Erfgoeddrager: Aya

‘Tijdens de Coronaperiode kreeg ik last van mijn oorlogstrauma’

Constance Vogler is haar officiële naam, maar ze wordt vaak Nanny genoemd. Mevrouw Vogler is grootgebracht in Bandung in voormalig Nederlands-Indië, vertelt ze aan Aya, Brian, Dina en Ayoub van het Damstede Lyceum in Amsterdam-Noord. Ze is een ‘Indonesische-Europeaan’ die opgroeide met haar opa en oma en op haar 21ste naar Nederland kwam. Het interview voelt meer als een gewoon gesprek, vinden de leerlingen.

Hoe was het voor u toen de oorlog ten einde kwam?
‘Toen de atoombommen vielen was ik wel blij, maar daarna kregen we die andere vreselijke oorlog. Ik heb de slachtpartijen gezien, toen de Indonesiërs de Indo-Europeanen afslachtten. Destijds had ik niet zo’n last van trauma ondanks dat ik vreselijke dingen heb gezien. Je had namelijk geen tijd om zielig te zijn; daarvoor gebeurde er te veel. Maar tijdens de coronaperiode kreeg ik er toch heel veel last van; je mag dit en dat niet… Ik kreeg flashbacks van de oorlog. De gevoelens die ik tijdens de oorlog zou moeten hebben, kreeg pas in de coronatijd.’

Wilde u terug naar Nederland?
‘Indonesië was toe aan onafhankelijkheid en als Nederlander zijnde moest ik terug naar Nederland. Als ik wilde blijven, zou ik eerst Indonesisch staatsburger moeten worden. Ik was erg boos toen we het land werden uitgejaagd, want het was mijn thuisland en ik woonde daar al mijn hele leven. Mijn moeder, mijn vader, mijn opa en mijn oma waren er allemaal geboren, getogen en overleden en dan word ik weggejaagd omdat ik mij meer Nederlands voel dan Indonesisch. Ik heb er geen spijt dat ik naar Nederland ben gegaan, want ik ben Nederlands opgevoed. Als ik Indonesisch staatsburger zou worden, zou het een hele overgang zijn. Nu zou ik nog steeds dezelfde beslissing nemen.’

Waarin verschilt Nederland van Indonesië?
‘Ik vind dat de scholen in Indonesië beter waren dan die in Nederland. Toen ik mijn dochter hier naar school bracht, schrok ik. Ik vond de scholen er armoedig uitzien. In de Nederlandse school leerde mijn dochter weinig over Nederlands-Indië, bijvoorbeeld ook niet uit hoeveel eilanden Nederlands-Indië uit bestond. Maar in de scholen in Indonesië leerden wij alles. We leerden de vaderlandse geschiedenis, dus alles over Nederland en Europa en ook de Indonesische geschiedenis.’

Erfgoeddrager: Aya

‘Thuis belde hij aan en vreemden deden open’

Amira, Angelina, Aya, Denisa en Imram van Spring High in Amsterdam Nieuw-West spreken met Saskia van Kreveld. Zij is van 1952 en groeide op in een gezin met Joodse ouders, die tijdens de oorlog veel hebben meegemaakt. Saskia kent hun verhalen en vertelt ze graag door. De leerlingen interviewen haar over het verhaal van haar vader.

Hoe oud was uw vader toen oorlog begon?
‘Mijn vader was drieëndertig toen de oorlog begon en was toen getrouwd met Jettie. Dus niet met mijn moeder. Zij werd zestien toen de oorlog op 10 mei 1940 uitbrak en woonde in Enschede. In het begin merkte je toen nog niet veel van de Duitse bezetting, maar langzaamaan veranderde veel en kwamen er strengere maatregelen. Wat men nog niet wist is dat men in Duitsland al in 1934 concentratiekampen had gebouwd. Hitler was bezig om zijn supernatie te bouwen. Hitler had iets tegen de Joden; hij vond hen oplichters.’

Moest uw vader onderduiken?
‘Toen de oorlog uitbrak, geloofde mijn vader niet dat hij opgepakt zou worden. Zijn vrienden en een aantal familieleden hadden wel zo’n vermoeden. Zij zeiden hem dat hij moest vluchten naar Engeland of Amerika. Hij geloofde hen dus niet. Maar de situatie werd steeds grimmiger en toen vrienden die bij de ondergrondse zaten het hem aanraadden, is hij toch ondergedoken. Hij zat in totaal op zes verschillende onderduikadressen. Steeds als mensen hem verraadden, moest hij weer naar een ander adres. Hij heeft me verteld over zijn tijd in Wilp, waar hij tijdens een razzia zich moest verstoppen. Zijn verstopplek was achter een houten schot waar een kapstok voor stond. Hij paste net in die ruimte. De jassen werden er dan voor gehangen. Zijn hart ging tekeer als hij de soldaten dan langs hem heen hoorde lopen. Als hij hoorde hoe de bewoners werden ondervraagd. Het is een wonder dat hij niet is ontdekt. Daarna is hij overgeplaatst naar een ander adres. Ook verstopte hij zich een keer met zijn broer in een hooiberg. Soldaten prikten in het hooi, maar hebben hen niet ontdekt.‘

Hoe ging het na de oorlog met hem?
’Hij ging terug naar huis, belde aan en vreemde mensen deden open. Het gezin had zijn woning in de oorlog toegewezen gekregen. Hij heeft toen een tijdje bij mijn tante gewoond. Zijn vrouw en veel andere familieleden waren vermoord in de kampen. Hij had nog één broer en één oom. Na de oorlog was het voor vele Joodse mensen heel moeilijk. Ze hadden geen baan, geen geld, geen huis. De gemeente Amsterdam vond dat je dat zelf moest regelen en liet de mensen in de kou staan. Mijn vader is in 1949 hertrouwd met mijn moeder. Hij vertelde veel over de oorlog en was heel open over het verlies van zijn familie. Mijn moeder was gesloten en wilde er niet over praten. Verhalen over haar oorlogservaringen hoorde ik van haar zus.’

Wat heeft de oorlog met u gedaan?
‘Als kind heeft dit mij heel erg geraakt; nu nog steeds. Daarom vind ik het mooi om mijn vaders verhaal met jullie te delen, want deze zwarte pagina in de geschiedenis mag nooit worden vergeten. Door die oorlog ben ik opgegroeid zonder opa en oma en dat vond ik wel raar. Ik vraag me nog steeds af hoe die hele oorlog heeft kunnen gebeuren en waarom er nog altijd oorlog is. Hoe zorgen wij ervoor dat er geen oorlog meer komt? Ik denk dat de eerste stap is: lief zijn voor elkaar.’

 

Erfgoeddrager: Aya

‘Mijn tante voedde ons heel streng op’

Wij, Elias, Aya, Oumaima, Noor en Amarveer van de Nieuwe Havo in Amsterdam, interviewen Yvonne Terborg. We ontmoeten haar in haar woning in Amsterdam-Zuid omdat ze die dag moet oppassen op haar kleindochter. Ze is geboren in 1947 in Paramaribo.

Hoe was uw leven in Suriname?
‘Ik had best een goed leven in Suriname. Mijn ouders kregen vrij snel kinderen. Mijn vader was een dominee en een arts in het binnenland. Ik had ook een erg rustig leven, want iedereen daar had grote huizen en grote tuinen. Tot ongeveer mijn zesde woonden we in het binnenland, met mijn zeven zussen en broers. Maar toen moest ik naar school. En dat kon daar niet, want er waren geen scholen. Dus verhuisde ik met al mijn zussen naar Paramaribo en ging ik wonen bij mijn tante en oom. Mijn tante voedde ons heel streng op. Als we vakantie hadden, gingen wij terug naar onze ouders in het binnenland, maar de vakanties waren niet lang. En er was nog een probleem, je zat een hele dag op een boot want wegen waren er niet. Ik zou nu liever in Suriname wonen dan in Nederland, maar we konden daar niet blijven wonen door problemen met de onafhankelijkheid van Suriname.’

Hoe was het toen u naar Nederland kwam?
‘Ik ging naar Nederland omdat ik kapster was maar graag een opleiding tot schoonheidsspecialist wilde doen, en dat had je niet in Suriname. Toen ik in 1981 voor een poosje naar Nederland kwam, kon ik niet meer terug vanwege de Decembermoorden van 1982. Toen ik voor de eerste keer in het vliegtuig zat en bijna zou gaan landen, keek ik uit het raam en zag ik veel lichten en hoge huizen. In Suriname hadden ze dat niet. Ik vond dat Suriname er van bovenaf een beetje als een broccoli uitzag, want er was veel oerwoud. In Nederland wilde ik dolgraag een molen bekijken, die had je in Suriname niet. Ik zag ook voor het eerst sneeuw en ik vroeg me af: wat zijn al die witte vlokjes? Maar ik durfde het aan niemand te vragen, want ik was bang dat ik misschien uitgelachen zou worden.’

Hoe werd u behandeld toen u naar Nederland kwam?
‘In mijn hele leven heb ik maar een paar keer met racisme te maken gehad. Toen ik eens bij de drogist een doosje medicijnen pakte maar daarna weer teruglegde, vroeg een vrouw die daar werkte: ‘Waar is het doosje dat jij daar hebt opgepakt?’ Ze geloofde niet dat ik het al had teruggelegd en ging voor de zekerheid kijken of het daar nog lag. Toen ze het in het rek zag liggen, zei ze niks meer en liep ze weg. Mijn zus werd erg boos toen ik haar dit thuis vertelde. Samen gingen we naar de drogist en mijn zus vroeg die medewerkster waarom ze zo’n racistische opmerking had gemaakt. Die antwoordde niet, waarna wij wegliepen en gelijk door boodschappen deden. Daarop kregen we nog een racistische opmerking, nu van een blanke jongen die zei: ‘Blijf letten op die twee vrouwen, je weet maar nooit wanneer ze iets gaan stelen’. Maar mijn zus bleef kalm en maakte geen ruzie, na onze boodschappen gingen we gelijk naar huis. Dit was de enige keer dat ik een racistische opmerking kreeg in Nederland.’

De leerlingen van de Nieuwe Havo hebben zelf het interview uitgewerkt.

Erfgoeddrager: Aya

‘De scholen in Indonesië waren beter dan die in Nederland’

Constance Vogler is haar officiële naam, maar vaak wordt zij Nanny genoemd. Mevrouw Vogler is grootgebracht in Bandung in voormalig Nederlands-Indië, vertelt ze aan Aya, Brian, Dina en Ayoub van het Damstede Lyceum in Amsterdam-Noord. Zij is een ‘Indonesische-Europeaan’ die opgroeide met haar opa en oma en op haar 21ste naar Nederland kwam. Het interview voelt meer als een gewoon gesprek, vinden de leerlingen, mevrouw Vogler is heel open en vriendelijk.

Hoe was het voor u toen de oorlog ten einde kwam?
‘Toen de atoombommen vielen was ik wel blij, maar daarna kregen we die andere vreselijke oorlog. Ik heb de slachtpartijen gezien, toen de Indonesiërs de Indo-Europeanen afslachtten. Destijds had ik niet zo’n last van trauma ondanks dat ik vreselijke dingen heb gezien. Je had namelijk geen tijd om zielig te zijn; daarvoor gebeurde er te veel. Maar tijdens de coronaperiode begon mijn trauma mij alsnog te pakken: je mag dit en dat niet… Ik kreeg een flashback van de oorlog. De gevoelens die ik tijdens de oorlog zou moeten hebben, kreeg pas in de coronatijd.’

Wilde u terug naar Nederland?
‘Indonesië was toe aan onafhankelijkheid en als Nederlander zijnde moest ik terug naar Nederland. Als ik wilde blijven, zou ik eerst Indonesisch staatsburger moeten worden. Ik was erg boos toen we het land werden uitgejaagd, want het was mijn thuisland en ik woonde daar al mijn hele leven. Mijn moeder, mijn vader, mijn opa en mijn oma waren hier allemaal geboren, getogen en overleden en dan word ik weggejaagd omdat ik mij meer Nederlands voel dan Indonesisch. Ik heb er geen spijt dat ik naar Nederland ben gegaan, want ik ben Nederlands opgevoed. Als ik Indonesisch staatsburger zou worden, zou het een hele overgang zijn. Nu zou ik nog steeds dezelfde beslissing nemen.’

Waarin verschilt Nederland van Indonesië?
‘Ik vind dat de scholen in Indonesië beter waren dan die in Nederland. Toen ik mijn dochter hier naar school bracht, schrok ik. Ik vond de scholen er armoedig uitzien. In de Nederlandse school leerde mijn dochter weinig over Nederlands-Indië, bijvoorbeeld ook niet uit hoeveel eilanden Nederlands-Indië uit bestond. Maar in de scholen in Indonesië leerden wij alles. We leerden de vaderlandse geschiedenis, dus alles over Nederland en Europa en ook de Indonesische geschiedenis.’

 

Erfgoeddrager: Aya

‘Als witste kind kon ik maar beter binnenblijven’

Met A4’tjes vol vragen in hun hand begroeten Aya, Vera en Sile van het MLA in Amsterdam-Zuid meneer Rupino Griffioen in de aula van hun school. Hij groeide op in voormalig Nederlands-Indië en kwam op zijn zestiende naar Nederland. Hier verbaasde hij zich over de totaal andere positie van ‘de witte man’.

Kunt u iets vertellen over uw familie?
‘Mijn vader werkte bij het KNIL, het Koninklijk Nederlandsch-Indisch leger. Hij werd gevangengenomen door de Japanners en tewerkgesteld bij de Birmaspoorweg. Daar is hij op 29-jarige leeftijd overleden door een combinatie van ziekte, verdriet, uithongering en uitputting. Mijn moeder kreeg dit bericht pas veel later te horen. Het was toen niet zoals nu dat alle berichten binnen een seconde bij de ontvanger zijn. Mijn moeder bleef achter met vier kinderen. De oudste twee kinderen hielpen mee geld verdienen; zij verkochten lekkernijen op straat. Daar ontmoetten ze een olieman, die gecharmeerd van hen was en zo onze moeder ontmoette. En met haar trouwde. Wij kregen er nog een halfzusje bij en hij zorgde voor ons alsof we zijn eigen kinderen waren.’

Kunt u iets vertellen over de Bersiap-periode?
‘Na de Tweede Wereldoorlog wilde Nederland de macht weer herpakken. Maar toen brak de Bersiap-periode aan, dat van het verzet van de Indonesiërs. Een jongeman genaamd Soekarno kwam in opstand; hij begon rechten te eisen voor het hele volk. Hij werd toentertijd door Nederland als terrorist beschouwd. Nederland ondernam toen politionele actie, omdat men vond dat men recht had op Indië. Voor Nederlanders werd het daar toen gevaarlijk. Er zijn daar over en weer veel gruweldaden gepleegd. Het grootste gelijk lag bij de Indonesiërs. Mede door die periode kwam het land tot ontwikkeling.’

Kon u na de oorlog naar school?
‘Na de oorlog werkte mijn moeder veel op de markt om ons van eten te voorzien. Ze had aanleg voor talen en leerde er zeven dialecten spreken, ondanks het feit dat ze alleen de lagere school had afgemaakt. Dat was handig, omdat ze zo met de verschillende koopmannen kon onderhandelen. Ik moest veel binnenblijven aangezien ik de witste was van alle vier de kinderen. Men keek toen ook al naar kleur; van discriminatie was toen ook al sprake. Kinderen met een wit uiterlijk konden beter niet te veel buiten komen. Ik was graag binnen en hield van lezen. Mijn moeder had al gauw in de gaten dat ik wat slimmer was. Toen ik uiteindelijk naar school ging, had ik door het lezen een voorsprong. Met vier jaar ging ik al naar de eerste klas. Maar door de omstandigheden waren er veel onderbrekingen. In Indonesië ben ik ook gedeeltelijk naar de middelbare school geweest, in Siri Bong en Bandung, op Jakarta. Dat onderwijs was niet erg goed door de vele wisselingen van leraren. In 1956 kreeg mijn familie de keuze om naar Nederland te gaan of om in Indonesië te blijven. We gingen weg. En zo kwam ik op zestienjarige leeftijd in Nederland. Ik bleek een enorme achterstand opgelopen te hebben in Indonesië. Gelukkig is dat goedgekomen.’

Hoe was het in Nederland?
‘In Nederland woonden we eerst in een pension. We moesten nog wachten op huisvesting. Er zaten daar meer gezinnen, allemaal uit verschillende streken van Indonesië. In één kamer woonden soms wel zeven mensen. Ook hadden we het er erg koud.
Ik wist trouwens meer van Nederland dan van Indonesië, omdat we daar alleen maar les over Nederland hadden gekregen. Dat was wel vreemd, dat je meer leert over een ander land dan het land waar je woont. Op school bleek ik een grote achterstand te hebben ondanks het vele lezen. Het advies was om opnieuw, vanaf de eerste klas, aan de middelbare school te beginnen. Dat wilde ik niet, dus kreeg ik boeken mee naar huis om te leren. Voor mij geen probleem, want ik hield van lezen. Wat ik in die periode zo wonderlijk vond van Nederland was dat er in de klas totaal geen orde was! Ik verbaasde mij daar erg over. In Indonesië was het de witte man die jaren onderdrukking op het volk had uitgeoefend. Op school waren we altijd bang voor de witte leraar geweest; er heerste een strikt regiem. We zaten altijd stil en spraken enkel als er toestemming voor werd gegeven. Ik heb me dus lang verwonderd dat het hier zo anders was, omdat ik altijd had opgekeken naar ‘de witte man’. Zijn positie was hier niet zoals daar. Uiteindelijk bewees ik de leraar dat ik de beste van de klas was. Op eigen houtje had ik mijn niveau bijgewerkt en ik haalde als enige van de klas een 10.  Zo zie je maar hoe belangrijk lezen is!’

 

 

Erfgoeddrager: Aya

‘Ik was vooral heel bang, altijd maar bang in de oorlog’

Aya, Malaak, Ramien en Zainnedinne zijn tot vlak voor het gesprek ijverig hun vragen aan het voorbereiden. De leerlingen van IKC Het Talent in Amsterdam Nieuw-West zijn benieuwd wat de 82-jarige Jopie van Hofwegen zich nog herinnert over de oorlog, die begon toen ze één was.

Hadden jullie genoeg eten tijdens de oorlog?
‘Het was heel slecht in de oorlog. We hadden honger en het was koud. Mijn oudste zus ging wel eens met mijn vader op de fiets, met houten banden, naar de boeren toe om eten te halen. Dan hadden wij weer een dagje te eten. Ze zijn ook vaak aangehouden, maar dan ging mijn zus expres huilen en dan mochten ze toch weer doorfietsen. Mijn twee zussen gingen soms voor lange tijd naar gezinnen waar wel te eten was. Met de buren aten we vaak bij elkaar. Als iemand weer wat te eten had, aten we dat samen op. Er was saamhorigheid. We hebben ook wel eens een keer kat gegeten. Zo’n honger hadden we. Het smaakte heerlijk. Maar wij wisten niet dat het kat was, anders had ik het nooit gegeten. Ik zou het nu nooit meer doen.’

Wat was het ergste aan de oorlog?
‘Het was nog saaier dan de coronatijd. Er waren geen leuke dingen. We moesten alles verduisteren, er mocht geen licht branden. Je zat daar maar in de kamer. Ik ging toch stiekem naar buiten kijken met mijn zusje en toen stonden ze zo met een geweer op het raam gericht. Mijn ouders trokken ons snel weg, anders was het misschien wel verkeerd afgelopen. Dat vergeet je nooit meer, dat was wel angstig. Ik was vooral heel bang tijdens de oorlog, altijd maar bang. Je kon verder ook niet zoveel doen. We hadden ook geen speelgoed thuis. Ik had alleen een papieren pop waar we op zondag mee mochten spelen. Anders zou die te snel kapot gaan. Soms luisterden we naar de radio, naar Radio Oranje. De buren kwamen dan ook en dan luisterden we stiekem. Wij kinderen moesten dan stil zijn.’

Hoe was de Bevrijding?
‘De Canadese soldaten kwamen ons bevrijden. Ze spraken Engels dus we verstonden ze niet, maar we kregen wel kauwgom van ze. Er waren heel veel straatfeesten bij ons in de buurt en in de hele stad. We gingen helemaal uit ons dak, zoals ze dat tegenwoordig noemen. Het was erg gezellig. Iedereen was verkleed. De buurman lag als een grote baby in een kinderwagen en had een luier om met mosterd erop. De andere buurman liep achter de kinderwagen. Het was zo bevrijdend, ik kan dat gevoel nog steeds voelen. Bij Halfweg zouden vliegtuigen komen. Ze vlogen heel laag over, dus iedereen moest plat op de grond liggen. Ze gooiden Zweeds wittebrood naar beneden. Dat was zulk lekker brood. We hadden al die tijd nauwelijks brood gehad.’

Wat vindt u van dit interview?
‘Ik ben blij dat er op school aandacht wordt besteed aan de oorlog. Het mag nooit vergeten worden. Oorlog is zoiets afschuwelijks en vooral voor kinderen. Als ik nu zie dat er nog steeds oorlog is in andere landen dan heb ik zo’n medelijden met die kinderen. Ik ben jaren na de oorlog in Duitsland naar een kamp geweest. Het was indrukwekkend. Al die namen van mensen die omgekomen zijn, zag je daar. Eigenlijk zou iedereen daar een keer naartoe moeten.’

Erfgoeddrager: Aya

‘Als het alarm af ging vluchtte ze naar het Noorderpark’

Aya, Dunya en Djeynoah van de Zeven Zeeën in Amsterdam-Noord rennen naar het hek van het schoolplein om Hans Notmeijer te ontvangen. Meneer Notmeijer is lang schoolmeester geweest en dat kun je merken aan hoe mooi hij vertelt. Hij heeft een koffertje mee, dat de kinderen halverwege het interview mogen openen. Het bevat echte spullen uit de oorlog, bewaard door zijn oma: haar persoonsbewijs, bonkaarten, kranten, een geheime spotprent over Hitler, Duitse muntjes… en gebruikte kogels en helmen. De leerlingen springen enthousiast op en neer als ze alles mogen bekijken, vasthouden en zelfs bonkaarten en kogels mee mogen nemen om zelf te bewaren.

Moesten uw ouders onderduiken? 
‘Nee, dat was niet nodig. Ze waren niet Joods, maar christelijk, en hoefden niet te werken in Duitse fabrieken want daar waren ze te jong voor. Mijn vader was net zo oud als jullie toen de oorlog begon. Hij heeft in die tijd weinig op school gezeten, want de scholen gingen dicht. Dat vond hij eigenlijk heel erg. Mijn moeder was vijf jaar toen de oorlog begon, dus in het begin heeft ze dat niet meegemaakt. Maar toen ze zo oud was als jullie moest ze om eten bedelen buiten de stad. Ik weet ook dat mijn moeder elke keer als het alarm af ging, en ze bang waren dat er bommen gingen vallen, naar het Noorderpark vluchtte en daar achter het heuveltje ging liggen tot het weer veilig was. Dat was een beetje haar manier van onderduiken.’

Vond u het eng toen uw ouders vertelden over de oorlog? 
‘Nee, niet eng. Maar ik was wel heel blij dat ik het niet meegemaakt had. Mijn moeder kon er best wel verdrietig van worden, want zij zat op school net als jullie en had een hoop Joodse vriendinnetjes. En de een na de ander verdween. Ze werden naar concentratiekampen gebracht of zaten ondergedoken. Mijn moeder raakte op die manier al haar vriendinnetjes kwijt. Dat vond ik wel heel zielig. Als een van je vriendinnen opeens niet meer op school komt en je weet niet wat er gebeurd is, dat zijn hele nare dingen.’

Hoe was de oorlog voor uw grootouders?
‘Mijn oma wist heel veel over de oorlog. Mijn opa werkte veel met hout en was stratenmaker. En toen in Amsterdam-Noord drie bombardementen waren, is er een bom gevallen op een kerk, vlak bij de IJtunnel. Daarna moest mijn opa met een aantal mensen die kerk leeghalen, met alle kinderen en volwassenen die daar overleden waren. Die moest hij uit de kerk halen. Mijn oma heeft toen gedacht: wat hier gebeurt, in Nederland, dat mag niemand meer vergeten. Het moet zo zijn dat iedereen over honderd jaar nog weet dat er oorlog is geweest. Zij besloot daarom om allemaal dingen die ze kreeg en die met de oorlog te maken hebben, te bewaren. En om die spullen te geven aan iemand die ze wilde doorgeven en op die manier ook de oorlog zichtbaar kon maken. Dat was ik. Op de dag dat ik mijn diploma had als schoolmeester, fietste ik naar mijn oma. Zij zei: nu jij meester bent, moet jij mijn verhaal vertellen. Toen kreeg ik dit koffertje. Maak maar open.’ 

Erfgoeddrager: Aya

‘Mijn vader kwam elke dag kapot van de honger en kou thuis’

Brandeisfotografie.nl

Joop Bongers woonde schuin tegenover de Visserschool, zijn (toekomstige) vrouw Hennie woonde er om de hoek. Interessant dus voor Aya en Safae uit groep 8 van deze school om te horen hoe het in oorlogstijd daar was. Met een bak snoeptomaatjes op tafel vertelt vooral Joop voluit, want hij was ‘al’ vier toen de oorlog uitbrak. Hennie is vijf jaar jonger, maar herinnert zich de bevrijding nog goed.

Hoe zag het plein eruit tijdens de oorlog?
Joop: Er was een hele grote zandbak, een draaimolen, een glijbaan en een klimkooi. Ik vond het er heerlijk spelen. Mijn moeder kon zo uit het raam mij in de gaten houden.
Hennie: Op het plein stonden hoge, dikke populieren.
Joop: Toen ik op mijn vierde naar school moest, vond ik dat verschrikkelijk. Ik was mijn vrijheid kwijt! Zo begon voor mij dus de oorlog.
Hennie: Ik vond het wel leuk op school, kon ik lekker knutselen.
Joop: We hadden een juf voor drie volle klassen, omdat de meesters waren opgeroepen om in Duitsland te werken. Omdat de Duitsers scholen bezetten, moest ik ook een paar keer van school veranderen. Uiteindelijk ben ik in de vierde klas een jaar teruggezet, zo’n achterstand had ik opgelopen.

Heeft u erge dingen meegemaakt?
Joop: We zagen een keer een vliegtuig boven het Columbusplein rondcirkelen. Het was een Engels vliegtuig, op weg naar Duitsland, en dat werd neergeschoten. Ademloos keken we naar boven; de piloot was eruit gesprongen en hing aan een parachute.  Opeens zagen we wolkjes en was ie vanaf de grond neergeschoten. Ook zag ik een keer hoe een NSB’er die bij ons in de buurt woonde werd doodgeschoten door mensen van de Binnenlandse Strijdkrachten. De kogels vlogen over ons hoofd, dat was heel angstig. Ze brachten hem weg op een ladder van de speeltuinbeheerder. Ik zie nog z’n armen en benen zwabberen terwijl ie daarop lag.
Hennie: Wij zagen die man langs ons huis voorbij worden gebracht!

Hoe was de oorlog voor uw ouders?
Joop: Mijn vader werd voor de keus gesteld om in Duitsland te werken of bij Ford, dat de Duitsers hadden ingepikt, te blijven werken. Met een gezin om voor te zorgen en een slechte gezondheid besloot hij bij Ford te blijven als chauffeur. De omstandigheden waren slecht. Hij had het koud en mocht geen deken gebruiken of dikkere jas aantrekken. Hij kwam elke dag kapot van de honger thuis.
Hennie: Mijn moeder is op de fiets helemaal naar Schagen gegaan om eten te halen voor ons.
Joop: Mijn moeder heeft haar mooie, dure badpak geruild voor een zakje suiker. Een buurvrouw is na een hongertocht op de fiets naar West-Friesland thuis bij de voordeur dood neergevallen van ellende.

Wat deden jullie toen de stad bevrijd was?
Hennie: Ik herinner me juichende mensen en feest bij de speeltuin.
Joop: De vreugde was overweldigend. Ik heb de Canadezen die ons bevrijd hebben over de Hoofdweg zien gaan. Ze deelden sigaretten en chocola uit en overal werd gedanst, gezongen en gezoend. Vroeger werd die dag, Bevrijdingsdag, enorm gevierd. Je zag overal vlaggen. Nu is dat helaas minder.

Erfgoeddrager: Aya

‘’Wel vier, vijf keer per dag ging het luchtalarm af’’

Nog voordat Hans van ’t Veer arriveert op de IJdoornschool in Noord hebben Chaun, Ömer, Ramdin en Aya al allerlei vragen. Hoe oud is hij, heeft hij broers of zussen, kun je eigenlijk wel vragen wat hij van Hitler vond? Ze praten er met elkaar over en verbeteren elkaar: nee joh, dat doe je zo niet. Echt wel! Hans van ’t Veer blijkt de schooldirecteur ook nog te kennen. Ze zaten vroeger samen bij dezelfde voetbalclub. En dat schept een band.

 

Wat weet u nog van het begin van de oorlog?
“Wat ik me nog herinner zijn de brandende olietanks op het toekomstige Shell terrein. Die hadden ze in brand gezet zodat de Duitsers geen brandstof zouden hebben. Dat heeft heel veel indruk gemaakt, al dat vuur en die rook. Ik kan me ook nog herinneren dat ik als kleine jongen de luchtgevechten boven de Van der Pekbuurt heel spannend vond.”

Kon u buiten spelen in de oorlog?
“Ik woonde met mijn ouders in Van der Pekstraat op nummer 88-90. Mijn vader had er een slagerij, nu zit daar een viswinkel. Met mijn ouders had ik afgesproken waar ik wel en waar ik niet mocht spelen. Wel vier, vijf keer per dag ging het luchtalarm af. Als de sirenes gingen dan moesten we snel ergens naar binnen. Als ik op straat was en het was nog te ver om naar huis te gaan, moest ik bij een van de vriendjes in huis schuilen. Want binnen was het veiliger dan buiten. Ik ben nooit gewond geraakt in de oorlog. Bij het bombardement op de Ritakerk was ik schoolziek. Daardoor zat ik niet in de kerk toen de bommen daar vielen.”

Wat heeft u gedaan om de hongerwinter te overleven?
“Goed naar mijn ouders luisteren en eten wat ik te eten kreeg. Mensen gingen met fietsen naar de boeren om lakens of sieraden te ruilen voor voedsel. Al het eten was op de bon. Mijn vaders slagerij was dicht maar een keer per maand kreeg hij ziekenvlees. Mensen die een bonkaart hadden omdat ze ziek waren, kregen daar wat van. Na een week werd het vlees weer opgehaald, maar dan stal mijn vader daar eerst nog wat van, dat merkte niemand. Met dat vlees kon je bruine bonen of kolen krijgen, ik kreeg in ruil les van een schoolmeester. Er werd in die tijd heel veel geruild. Dankzij de slimheid van mijn ouders ben ik door de oorlog gekomen.

Wat deed u als u kon spelen?
“We zwommen graag in bomkraters. Weet je wat dat zijn? Als een bom niet op een huis maar op de grond terechtkwam, ontstond daar een grote kuil van een paar meter doorsnee. Die liep bij regen vol met water en daar ging ik met mijn vriendjes in zwemmen. Gewoon in mijn onderbroek, want zwembroeken hadden we toen niet. Mijn ouders waren woedend en verboden me om daar nog een keer te zwemmen. Het water was erg smerig. Er zwommen ratten in en er werd afval ingegooid. Ik heb het twee keer kunnen doen, en toen had ik blauwe billen van de klappen. Ik mocht het nooit meer doen!”

Erfgoeddrager: Aya

‘’En toen werd ze zo van de trap geduwd’’

Deshareley, Auditia, Demi, Aya en Weronika lopen vanaf de IJdoornschool in Noord naar het huis van Anneke Koehof, die hen het oorlogsverhaal zal vertellen over haar 98-jarige tante Roos. Roos Koehof werkte tijdens en na de oorlog in de regenjassenfabriek Hollandia Kattenburg in Noord, waar tijdens een razzia 367 Joodse werknemers zijn weggehaald. De kinderen hebben zich goed voorbereid op het interview. Liefst zouden ze de tante van Anneke Koehof zelf willen spreken maar die woont helemaal in Zeeland. “Kunnen we daar dan niet even met het vliegtuig heen?”, vragen ze.

Hoe oud was uw tante toen zij bij Hollandia Kattenburg ging werken?
“Mijn tante moet ongeveer 17 jaar zijn geweest toen zij bij de fabriek ging werken. Het waren de crisisjaren, ze was dolblij dat ze werk had gevonden. Hollandia Kattenburg was een textielfabriek die vooral bekend stond om de regenjassen die er werden gemaakt. De baas van de fabriek was Joods, net als meer dan de helft van de mensen die er werkten. Tante Roos had dus ook veel Joodse vriendinnen op haar werk. In de oorlog mochten Joden nergens meer werken, maar bij Hollandia Kattenburg kregen de Joodse medewerkers een ‘Sperr’ omdat ze uniformen maakten voor de Duitsers. Dat betekende dat ze mochten blijven werken en vooralsnog niet zouden worden weggevoerd. Veel Joden waren toen al gedeporteerd, hele buurten in Amsterdam liepen leeg. Uiteindelijk bleken ook de Joodse werknemers van Hollandia Kattenburg, ondanks hun Sperr, niet veilig. Op 11 november 1942 vielen de Duitsers de fabriek binnen. Alle Joden moesten aan een kant gaan staan, en alle niet-Joodse mensen aan de andere kant. Mijn tante had een vriendin die er helemaal niet Joods uitzag, met blond haar en blauwe ogen. “Psstt”, zei mijn tante tegen haar, “kom gauw hier staan, aan mijn kant, ze hebben er geen erg in”. Maar dat ging helemaal niet, de Duitsers wisten precies wie er Joods was. Mijn tante vertelde me later dat ze ‘als bokken en geiten’ werden gescheiden. Alle Joodse mensen werden weggevoerd.”

Is uw tante zelf ook opgepakt?
“Nee, maar wel bijna. Op de dag van de razzia kon mijn tante pas om acht uur ’s avonds naar huis, toen alle Joodse personeelsleden al waren weggevoerd. Zij is die avond snel naar het huis van familie van haar Joodse collega’s gegaan zodat ze hen kon waarschuwen. Mijn tante kwam de trap opgerend maar ze was te laat… De politie was er al. Tegen mijn tante zeiden ze: “Wat moet je hier, laat je papieren zien! Maak dat je wegkomt, anders nemen we jou ook mee.” En toen werd ze zo van de trap geduwd. Daar was ze wel heel bang van. Ze vond het ook erg dat zij de andere collega’s en familieleden niet meer heeft kunnen waarschuwen.

Kende uw tante mensen die bij het verzet zaten?
“Aan het eind van de oorlog fietste mijn tante toevallig langs het huis van haar broer. Die woonde op de Ringdijk in Oost en had er een leerhandel. ‘Wat zie ik nou?’, dacht zij toen ze voorbij fietste… Vanuit de kelder werden allemaal wapens overgeladen. Wat bleek? Haar broer verstopte voor het verzet stiekem wapens in zijn kelder. Zelfs zijn vrouw wist dat niet. De mensen van het verzet namen veel risico want ze verstopten ook wel eens pistolen onder het matrasje van een kinderwagen. Ze legden dan de baby van een van de personeelsleden er bovenop, en liepen zo, hup, de winkel uit.”

Een dag na het interview is de tante van Anneke Koehof in Zeeland overleden

Contact


Heb je een vraag aan ons? Wilt u meedoen als verteller, als basisschool, of een bijdrage leveren door een interview te begeleiden? Neem contact op, we helpen graag verder.

Christine: +31 6 816 834 18

NL41 TRIO 0254 753892