Archieven: Verhalen

‘Ze verstopten zich tussen de boerenkool’

Daniel, Hedwig en Sanne van de Openbare Basischool Hunnighouwersgat in Midsland gaan op hun vrije middag naar meneer Wim Bos in Hoorn. Hij woonde zijn hele leven in Midsland, waar zijn ouders een bakkerij hadden. Hij heeft die voortgezet. Meneer Bos is geboren in 1935, maar weet nog veel over hoe Midsland in de oorlog was.

Waar speelde u in oorlog?
In het dorp was tijdens de oorlog een boerderij met daarin een bunker. Verder waren er veel huisjes in de Oosterburen, waar landjes achter waren. Daar speelden we tijdens de oorlog wel.’
‘Bij Midsland Noord waren allemaal versperringen met prikkeldraad daarom konden we tijdens de oorlog niet naar het strand. Je mocht er echt niet komen. Op het strand stonden allemaal palen zodat er geen amfibievoertuigen op het strand konden komen.’

Zag u veel Duitsers?
De barakken van de Duitsers op de Westerdam waren groen en daar woonden veel Duitsers. Ook woonden Duitsers in de Pastorie of bij de tegenwoordige fietsverhuurder midden in het dorp bij de kerk.’
Bij de school was een duiventil met een muur eromheen zodat het niet gebombardeerd kon worden. Er waren heel veel duiven van Duitsers en in de kokertjes die de duiven droegen, kwamen kleine briefjes met geheime codes.’

Wat merkte u verder van de oorlog?
Mijn vader was bakker en de bakkerij werd gevorderd. Er kwamen een Duitse bakker en vader mocht niet meer bakken. Er werd in Midsland koek gebakken voor de Duisters en dan kregen de kinderen de randjes van de koek. Ik had nog vijf broertjes en zusjes, die heel blij waren dat de bakker dat aan hen gaf.’
Mijn oudere broers moesten zich wel verstoppen anders waren ze opgepakt om te gaan werken in Duitsland. Zij verstopten zich tussen de boerenkool en boven het plafond van de wc in een hoge schuur.’

Wat maakte veel indruk op u?
‘De meeste indruk maakten de parachutisten boven zee die uit Engelse vliegtuigen sprongen. Het leek wel een vlucht vogels. Een heleboel zijn in het water terecht gekomen en verdronken, maar ook een deel is aan land gekomen.’
‘Ook vonden we vaatjes benzine achter de dijk. Die hebben we opgehaald en verstopt in de bakkerij. We hadden ook een deel van de vaatjes gevuld met zeewater. De Duitsers namen deze vaatjes in beslag en stonden later stil langs de kant van de weg, omdat de auto niet meer wilde rijden.’
‘Mijn ouders gingen na de oorlog met de gevonden benzine naar familie in Zeeland en kwamen terug met veel fruit en groente. Ik proefde toen voor het eerst een sinaasappel. Dat zal ik nooit vergeten.’

Archieven: Verhalen

‘Ik rende erachteraan en iedereen was zo blij’

Imre, Madelief en Anna van Openbare Basischool Hunnighouwersgat in Midsland lopen via de tuin met een groot kippenhok bij mevrouw Sietske van Loo naar binnen in haar gezellige huisje in Formerum Zuid. Mevrouw Van Loo was 4 jaar in de oorlog en vond het spannend. Tijdens de oorlog woonde ze in Friesland.

Begreep u wat er aan de hand was toen het oorlog werd?
‘Ik begreep het niet zo goed maar ik mocht niet praten met de Duitsers. Als de Duitsers mij iets vroegen zei ik alleen maar: ‘Vatti is in Deutschland’. Vader zat verstopt boven in de slaapkamer achter een schotje met een slotje aan de binnenkant. Daar zat hij dan samen met twee buurmannen. De mannen mochten niet hoesten en niet de slappe lach krijgen. Als de Duitsers hen zouden ontdekken zouden ze naar Duitsland moeten om te werken en dat wilden ze niet.’
‘Mij werd verteld dat er in Duitsland mensen wonen die ons land willen hebben en dat we moesten doen wat ze zeiden. Alle gordijnen waren in de avond dicht om maar geen lichtjes zichtbaar te hebben. Op die manier herkenden de vliegtuigen steden en dat wilden de Duitsers natuurlijk niet.’

Heeft u ook andere herinneringen aan de oorlog?
‘Rondom de stad Leeuwarden waar wij woonden, waren wachtposten waar ze stiekem langsgingen om melk te halen bij de boer die vijf kilometer buiten Leeuwarden woonde.’
‘Ik herinner me de luchtalarmen nog heel goed en als ik nu het luchtalarm hoor, de eerste maandag van de maand, dan moet ik wel aan de oorlog denken.’
‘Ik speelde met eigengemaakt speelgoed en deed mijn poes in de poppenwagen, omdat ik geen pop had om erin te doen. Verder speelde ik vaak buiten, slootjespringen, touwtjespringen.’

Wat gebeurde er bij de bevrijding?
‘Bij de bevrijding haalden mijn ouders de Nederlandse vlag van een geheime plek en wierpen de vlag over hun schouders en renden naar de hoofdweg. Ik rende erachteraan en iedereen was zo blij. Na de bevrijding ging ik weer naar school, maar dat was gek. Er misten kinderen en iedere keer moesten we naar een ander gebouw.’

‘Ik wil graag over de oorlog vertellen omdat ik niet snap waarom er ruzie is. Waarom is er een de baas? Als je jong bent en ruzie maakt, moet je met elkaar praten en uitleggen en er het beste van maken. Ook moet je niet blijven haten. Als je land in oorlog is, mag je best boos zijn. Daarna moet je stoppen met haten.’

Archieven: Verhalen

‘Het paard werd altijd weer teruggebracht’

Guus, Marente en Rianne van Christelijke Basisschool ’t Jok in Hoorn vinden het heel leuk dat ze tijdens een schooldag helemaal naar West-Terschelling gaan en dan ook nog naar woonzorgcentrum De Stilen. Na een rondje door de hal en gezwaaid te hebben naar alle ouderen gaan ze met de lift naar de kamer van meneer Piet Kooyman. Meneer Kooyman was 5 jaar toen de oorlog begon.

Was u bang in de oorlog?
‘Het was zoals het was. Iedereen ging gewoon naar school. Bij bommen trilden de ramen wel, maar ik was niet bang. De bommen vielen heel ver weg. We hebben een keer geschuild in de paardenbunker samen met mijn vader. Toen kropen we onder de paardenkar en gelukkig raakte niemand gewond. Er was ook niks kapotgeschoten. Het vliegtuig vloog wel erg laag over het eiland. Op Oost, waar wij woonden, was er geen luchtalarm. Op West waarschijnlijk wel.’

Waar woonde u toen?
Wij woonden in het oude huis naast Staatsbosbeheer in Lies en we hadden daar koeien, kalfjes en een paard. Het paard moesten we afstaan als er eens in de zoveel tijd werd geoefend. Dat paard bracht dan de kar met munitie van de ene plek naar de andere. Het paard werd altijd weer teruggebracht. Een keer kwam het paard zelf terug. Hij was dwars door een hek gelopen richting huis.’

Zag u uw vrienden in de oorlog?
Ik ging gewoon spelen tijdens de oorlog met mijn vrienden. Dan gingen we triepelen; een kuiltje in de grond, stokje erop en dan met een ander stokje proberen het stokje weg te gooien.’

Heeft u honger gehad in de oorlog?
‘Er was genoeg eten op Terschelling, we hadden gelukkig geen honger.’

Wat is de sterkste herinnering die u hebt aan die tijd?
‘Wat mij het meest is bijgebleven uit de oorlog, zijn de hoge schoenen met ijzeren beslag, die de Duitsers droegen. Het was rits rats over de straat. Maar er zat gelukkig niet een verkeerde Duitser tussen.’

  

Archieven: Verhalen

‘De meesten waren aardig’

Hidde, Anna, Ella en Femke van Christelijke Basisschool ’t Jok in Hoorn bezoeken meneer Piet Cupido en zijn vrouw. Hij is de opa van Hidde. Aan de overkant van de straat staat een boerderij. Daar woonde meneer Cupido eerst. Nu woont Hidde daar met zijn ouders, broertje en zusje.

Was u bang van de Duitsers?
‘Ik was eigenlijk nog te jong om te begrijpen wat er precies aan de hand was. Af en toe gebeurden er wel rare dingen, maar de slechte Duitsers waren niet op het eiland. Sommige waren krengen, maar de meesten waren aardig.’
‘De Duitsers hebben heel veel wegen aangelegd tijdens de oorlog om bij de bunkers te komen. De boeren moesten dan cement rijden en zand rijden voor de Duitsers. Als je goochem was, ging je eerst steenkolen halen van West en de kar bij je huis leegkiepen en dan daarna pas voor de Duitsers gaan rijden.’
‘Mijn moeder had een kruidenierswinkeltje en zij kon heel goed met overweg met de Duitsers. Vader reed voor de Duitsers en kreeg daar zelfs een paar centen voor.’

Deden de Duitsers ook gemene dingen?
‘Ieder jaar moest je een koe van zoveel kilo inleveren, dus er moest wel een beestje zijn om in te leveren. Tegenover waar nu de Jumbo is, kon je de koe laten wegen. Als het te weinig was, moest je er iets bij doen. Wij hadden een grote os. Dat was een rauwe rakker. Die hebben we eerst maar voor de kar gedaan. Aan het einde van de oorlog hebben we die rakker maar meegegeven.’
‘Er waren zo’n dertig paarden gevorderd door de Duitsers. Ik ging kijken met mijn vader, want ik hield enorm van paarden. De dieren gingen daarna op een schuit mee naar Duitsland. Als je een paard niet af wilde staan, zetten de Duisters wel een geweer op je.’
‘Een buurman werd aan het einde van de oorlog door de Duitsers in een klein huisje opgesloten. Het was dichtbij school. Hij wilde iets niet doen wat ze hem hadden opgedragen. Hij kreeg wel te eten, maar het was gewoon een kleine gevangenis.’

Heeft u ook mooie herinneringen aan de oorlog?
‘Ik vond het prachtig dat er zoveel paarden met karren langsreden. Er waren nog weinig auto’s. Alleen de buurman had een auto, want die was veearts en had een auto nodig en mocht deze tijdens de oorlog ook houden.’
‘Die veearts heeft veel gedaan voor de voedselvoorziening van het eiland. Hij was voedselcommissaris en hij had drie dochters. Die stuurde hij op de Duitsers af zodat het allemaal wat makkelijker ging.’

Archieven: Verhalen

‘Je moest werken voor de Duitsers’

Jurre, Milan en Jort van Openbare Basisschool ’t Jok uit Hoorn wandelen vanuit school naar het huis van mevrouw Jetta de Beer. Jurre is haar kleinzoon en ook de andere jongens komen wel eens vaker bij haar thuis om wat te drinken. De vader van mevrouw De Beer heeft van november 1942 tot mei 1945 gewerkt in Duitsland. Tussendoor is hij heel kort thuis geweest en in die periode is zij verwekt.

Waarom bleef uw vader niet op Terschelling toen?
‘Mijn vader moest wel terug naar Duitsland. Onderduiken deed je niet, omdat je vrienden dan verplicht naar het strafkamp moesten. In Duitsland kreeg mijn vader bericht dat ik geboren was. Hij las dat in een brief en in zijn brieven terug aan huis schreef hij dat hij heel blij was. De brieven van mijn vader werden allemaal opengemaakt en nagekeken, je mocht namelijk niet schrijven dat de Duitsers stom waren.’
‘Op Terschelling waren in de oorlog rond de tweeduizend Duitsers tegenover vierduizend eilanders. Er was geen keuze, je moest werken voor de Duitsers. Op het eiland aan de bunkers of in Duitsland in de kruitfabriek.’

Waar werkte u vader?
Ik dacht dat mijn vader altijd in een melkfabriek had gewerkt. Ik wist niet dat het een kruitfabriek was. De mensen die daar werkten vertelden er nooit over. Veel later ben ik met een groep naar het gebied geweest om de fabriek te bezoeken. Het was heel groot en veel was verborgen zodat de Engelsen het niet konden vinden. Ik heb daar op dezelfde plek gestaan als waar mijn vader het telegram ontvangen heeft dat ik was geboren. Heel bijzonder was dat.’

Wanneer kwam u vader terug?
Mijn vader kwam terug op 1 mei en hij had mij nog nooit gezien. Mijn zus is tien jaar ouder dan ik, maar zij herkende hem toen hij thuiskwam. Hij was heel mager en droeg een gekke muts. De buurvrouw zei dat het haar vader was, maar ze geloofde het niet.’

Archieven: Verhalen

‘Ik was zo bang dat ik mijn mond wel hield’

Jade, Robin en Mick van de Openbare Basisschool ’t Jok uit Hoorn gaan op bezoek bij mevrouw Hitty Pals in haar mooie boerderij in Lies. Tijdens de oorlog woonde mevrouw Pals in de Beemster ten noorden van Amsterdam. Haar vader was niet thuis toen ze werd geboren. Bij een mobilisatie was haar vader van huis gehaald en naar Bloemendaal gebracht.

Hoe kwam u in de Beemster terecht?
‘Mijn ouders zijn beiden geboren op Terschelling, maar konden niet terug in de oorlog. Ik werd in een reiswieg gelegd en zo zijn we via Den Helder gevlucht. Mijn vader is na het bombardement in Rotterdam weer gevlucht en opgepakt. Toch kon hij weer vluchten en uiteindelijk zijn we in een klein huisje in de Rijp gaan wonen. Alleen een woonkamer, keuken en slaapkamer.’

Was u bang in de oorlog?
‘Toen ik een jaar of 4 was, speelde ik met mijn buurmeisje Tineke en we zagen de Duitsers over de Beemsterbrug. Alle mannen werden heel snel verstopt. Achter huis mocht ik niet komen. De mannen vluchtten over het water met roeibootjes.’
‘De groenteboer ventte met paard en kar en had een garage dichtbij huis. Ik was een keer zo bang dat ik me, samen met mijn buurmeisje, verstopte onder de kar. De deuren van de schuur waren dicht. De oudere zus van het buurmeisje ging ons zoeken en stond te roepen voor de deur. Wij zijn toen toch maar naar buiten gegaan. Overal waren soldaten dus we zijn snel naar huis gegaan.’
‘In Noord-Holland heb ik verder weinig meegekregen van de oorlog. Er is geen familie opgepakt en er was nog eten omdat er veel boerderijen in de omgeving waren. Mijn ouders hielpen met oogsten en wol spinnen. In ruil daarvoor kregen ze eten.’

Waar bent u naartoe gegaan na de oorlog?
Na de oorlog zijn we verhuisd naar Friesland, omdat daar veel zuivelfabrieken stonden en daar was werk. Tijdens de verhuizing reden we over de afsluitdijk waar aan het begin en aan het einde soldaten stonden. In de auto hadden we wit brood verstopt, maar dat mochten we niet vertellen. Het brood was gedropt door een vliegtuig vlak voordat we uit de Beemster vertrokken. Mijn ouders hadden gezegd dat de soldaten me dood zouden schieten als ik dat zou vertellen. Ik was zo bang dat ik mijn mond wel hield. Het brood was wel heerlijk. Het smaakte wel anders dan het wit brood dat er nu is.’

 

Archieven: Verhalen

‘We gingen bollen pellen als er geen school was’

Mats, Shane en Lenn van de Vosserschool op West-Terschelling bezoeken meneer Henk van Sijp om met hem over de oorlog te praten. Meneer Van Sijp woonde in die tijd op Texel en was pas 6 jaar oud toen de oorlog uitbrak. De jongens hebben zich goed voorbereid.

Heeft u in de schuilkelder gezeten?
Wij woonden dicht bij het vliegveld. Begin mei 1940 moesten we ’s nachts naar de schuilkelder. Het was een gat in de grond met strobalen eromheen om granaten en dergelijke op te vangen.’
Omdat we dicht bij het vliegveld woonden, werden we geëvacueerd. Het was te gevaarlijk om daar te wonen. Er stonden allemaal bloeiende pinksterbloemen, het leek helemaal niet op oorlog. Maar we moesten er toch weg.’

Waren er onderduikers?
Op het platteland kent iedereen elkaar. Dus onbekende, nieuwe gezichten vallen op. Dat waren dan waarschijnlijk onderduikers. Met sommige kinderen mochten we niet spelen. Dat kon gevaarlijk zijn, omdat we misschien te veel zouden vertellen.’

Wat is uw mooiste herinnering uit de oorlog?
Er zijn geen mooie herinneringen, er waren geen vreugdevolle momenten. We hadden een groot gezin. Mijn oudste broer overleed in 1941, in 1942 stierf een zus, in 1944 overleed mijn vader. Twee broers werden opgepakt en te werk gesteld in Drenthe. Bij razzia’s werden potentiële werkkrachten opgepakt. Op Texel waren Brits-Indiërs die we Sikh’s noemden, omdat ze een tulband droegen. Die hadden de kant van de Duitsers gekozen, omdat ze tegen hun zin onder Engels bewind hadden gestaan. In 1944 kwamen er ook Kaukasiërs die voor Duitsland hadden gekozen en daarna Georgiërs, die eerst ook de kant van Duitsland hadden gekozen. In 1945 is er op Texel een vreselijke slachtpartij geweest. Oorlog maakt hard en onverschillig.’

Hoe was het om na de bevrijding weer naar school te gaan?
Na de bevrijding gingen we pas in september weer naar school. Alle leerlingen zaten weer in dezelfde klas als voor de oorlog. De school was dicht bij het vliegveld en werd gevorderd. Eerst zaten er Nederlanders in, later Duitsers. Daarom kregen we onderwijs in diverse schuren, waar het vaak erg koud was. Uiteindelijk hebben we vrij lang onderwijs gehad in een bollenschuur.  Vanaf 1943 heb ik enige herinnering aan school, maar heel vaak werd er geen lesgegeven. We gingen wel bollen pellen als er geen school was. Voor een volle mand kreeg je een gulden en het waren grote manden!’

Hoe heeft u de bevrijding beleefd?
‘Het was eerst nog steeds gevaarlijk. Na de bevrijding kwam er een herdenkingsboekje uit. Achthonderd Georgiërs – wij noemden ze Russen – hadden in april 1945 de vlag al uitgestoken, maar de Duitsers lieten versterking uit Den Helder komen en er zijn toen veel doden gevallen. Er liepen nog steeds gewapende Duitsers rond en Georgiërs en Binnenlandse Strijdkrachten. Pas weken later volgde de ontwapening door Canadezen. We voelden ons pas weer vrij toen het strand en de duinen weer toegankelijk waren en de mijnen waren opgeruimd. Dat werd door krijgsgevangenen gedaan. De bordjes met ‘mijnengevaar’ konden toen weer weg.’

Archieven: Verhalen

‘In de oorlog gelden andere regels’

Marlies, Liselot, Stine en Lianne van de Vosserschool en de Prinses Margrietschool op West-Terschelling gaan bij mevrouw Edy van Sijp op bezoek om een interview af te nemen. Mevrouw Van Sijp was 3 jaar toen de oorlog begon. Ze woonde toen in Amsterdam op Kattenburg. Mevrouw Van Sijp woont nu al zo lang op West-Terschelling, dat ze de ouders van de kinderen ook kent.

Wat heeft veel indruk op u gemaakt tijdens de oorlog?
Razzia’s in Amsterdam, waarbij Joden werden opgehaald. En dat het zo koud was in huis.’
‘Omdat het op Kattenburg, waar wij woonden, gevaarlijk was vanwege de nabijgelegen marinebasis, gingen mijn zusje en ik naar familie op Terschelling met de beurtvaarder schipper Bosch.’
‘Er liep een spoorweg vlakbij ons huis in Amsterdam en er viel soms steenkool van de trein. Dat konden wij thuis goed gebruiken! We aten gort, gekookt in water en van suikerbieten werd stroop gemaakt. Mijn vader zat ondergedoken in de dakkapel. Als we uit school kwamen, moesten we bonnetjes plakken. Alles was op de bon. Het ondergrondse verzet stal bonnetjes. In samenwerking met de bakker en de groenteboer konden ze dan ondergedoken mensen van voedsel voorzien. Er kwam een keer een mevrouw met veel te veel bonnen in de kruidenierswinkel. Mijn vader zei toen: ‘Mevrouw, u hebt Joden in huis!’ Dat was heel gevaarlijk en de vrouw schrok. Mijn vader heeft de bonnen ingenomen en herverdeeld onder de bakker en de groenteboer, zodat het niet zou opvallen. Ik heb nog een foto van mijn moeder die bonnen plakt.’
Een heel enkele keer stak mijn vader een sigarettenvloeitje in brand en dan zei hij terwijl het brandde: ‘Zoals Berlijn’. Op die vloeitjes was hij zuinig, dus dat deed hij niet vaak. Zo diep zat de haat, dat hij hoopte dat Berlijn helemaal zou platbranden.’

Hoe was het om Duitsers te ontmoeten?
Een heel bijzondere ontmoeting was met een jonge Duitser van 18 jaar, die in de kruidenierswinkel kwam. Hij werd gezocht door de Sicherheitsdienst. Die jongen hebben we verstopt in een grote sodabak, die achter de toonbank stond. Daar was hij in elk geval tijdelijk veilig. Een andere keer had mijn zusje haar bril laten vallen, toen ze uit het raam hing. Het was na zes uur en ik werd als jongste naar buiten gestuurd om de bril op te rapen, terwijl je eigenlijk na zes uur niet meer buiten mocht komen. Dat werd gezien door een Duitse soldaat die net langsliep. Hij zei dat ik niet buiten mocht komen, maar ik kreeg wel een reep chocola!’

Mooiste herinnering aan de oorlog?
De bevrijding! Het was feest en je was vrij. Verder was men in de oorlog heel vindingrijk. Van een leren tas en een stuk hout werden bijvoorbeeld schoenen gemaakt.

Heeft u een dagboek bijgehouden?
Er was geen pen en geen papier. Er was ook geen kleding. Bij de onderburen hadden ze een zaak in kleding, sokken en ondergoed. Tijdens de oorlog was alles er weggehaald en de onderburen waren vertrokken. Na de oorlog bleek er achter een luikje op de vliering nog van alles te liggen! Het luikje was te klein voor een volwassene, maar ik kon er wel door en heb alles weggehaald. Toen had de hele buurt weer nieuwe kleren! Eigenlijk is dat diefstal, maar in de oorlog gelden andere regels.’

Hoe was de reis naar Terschelling?
We zaten met meer kinderen in het ruim van de boot. Het was benauwd en we kregen luizen. Je miste je ouders, maar er was wel eten. In Amsterdam was vaak luchtalarm en dan hadden we geen les. In 1948 zijn we als gezin vanaf Kattenburg naar Terschelling vertrokken. Vooral mijn vader werd door alle Kattenburgers uitgewuifd. Hij kreeg applaus voor wat hij in de oorlog heeft gedaan.’

Archieven: Verhalen

‘Na de oorlog kon ik eindelijk weer naar Terschelling’

Esmee, Nina, Marijne en Hidde van de Openbare Basisschool ’t Hunnighouwersgat in Midsland gaan op bezoek bij mevrouw Bartie Fawcett. Ze worden bij de achterdeur van de Terschellinger boerderij In Formerum verwelkomt. Mevrouw Bartie is vroeger kleuterjuf geweest op het eiland en ze vindt het dan ook heel leuk dat de kinderen bij haar op bezoek komen. Ze was 4 jaar toen de oorlog begon en woonde toen in IJmuiden.

Kunt u zich herinneren dat de oorlog uitbrak?
‘De oorlog kwam onverwacht. Ik was bijna 4 jaar en ineens hoorde ik veel lawaai toen ik in bed lag. Achterop de fiets bij mijn vader zijn we snel gevlucht naar een ander deel van IJmuiden. Omdat mijn vader bij de sluis werkte en we daar ook woonden, werd het te gevaarlijk om daar te blijven.’
‘Mijn vader is geboren in het wapen van Terschelling en heeft heel lang gevaren. Toen hij vaker thuis wilde zijn is hij havenmeester geworden in IJmuiden waar we met het gezin gingen wonen.’
‘De vlucht van IJmuiden naar Wormerveer heeft misschien wel het meest indruk op me gemaakt in de oorlog. We moesten met paard en wagen en ik mocht maar twee dingetje meenemen.’

Kon u niet naar Terschelling in de oorlog?
‘Nee, ik mocht daar niet naar toe en dat vond ik vreselijk. Ik miste mijn familie op Terschelling heel erg. Een van mijn opa’s ging op de Landerummer Kooi eenden vangen en die stuurde hij dan in bruin papier via de post naar ons toe. Alle pakjes werden opgevuld met bonen. Dan hadden we dus lekker kooieend met bruine bonen.’

Had u speelgoed?
‘Ik maakte in de oorlog zelf speelgoed van een winterwortel, wat lucifers en klei. Er was weinig te eten en mijn vader ging op de fiets naar een boer om eten voor het gezin te halen. De boer was aardig want hij vroeg normale prijzen. Mijn familie had geiten en konijnen en die hebben we moeten opeten omdat er niets anders te eten was.’
‘Als kind accepteer je dat er oorlog is. Ik mocht alleen niet spelen met kinderen van een foute NSB- familie.’

Weet u nog hoe het was toen de oorlog afgelopen was?
‘De vader van mijn vriendinnetje van mevrouw was zeeman. Na de oorlog herkende ze haar vader niet meer. Hij was vijf jaar weggeweest. Dat was best heel raar. Toen Nederland werd bevrijd woonden we in Wormerveer en daarvan herinner ik me de jeeps van de Canadezen en de soldaten die ons chocoladerepen gaven. Dat had ik nog nooit gegeten. Heerlijk was dat.’
‘Na de oorlog kon ik eindelijk weer naar Terschelling en sliep ik in de bedstee van het Drosthuis. Heel fijn was dat.’

 

Archieven: Verhalen

‘Wel moest ik een burka aan als ik naar buiten wilde’

 

Assia, Gini, Jahvencio en Douae van het Montessori Kindcentrum Oostzanerwerf in Amsterdam-Noord  interviewen Janki Devi. Mevrouw Devi is Hindoestaans en geboren in Afghanistan. Ze is nu 65 jaar en inmiddels woont ze langer in Nederland dan in Afghanistan. Ze wil helemaal niet meer terug,want ze kent daar nu niemand meer. Bovendien is het daar ook niet veilig voor haar. Net als Douae, Assia en Gini komt ook Janki uit een groot gezin. Ondanks de minder leuke dingen die mevrouw Devi vertelt, is het een gezellige ontmoeting.

 Hoe was het om op te groeien in Afghanistan?
‘Toen ik nog heel jong was, was het wel leuk. We waren thuis met zes kinderen. Ik heb drie broers en twee zussen. Mijn vader had een stoffenwinkel. Er was niet zoveel speelgoed, maar ik speelde met stoffen poppetjes. Toen ik ouder was, 13 of 14 jaar werd het steeds moeilijker. In mijn dorp Gardez mocht ik niet alleen naar buiten, jongens mochten dat wel. Ik mocht samen met mijn broer naar buiten, maar moest wel een burka aan, Een burka is een kledingstuk dat het hele lichaam bedekt, ook de ogen zie je niet. Daar zit gaas zodat jij er wel doorheen kan kijken, maar niemand kan jouw ogen zien. Het was ook gevaarlijk voor meisjes op straat. Er was natuurlijk nog geen mobiele telefoon toen. Op een gegeven moment werd er een meisje uit ons dorp meegenomen, ontvoerd. Niemand wist waar ze was of wat er met haar is gebeurd. Toen hebben mijn ouders besloten om het dorp te verlaten en naar Kabul te verhuizen. Daar woonden kennissen.’

 Ging u ook naar school?
‘Mijn oudste zus en ik zijn niet naar school geweest. Het was in die tijd voor meisjes niet verplicht om naar school te gaan, voor jongens wel. Maar mijn vader vond het niet nodig, want wij moesten het huishouden doen. Ik hield ervan om te helpen met koken. Dat deden we niet op een gasfornuis, maar nog op een vuur.’

Waarom werden jullie gepest?
‘Afghanistan is een Islamitisch land, maar wij waren Hindoestaans. In het Hindoeïsme is de koe een heilig dier. Wij bidden voor haar en hebben respect voor de koe; we zien haar als moederfiguur, want we drinken haar melk. Daar werd ik mee gepest. Kinderen zeiden dan: ‘jullie koe is dood.’ Ze gooiden ook stenen tegen de koe aan.’

Hoe kwam u in Nederland terecht en hoe vond u het hier?
‘Er was een oorlog in Afghanistan, ik was inmiddels getrouwd met mijn man en had twee kinderen. In 1986 zijn wij gevlucht, voor de oorlog dus. We wilden eigenlijk helemaal niet naar Nederland gaan, maar naar Canada. Maar we kwamen via Pakistan in Amsterdam terecht. Het was niet makkelijk, want we spraken geen Nederlands. We kwamen terecht in de Kinkerstraat in Amsterdam-West. Daar was een opvangcentrum, waar we met meerdere vluchtelingengezinnen bij elkaar woonden. We hadden daar met z’n vieren één kleine kamer en de keuken deelden we met de andere gezinnen. We konden daar zelf koken wat we wilden. Daar hebben we drie maanden gewoond. Daarna kregen we een flat in de Bijlmer. Ik wilde eerst de Nederlandse taal leren, dat was heel moeilijk. Ik mocht niet naar school, maar kwam te werken in een Turkse kledingzaak. Iedereen sprak met elkaar door met handen te gebaren en dingen aan te wijzen. Toen dat werk stopte, ben ik naar school gegaan om Nederlands te leren. Dat vond ik leuk. Ik wilde iets leren; ik wilde een goede toekomst. Ik heb vier jaar op school gezeten. Die school heette Taal op maat. Toen ik mijn certificaat had ben ik in een kinderdagverblijf gaan werken. Dat heb ik zelf gekozen. Ik heb jaar daar veertien jaar gewerkt en daar ben ik heel trots op.’

 

 

 

Contact


Heb je een vraag aan ons? Wilt u meedoen als verteller, als basisschool, of een bijdrage leveren door een interview te begeleiden? Neem contact op, we helpen graag verder.

Christine: +31 6 816 834 18

NL41 TRIO 0254 753892