Archieven: Verhalen

‘Hannie was een Joods meisje dat bij ons in huis woonde’

Lars, Dany, Alyssa en Auguste zouden eigenlijk iemand anders interviewen, maar zij belde af omdat ze was gevallen en naar het ziekenhuis moest. Gelukkig heeft Gerrit Sijpheer tijd. Hij ontvangt de leerlingen van de Cilinder in Alkmaar hartelijk. Ze hebben zijn interview op de valreep toch best goed kunnen voorbereiden.

Kende u Joodse kinderen?
‘Ja, bij ons in huis zaten een Joodse jongen ondergedoken en een Joods meisje, David en Hannie. David was 12 jaar en als een grote broer voor mij. Voordat David bij ons kwam zat hij ergens anders ondergedoken, op een zolder waar hij niet naar buiten kon, bij mensen met een krantenwinkeltje waar ook veel Duitse soldaten kwamen. Dat was heel gevaarlijk voor hem. Hij zat er al 1,5 jaar en werd ook mensenschuw. Mijn vader vond dat zo vervelend voor hem dat hij had gezegd: ‘Kom maar bij ons’.

David goochelde en speelde toneel bij ons in de achterkamer en op een grasveldje in de tuin achter ons huis. Daar ging hij koorddansen op de waslijn. Hij bedacht allerlei acts. Na de oorlog heeft hij hier zijn beroep van gemaakt; hij heeft zijn leven lang rondgetrokken in de wereld en zijn acts opgevoerd in theaters.

Hannie was een meisje van 13 jaar. Zij was de hulp van mijn moeder: mijn moeder had al twee kinderen en was zwanger van de derde dus ze kon alle hulp gebruiken. Hannie was voor de buitenwereld ons ‘nichtje’. Eerst had ze pikzwart haar, maar met waterstofperoxide hebben we haar haar blond gemaakt. Zo kon ze veilig naar buiten. Hannie zorgde voor mij en we sliepen ook samen in één bed; we hebben nog steeds contact.’

Wat deden uw ouders in de oorlog?
‘Onze huisarts, dokter Blok, was lid van de landelijke verzetsgroep 2000. Zij zorgden voor mensen die in de knel kwamen, vooral Joodse mensen, en probeerden hen bij andere mensen onder te brengen zodat ze niet opgepakt zouden worden. Dokter Blok vroeg mijn vader of hij ook mensen in huis wilden nemen. Mijn ouders deden dat; als mensen hulp nodig hadden dan gaf je die hulp gewoon. Mensen zijn allemaal gelijk en je helpt elkaar.

Het werd heel vol in huis; er kwamen steeds meer onderduikers die een schuilplaats nodig hadden en we waren ineens met tien mensen en sliepen met z’n tweeën in een eenpersoonsbed. Dat was een heel druk huishouden.

Zoveel mensen bij elkaar in een huis zorgde ook voor spanningen; mijn moeder speelde de scheidsrechter en ook kreeg iedere onderduiker een taak, zoals wol spinnen van schapenvol en tarwe malen in de koffiemachine en aardappels schillen. Mijn moeder had er verder haar handen vol aan om te zorgen dat iedereen te eten kreeg. Via de verzetsorganisatie kreeg ze extra bonnen om eten te halen voor alle onderduikers.

Omdat mijn vader bij de het gemeentelijke elektrabedrijf werkte, kwam hij bij iedereen aan huis, ook bij de boeren, en kon hij voldoende eten meenemen voor iedereen. Wij hadden ook een grote tuin met aardappels en knolrapen, bessenbomen en kersenboom. Mijn moeder maakte alle vruchten in.’

Is er ook iets heel ergs gebeurd in uw omgeving?
‘Op een dag reed er over de Teuglaan van Schoorl naar het kanaal een grote vrachtwagen met grote vaten olie. Deze vrachtwagen verloor twee vaten die de weg oprolde de berm in. De sluiswachters die het zagen gebeuren, hebben de vaten de tuin ingerold en de verzetsgroep gemeld dat ze olie in de tuin hadden liggen. Olie was heel schaars in die tijd en het was heel belangrijk voor de verzetsgroep om een voorraad te hebben. De verzetsgroep haalde de vaten op en begroef ze naast ons huis, waar ze mijn vader bij betrokken.

De volgende dag kwam de Duitse politie. Ze hadden meneer Schalkwijk, een van de sluiswachters, gedwongen om te vertellen waar ze begraven lagen en hij moest komen aanwijzen waar de vaten lagen. Schalkwijk werd daarna hardhandig ondervraagd in Alkmaar om te weten te komen wie er allemaal bij betrokken waren. Maar hij heeft dat stilgehouden. Maar doordat hij hardhandig werd aangepakt, kreeg hij een hartaanval en overleed hij.

Omdat de verzetsgroep dacht dat hij ook alle namen had verraden van mensen die erbij betrokken waren, hebben ze iedereen gewaarschuwd en dook iedereen onder. De Duitse soldaten hebben als reactie hierop tien mensen die er niets mee te maken hadden, uit de gevangenis in Amsterdam gehaald en op de Teugellaan in Schoorl doodgeschoten. Dat was afschuwelijk.’

Hoe was uw contact met de Duitse soldaten?
‘Op een dag kwam er een Duitse soldaat naar mij toe, een man met een heel groot geweer. Ik was heel bang voor hem dus ik racete naar huis. Omdat het huis vol was, waren de deuren altijd op slot, dus ik bonkte met mijn kont tegen de achterdeur aan. Op het moment dat mijn moeder de deur opendeed, kwam de Duitse soldaat de hoek omlopen en vroeg me of ik honger had. Natuurlijk had ik honger! Ik kreeg een dikke boterham met kaas ertussen. Dat was een traktatie. Ik griste de boterham uit zijn handen en zei: ‘Dank je wel, rotmof!’

Op dat moment begon de soldaat heel erg te huilen. ‘Wat is er aan de hand?’, vroeg mijn moeder. De soldaat vertelde dat hij die dag had gehoord dat zijn dorp in Duitsland platgebombardeerd was door de Engelsen en dat hij die dag zijn vrouw en kinderen was verloren. Hij had ook een jongetje gehad zoals ik. Mijn moeder, de verzetsvrouw met Joodse onderduikers achter de deur, troostte de Duitse soldaat. Ik besefte op dat moment de waanzin van oorlog. En ook dat we uiteindelijk allemaal mensen zijn.’

Archieven: Verhalen

‘Op dat moment besefte ik dat Jans vader in het verzet zat’

Aiden, Jazzlynn, Yalissa en Mette zijn op weg naar Jan Boerman. Hij heeft eerder al verteld in de klas en aan de hand van die verhalen gaan de leerlingen van de Cilinder in Alkmaar vragen stellen. Ze weten nog heel veel van wat hij heeft verteld. Meneer Boerman woont op een mooie plek met uitzicht over het kanaal en de weilanden. Hij heeft veel zin in het interview en vertelt graag zijn verhaal.

Had u schoolvrienden tijdens de oorlog?
‘Ja, Ely en Jan: Ely was Joods en Jans vader had een winkel en zat in het verzet. Ely was lang mijn beste vriend maar omdat hij Joods was werd hij op een dag naar een kamp in Amersfoort gestuurd. Dat was heel raar, een vriendje waar je altijd mee speelde op school was er ineens niet meer, verdwenen. Later hoorde ik dat hij vergast is.

Toen iedereen verdeeld werd over andere scholen omdat de Duitse soldaten onze school bezetten, ontmoette ik Jan. Jans vader gaf mij bijles. Hij had een ruilhandel en sigarenwinkel waar ook veel Duitse soldaten kwamen. Vaak, als hij goede zaken had gedaan stopte hij wat extra eten in mijn tas. Op een dag, toen ik aan tafel zat met mijn huiswerk in hun huis, zag ik door de schuifdeuren Duitse soldaten de winkel binnenkomen met veel geschreeuw. Voordat ik het wist pakte Jans vader mijn huiswerk in, deed een pak in mijn tas, gaf me een klap voor mijn kop, riep: ’Zorg dat je huiswerk af is volgende keer!’ en schopte me de deur uit.

Ik ging naar huis en vertelde het aan mijn moeder die er niets van begreep. Maar toen ik mijn huiswerk uit mijn tas haalde, zat er in plaats van extra eten een groot pak flyers in mijn tas. Op dat moment besefte ik dat Jans vader in het verzet zat. Mijn ouders zouden het te gevaarlijk vinden en de flyers in de vuilnisbak hebben gegooid, daarom vertelde ik het hen niet. Ik wilde Jans ouders helpen omdat ze altijd zo aardig waren voor mij. Daarom verstopte ik de flyers in ons witte hok. De volgende dag na school stond Jans vader me op te wachten en vroeg: ‘ Waar is dat pakje?’ Toen heb ik het weer aan hem gegeven, maar ik mocht er met niemand over praten. Dat was veel te gevaarlijk.’

Was u bang?
‘Als kind kende ik geen angst, het was spannend om avonturen te beleven. We stalen ook van alles om maar aan eten en brandhout te komen voor de strenge winter. Mijn moeder vond het fijn als ik met een gestolen brood thuiskwam.’

Was het moeilijk om aan eten te komen?
‘Heel moeilijk, daarom stalen we broden en melk van de wagens van de Duitsers en vond mijn moeder dat niet erg.

Mijn moeder was in de strenge Hongerwinter van 1944 hoogzwanger en we hadden bijna geen eten en drinken. Mijn moeder deed daarom haar trouwringen af en gaf ze aan mijn broer en mij om te ruilen voor eten, drinken en olie. Toen we bij de boeren kwamen, zeiden de boer en boerin: ‘Waar zijn jullie ouders? En we vertelden dat onze vader was opgepakt en dat mijn moeder hoogzwanger was en eten en warme nodig had. ‘Hebben jullie al gegeten?’, vroegen ze, ‘kom maar binnen.’ We kregen eten, bonen en een flesje dieselolie en we gaven de trouwringen aan de boer en de boerin, maar die wilden ze niet hebben. Thuis vulden we het olielampje met de olie en om 05.00 uur die ochtend werd mijn broertje geboren bij dat olielampje.’

Waarom is uw vader opgepakt?
‘Mijn vader is inderdaad opgepakt. Dat was heel heftig. Hij zou sabotage hebben gepleegd, maar daar wisten wij niets van. Later bleek dat hij en zijn collega s tijdens een autorit zijn aangehouden en dat een van zijn medereizigers een pamflet uit het verzet bij zich had gehad. Daarom werden ze opgepakt. Een paar dagen later stopte er voor ons huis een vrachtwagen waar een pakket uit werd getrapt. We renden naar buiten en daar lag mijn vader in een witte lange onderbroek onder het bloed van de zweepslagen die hij had gehad. We brachten hem naar boven om hem uit kleden en te wassen. Dat was voor mij een hele confrontatie.’

Archieven: Verhalen

‘Toen hij terugkwam uit Duitsland, was ik bang van mijn vader’

Joop Martensen (88) woont in de Hofstaete in Alkmaar en is een hele vrolijke man die activiteiten organiseert en een koor leidt. Als Sophie, Norah, Maurice en Milan aankomen zit hij nog aan de uitgebreide koffietafel in de eetzaal gezellig met iedereen te kletsen. Hij neemt de leerlingen van de Cilinder in Alkmaar mee naar zijn huisje en de interviewers installeren zich aan de grote tafel bij het raam.

Hoe was het begin van de oorlog voor u?
‘In het begin van de oorlog waren de Duitsers heel aardig. We kregen een Duitse burgemeester, er marcheerden soldaten door de straten met muziekcorpsen en ik marcheerde en zong mee. Ik vond dat prachtig. De Duitse soldaten konden heel mooi zingen.’

Had u last van honger?
‘Ik had heel veel honger de laatste twee jaar van de oorlog. Mijn vader was opgepakt en werkte in Duitsland en mijn zus en ik waren de oudsten en moesten zorgen voor hout voor de kachel en eten; het maakte niet uit hoe. In het eten uit de gaarkeuken zat geen voeding en daarom gingen we bedelen en scharrelen, op zoek naar eten in de rijkere buurten. Ik stal brood van de bakkerswagen en melk uit de melkwagen. Af en toe werd ik gezien, en moest ik wegrennen en schuilen maar ik was heel gehaaid en klein dus niemand heeft me ooit kunnen pakken. Ook was ik een jochie met een koppie met witte krullen; daar waren de Duitsers wel gek van, dus als ze me zagen kreeg ik alleen een waarschuwing.’

Waarom werd uw vader opgepakt?
‘Omdat in Duitsland alle jonge mannen werden ingezet om mee te vechten in de oorlog, moesten jonge Nederlands mannen te werk worden gesteld in Duitsland- zonder betaling. Alle jonge Nederlandse mannen werden opgeroepen. Toen mijn vader werd opgeroepen en hoorde dat er een razzia rondging, is hij ondergedoken met vrienden. Maar op een keer toen mijn vader in dat huisje naar het toilet ging, keek een Duitse soldaat hem door het kleine raampje recht aan: hij schrok zich rot. De Duitser pakte hem op en hij moest met vele anderen op transport, lopend. Ik ben hem nog een heel stuk gevolgd en voelde me heel verdrietig.

Toen hij terugkwam was ik bang van mijn vader; hij was komen lopen uit het oosten van Duitsland omdat de boerderij waar hij werkte was platgebombardeerd. Hij liep in lompen met lange haren en een lange vieze baard. Hij had zich al die tijd, 700 km lang lopend naar huis, niet kunnen wassen. Hij stonk een uur in de wind en ik dacht : wie is dat nou? Ik herkende hem niet.’

Heeft u iets meegemaakt wat heel eng was?
‘Af en toe ging ik met een grote jute zak op pad en klom ik over het grote hek bij de remise; daar lagen bergen kolen met hele grote brokken vetkool. Ik gooide de kolen over het hek heen en dan klom ik weer terug. Op een keer stond daar plotseling een spoorkees. Ik dacht: nu ben ik erbij… Maar hij hielp me mijn zak te vullen en liep met me mee naar huis. Hij hielp mij met gevaar voor eigen leven want in 1944 werd je gewoon tegen de muur aan gezet en doodgeschoten voor dat soort dingen. Die man was een held; ik ben hem nog altijd dankbaar.’

Waar voelde u zich veilig tijdens de oorlog?
‘Bij mijn familie. Andere mensen kon je niet meer vertrouwen, zelfs je naaste buren niet. Als mensen in nood zijn, kunnen ze erg veranderen. Buren begonnen onderling te stelen en waren in staat om jouw laatste stukje brood mee te pikken. Mensen kunnen heel anders worden in een oorlog.’

Archieven: Verhalen

‘Drie dagen en nachten lagen we onder de grond. Erg lastig!’

Wanneer Elizah, Norah en Arthur aankomen in Oudtburgh, een verzorgingstehuis in Bergen, blijkt Piet Verbeem nog op bed te liggen. Tja, hij is ook al 100 jaar. De verzorgers helpen hem uit bed en de leerlingen van de Cilinder in Alkmaar wachten 30 minuten in de eetzaal totdat meneer Verbeem klaar is. Maar dan is hij er ook. Heel vrolijk en zingend gaat hij het interview in.

Hoe begon de oorlog voor u?
‘Ik ben 100 jaar oud en geboren in Zeeland; ik ben dus een Zeeuw. We waren thuis met acht kinderen en we woonden in een groot huis in Kwadendamme. Op 10 mei 1940 hoorden we honderden vliegtuigen overvliegen, tjonge. Het zag donker van de vliegtuigen, het was een mooi gezicht, schitterend. Ik was 17 jaar en besefte niet wat er ging gebeuren. Af en toe kwam de pastoor naar ons huis om het te zegenen met wijwater en zo. Maar ons huis werd toch gebombardeerd, er bleef niet veel van over. Mijn broer is overleden bij dit bombardement. Dat was heel verdrietig. Ik herinner me dat ik op dat moment heel bang was.’

Was u bang voor de dood in die tijd?
‘Ja, ik wilde graag blijven leven maar als je jong bent denk je niet zo vaak aan de dood.’

Waar ging u naar toe toen jullie huis platgebombardeerd was?
‘Ik ben in Alkmaar gaan wonen. Daar was weinig voedsel en met mijn buurman Gerard ging ik vaak op zoek naar eten. Samen maakten we hongertochten over het platteland langs de boeren. In Alkmaar heb ik honderden mensen gezien die afgevoerd werden door Duitsers met geweren. Ze liepen in lange rijen door de straten van Alkmaar. Als iemand iets verkeerds deed werd er geschoten.

Dacht u eraan om bij het verzet te gaan?
‘Nee, dat vond ik veel te gevaarlijk. Daar moest je echt alles voor over hebben, vaak met gevaar voor eigen leven.’

Heeft u zelf ondergedoken gezeten?
‘Toen alle jonge mannen opgeroepen werden om in Duitsland te gaan werken, ook ik, dook ik drie dagen onder bij een kennis in Alkmaar. Bij hen in de woonkamer stond een lange tafel en onder die tafel was een luik waaronder mijn buurman Gerard en ik ons verborgen. Drie dagen en nachten lagen we onder de grond. Erg lastig. Als je plassen moest, moest je op je zij gaan liggen en dan piste je. Het stonk wel, maar dat vond ik niet erg, als ik maar veilig was.’

Waar bent u na Alkmaar naar toe gegaan?
‘Na mijn tijd in Alkmaar werd ik naar een jongensinternaat in Beverwijk gebracht. Daar zat ik met 88 jongens. Heel leuk en fijn was dat. Van de oorlog merkten we daar vrijwel niets. Daar studeerden we, sporten we en aten we met zijn allen. We waren daar dag en nacht.’

Hoe voelde u zich toen de oorlog afgelopen was?
‘Opgelucht. Want oorlog is niet leuk. Vaak zag ik honderden vliegtuigen overkomen van Amerikanen, Engelsen en Canadezen. Soms werd het helemaal donker van de vliegtuigen. Zij waren onze vrienden en ze waren altijd op weg om wraak te nemen op de Duitsers. Hele Duitse dorpen werden platgebombardeerd. Dat was wel erg. Ik was heel blij dat de oorlog over was.’

Bent u bang dat er nog een oorlog uitbreekt hier?
‘Ik vertrouw het niet, maar ik voel me op dit moment wel veilig hier.’

 

Archieven: Verhalen

‘We werden in een Jappenkamp in Surabaya vastgehouden en mochten er niet uit’

De drie jonge interviewers Fabian, Sjors en Stijn hebben heel veel zin in het interview met Truida Hendriks-Bergsma. Het is spannend want zij groeide op op Java en maakte de Tweede Wereldoorlog daar mee. Dat is voor de jongens een geschiedenis die ze niet goed kennen. Bij mevrouw Hendriks-Bergsma krijgen ze eerst een kopje thee en een koekje aangeboden. De leerlingen van de Cilinder in Alkmaar voelen zich op hun gemak, en zij vertelt graag.

Waar woonde u tijdens de Tweede Wereldoorlog?
‘Ik woonde in Surabaya op Java, in Indonesie, dat hoorde toen nog bij Nederland. Wij hadden een groot huis en twee dames in dienst om te wassen en te koken en een heer die de tuin onderhield. Zij woonden bij ons in. Als het heel hard regende mochten we in ons ondergoed dansen en zingen in de regen; dan was ik heel gelukkig.

Hoe begon de Tweede Wereldoorlog voor u?
‘We hoorden over de Duitse bombardementen op Nederland. Mijn vader bouwde toen in onze tuin een schuilkelder omdat er ook gevochten werd op de Javazee. In 1942 vielen de Japanners Indonesië binnen. Zij wilden Indonesië redden van de Nederlands overheersing en iedereen die een beetje Nederlands was, moest naar een Jappenkamp. Daar werd iedereen bewaakt en konden ze ook geen verzet plegen. Het kamp was een deel van de stad dat de Japanners hadden omheind en dat bewaakt werd. Er waren overal Jappenkampen in Indonesië.

Ons gezin werd als een van de laatsten naar het kamp gestuurd. We mochten niets meenemen. Maar ik nam stiekem de fotoalbums mee in een lakentje en sloop snel weg toen de Japanners kwamen. Die heb ik gelukkig kunnen redden. We werden in een Jappenkamp in Surabaya vastgehouden en mochten er niet uit. Als ik iets deed wat niet mocht kreeg ik slaag; dan mepten ze met een stok. Twee keer per dag moesten we op appel komen. Dan moesten we aantreden, tien op een rij, en in het Japans tellen. Iedereen had een kapnummer en mijn nummer was 13353. Ze wisten je nummer maar niet je naam en als je iets fout deed noteerden ze jouw nummer.’

Hoe was het leven in het Jappenkamp?
‘Mijn moeder had zeven kinderen en we woonden in het jappenkamp met 35 mensen in een huis. Alle vrouwen in het kamp moesten werken; maar dat werk was gewoon pesten. Ze moesten grassprietjes plukken… Mijn moeder wilde niet werken maar voor ons zorgen, de kleinste was 1,5 jaar. Maar dat mocht niet van de officier. Mijn moeder was het daar helemaal niet mee eens en heeft hem daarom een klap gegeven in zijn gezicht. Daar was hij zo van onder de indruk dat ze voor ons mocht zorgen. Maar omdat mijn moeder iedereen meer eten gaf en zichzelf veel te weinig, verzwakte ze heel erg en werd ze ziek. Toen ik 10 jaar was werd ik verantwoordelijk voor de rijstdrum en de verdeling van de rijst omdat mijn moeder te ziek was. Als mensen te veel rijst kregen, ging dat er bij ons af. We aten ook stijfselpap. Als dat te lang stond, werd het water. Het smaakte nergens naar maar het was het enige eten dat je kreeg. Van dat soort eten verzwak je erg.

Japanners zochten verder in het kamp naar meisjes voor prostitutie. Omdat ik lang was voor mijn 10 jaar, was mijn moeder bang dat ze ook mij zouden kiezen. Dus als de Japanners langskwamen om te zoeken naar meisjes, moest ik me van mijn moeder verbergen.’

Zat uw vader in het verzet?
‘Ja, mijn vader was een verzetsstrijder en saboteerde havens en techniek van de Japanners. Hij moest op een gegeven moment het marinecomplex onklaar maken en de haven saboteren zodat deze haven onbruikbaar werd voor de Japanners. Hij wist daarna met vier andere officieren te ontkomen met de boot naar Australië. Maar uiteindelijk zijn ze verraden en mijn vader is in 1943 geëxecuteerd in de bossen.’

Wat is er gebeurd met uw moeder?
‘Vlak na de bevrijding is mijn moeder overleden omdat ze zo verzwakt was van het leven in het kamp. Dan sta je daar als kind. Niemand kende onze achternaam, alleen onze nummers maar ze wisten wel dat wij de zeven geitjes waren. Zo noemden ze ons altijd. Na het overlijden van onze moeder zaten we tien dagen alleen in het kamp en daarna werd er gezegd: ‘Jullie gaan naar het weeshuis’.’

Wanneer werd Indonesië bevrijd?
‘Indonesië werd op 18 augustus 1945 bevrijd van de Japanners, maar wij hoorden het pas 28 augustus. We merkten wel dat er iets gaande was. Maar de bevrijding was geen bevrijding voor de mensen in Indonesië; Nederland begon een bloedige strijd omdat het niet wilde dat Indonesië onafhankelijk zou worden. Nederland wilde nog steeds de baas zijn. Het was heel onveilig. Wij zijn uiteindelijk op de boot gezet naar Nederland, naar familie van ons daar.’

Archieven: Verhalen

‘Bij ons hing een bordje op de deur: ‘Difterie! Zeer Besmettelijk!’

Wil Balder doet vrolijk de deur open als Yaiden, Rozemarijn en Yrian aankomen en ontvangt ze heel hartelijk. De leerlingen van de Cilinder in Alkmaar voelen zich meteen op hun gemak. En blijken echt superinterviewers.

Hoe was het leven voor jullie in de oorlog?
‘We woonden in een huis aan de ringvaart tussen Heerhugowaard en Alkmaar, met vijf kinderen en mijn grootmoeder. Mijn vader was tuinder dus aan eten hadden we geen gebrek; er waren kassen met tomaten, sla, sperziebonen, komkommers en we verbouwden aardappelen, kool, bieten en tarwe. Mijn moeder maakte eten voor iedereen en gaf ook veel eten weg aan mensen uit de steden die op hongertocht waren langs de deuren in de regio.

Om naar school te gaan, moest ik twintig minuten lopen, zowel ‘s morgens, met de lunchpauze, en na afloop van de school. Mijn grootmoeder woonde vlakbij de school en zij had altijd een glas melk voor ons klaar staan voordat we terug moesten lopen. Zij had samen met anderen een koe gekocht die bij een boer stond en deze boer kwam haar ieder dag verse melk brengen.’

Wat merkten jullie van de Duitse soldaten?
‘Af en toe kwamen er Duitse soldaten bij ons huis een razzia houden. Ze bonkten op de deur. ‘Raus!’, schreeuwden ze dan. Daarna liepen ze om ons huis heen en doorzochten de schuur en de kas. Ook kwamen Duitse soldaten af en toe bij de boeren langs om paarden mee te nemen. Wanneer bekend werd dat ze weer kwamen liepen de boeren met hun paarden naar de kas van mijn vader en vroegen of ze in de kas mochten staan. Daar tussen de tomatenplanten waren de paarden niet zichtbaar voor de Duitse soldaten.’

Was uw vader bij het verzet tijdens de oorlog?
‘Mijn vader zat bij de ondergrondse; hij hielp mensen onderduikadressen vinden en leerde, omdat hij zelf militair was geweest, verzetsstrijders schieten. Wij, als kinderen, mochten dit niet weten maar zagen af en toe wel wat er gebeurde. We moesten over alles onze mond houden; het was gevaarlijk om hierover te praten. Dat was best moeilijk.’

Wat deed uw moeder?
‘Mijn moeder zorgde en maakte eten voor iedereen. Maar het laatste jaar van de oorlog werd ze ziek. Ze kreeg geelzucht. Onze huisarts kwam toen op het idee om op de deur een bordje te hangen met ‘difterie, zeer besmettelijk!’ Hierdoor durfden de Duitse soldaten geen huiszoeking meer te doen bij ons.’

Welke momenten was u heel bang?
‘Mijn vader was betrokken bij het opblazen van een kleine, maar belangrijke spoorbrug. Hierover waren de Duitse soldaten zo kwaad dat zij allerlei huizen in brand staken. Ik was zo bang dat ook ons huis in brand zou worden gestoken. Mijn moeder zei: ‘Hier zijn koffertjes, voor ieder een en hierin doe je spullen die waardevol zijn voor jou; die je echt wilt meenemen’. De koffertjes stonden klaar in de gang zodat we konden vluchten als dat nodig zou zijn.’

Hoe was de bevrijding?
‘Dat was eigenlijk heel vreemd voor mij. Wij woonden heel apart op de dijk zonder buren. Mijn vader kwam thuis en zei: ‘Het is bevrijding!’ Hij pakte de vlag en wilde hem bovenop de 18 meter hoge schoorsteen plaatsen. Via de haken aan de buitenkant klom hij helemaal naar boven, heel hoog en plantte de vlag daarbovenop.’

Archieven: Verhalen

‘Ik was drie maanden oud, we gingen met de boot naar Aruba’

Sebastiaan, Gijs, Jace en Anne-Sophie van basisschool Het Mozaïek in Broek op Langedijk gaan bij mevrouw José Steenhoek-Kleisen op bezoek.  Als ze bij haar aankomen voelen ze zich meteen thuis. Mevrouw Steenhoek-Kleisen serveert iedereen meteen zelfgebakken cakejes.

Hoe bent u op Aruba terecht gekomen?
Mijn moeder was opgegroeid in Indonesië en hield van de warmte, ze hield niet van Nederland; het was er te koud en de mensen vreselijk. Dus toen mijn vader een baan kon krijgen op Aruba zijn ze gegaan. Ik was drie maanden oud en we gingen met de boot naar Aruba. Er waren toen nog geen vliegtuigen. We voeren via Frankrijk en door de wisseling van de golfstromen en winden stak er een gigantische storm op en zijn we bijna vergaan. Mijn moeder moest zich elk half uur melden bij de sloep. Dat deed ze terwijl ik lag te slapen in de hut. De kapitein zei haar dat dat onverantwoordelijk was omdat het heel gevaarlijk was. Dat als we in de sloepen moesten er geen tijd zou zijn de baby op te halen’

Uw moeder heeft in een Jappenkamp gezeten. Hoe was dit voor haar?
Mijn moeder kwam in een Jappenkamp terecht toen ze 14 jaar was.  Haar moeder was Indonesisch en overleed toen mijn moeder 13 jaar oud was. Kort daarna brak de oorlog uit. Alle mensen van gemengd bloed (haar vader was Nederlander) moesten worden opgesloten in kampen als bescherming tegen de lokale bevolking. Ze werd gescheiden van haar vader die in een ander kamp terecht kwam. In het Jappenkamp werd ze heel heftig geslagen met stokken. Moest ze uren in de brandende zon staan. Gingen haar knieën stuk en had ze uiteindelijk aan een kant geen kiezen en tanden meer. Ze kreeg ook ernstig rugprobleem omdat ze op blote voeten zware zakken rijst had moeten tillen. Om te overleven in het Jappenkamp at ze slangen en onkruid. Voordat ze naar het Jappenkamp moest, heeft mijn moeder al haar waardevolle spullen begraven. Toen ze daaruit kwam en de onafhankelijkheidstrijd begon, werd ze Indonesië uitgezet. Ze heeft toen alles weer opgegraven en mee naar Nederland genomen.’

Waarom werd uw moeder Indonesië uitgezet?
Iedereen met Europees bloed moest weg. Mijn moeder is om die reden later bij het Koninklijk Nederlands Indisch Leger (KNIL) gegaan en is gaan strijden tegen de onafhankelijkheid van Indonesië. Mijn vader en moeder hebben elkaar toen voor het eerst, als soldaat, ontmoet in een trein die beschoten werd.’

Zijn er bijzondere dingen die u zich herinnert van Aruba?
Ik herinner me dat de ramen van de auto s altijd open waren en iedereen altijd alles naar buiten smeet. Af en toe volgde een opruimactie en werd alles weer opgeruimd. Veel richtingaanwijzers van auto’s waren stuk, we stuurden daarom met een hand, maakten met de andere hand rustig aan bewegingen en bewegingen boven het dak om linksaf en rechtsaf aan te geven. Als we remden hield mijn moeder haar arm voor me als bescherming, er waren nog geen gordels. In september en oktober kon het heel erg regenen op Aruba. Dan kon ik niet naar school, omdat alles onder water was gelopen.
Er liepen duizendpoten, schorpioenen en hagedissen door het huis. Als je ergens ging zitten, ging je eerst kijken of er niet iets achter gekropen was. Als je een schorpioen of duizendpoot zag, moest je altijd op zoek naar hun partner, want zij zijn nooit alleen. Mijn slaapkamer werd iedere avond met een verdelger bespoten en na een half uur mocht ik dan naar bed.
Op een dag, weet ik nog, viel de stroom uit. Dat was omdat er gestaakt werd. We hadden toen vijf dagen geen stroom! Dan kun je dus niets meer. Niet meer naar de supermarkt en ook niet meer douchen of water drinken. Want we hadden geen water omdat de pompen op elektra werkten.

Hoe was het op school op Aruba?
De school begon om 07.30 uur en ik was altijd als eerste om 07.05 uur. Over de middelbare school heb ik heel lang gedaan. Er waren zoveel leuke dingen die ik deed, dat ik aan schoolwerk niet toe kwam. Ik deed acht uur per week ballet, zat in een jeugdorkest, badminton, waterskiede en dook. Dus ik had geen tijd voor school! We zaten in een heel klein lokaal met dertig leerlingen. Vorig jaar was ik daar even terug en ik kon het me niet meer voorstellen hoe we daar met z’n allen in hadden gepast. De ramen waren altijd open voor een beetje frisse wind. Ik herinner me dat ik altijd met een hand de bladzijde van mijn schrift en boek vasthield en af en toe het zand van de pagina’s veegde dat de klas in waaide.
In de klas zaten kinderen van allerlei leeftijden en de helft van de kinderen was Arubaans en de helft Nederlands. De leerkrachten waren Nederlands, Arubaans en Surinaams. Ze gaven klappen aan vervelende kinderen, vaak jongetjes. Dan werden ze zo boos en moesten de jongens  met groene zeep hun mond spoelen daarna met ducktape op hun mond in de klas staan, dat was toen heel normaal. Ook de Nederlandse meester kon heel boos worden, hij sleurden de jongens hun bank uit en smeet ze tussen twee metalen kasten in, best heftig!

 

Archieven: Verhalen

‘Chinezen, zwarte mensen, blonde mensen, iedereen was hetzelfde’

Jeroen, Wes, Evie en Puk van basisschool het Mozaïek in Broek op Langedijk hebben een afspraak met meneer Rudi Tromp in de theaterzaal van hun school. Als meneer Tromp binnenkomt, gaan ze allemaal aan een lange tafel bij het raam zitten. De kinderen hebben heel veel vragen.

Hoe was de omgeving op Aruba en de manier van leven?
Aruba was droog en dor met cactussen. Maar de laatste jaren regent het veel meer, als gevolg van de klimaatverandering, en is het groener. Ook is het tegenwoordig volgebouwd met huizen, veel hotels en zijn er veel toeristen. Er was altijd heel veel bos, de moondy. Maar tegenwoordig is het bos een soort park zodat het beschermd wordt. Veel bossen hebben plaats moeten maken voor huizen en hotels. Wij hadden een groot huis met een grote veranda maar we leefden voornamelijk buiten. Het was altijd warm en het regende toen bijna nooit.
Achter het huis was alleen maar bos. Rondom het huis was al het bos weggehaald, zodat we slangen en andere dieren op afstand hielden. Er waren bij ons ook boa’s. Die horen eigenlijk niet op Aruba. Ze denken dat die daar terecht zijn gekomen via zand dat naar Aruba getransporteerd werd waarin eitjes verborgen zaten of dat mensen ze vroeger hielden als huisdier.’

Hoe was het op school op Aruba?
Op de lagere school stonden we ‘s ochtends voor de ingang van de klas in de rij, twee aan twee, en dan kwam de juf ons halen en mochten we naar binnen. We hadden allemaal een eigen lessenaar en een soort pen die je in de inkt doopte. Onze school begon om 07.00 uur omdat de ochtend het koelste was. Aanvankelijk wilden de Nederlanders de schooltijden uit Nederland aanhouden, maar ‘s middags werd het veel te heet. Daarom hebben ze de tijden bijgesteld naar ons klimaat.
Als je iets deed wat niet mocht, als je lelijk schreef of knoeide met inkt, moest je in de hoek en soms kreeg je tikken en werd je op je handen geslagen. Vaak moest je ook buiten in de hitte gaan staan als straf.
Wij woonden op het platteland en de school lag vijf kilometer van ons huis. ‘s Morgens werden we met de auto gebracht maar s’middags moesten we in de hete zon naar huis lopen. Onderweg stopten we bij mensen thuis voor water. We renden om zo snel mogelijk weer thuis te zijn.
We leerden Nederlands op school maar thuis sprak ik Papiamento. De middelbare school bestond uit een lang pad met aan weerskanten gebouwen waarin de klassen zich bevonden. Je liep via paden naar de verschillende gebouwen en lokalen. Er was maar een HAVO/VWO school op het eiland: Collegio Arubano.’

Wat merkte u van de koloniale samenleving?
Alle lessen gingen over Nederland. Dat was heel ver weg van ons. Treinen en rivieren hadden we niet. Pas later beseften we dat dat wel vreemd was.’

Waarom was u klaar met Aruba en ging u naar Nederland?
Ik vond Aruba te klein. Ik voelde me een beetje gevangen. Ik kon nergens heen. Het was altijd hetzelfde en de mensen vond ik erg ouderwets in hun denken. Daarnaast ging je na het vwo meestal studeren en dat kon alleen in Nederland. Later toen ik in Nederland was, ben ik meer van Aruba gaan houden. Het feit dat iedereen daar, door en naast elkaar leefde. Chinezen, zwarte mensen, blonde mensen, alles door elkaar en iedereen was hetzelfde. Ik besefte toen niet hoe mooi dat was, maar later leerde ik dat heel erg waarderen.
Ik heb het altijd raar gevonden dat wij Nederland niet kenden en Nederlanders Aruba niet terwijl we tot hetzelfde koninkrijk behoren. Wij leerden op Aruba ook over de Nederlandse rivieren en spoorwegen maar niet over Aruba. Dat maakte ons natuurlijk nieuwsgierig naar Nederland, ons moederland.’

Hoe was het voor u om naar Nederland te gaan?
Dat was heel spannend want ik wist niet wat me te wachten stond en ik liet mijn ouders en zusjes en broertjes achter. Bellen was toen nog heel duur dus contact verliep via brieven. In het begin had ik veel heimwee. Er was toen ook nog geen rechtstreekse vlucht, dus gingen we naar Nederland via allerlei omwegen.’

Hoe was het in Nederland?
In Nederland kwam ik bij mijn broer en schoonzus. Zij vonden Nederlanders gierig en nieuwsgierig. Op Aruba is het niet netjes om heel veel vragen te stellen terwijl dat hier juist gezien wordt als positief en belangstellend. Vaak wordt dat veel vragen stellen van Nederlanders door Arubanen opgevat als racisme, maar dat komt door het cultuurverschil.
Ik was in Nederland natuurlijk een vreemde eend in de bijt. Veel bruine mensen waren er toen nog niet, dus in Nederland was ik een bezienswaardigheid! Wat ik me nog goed herinner, is dat Turkse mensen dachten dat ik Turks was. Dus die spraken Turks tegen mij. Ze begonnen hele verhalen te vertellen in het Turks en ik verstond er niets van en als ik wat zei kletsten ze gewoon door!
In het begin voelde ik me eenzaam in Nederland zonder mijn familie. Ik had Nederlands geleerd maar dat was niet mijn moedertaal en ik vertaalde vanuit het Papiamento. Dus in het begin was ik constant aan het vertalen en sprak ik niet snel. Ik wilde graag studeren maar ik miste vakken in mijn VWO-pakket zodat ik niet naar de universiteit kon. Dus ik ging bollen pellen en lopendebandwerk doen. Dozen uitladen en stenen stapelen om geld te verdienen.
Toen ik een oproep ontving voor het leger was ik eerst niet blij maar later was ik er juist heel blij mee, omdat daar mensen van overal in Nederland samen in een groep zaten waarmee je alles deed zodat je elkaar goed leerde kennen. Ik heb op die manier heel veel geleerd over de Nederlandse cultuur. En zij misten hun ouders ook dus ook dat kon ik met hen delen.

Archieven: Verhalen

‘Op 5 juni 1873 kwamen de eerste Hindoestaanse contractarbeiders aan in Suriname’

Jasper en Jelena van basisschool Het Mozaïek in Broek op Langedijk gaan op bezoek bij mevrouw Saira Shakuntala. Mevrouw Shakuntala is geboren in Suriname en in Nederland komen wonen toen ze 24 jaar oud was. Inmiddels is Nederland helemaal haar thuis geworden, maar ze kan mooi vertellen over het land waar ze geboren is en over haar voorouders uit India.

Hoe was het leven voor u in Suriname?
Wij hadden een kruidenierswinkel, een vrijstaand huis en eigen kippen, die we iedere dag voerden. Ik had zeven broers en zussen. Het was een hele leuke tijd. We deden ook veel spelletjes zoals fefi stong; met steentjes.’

Welke culturen waren er in Suriname?
Suriname was een smeltkroes van culturen! Er waren de oorspronkelijke bewoners, de indianen, de Nederlanders, die naar Suriname waren gekomen als boer (boeroes), de tot-slaafgemaakten, die uit Afrika waren gekomen en de Hindoestanen, Chinezen en Javanen die later als contractarbeider kwamen werken in Suriname. Door al die verschillende culturen hadden wij ook heel veel verschillend eten. Roti, groenten, aubergine, kouseband, cassave, kerry.’

Hoe was het om naar Nederland te gaan?
Ik ging toen ik 24 jaar was op vakantie naar Nederland en ben nu dus al 47 jaar op vakantie Het was toen heel spannend om naar Nederland te reizen. In Suriname had ik heel veel over Nederland geleerd op school; ik wist dus al heel veel. Ook had ik van iedereen gehoord dat alles uit steen bestaat in Nederland, maar ik kwam aan in het dorpje Bergen en dat was prachtig! Via de familie in Bergen had ik direct contact met Nederlanders, dus dat ging heel makkelijk. Ik ben hier heel gastvrij ontvangen.In het begin miste ik Suriname wel; het klimaat, de mensen, mijn familie. Maar nu wonen al mijn kinderen en kleinkinderen hier, dus nu is Nederland mijn thuis.’

Waarom kwam u naar Nederland?
‘Mijn man werkte voor Fernandez, en een keer per twee jaar ging hij op verlof naar Nederland. En de keer dat ik meeging zijn we daar gebleven.’

Kunt u iets vertellen over uw voorouders?
Mijn oma, met wie ik een hele hechte band had, is niet vrijwillig naar Suriname gekomen maar geronseld in India op straat en in een ezelswagen gegooid. Mijn oma was een Hindoestaanse en toen ze in een loods werd opgesloten werd haar gezegd dat ze naar Seriram ging, een godheid uit het Indiase geloof, als geruststelling. Ze werd op de boottocht afschuwelijk behandeld. Dit was de oma van mijn moeders kant. Haar man, mijn opa kwam uit Nepal.’

Kent u een speciale dag?
5 juni is Emigratiedag. Op 5 juni 1873 kwamen de eerste Hindoestanen als contractarbeider naar Suriname. Dat was eigenlijk een verkapte vorm van slavernij, omdat ze moesten tekenen voor vijf jaar hard werken en vaak werden mishandeld. Ze hadden geen enkele bescherming.’

Wat zijn Surinaamse gebruiken?
Wij houden van heel veel licht in huis door middel van kaarsjes en ook schalen met water en bloemblaadjes en kaarsjes en wierook om een positieve energie in huis te creëren. We gebruiken altijd een oneven aantal kaarsjes in het water en ongelijke aantallen wierookstokjes om negatieve energie te weren. Als bescherming hebben we in huis beeldjes staan van de verschillende goden. De Moslims bidden vijf keer per dag en Hindoeisten hebben kleine kerkjes op de berg met beelden van de verschillende goden en daar doen zij ieder ochtend hun gebed.’

Kunt u iets vertellen over de geloven in Suriname en uw eigen geloof?
Ik ben zelf een geboren Hindoestaanse. Maar een vriendin van mij was moslima en ik werd geraakt door dat geloof; het vastenritueel en de islam vond ik heel leuk. Ik ben toen zelf ook moslima geworden. Ik lees de koran. De Koran lees je achterstevoren. Het heilige boek ligt hierboven op de kast op een houten standaard met een kleedje erover heen als bescherming. Maar mijn hele familie is Hindoe en ik heb op een Rooms-Katholieke school gezeten dus ik doe aan alle geloven.  Ik heb onderzoek gedaan naar overeenkomsten tussen de verschillende geloven en in essentie staat ieder geloof voor respecteren en vertrouwen van iedereen ongeacht welk ras en welk geloof, waarbij iedereen in zijn waarde wordt gelaten. Dat staat echt in alle boeken. Het onderscheid wordt door mensen gemaakt.’

 

 

Archieven: Verhalen

‘De baaien waar je kon zwemmen waren gescheiden voor witte en zwarte mensen’

Tim, Femke, Senn en Noa van basisschool Het Mozaïek uit Broek op Langedijk hebben heel veel vragen voorbereid en zijn enthousiast om mevrouw Selma Sindram te interviewen. Ze installeren zich aan tafel met uitzicht op de tuin met koekjes en sapjes. Mevrouw Sindram kan prachtig vertellen en de kinderen luisteren ademloos.

Hoe was het om op Curaçao te wonen?
Ik ben op Curaçao geboren in Willemstad aan de Otra Bandakant en vond het daar heerlijk! Curaçao was de plek waar ik mij thuis voelde. s Morgens stond ik altijd heel vroeg op om naar school te gaan en om twaalf uur waren we al klaar, omdat het ‘s middags veel te heet was. De mensen waren heel vriendelijk en je was altijd overal welkom en kreeg meteen eten en drinken. Toen ik 7 jaar was, herinner ik me, begon het ineens heel hard te regenen. Ik had nog nooit regen gezien en riep naar mijn moeder: “De douche is buiten!”

In wat voor huis woonde u?
We woonden in een oud militair ziekenhuis met barakken eromheen waar mensen konden wonen. In het midden waren tuinen waar we speelden met heel veel kinderen. Eromheen was een weg die omhoog en omlaag liep. Niemand had de deuren ooit dicht, alles was altijd open. Rondom de weg lag de Moonday, allemaal struiken en bomen met stekels, picas. De grond was hard droog en rotsig en we liepen of op blote voeten of op slippers en je had voortdurend picas in je voeten; die staken gewoon door je slippers heen. We wedijverden vaak hoever we in de moonday konden komen en wanneer je voeten zo vol met pica s zaten dat je niet meer kon lopen. Het geheel van de tuinen, de weg en de moonday was ommuurd. Helemaal daarachter woonden zwarte mensen in kleine huisjes, die moesten helemaal eromheen lopen om naar school te gaan. Ze braken uiteindelijk de muur af om via ons te kunnen lopen.’

Hoe rook het daar?
Shell had op Curaçao een olieraffinaderij voor ruwe olie uit Venezuela dat met grote schepen naar Curaçao kwam, waar er benzine van gemaakt werd. Dat stonk verschrikkelijk. Wanneer de wind de verkeerd kant op stond was de lucht niet te harden!’

Hoe ging u naar school?
We werden met de auto naar school gebracht omdat het te gevaarlijk was om te fietsen of te lopen. Auto’s hielden geen rekening met fietsers en wandelaars en het verkeer was ontzettend chaotisch. Dus mijn moeder bracht ons naar school. Vaak had ze een auto vol.’

 Wat merkte u van het koloniale systeem?
De baaien waar je kon zwemmen waren gescheiden voor witte en zwarte mensen. Dat vond ik heel vreemd. Voor de witte baaien moest je ook lid zijn. Dus mijn moeder propte vaak haar auto vol met kinderen onder de stoelen zodat ze niet zichtbaar waren en kwam binnen met degenen die wel een lidmaatschap hadden. Ze zagen de kinderen dan niet en zo konden we er toch naar toe met iedereen. We zaten vaak met wel tien kinderen in de auto en hadden ook nog geen gordels toen. Er waren maar een paar scholen waar naar het idee van de witte mensen goed les werd gegeven. Ik zat op zo’n school, maar in de klas zaten we ook gewoon met gekleurde mensen uit Suriname en Curaçao. Iedereen zat bij elkaar en ging met elkaar om. In die tijd waren de bazen altijd witte mensen, dat vond ik een beetje raar, want zwarte mensen zijn net zo intelligent als witte. Zwarte mensen kregen ook geen kans om te studeren omdat dat duur was, dus ze kregen echt minder kansen. Ook hadden alle witte mensen een zwarte werkster en was er duidelijk een witte overheersing. Witte mensen mochten overal komen, zwarte mensen niet. De goede banen waren voor de witte mensen en niet voor de zwarte mensen. Mijn buurman was een Surinaamse huisarts en omdat hij zwart was, had hij alleen zwarte klanten, geen witte, Andersom was dat ook zo. Zo merkten we dat er verschil was tussen zwart en wit zijn. Toen ik in Nederland kwam zag ik witte mensen aan de weg werken, en zwaar werk doen, dat was hier dus heel anders. Ook waren er geen aparte baaien hier voor zwarte en witte mensen. Mijn idee van normaal bleek dus niet zo normaal.’

Contact


Heb je een vraag aan ons? Wilt u meedoen als verteller, als basisschool, of een bijdrage leveren door een interview te begeleiden? Neem contact op, we helpen graag verder.

Christine: +31 6 816 834 18

NL41 TRIO 0254 753892