Archieven: Verhalen

‘Ik heb maar één les van mijn Joodse pianoleraar gehad’

Julie, Fleur, Gip en Gijs zitten op basisschool De Talisman in Eindhoven. De school ligt vlakbij het huidige woonadres van Helmi van Stratum. Tijdens de oorlog woonde zij aan de Copernicuslaan in Den Haag. Mevrouw Van Stratum was 4 jaar oud toen de oorlog uitbrak, en vandaag gaan de kinderen haar hierover interviewen.

Heeft iemand uit uw familie wel eens iemand geholpen in de oorlog?
‘Ik kan me herinneren dat we in de duinen liepen en we een man tegenkwamen die mijn vader groette. Mijn vader groette hem terug. Hij kende hem van zijn werk bij de PTT. Mijn vader zei tegen mijn moeder: ‘Ik moet die meneer even spreken, loop maar door’. Het was een Joodse man, die wist dat hij op transport zou gaan naar een kamp. Hij vroeg mijn vader of hij zijn boekenverzameling naar hem mocht brengen, zodat mijn vader die voor hem kon bewaren. Mijn vader zei dat dat mocht, dat moesten we dan netjes regelen. Maar voordat ze het konden regelen, was hij al opgehaald door de Duitsers.

Onze pianoleraar was ook Joods, en ook hij is opgehaald door de Duitsers. Ik heb maar één les van hem gehad. Hij heeft me toen wel iets gegeven: een plaatje van spelende muisjes. Ik heb het ingelijst en nog altijd aan de muur hangen. Het is geen kunstwerk, maar het is me dierbaar. Mijn dochter heeft informatie over hem ingewonnen bij het Rijksinstituut voor Oorlogsdocumentatie. Hij is op 8 december 1942 van Westerbork overgebracht naar Auschwitz, daar is hij op 11 december 1942 omgebracht. 74 van zijn familieleden zijn omgekomen. Het is iets vreselijks, wat mensen elkaar aan kunnen doen.’

Heeft u bombardementen meegemaakt?
‘In Den Haag was er een bombardement op Bezuidenhout. Dit was meer aan het einde van de oorlog toen de Engelsen en de Amerikanen er al aankwamen. Daar is toen een flatgebouw geraakt. De vioolleraar van mijn broer woonde er, hij heeft het gelukkig overleefd.

De Duitsers hadden tijdens de oorlog V1 en V2 raketten opgesteld. Op vier plekken rond Den Haag werden deze afgeschoten. Dat kon je horen. Een keer is zo’n raket bij ons in de wijk neergekomen. Een hele flat was kapot en er waren minstens dertig doden. Wij zaten aan tafel en mijn moeder zag die raket aankomen… ze dacht dat het voorbij was en schreeuwde. Die angst kan ik me nog herinneren. Vanaf dat moment luisterden wij altijd heel goed waar de raket naartoe ging als ze afgeschoten werden. Dan waren we heel gespannen. En als het gebrom ophield was het weer ok.’

Heeft u de Hongerwinter meegemaakt?
‘Ja, dat weet ik nog, het is vreselijk als je honger hebt. Voor vaders en moeders is het heel akelig als ze hun kinderen die in de groei zijn geen eten kunnen geven. Mijn moeder was gewend voorraad te hebben. Ze was daar heel zuinig mee. Tot januari 1945 hebben we relatief weinig honger gehad. Vanaf januari 1945 werd het steeds minder. Ik was 9 jaar en een sprietje, ik had niet zoveel nodig. Maar mijn broer was 14 jaar en had altijd honger. Hij heeft daar een slechte rug aan overgehouden. Die twee maanden waren de scholen gesloten. Toen waren we thuis en verveelden we ons. Je deed zo min mogelijk want anders kreeg je honger. We hebben zelfs een keer bloembollen gegeten. Zo hebben we het net gered. Het was een hele spannende tijd.’

Hoe voelde u zich toen Nederland bevrijd werd?
‘We hoorden via via dat de bevrijders eraan kwamen, want we hadden geen radio of niks. Eerst hoorden we al in de zomer van 1944 dat het zuiden van Nederland was bevrijd. Maar ze kwamen de rivier niet over. Op een gegeven moment hebben de Duitsers het moeten opgeven en zijn ze gevlucht. Ze hebben zich overgegeven en daarna werd er vrede gesloten. Dit werd aan elkaar verteld en iedereen was vreselijk blij en we gingen de straat op. De Canadezen kwamen Den Haag binnengereden. Mijn broers waren padvinders en moesten erbij zijn om de weg te wijzen. Mijn jongste broertje mocht toen meerijden op een Canadese tank. Hij kreeg een briefje van die soldaat en dat heeft hij zijn hele leven bewaard.’

Archieven: Verhalen

‘Er was maar één paar schoenen voor mij en die vond ik verschrikkelijk lelijk’

Hans Tielrooij woonde in de oorlog samen met zijn vader, Duitse moeder en zijn twee jaar oudere broer aan de Rodenbachlaan in Gestel. Hij vertelt nu als 94-jarige uitgebreid aan Joep, Bengt, Tara en Zara van basisschool De Talisman over zijn leven en ervaringen in de oorlog als kleine jongen van zes. Meneer Tielrooij is open en warm, en het raakt hem als hij teruggaat naar deze tijd.

Had u last van de Duitsers?
‘Ergens wel want als kind wilden wij geen oorlog. Maar het was nou eenmaal zo. Als er weer een aanval was, als er bommen gegooid werden, dan gingen wij altijd in de kelder zitten. Tot het alarm kwam dat het weer veilig was. Ik heb al die bombardementen meegemaakt. En dat is een van de dingen die mij het meest bijgebleven is, dat er vaak bombardementen waren. Om die Philipsfabrieken kapot te gooien of het vliegveld. Dat vonden wij als kind helemaal niet leuk. Wij wilden gewoon dat de oorlog stopte.

Brabanders hadden overal schuilplaatsen gemaakt, zodat mensen die op straat liepen zich bij een bombardement konden verstoppen. Elke keer als we naar de kelder moesten, was ik bang. Ik heb gezien dat er huizen kapot waren in de buurt. Wij zaten in onze eigen kelder. En er lag een schuilkelder buiten en daar was het donker binnen. Wij mochten daar niet in maar ja, wij kinderen wilden het natuurlijk toch bekijken.

Werd er veel gesproken door jullie over de oorlog?
‘Daar kom ik op een heel moeilijk punt. Mijn moeder was namelijk een Duitse. Mijn ouders hadden kennissen en die zochten mensen die Joden wilden verbergen. Wij hebben twee keer Joden in huis gehad. Wat ik daar nog van wat weet? Mijn ouders zeiden tegen ons: ‘Je zegt op school niks! Je mag tegen niemand vertellen dat wij Joden in huis hebben.’ En ik weet nog dat ik dan wel eens op school, als ik me zat te vervelen, dacht: ik mag niets zeggen, ik mag niets zeggen… Geen Joden in huis, geen Joden in huis…

Als je ouder wordt vergeet je dat soort dingen, maar als ik eraan terugdenk, dan denk ik dat dit voor mij toch een hele gevoelige periode is geweest. Ik ben er wel trots op dat ik een buitenlandse moeder had en mijn ouders allebei zeiden: ‘Wij willen wel Joden in huis hebben’.

De man die bij ons in huis kwam, meneer Van Beem, was tandarts. Een buurvrouw met tandpijn kwam daarom langs bij ons. Maar hij zei: ‘Ja, nee… ik heb geen instrumenten hier en ik kan niets doen.’ Maar hij was helemaal geen tandarts. En hij heette ook niet Van Beem. Hij had een andere naam aangenomen. Zijn vrouw zat een paar straten verder ondergedoken en dan ontmoetten ze wel eens elkaar bij ons achter in het gangetje. Ik weet nog dat wij ze soms samen zagen als we van school kwamen. ‘Jij was met je vrouw daar’, zeiden we dan tegen hem, waarop hij antwoordde: ‘Ja, maar dat ziet niemand, niemand komt in dat gangetje’. Maar ik vond dat wel eng.

Hadden jullie veel eten in de oorlog?
‘Mijn moeder was een hele flinke vrouw, die ging op de fiets naar Nederwetten of Aalst. Van de boeren die daar woonden, ging ze van alles kopen. Ik had een hele handige moeder die altijd ergens wat te pakken kon krijgen. Ik heb geen hongergevoelens gehad. Ik weet alleen nog dat er na de oorlog sinaasappels kwamen, en dat ik toen dacht: er is veel meer te eten dan dat wij in de oorlog hadden.

Mijn moeder moest in de rij staan voor bonnen. Soms duurde dat zo lang dat mijn moeder tegen ons zei: ‘Jullie komen mij maar aflossen, dan kom ik over een half uur terug’. Met die bonnetjes konden we dan naar winkels om spullen te kopen. We hadden bijvoorbeeld geen schoenen, maar droegen klompjes met leer erover. Op een gegeven moment ging ergens een winkel open waar kinderschoenen waren. Eindelijk had mijn moeder die bonnen dus wij gingen naar de winkel. In mijn maat was er maar één paar schoenen en die vond ik verschrikkelijk lelijk. Maar ja, er was niks anders. Of ik moest op klompen blijven lopen.’

Heeft u het Sinterklaasbombardement meegemaakt op 6 december 1942?
‘Ja, de dag dat de Engelsen de Philipsfabrieken wilden bombarderen, maar de Demer troffen. Ik weet nog dat mijn broer me riep naar boven te komen. ‘Hans, kom kijken, dan zie je die vliegtuigen.’ Ik vond het eng, maar mijn grote broer liet zien dat het ook wel spannend was. Alleen hebben ze toen dus verkeerd gebombardeerd, en zijn al die winkels geraakt.

Er is ook eens op een kruispunt in onze straat een bom gevallen. Daar zijn een paar mensen bij omgekomen. De huizen die daar het dichtste bij stonden waren allemaal in puin, daar kon je niet meer in wonen. Later zijn we daar wel eens naartoe gegaan omdat we wilden zien hoe die huizen er van binnen uitzagen. Kinderen doen soms dingen die niet mogen…’

Archieven: Verhalen

‘Een van de Amerikanen gaf me zijn bajonet, dat maakte indruk op mij’

Op een koude januaridag rijden Luuk, Bran en Alethia vanuit basisschool de Talisman richting Vitalis Berckelhof, waar Ben Clevers (bijna 95 jaar) woont. Hij is de overgroot-opa van Luuk, maar Luuk heeft hem nog nooit over de oorlog gesproken. Ze vinden het alle drie een beetje spannend; hoe gaat dat dan met vragen stellen en heeft meneer Clevers wel genoeg te vertellen? Al snel blijkt dat hij een goede verteller is. Hij vertelt over de oorlog alsof deze gisteren heeft plaatsgevonden, met veel details over tijden en locaties, zonder de tijd te nemen om zelf wat te drinken.

Wat is een van de spannendste dingen die u heeft meegemaakt?
‘In juni 1944 leek het erop dat Eindhoven bevrijd was, maar de ondergrondse kwam ons waarschuwen: het gevaar was niet geweken. We vluchtten op de fiets naar ons buitenhuis in Lieshout. Maar bij t Hofke in Tongelre moesten we overnachten omdat het te gevaarlijk was om verder te gaan. Die avond was er een groot bombardement in Eindhoven. Het leek alsof de héle stad in brand stond.

De volgende dag fietsten we met twaalf man terug naar Eindhoven en kwamen we in een tankslag terecht tussen de Duitsers en Engelsen. We hoorden de granaten van de tanks over fluiten en toen we een Engelse tank tegenkwamen riep hij: ‘Get out, danger!’ Maar waar moesten we heen? In Eindhoven waren nog Duitsers dus we bleven fietsen tot we in Borkel en Schaft aankwamen. Hier zijn we nog een paar dagen gebleven, we sliepen bij mensen die mijn vader kende, totdat het veilig was om terug naar Eindhoven te keren.’

Was het moeilijk om aan eten en spullen te komen tijdens de oorlog?
‘Dit was ontzettend moeilijk, dat kun je je niet voorstellen vandaag de dag. In het begin van de oorlog was er nog genoeg, maar op een gegeven moment ging het eten naar het Oostfront in Duitsland omdat ze daar tekorten hadden.

Er kwamen bonnen waar je eten, schoenen en kleding voor kon halen. Maar er was niks… De winkels waren leeg, dus je had helemaal niets aan bonnen. De beste manier om aan spullen of eten te komen: creatief zijn en samen delen. Ook mijn moeder werd steeds creatiever. Ze vond ergens stof voor een pofbroek of een stukje wol voor een trui, zodat ik niet in mijn blote billen door het leven hoefde.

De crisis duurde tot 1948-1949. Ik had geen jas en er was weinig eten. Ik probeerde op klompen naar school te gaan maar kon hier totaal niet op lopen. Je moest in die tijd geen hoge eisen stellen aan het leven. We wisten niet beter en probeerden er wat van te maken.’

Wanneer dacht u toen Nederland bevrijd leek?
‘Dat weet ik nog heel goed. Op 5 juni 1944 werd er op de luiken geklopt en tegen mijn vader geroepen: ‘Clevers, de Amerikanen zijn geland in Frankrijk!’ Veel mensen luisterden stiekem naar de Engelse zender, naar uitzendingen van Radio Oranje die vanuit Londen kwam en het échte verhaal vertelde omdat de kranten alleen maar positief nieuws over Duitsland mochten schrijven.

Mijn vader had de hele oorlog 48 flessen Franse Cognac bewaard – deze had hij tijdens de oorlog voor veel geld kunnen verkopen, maar dus nooit gedaan omdat hij ze voor de bevrijding wilde bewaren. Dit was het moment waarop dat ze opengingen. Al snel zat er ‘een flinke deuk in de kist’ cognac…

Ons hele huis zat vol met mensen, zelfs met parachutisten vanuit Son. Alle parachutisten hadden een tommy gun en bajonet (een dolk) aan hun enkel zitten ter bescherming. Een van de Amerikanen, Alex Moulhé, gaf me zijn bajonet. Dat maakte veel indruk op mij, als 15-jarige. Helaas is deze Amerikaan later omgekomen in Duitsland, hopelijk niet omdat hij zijn bajonet miste.

We waren ontzettend blij deze dag, ons niet realiserende dat het nog tot september zou duren voordat de Amerikanen en Engelsen Eindhoven écht zouden bevrijden.’

Archieven: Verhalen

‘Ik hoopte dat het luchtalarm afging, zodat we niet naar school hoefden’

Davy, Jonathan en Lars zijn onderweg naar Jeff Haneveer. Hij woont nu niet al te ver fietsen van basisschool de Talisman in Eindhoven. Meneer Haneveer was 9 jaar toen de oorlog begon en woonde destijds aan de Frederiklaan in Eindhoven, vlakbij de Philipsfabrieken die tijdens ‘operatie Oester’ werden gebombardeerd door de Engelsen. Het heette operatie Oester omdat de vliegtuigen laag over de oesterbanken in Zeeland vlogen om onder de radar te blijven.

Was u bang voor de vliegtuigen?
‘Ik was niet bang voor de Duitse vliegtuigen. Op 6 december 1942 was ik mijn Sinterklaas-cadeautje in de woonkamer aan het uitpakken. Ineens leek het alsof het huis tegenover ons werd opgetild en in elkaar zakte. Deze woning bleek te zijn geraakt door een bom van de Engelsen, die eigenlijk bedoeld was voor de Philipsfabriek er vlakbij. Mijn broer liep er meteen heen om te helpen. Maar er waren zes mensen dood aan de overkant. Bij ons huis vlogen de ramen eruit. Kun je je voorstellen hoeveel lawaai dat is als er 94 vliegtuigen overvliegen? We hebben een tijd bij anderen in de woonkamer gewoond tot ons huis weer bruikbaar was. Later heb ik samen met Anton van der Heijde die ook bij mij in de straat woonde, ervoor gezorgd dat het Oestermonument is gemaakt tegenover het politiebureau in Eindhoven, ter nagedachtenis aan alle mensen die om het leven zijn gekomen bij dit Sinterklaasbombardement.’

Wat vond u van de oorlog?
‘Ik was 9 jaar en ik vond de oorlog eigenlijk wel spannend. Als ik naar school liep en het luchtalarm ging af, dan renden we weg uit de stad. Als we dan weer terugliepen naar school, hoopte ik dat het luchtalarm opnieuw afging zodat we niet naar school hoefden. Ik zat in Philipsdorp op school. Omdat de school zo dichtbij de Philipsfabrieken stond, werd onze school verplaatst naar een schoolgebouw in Gestel. Daar zaten meer scholen in datzelfde gebouw. Daarom konden we niet normaal les krijgen. We maakten voorbedrukte sommetjes. Dat vonden we heel fijn want dan hoefde maar één kind ze te maken en dan konden de anderen ze allemaal fijn overschrijven.

Op woensdagmiddag ging ik zoals dat gewoon was naar de scouting toe. Toen sloeg een Duitse officier mij links rechts in mijn gezicht omdat ik mijn welpenuniform aan had. De Duitsers vonden scouting een Engelse organisatie en ik had dus een pak aan van de vijand.’

Hoe bent u aan dit stuk parachutestof gekomen?
‘Bij Son landden Amerikaanse parachutisten. Ze hadden oranje en witte parachutes, zodat ze elkaar makkelijk konden vinden. En er waren ook camouflageparachutes, want die parachutisten hadden een gevechtsopdracht. Mijn vader en moeder wisten het niet, maar ik ben toen met vriendjes op de fiets naar Son gereden om te kijken of er nog wat op de grond lag. Ik heb daar een stuk camouflageparachute meegenomen.

Op 18 september 1944 werd Eindhoven bevrijd. Veel volwassenen waren blij, maar ik vond het jammer dat die spannende tijd voorbij was. De Engelse troepen kwamen over de weg vanuit Valkenswaard en ze ontmoetten de Amerikanen in Eindhoven. Op 19 september, toen Eindhoven dus al bevrijd was, gooiden de Duitsers oranje lichtkogels uit. De mensen dachten dat dat voor het feest was, maar de Duitsers lieten zo zien waar de Amerikaanse en Engelse troepen gelegerd waren en zo hebben de Duitsers die gebombardeerd.’

Archieven: Verhalen

‘We waren echt bang voor die Grüne Polizei’

Tess, Anouk, Seger en Sebas worden, na een heel kort fietstochtje vanaf school, enthousiast ontvangen door Joke van der Vliet. De 99-jarige woont al 68 jaar in een huisje in de Eindhovense wijk Schuttersbos. Het staat er vol met boeken, vooral over vogels en planten. En prachtige schilderijtjes die ze zelf heeft gemaakt. Ze heeft drinken en koekjes geregeld en zit al snel klaar om uitgebreid te vertellen aan de leerlingen van De Talisman. En wat heeft ze veel te vertellen!

Wat is uw eerste herinnering aan de oorlog?
‘Mijn eerste herinnering heb ik aan een hele mooie Pinksterdag, 10 mei 1940; ik was 16 jaar. Wij woonden toen in de Strijpsestraat. We gingen gewoon lekker buiten wandelen. Verderop zagen we een soldaat met een uniform dat we niet kenden. Ik rende weer naar huis en vertelde aan mijn vader dat ik een vreemde soldaat was tegengekomen. ‘Ja meiske’, zei hij, ‘ik heb het net pas gehoord op de radio’. Wij hadden geen televisie, maar een klein radiootje. En zo hoorde mijn vader dat de Duitsers ons land hadden ingepalmd. Zomaar, hupsakee. Dat werd helemaal niet aangekondigd, ze kwamen ’s nachts ons bezetten. We dachten: wat zullen we nou hebben, krijgen we nou oorlog? Wij hielden niet van Duitsers, want sinds 1933 hadden ze daar een andere regering van mensen die wij niet moesten. Verkeerde mensen; die dachten verkeerd, die handelden verkeerd, dat waren de vijanden. Adolf Hitler, die aan de macht was, heeft toen de oorlog verklaard. Het hele leven van Duitsland gooide hij ondersteboven. Hij heeft Duitsland en Nederland en heel veel ander landen gewoon kapot gemaakt. In het begin was er nog wel van alles te krijgen, maar de winkels werden hoe langer hoe leger. Later kregen we bonnen om spullen te kopen. Maar er was heel weinig. Ze stalen onze winkels leeg. Maar in Brabant en Limburg hadden we het geluk dat er veel boeren waren in de omgeving en die hielpen ons met eten. Vooral op het laatst van de oorlog.’

Waarom moesten jullie op de uitkijk staan bij het hockeyen?
‘Om te kijken of die groene wagens van de Grüne Polizei niet langskwamen terwijl we hockeyden. Want daar waren we allemaal bang voor. Ze hadden ijzeren busjes, waar zes groene mannen in zaten die ook de Joden ophaalden. Of mensen die verdacht waren. Maar ook jonge jongens, om ze in te palmen voor de oorlog. Als jongen liep je altijd gevaar. Daarom stonden we op de uitkijk bij hockey. Wij maakten lootjes, zodat we om de beurt de wacht moesten houden. Als bijvoorbeeld Hans aan de beurt was, zeiden we: ‘Hans, jij kan niet mee hockeyen, jij moet vooraan in het café blijven, om op te letten’.

We waren echt bang voor die Grüne Polizei. Ze pakten gewoon mensen op om kleine dingen en die mensen kwamen niet meer terug. Ik denk nu wel eens: ik zou het zelf niet meer geloven, zo gek was het. Je snapt wel dat wij een hekel hadden aan de Duitsers. Het was zelfs zo dat we na de oorlog, als we op vakantie gingen naar Zwitserland, we dan omreden via Frankrijk zodat we niet door Duitsland hoefden. Zo haatten wij die Duitsers. Terwijl ze natuurlijk niet allemaal slecht waren.’

Hoe wist u welke mensen u kon vertrouwen?
‘Je werd heel erg voorzichtig met praten tegen anderen want je was heel bang dat die anderen zouden vertellen wat jij had gezegd, of dat je had gescholden op de Duitsers. En dan kon je straf krijgen of worden opgepakt.

Jullie hebben nu een vrije jeugd, maar dat heb ik niet gehad. Ik wist ook een adres van mensen die Joden op zolder hadden, maar ik was altijd bang dat ik per ongeluk iets zou vertellen. Mijn ouders zeiden ook altijd: denk erom dat je daar nooit over praat. Want die Joden waren echt niet zeker van hun leven. We zagen dat gevaar ook wel. We zorgden ook voor die mensen, met eten en zo.

We zaten in die tijd wel bij clubjes, bijvoorbeeld om te dansen, maar we hielden ons echt gedeisd. En dat heb ik altijd zo erg gevonden van mijn jeugd. Na de oorlog was het echt fijn dat ik van die last af was. Toen ik na de oorlog naar Engeland ging, ben ik pas gaan leven.’

Waarom ging u naar Engeland om te werken?
‘Ik kreeg na de bevrijding van Eindhoven een uitnodiging om in Engeland te gaan werken om kinderen te verzorgen. Nog steeds weet ik niet hoe dat precies gegaan is, maar ik heb wel drie-vier jaar in Engeland gewoond.

Ik zorgde er voor kinderen die uit de oorlog kwamen. Met een andere leidster zorgden we voor een groep kinderen in een vakantiepark, met allemaal vakantiehuisjes. Dat was echt leuk. En het leuke was, Engeland was echt een vrouwenland. Alles werd er door vrouwen gedaan want alle mannen, en jongens, moesten naar de oorlog. Dus de vrouwen bleven over. Die vrouwen zaten in gemeentes, in ziekenhuizen, ze reden trolleybussen, treinen en daar wen je aan. Het was gewoon een vrouwengemeenschap. Misschien was er daarom wel zo blij. Voor mijn ziel was dat heel geweldig, ik heb daar heel mijn leven op geteerd. Als je ooit iets ergs meemaakt, denk dan: het komt weer goed. Dan leef je veel makkelijker. Onthouden hoor!

Archieven: Verhalen

‘We moesten helemaal naar Velp lopen, 25 kilometer verderop’

Morris, Levi, Elisa en Floortje van basisschool De Talisman ontmoeten Bea Lap (1930) in een ontmoetingsruimte van verzorgingshuis Vitalis Wissenhaege in Eindhoven. Na de limonade met een koekje branden ze los met hun vragen over de Tweede Wereldoorlog.

Ging u naar school in de oorlog?
‘In de oorlog was ik 10 jaar oud en ik woonde met mijn ouders, mijn twee broers en twee zusjes in Arnhem, vlakbij de Rijn. Ik was de jongste van ons gezin. In het begin van de oorlog konden we nog wel naar school, maar op een gegeven moment waren de schoolgebouwen gebombardeerd en konden we nergens heen om les te krijgen. Mijn oudste broer moest eigenlijk examen doen voor de middelbare school, maar ook dat ging niet. Toen heeft hij zo zijn diploma gekregen, zonder er iets voor hoeven te doen.

Toen we na de bevrijding weer terugkwamen in Arnhem, waren er veel gebouwen kapot gebombardeerd, ook veel schoolgebouwen. Dus toen konden we nog niet naar school. Maar na een paar jaar kwamen er weer schoolgebouwen, zodat we weer naar school konden. Wij blij!’

Is er iets gebeurd met uw familie?
‘Ja, iets heel ergs, want we kregen bericht dat we uit ons huis moesten. Dat was in september 1944. ’s Morgens om 9.00 uur zeiden ze dat we ons huis voor 12.00 uur moesten verlaten. We moesten helemaal naar Velp lopen, 25 kilometer verderop. Daar werden we met andere vluchtelingen opgevangen in de kerk, waar we mochten slapen. De volgende dag moesten we weer verder want er kwamen steeds meer mensen die op de vlucht waren. We liepen toen naar Barneveld. Hier sliepen we weer in een kerk. Er lag nog stro van paarden en daar konden we op slapen. Zo gingen we steeds verder, totdat we uiteindelijk bij een boerderij kwamen in Barneveld, waar we een tijd konden blijven. Mijn vader en broers moesten op de boerderij werken, zodat wij daar onderdak en eten kregen.’

Hadden jullie hongersnood?
‘Nee, we hebben geen honger geleden. Bij de boer hadden we voldoende eieren, vlees en brood. Eieren waren toen wel duur: 2,50 gulden per stuk, dat is omgerekend 1 euro. Ik heb daar roggebrood leren eten. Je weet wel, van dat hele donkere brood. Er waren wel mensen die honger leden. Toen wij in Velp in de kerk sliepen, zag ik een vrouw naar de tas van mijn vader kruipen. Daar zaten boterhammen in en potjes jam. Die vrouw pakte een strootje van de grond en wist daarmee wat jam uit het potje te lepelen.’

Heeft u erge herinneringen?
‘Ja, vooral van de bombardementen. Toen we moesten vluchten, had ik mijn babypop meegenomen. Die kon ‘mama, mama’ zeggen. Door een bom ging het hoofd van de babypop eraf, tot mijn grote verdriet. Gelukkig bleef ikzelf ongedeerd.

Wat ook erg was, was dat we tijdens het vluchten niet naar links en niet naar rechts mochten kijken. Daar lagen allemaal mensen die uit het vliegtuig waren gevallen. Het waren gewonden of mensen die iets strafbaars hadden gedaan. Hoewel we niet mochten kijken, deed ik het stiekem toch.

De oorlog was heel erg en er zijn verschrikkelijke dingen gebeurd, maar gelukkig zijn we allemaal in leven gebleven: mijn ouders, mijn broers en zussen en ikzelf. Na de bevrijding kregen wij een huis via het Rode Kruis, want ons eigen huis was kapot gebombardeerd. Toen kregen we weer een eigen bedje en een eigen stoel.’

Archieven: Verhalen

‘De vliegtuigen met raketten vlogen vlak over onze huizen’

Sef, Kjell en Reem van basisschool De Talisman in Eindhoven gaan op bezoek bij Ap de Graaf (1932). Hij was 8 jaar toen de oorlog begon, en woonde destijds in Den Haag. Hij kan zich nog goed de bombardementen herinneren, de laag vliegende vliegtuigen met raketten die vlak over zijn straat vlogen. Meneer De Graaf vond het spannend en eng. Bij de dagbesteding van Vitalis Wissenhaege gaat hij met de drie jongens in gesprek. Ze delen de liefde voor voetbal en hebben direct een bijzondere klik met elkaar.

Wat was uw eerste herinnering aan de oorlog?
‘In Den Haag werd de wijk Bezuidenhout gebombardeerd; daar vielen veel doden. De vliegtuigen vlogen vlak over ons huis heen. Ze raakten bijna de boomtoppen in onze straat. Het was heel spannend omdat je nooit wist wanneer de bommen zouden vallen en of het vliegtuig zou neerstorten. De bommen waren bedoeld voor de kazerne, maar ze konden niet zo goed richten. Gelukkig is ons huis nooit gebombardeerd. Mijn moeder heb ik in die tijd wel eens horen gillen: ‘Waar zijn mijn kinderen?’ Sirenes gingen af zodra de vliegtuigen kwamen. Dan renden we met ons gezin naar de onderburen en samen met hen schuilden we onder de trap. Het was heel eng. Mijn moeder huilde en schreeuwde. Ik was ook bang, bang voor de bommen, of ze op ons huis zouden vallen. We hielden de vliegtuigen in de gaten en riepen naar elkaar: ‘Gaat-ie goed?’. Het was goed als ze twintig straten verder neerkwamen en onze wijk voorbij waren.’

Kon u tijdens de oorlog wel naar school?
‘Bij mij in de straat was de school. Tijdens de oorlog kon ik gewoon naar school. Totdat ik een besmettelijke ziekte kreeg. Ik was 9 jaar toen ik tyfus kreeg. Je mocht dan niet bij de andere kinderen komen. Ik werd naar een kinderziekenhuis gebracht, een sanatorium, waar allemaal kinderen waren met een besmettelijke ziekte, zoals tyfus of dysenterie. Ik was doodziek. Mijn familie mocht mij soms opzoeken. Verpleegkundigen zorgden voor ons. Er waren nog geen goede medicijnen, zoals penicilline, die ons beter konden maken. Andere kinderen om mij heen stierven. Ik was ook bang om dood te gaan. Ik heb een maand in het ziekenhuis gelegen en moest blijven totdat ik uitgeziekt was. Het is een nare herinnering die ik daaraan heb overgehouden. Doordat ik ziek werd en na mij ook mijn broers en zusjes ziek werden, kon ik lange tijd niet naar school en had ik een flinke achterstand opgelopen.’

Hoe heeft uw gezin de Hongerwinter overleefd?
‘In het laatste jaar van de oorlog brak de Hongerwinter uit. Eindhoven was toen al bevrijd, maar in Den Haag was de oorlog nog. Er was bijna geen eten meer voor de mensen. Van de Duitsers kreeg ieder gezin voor een maand bonnen. Met een bon kon je dan een half brood halen, waar je met je hele gezin van moest eten. Het was veel te weinig, we hadden echt honger.

Mijn vader was broodbezorger en dat is ons geluk geweest. Hij kreeg vaak een paar extra broden, die verkocht hij stiekem op de zwarte markt. Hij ruilde ze tegen aardappelen zodat ons gezin weer kon eten. Op de zwarte markt ging het er niet eerlijk aan toe. Mensen ruilden van alles om maar aan eten te komen of ze gingen stelen van elkaar.

Mijn vader ging ook op hongertocht naar het Westland. Daar woonden de boeren. Zij hadden meer eten en ruilden dit tegen bijvoorbeeld een fiets. We aten tulpenbollen omdat er geen ander voedsel meer was. Ik kan mij nog herinneren dat deze heel vies waren. Er zijn veel mensen overleden in de Hongerwinter. Ook familie van mij.’

Archieven: Verhalen

‘Iedereen vluchtte de schuilkelder uit, behalve ik’

Zinzi, Linne en Flip van basisschool De Talisman in Eindhoven gaan op bezoek bij Ad van Thoor (1936). Zij hebben hun vragen over de Tweede Wereldoorlog goed voorbereid en worden hartelijk ontvangen door meneer Van Thoor en zijn vrouw Paula. Onder het genot van een glaasje fris en iets te snoepen gaat het interview van start.

Hoe was het dat uw tante een vriend had bij de NSB?
‘Die tante was de zus van mijn moeder, en zij was getrouwd met meneer Segers. Hij was het hoofd van vliegveld Welschap. Omdat hij bij de NSB zat had hij zo’n hoge positie. Die oom, meneer Segers, kwam regelmatig bij mijn ouders in de winkel om te vragen of zij geen lid wilden worden. Want als je bij de NSB ging, kon je veel geld verdienen. Maar mijn ouders hielden voet bij stuk en zijn nooit lid geworden.

Na de oorlog gingen mensen wraaknemen op NSB’ers. De eigenaar van een café bij ons in de straat, een NSB’er, had twee dochters die van huis werden opgehaald. Midden op straat, zodat iedereen het kon zien, werden hun haren met botte scharen afgeknipt. Er bleven alleen wat plukjes over. Ze werden uitgejoeld. Misschien hadden ze wel een Duits vriendje gehad…’

Hoe was het om in een schuilkelder te zitten?
‘Ik ben geboren en opgegroeid aan de Aalsterweg. Mijn moeder had een winkel in rookwaren en mijn vader had een schildersbedrijf. Tegenover ons huis was een rijwielhandel, waar nu de Coolblue zit, en daaronder was de schuilkelder. Die schuilkelder is er nog steeds, maar wordt nu gebruikt als voorraadruimte.

Ik was 4 jaar toen de Duitsers Nederland binnenvielen. De eerste twee jaren merkten we nog weinig van de oorlog. Het bestuur van Nederland werd overgenomen door sympathisanten van de Duitsers, de NSB. Pas op het einde van de oorlog kwam ik in de schuilkelder terecht. Daar voelden wij ons veilig. Als kinderen voelden wij niet zo’n groot gevaar.

Ik was pas 8 jaar toen het bombardement van 18 op 19 september plaatsvond. Er kwamen allemaal vliegtuigen over. Wij zaten met meer mensen in de schuilkelder, buren en zo. Er stonden gaslampjes , die een blauw licht verspreidden zodat het niet helemaal donker was. Vlak naast de schuilkelder viel een bom en alle lichtjes doofden toen. Iedereen vluchtte de schuilkelder uit, behalve ik. Uiteindelijk ging ik er ook uit en ik werd opgevangen door een klant van onze winkel die mij herkende. Onze schuilkelder was van beton, dus heel veilig. In tegenstelling tot de schuilkelder aan de Biesterweg, die gemaakt was van houten palen en graszoden. Daar is een gezin van zeven personen omgekomen.’

Wat dacht u toen u de Duitsers zag die aan het einde van de oorlog moesten vluchten?
‘Ik weet nog dat ze er moe en verfomfaaid uitzagen. Dag in dag uit liepen die verslagen Duitsers over de Aalsterweg. En ze namen van alles mee, van koeien tot kippen tot militaire voertuigen, enzovoorts. Daarna kwamen de Engelsen en de Canadezen. Er waren er één op één gevechten in het Stadswandelpark, met Duitsers die ingegraven waren in schuttersputjes. Dat waren de allerlaatste fanatieke soldaten. Die hebben – man tegen man – met bajonetten gevochten. Ik heb het zelf niet gezien, maar ik heb wel schimmen gezien.

Wij hadden een Canadese soldaat in huis. Die was bij ons ‘ingekwartierd’, zoals dat heette. Deze soldaat was een sluipschutter en ik heb gezien dat hij probeerde de laatste vluchtende Duitsers te beschieten. Dat beeld zie ik nog steeds voor me.’

Archieven: Verhalen

‘Ik was niet bang en gooide het blikje naar de Duitse soldaten’

Na even zoeken naar het juiste adres komen Juul, Aidan en Lotte aan bij het huis van Gerard Bechtold. Zijn vrouw staat al op ze te wachten. De leerlingen van De Talisman in Eindhoven gaan met meneer Bechtold aan de grote tafel bij het raam zitten. Ze kijken uit op een mooie tuin. Nadat de kinderen limonade en koekjes gekregen hebben, begint het interview.

Wat zijn u eerste herinneringen aan Duitse soldaten?
‘Ik herinner me nog dat er een Duitser met een motor met zijspan de Floralaan inreed. Ik had een blikje in mijn hand en mijn vriendjes stookten me op om het blikje naar de Duitse soldaten te gooien. We waren echte kwajongens. Ik was niet bang en gooide het blikje naar hen. Het kwam recht in het gezicht van de Duitse soldaat in het zijspan. Ze keerden direct om met de motor en kwamen achter me aan. Ik had klompen aan en rende, zo hard als je kan rennen op klompen, naar de Edelweissstraat. Snel de klompen uitgedaan… Ik rende voor mijn leven, door een hele rij achtertuinen. Tenslotte klom ik over de schutting naar onze tuin. Daar stond mijn vader me al op te wachten. Hij haalde me meteen naar binnen.’

Kende u ook Joodse mensen in de oorlog?
‘Mijn vader was politieagent. Dat was best moeilijk in de oorlog want veel mensen bij de politie waren bij de NSB. Naast ons woonde ook NSB’ers. Die waren heel bang voor mijn vader. Mijn vader luisterde stiekem naar de radio. Die zat in een luik in de grond. Elke avond ging dat luik open en luisterde mijn vader naar de Engelse zender. De buurman wist dat maar durfde niets te zeggen.

We hadden ook Joodse onderduikers in huis. Die sliepen bij ons boven. Op een gegeven moment kregen onze onderduikers in de gaten dat naast ons NSB’ers woonden en dat mijn vader politieagent was en toen zijn ze gevlucht. Ze waren bang dat mijn vader hen zou verraden. Na de oorlog zijn hun kinderen ons nog komen bezoeken.’

Wat herinnert u zich nog van het Sinterklaasboombardement op 6 december 1942?
‘Eindhoven werd die dag gebombardeerd door de Engelsen. We hoorden heel veel vliegtuigen overvliegen. Er kwamen drie bombardementen vlak achterelkaar. Na het eerste bombardement liep ik met mijn vader en moeder naar de stad om te kijken wat er gebeurd was. Heel veel mensen liepen naar de stad. De hele Demer was platgebombardeerd. We zagen een hele hoop mensen dood op de weg liggen. Dat was verschrikkelijk. Op dat moment kwam er weer een bombardement, waarop we terug naar huis zijn gevlucht.’

Zijn er ook mensen omgekomen in de oorlog die u kende?
‘Ja, twee kinderen uit de straat. Tegenover de Floralaan was een schietberg. Onderaan die berg was een hele diepe betonnen kuil. De Duitsers doken in de kuil als er gevaar was. Een jongetje uit de Distelstraat was van de berg naar beneden gevallen, in de put. Hij was dood. En een ander jongetje uit mijn buurt is door een tank overreden. Ik zag het gebeuren, het was verschrikkelijk. Ik denk er nog steeds vaak aan.’

Wat is u het meest bijgebleven aan de oorlog?
‘Ze hebben mijn vader opgepakt en naar Duitsland gebracht. Daar heeft hij een half jaar gezeten. In de Floralaan woonde een Duitse commissaris. Die heeft bij ons aangebeld en gezegd dat mijn vader dood was. We waren heel verdrietig. Maar na een half jaar kwam hij weer aanzetten. Levend! Mijn moeder heeft hard gehuild, ze was zo blij. Hij heeft niets over die periode verteld.’

Archieven: Verhalen

‘Alles om ons heen stond in brand. Het was een vuurzee’

Vol verwachting stappen Bastiaan, Magali, Linde en Daniël op de fiets naar Harriët van den Boomen. Het is vlakbij hun school, De Talisman in Eindhoven, en het is altijd leuk om even weg te mogen. Maar het is ook een beetje spannend, want wat gaat mevrouw Van den Boomen allemaal vertellen en weet ze het nog wel? Ze was namelijk pas 8 jaar toen ze aan tafel zat met haar familie en de sirenes het begin van een vreselijke tijd aankondigden…

Hoe merkte u dat de oorlog begon?
‘Er waren sirenes te horen. We woonden in het centrum van Eindhoven, aan de Demer. Ons huis lag tegen de Philipsfabriek aan. We hadden een tabakswinkel. Ik was de jongste van zes kinderen, maar ik liet me niet op mijn kop zitten door mijn broers en zussen, ik was zelf ook een baasje. Als de sirenes afgingen, moesten we vluchten naar het toilet. Daar waren de muren dicht bij elkaar en daar was het veilig, zei mijn vader. Ik deed dan niks anders dan bibberen.

Op de dag van het Sinterklaasbombardement, op 6 december 1942, zaten we aan tafel toen de eerste bommen vielen. Het gaf een flinke explosie met een luchtdrukverschuiving. Vader vloekte en vloekte. Alle bonnen vlogen over de tafel. Ik vond dat wel leuk om te zien, maar vader niet, die bleef maar vloeken. We gingen allemaal op de grond liggen, maar er kwamen meer bommen dus we zijn weggevlucht.

Vader laadde snel met mijn broers allemaal spullen op een kar. Door het poortje achter in de tuin probeerden we te vluchten. Maar er kwamen bruinhemden aan (een soort handhavers, red.) die vader verboden om op straat te gaan. Vader werd heel boos en drong er toch doorheen. Alles om ons heen stond in brand. Het was een vuurzee. We renden over de Demer, ik met de pantoffeltjes aan die ik die ochtend van Sinterklaas gekregen had. Met mijn nieuwe pantoffeltjes over de scherven die bezaaid lagen op de grond… Bij de volgende bom vlogen we door de luchtdruk over de straat, ik was doodsbang.’

Hoe bent u gevlucht na het bombardement?
‘Ik kwam terecht bij tante Jo, geen echte tante maar een vriendin van mijn moeder. Zij woonde ook in Eindhoven. Ik kon niet terug naar huis, want het was in brand gevlogen. Dat was heel erg om te zien. We hadden geen geld meer, alles was weg. Zelfs mijn sprookjesboeken waar ik zo blij mee was.

Een oom van mij uit Blericum is me toen op een fiets met houten banden komen halen. Ik had geen schoenen meer, want ik was gevlucht op mijn pantoffeltjes, maar die waren helemaal kapot. Van een tante kreeg ik schoenen maar die waren veel te groot. Ik moest met die grote schoenen achterop de fiets bij ome Kris naar Berlicum. Elke keer verloor ik mijn schoenen. Ik hoor het me nog roepen: ‘Ome Kris, ik ben mijn schoenen verloren!’ En dan moest ome Kris weer afstappen om in het donker mijn schoenen te zoeken. Ik heb het nog nooit zo koud gehad als achterop die fiets. Ik hield me heel stevig vast aan die grote brede rug van mijn oom. Waar mijn ouders waren of mijn broers of zussen wist ik niet. Ik was heel bang dat mijn broertjes dood waren. Wij hadden toen natuurlijk nog geen telefoons. Pas na veertien dagen wist ik dat iedereen veilig was. Ik heb nog jaren gehuild om mijn twee sprookjesboeken die ik van Sinterklaas had gekregen.

Ik bleef in Blericum tot in februari en toen hadden vader en moeder een nieuwe woonplek geregeld. Bij een meubelzaak die ook het huis ernaast hadden, mochten we in dat huis wonen. Vader kon daar ook weer zijn sigarenwinkel beginnen. We kregen steun van de regering omdat ons huis afgebrand was.’

Hoe ging het einde van de oorlog?
‘Ik herinner me de bevrijding nog goed. De Amerikaanse soldaten slopen door de stad. Een beetje in elkaar gedoken zodat niemand ze kon zien. Ze hadden sokken over hun schoenen gedaan zodat de Duitsers ze niet konden horen aankomen. Het raam stond bij ons thuis open en ik zag ineens een hoofd met helm van een Duitse soldaat langs het raam komen. Hij deed met zijn vinger ‘sttt…’ omdat ik heel erg schrok. De Duitsers kwamen over het Stratumseind terug. Het was één gekerm, geschreeuw en gehuil.

Na de bevrijding hosten we door de straten, iedereen was blij en aan het dansen. Er waren geen slingers of ballonnen, dat hadden we allemaal niet meer, maar dat maakte helemaal niet uit. Jonge mensen, oude mensen, soldaten, iedereen was blij. Ik weet nog dat een Engelse soldaat me op zijn schoot nam en knuffelde. Hij was zelf ook vader van een dochter van mijn leeftijd.

Ineens waren er toch weer sirenes, grote paniek. Mijn moeder duwde me een meubelwinkel in en we schuilden onder een tafel. Mijn moeder begon te bidden. Naast me zat een Engelse soldaat; hij huilde en bad mee met mijn moeder in het Engels. Het regende door het plafond allemaal stenen op de tafel. Alles was weer in puin. Dat maakte heel veel indruk op me, om te zien dat deze soldaat ook zo bang was en huilde. Heel aangrijpend. Als ik eraan terugdenk moet ik ervan huilen, ik neem maar vlug een bakkie troost. Gelukkig hoeven jullie dat niet mee te maken.’

Contact


Heb je een vraag aan ons? Wilt u meedoen als verteller, als basisschool, of een bijdrage leveren door een interview te begeleiden? Neem contact op, we helpen graag verder.

Christine: +31 6 816 834 18

NL41 TRIO 0254 753892