter, Sara. Mijn moeder woonde bij haar moeder en ging soms naar haar vader toe. Op een dag in 1943 is hij met zijn vrouw en haar kind weggehaald. Ze zijn alle drie in Sobibór vergast. Ook nog eens dertig familieleden van mijn moeders vader zijn vergast. Baby Sara, haar halfzusje dus, heeft het overleefd.’

Hoe was het om honger te hebben?
‘Dat was vreselijk. Mijn moeder had littekens op haar voeten van de hongeroedeem. Als je niet genoeg vitaminen binnenkrijgt dan krijg je namelijk wonden. Het was ook nog eens koud in de Hongerwinter. Om de kachel te kunnen aandoen, haalde ze blokjes uit de tramrails in de Kinkerstraat. Een keer kwamen er net Duitse soldaten aan. Eentje  pakte mijn moeder beet, want je mocht die blokjes niet stelen. Hij zei: “Ga gauw naar huis. Ik heb ook kinderen!” Het was dus een Duitser die haar heeft gered. Niet alle Duitsers waren slecht in de oorlog.’

Heeft uw moeder na de oorlog nog familie teruggevonden?
‘Ja, dat was heel bijzonder. Net voordat haar vader was opgepakt, is baby Sara aan de buren gegeven. Die buren hebben het kindje echter aan de Duitsers in de Hollandsche Schouwburg gebracht. Daar tegenover zat een crèche, waar Joodse baby’s dankzij verzetsmensen werden weggesmokkeld. Dat gebeurde ook met Sara. Zij kwam in Delft bij een gezin. Ze zag er heel Joods uit en werd als kind ook vaak uitgescholden op straat. Maar ze wist niet dat ze Joods was. Dat ontdekte ze pas op haar zestiende. Toen is ze haar halfzussen, mijn moeder en haar zus dus, gaan opzoeken. Op een dag werd er aangebeld. Mijn moeder ging naar beneden en ik hoorde heel veel enthousiast geschreeuw. Ze kwam met iemand boven, haar zusje Sara! We hebben altijd contact gehouden. Vorig jaar is ze aan corona overleden.’

Wat vindt u van het verhaal van uw moeder?
‘Ik was acht toen mijn moeder vertelde wat er in de oorlog is gebeurd. Ik schrok heel erg. Ik kon me niet voorstellen dat iedereen zomaar was doodgemaakt. Ik moest ook heel erg huilen. Ik had nog nooit iets naars meegemaakt. Mijn moeder was gelukkig heel sterk en ook heel positief. Na de oorlog heeft ze zich voorgenomen om iets van haar leven te maken. Ze hielp ook veel andere mensen. En ze zorgde altijd voor bloemen in huis. Maar soms moest ze ook heel erg huilen. Dan probeerde ik haar te troosten. Kijk, in deze doos heb ik nog spullen. Zoals brieven van het Rode Kruis aan mijn tante Engeltje, de enige zus van mijn opa die de oorlog heeft overleefd. Daarin staat wat er met haar familie is gebeurd in de oorlog. Na de oorlog is zij gek geworden door alles wat ze heeft meegemaakt. In de doos zit ook een briefkaart van haar opa aan zijn familie: “Waar blijven jullie, we horen niks meer van jullie, waarom laten jullie ons in de steek?” staat er op geschreven. Maar hij wist niet dat zijn familie intussen ook al opgepakt en vermoord was.’

De kinderen kijken naar de spullen. ‘Ik vind het heel erg wat uw moeder is overkomen, maar wel bijzonder om deze brieven van vroeger aan te kunnen raken,’ zegt Ilias. ‘Eigenlijk heeft u ook een beetje de oorlog meegemaakt,’ besluit Jay Jay dit waardevolle gesprek.

School: Catamaran Landlustschool Amsterdam

‘Het allerergste was de constante honger’

Mohamed, Yaron en Amir stellen hun voorbereide vragen aan Yvonne van der Zwaard. Zij werd twee jaar voor de oorlog geboren in een gezin met een Joodse vader en een Duitse moeder.

Hadden jullie onderduikers in huis?
‘Wij woonden in een groot huis in Amsterdam-West. In de kelder verborg mijn vader een paar onderduikers. Wie ze waren weet ik niet, want ik was nog heel jong dus dat kan ik me niet meer goed herinneren. Ik weet wel dat mijn vader door onze overbuurman is verraden. Dat was in de Hongerwinter, in 1944. Die man was NSB’er en kreeg geld van de nazi’s per persoon die hij verraadde. Mijn vader moest op Schiphol samen met andere gedetineerden, voornamelijk Joodse mensen en mensen van het verzet, zwaar werk doen. Later werd hij naar kamp Westerbork gestuurd. Dat was een doorgangskamp. Vanaf daar werden de gevangenen met de trein naar andere kampen gestuurd. Onderweg naar Westerbork heeft hij ons een kaart geschreven en die uit het raam gegooid. Die kaart, waarop hij “Gelieve te posten” had geschreven, hebben wij uiteindelijk ook nog ontvangen.

09 maart 1944
Lieve vrouw en kinderen,
Heb goede moed, je krijgt wel bericht als ik kan.
We zijn onderweg naar Westerbork.
Ik weet niet of we doorgezonden worden,
zorg goed voor de kinderen.
Dag

In 1945 kwamen de Russen eraan om ons te bevrijden. De Duitse soldaten hebben toen heel snel het kamp waar mijn vader toen zat ontruimd. De zwakkeren werden neergeschoten en de sterke, gezonde mannen moesten naar een ander kamp lopen. Die tocht van honderden kilometers wordt ook wel de Dodenmars genoemd. Het was winter, dus koud, en ze hadden geen winterkleding, geen eten en drinken. Onderweg vielen veel doden. Waaronder mijn vader.’

Hoe heeft u de Hongerwinter doorstaan?
‘Mijn moeder was alleen met mij en mijn oudere zus. We hadden geen inkomen en moesten maar zien te overleven. Ook onze kleding was versleten en we hadden geen winterkleding. Mijn vader werkte voor de oorlog in een modemagazijn als inkoper van stoffen. Toen de oorlog begon heeft hij wat rollen stof in de kelder verstopt, en ook wat van zijn scheermesjes. Mijn moeder was een Duitse dus die kon tijdens de oorlog niet veilig naar buiten en kon de stoffen en scheermesjes niet ruilen bij de boeren voor eten. Onze buren deden dat voor ons. Bij de gaarkeuken kon je met je pannetje hele smerige, grijze soep halen. Maar dan had je toch wat te eten. Ook had je zogenoemd regeringsbrood. Dat kan ik me goed herinneren. Het was klef en grijs, heel vies. Je at het, we hadden allemaal honger. Je zag ook wel eens mensen op straat dood neervallen van de honger. Wij kinderen gingen naar school zolang het kon. Er waren geen kolen om de school warm te maken en er verdwenen ook leraren.’

Wat vond u van de Bevrijding?
‘Oh, zo mooi, het was één groot feest. Ik kan me nog herinneren dat ik thuis was en opeens zagen we heel veel vliegtuigen over ons huis vliegen. We gingen met z’n allen het dak op en zwaaiden daar naar de mensen aan boord die ons kwamen bevrijden. Het was een heugelijke dag. We konden daarna ook weer naar school om te leren lezen en schrijven en dat vond ik fantastisch. Door die oorlog heb ik zuinig leren zijn. Dat wil ik jullie meegeven. Gooi niets weg en koop geen overbodige spullen. En ook: heb respect voor iedereen heb elkaar lief.’

School: Catamaran Landlustschool Amsterdam

‘Kleine kinderen laat je niet naar een dooie kijken’

Ton van der Zwaard (1933) komt voor het interview naar de Catamaran Landlust in Amsterdam-West. Hij wordt hier geïnterviewd door Djanis, Jadir en Nurain. Nurain vindt het heel bijzonder om zo’n oude meneer te mogen interviewen. Ton heeft ook heel veel te vertellen. Zoveel dat ze tot ver in de pauze doorpraten. De Amsterdammer vindt dat de kinderen hele goede vragen stellen, waardoor hij kan vertellen wat ze echt willen weten.

Hoe merkte u dat de oorlog begonnen was?
Op 10 mei 1940 was er heel veel lawaai in de lucht. Mijn vader dacht dat het oefeningen waren, maar de Duitsers hadden Schiphol veroverd. Ik was toen zeven. Mijn vader zette de radio aan en toen wisten we dat de oorlog was begonnen. Rotterdam werd een paar dagen later gebombardeerd en de Duitsers dreigden om meer steden te bombarderen, zoals Utrecht en Amsterdam. Toen gaf Nederland zich over.’

Wat at u in de oorlog?
‘In het begin was er wel eten; wat groente, aardappelen, een stukje vlees. Mijn vader was tuinman in het Vondelpark, daar konden we hout krijgen om de kachel mee te branden. Buren kwamen bij ons om zich te warmen en brachten dan bijvoorbeeld een ui mee. In het Vondelpark was een grote schuur met dertig koeien. Ik mocht daar om half vijf ’s morgens de koeien melken, want de tuinmannen waren er niet meer. Ik kreeg dan elke week een mooie liter melk mee naar huis en onder het melken dronk ik wat melk rechtstreeks uit de uier van de koe. Die melk heeft ons door de oorlog heen geholpen. In het park werd ook soms illegaal een koe of varken geslacht. Het eten uit de gaarkeukens gaven we aan onze buren. Maar in 1943 werd het wel minder. We aten bijvoorbeeld voerbieten voor de koeien. Daarvan kreeg je pijn in je maag. Het was ook heel koud. De huizen waren zo slecht gebouwd dat het water in de beker naast mijn bed bevroor.’

Heeft u wel eens dode mensen gezien?
‘Er waren in het Vondelpark werkpaarden om bomen te rooien. Ik kon heel goed met de paarden overweg. Toen ik tien was moest ik een keer een paard naar het land brengen. Ik reed over een pad en hoorde een schot. Het volgende moment lag het paard dood op de weg en lag ik eronder. Later hoorde ik van een oudere Duitser dat een SS’er in het wilde weg aan het schieten was geweest. Ik lag onder de zachte buik van het paard en dat was een geluk. De man had mij ook kunnen raken. Ik rende naar huis en schreeuwde dat het paard dood was. Dat vond ik verschrikkelijk, ik heb een dag gehuild erom. Ook heb ik mensen dood zien neervallen van de honger, op straat. Dat vergeet je nooit meer. Door mijn moeder werd ik dan snel meegenomen. Kleine kinderen laat je niet naar een dooie kijken.’

Bent u wel eens bang geweest?
In het park was een grote tent waar brood gebakken werd en dat rook heerlijk. Een keer zag ik niemand en kroop ik onder het hek door om een brood – een kuch – te pakken voor mijn moeder. Plotseling werd ik in mijn nek gegrepen door de Duitse kok. Toen was ik wel even bang. Maar hij was aardig. Hij vertelde dat hij hoopte dat hij snel naar huis mocht, zodat hij zijn dochter weer kon zien. Opeens hoorde hij officieren aankomen. Hij stopte snel een kuch onder mijn jas en begon hard tegen me te schreeuwen dat ik weg moest wezen.’

 

 

Contact


Heb je een vraag aan ons? Wilt u meedoen als verteller, als basisschool, of een bijdrage leveren door een interview te begeleiden? Neem contact op, we helpen graag verder.

Christine: +31 6 816 834 18

NL41 TRIO 0254 753892