Archieven: Verhalen

‘Je moest werken voor de Duitsers’

Jurre, Milan en Jort van Openbare Basisschool ’t Jok uit Hoorn wandelen vanuit school naar het huis van mevrouw Jetta de Beer. Jurre is haar kleinzoon en ook de andere jongens komen wel eens vaker bij haar thuis om wat te drinken. De vader van mevrouw De Beer heeft van november 1942 tot mei 1945 gewerkt in Duitsland. Tussendoor is hij heel kort thuis geweest en in die periode is zij verwekt.

Waarom bleef uw vader niet op Terschelling toen?
‘Mijn vader moest wel terug naar Duitsland. Onderduiken deed je niet, omdat je vrienden dan verplicht naar het strafkamp moesten. In Duitsland kreeg mijn vader bericht dat ik geboren was. Hij las dat in een brief en in zijn brieven terug aan huis schreef hij dat hij heel blij was. De brieven van mijn vader werden allemaal opengemaakt en nagekeken, je mocht namelijk niet schrijven dat de Duitsers stom waren.’
‘Op Terschelling waren in de oorlog rond de tweeduizend Duitsers tegenover vierduizend eilanders. Er was geen keuze, je moest werken voor de Duitsers. Op het eiland aan de bunkers of in Duitsland in de kruitfabriek.’

Waar werkte u vader?
Ik dacht dat mijn vader altijd in een melkfabriek had gewerkt. Ik wist niet dat het een kruitfabriek was. De mensen die daar werkten vertelden er nooit over. Veel later ben ik met een groep naar het gebied geweest om de fabriek te bezoeken. Het was heel groot en veel was verborgen zodat de Engelsen het niet konden vinden. Ik heb daar op dezelfde plek gestaan als waar mijn vader het telegram ontvangen heeft dat ik was geboren. Heel bijzonder was dat.’

Wanneer kwam u vader terug?
Mijn vader kwam terug op 1 mei en hij had mij nog nooit gezien. Mijn zus is tien jaar ouder dan ik, maar zij herkende hem toen hij thuiskwam. Hij was heel mager en droeg een gekke muts. De buurvrouw zei dat het haar vader was, maar ze geloofde het niet.’

Archieven: Verhalen

‘Ik was zo bang dat ik mijn mond wel hield’

Jade, Robin en Mick van de Openbare Basisschool ’t Jok uit Hoorn gaan op bezoek bij mevrouw Hitty Pals in haar mooie boerderij in Lies. Tijdens de oorlog woonde mevrouw Pals in de Beemster ten noorden van Amsterdam. Haar vader was niet thuis toen ze werd geboren. Bij een mobilisatie was haar vader van huis gehaald en naar Bloemendaal gebracht.

Hoe kwam u in de Beemster terecht?
‘Mijn ouders zijn beiden geboren op Terschelling, maar konden niet terug in de oorlog. Ik werd in een reiswieg gelegd en zo zijn we via Den Helder gevlucht. Mijn vader is na het bombardement in Rotterdam weer gevlucht en opgepakt. Toch kon hij weer vluchten en uiteindelijk zijn we in een klein huisje in de Rijp gaan wonen. Alleen een woonkamer, keuken en slaapkamer.’

Was u bang in de oorlog?
‘Toen ik een jaar of 4 was, speelde ik met mijn buurmeisje Tineke en we zagen de Duitsers over de Beemsterbrug. Alle mannen werden heel snel verstopt. Achter huis mocht ik niet komen. De mannen vluchtten over het water met roeibootjes.’
‘De groenteboer ventte met paard en kar en had een garage dichtbij huis. Ik was een keer zo bang dat ik me, samen met mijn buurmeisje, verstopte onder de kar. De deuren van de schuur waren dicht. De oudere zus van het buurmeisje ging ons zoeken en stond te roepen voor de deur. Wij zijn toen toch maar naar buiten gegaan. Overal waren soldaten dus we zijn snel naar huis gegaan.’
‘In Noord-Holland heb ik verder weinig meegekregen van de oorlog. Er is geen familie opgepakt en er was nog eten omdat er veel boerderijen in de omgeving waren. Mijn ouders hielpen met oogsten en wol spinnen. In ruil daarvoor kregen ze eten.’

Waar bent u naartoe gegaan na de oorlog?
Na de oorlog zijn we verhuisd naar Friesland, omdat daar veel zuivelfabrieken stonden en daar was werk. Tijdens de verhuizing reden we over de afsluitdijk waar aan het begin en aan het einde soldaten stonden. In de auto hadden we wit brood verstopt, maar dat mochten we niet vertellen. Het brood was gedropt door een vliegtuig vlak voordat we uit de Beemster vertrokken. Mijn ouders hadden gezegd dat de soldaten me dood zouden schieten als ik dat zou vertellen. Ik was zo bang dat ik mijn mond wel hield. Het brood was wel heerlijk. Het smaakte wel anders dan het wit brood dat er nu is.’

 

Archieven: Verhalen

‘We gingen bollen pellen als er geen school was’

Mats, Shane en Lenn van de Vosserschool op West-Terschelling bezoeken meneer Henk van Sijp om met hem over de oorlog te praten. Meneer Van Sijp woonde in die tijd op Texel en was pas 6 jaar oud toen de oorlog uitbrak. De jongens hebben zich goed voorbereid.

Heeft u in de schuilkelder gezeten?
Wij woonden dicht bij het vliegveld. Begin mei 1940 moesten we ’s nachts naar de schuilkelder. Het was een gat in de grond met strobalen eromheen om granaten en dergelijke op te vangen.’
Omdat we dicht bij het vliegveld woonden, werden we geëvacueerd. Het was te gevaarlijk om daar te wonen. Er stonden allemaal bloeiende pinksterbloemen, het leek helemaal niet op oorlog. Maar we moesten er toch weg.’

Waren er onderduikers?
Op het platteland kent iedereen elkaar. Dus onbekende, nieuwe gezichten vallen op. Dat waren dan waarschijnlijk onderduikers. Met sommige kinderen mochten we niet spelen. Dat kon gevaarlijk zijn, omdat we misschien te veel zouden vertellen.’

Wat is uw mooiste herinnering uit de oorlog?
Er zijn geen mooie herinneringen, er waren geen vreugdevolle momenten. We hadden een groot gezin. Mijn oudste broer overleed in 1941, in 1942 stierf een zus, in 1944 overleed mijn vader. Twee broers werden opgepakt en te werk gesteld in Drenthe. Bij razzia’s werden potentiële werkkrachten opgepakt. Op Texel waren Brits-Indiërs die we Sikh’s noemden, omdat ze een tulband droegen. Die hadden de kant van de Duitsers gekozen, omdat ze tegen hun zin onder Engels bewind hadden gestaan. In 1944 kwamen er ook Kaukasiërs die voor Duitsland hadden gekozen en daarna Georgiërs, die eerst ook de kant van Duitsland hadden gekozen. In 1945 is er op Texel een vreselijke slachtpartij geweest. Oorlog maakt hard en onverschillig.’

Hoe was het om na de bevrijding weer naar school te gaan?
Na de bevrijding gingen we pas in september weer naar school. Alle leerlingen zaten weer in dezelfde klas als voor de oorlog. De school was dicht bij het vliegveld en werd gevorderd. Eerst zaten er Nederlanders in, later Duitsers. Daarom kregen we onderwijs in diverse schuren, waar het vaak erg koud was. Uiteindelijk hebben we vrij lang onderwijs gehad in een bollenschuur.  Vanaf 1943 heb ik enige herinnering aan school, maar heel vaak werd er geen lesgegeven. We gingen wel bollen pellen als er geen school was. Voor een volle mand kreeg je een gulden en het waren grote manden!’

Hoe heeft u de bevrijding beleefd?
‘Het was eerst nog steeds gevaarlijk. Na de bevrijding kwam er een herdenkingsboekje uit. Achthonderd Georgiërs – wij noemden ze Russen – hadden in april 1945 de vlag al uitgestoken, maar de Duitsers lieten versterking uit Den Helder komen en er zijn toen veel doden gevallen. Er liepen nog steeds gewapende Duitsers rond en Georgiërs en Binnenlandse Strijdkrachten. Pas weken later volgde de ontwapening door Canadezen. We voelden ons pas weer vrij toen het strand en de duinen weer toegankelijk waren en de mijnen waren opgeruimd. Dat werd door krijgsgevangenen gedaan. De bordjes met ‘mijnengevaar’ konden toen weer weg.’

Archieven: Verhalen

‘In de oorlog gelden andere regels’

Marlies, Liselot, Stine en Lianne van de Vosserschool en de Prinses Margrietschool op West-Terschelling gaan bij mevrouw Edy van Sijp op bezoek om een interview af te nemen. Mevrouw Van Sijp was 3 jaar toen de oorlog begon. Ze woonde toen in Amsterdam op Kattenburg. Mevrouw Van Sijp woont nu al zo lang op West-Terschelling, dat ze de ouders van de kinderen ook kent.

Wat heeft veel indruk op u gemaakt tijdens de oorlog?
Razzia’s in Amsterdam, waarbij Joden werden opgehaald. En dat het zo koud was in huis.’
‘Omdat het op Kattenburg, waar wij woonden, gevaarlijk was vanwege de nabijgelegen marinebasis, gingen mijn zusje en ik naar familie op Terschelling met de beurtvaarder schipper Bosch.’
‘Er liep een spoorweg vlakbij ons huis in Amsterdam en er viel soms steenkool van de trein. Dat konden wij thuis goed gebruiken! We aten gort, gekookt in water en van suikerbieten werd stroop gemaakt. Mijn vader zat ondergedoken in de dakkapel. Als we uit school kwamen, moesten we bonnetjes plakken. Alles was op de bon. Het ondergrondse verzet stal bonnetjes. In samenwerking met de bakker en de groenteboer konden ze dan ondergedoken mensen van voedsel voorzien. Er kwam een keer een mevrouw met veel te veel bonnen in de kruidenierswinkel. Mijn vader zei toen: ‘Mevrouw, u hebt Joden in huis!’ Dat was heel gevaarlijk en de vrouw schrok. Mijn vader heeft de bonnen ingenomen en herverdeeld onder de bakker en de groenteboer, zodat het niet zou opvallen. Ik heb nog een foto van mijn moeder die bonnen plakt.’
Een heel enkele keer stak mijn vader een sigarettenvloeitje in brand en dan zei hij terwijl het brandde: ‘Zoals Berlijn’. Op die vloeitjes was hij zuinig, dus dat deed hij niet vaak. Zo diep zat de haat, dat hij hoopte dat Berlijn helemaal zou platbranden.’

Hoe was het om Duitsers te ontmoeten?
Een heel bijzondere ontmoeting was met een jonge Duitser van 18 jaar, die in de kruidenierswinkel kwam. Hij werd gezocht door de Sicherheitsdienst. Die jongen hebben we verstopt in een grote sodabak, die achter de toonbank stond. Daar was hij in elk geval tijdelijk veilig. Een andere keer had mijn zusje haar bril laten vallen, toen ze uit het raam hing. Het was na zes uur en ik werd als jongste naar buiten gestuurd om de bril op te rapen, terwijl je eigenlijk na zes uur niet meer buiten mocht komen. Dat werd gezien door een Duitse soldaat die net langsliep. Hij zei dat ik niet buiten mocht komen, maar ik kreeg wel een reep chocola!’

Mooiste herinnering aan de oorlog?
De bevrijding! Het was feest en je was vrij. Verder was men in de oorlog heel vindingrijk. Van een leren tas en een stuk hout werden bijvoorbeeld schoenen gemaakt.

Heeft u een dagboek bijgehouden?
Er was geen pen en geen papier. Er was ook geen kleding. Bij de onderburen hadden ze een zaak in kleding, sokken en ondergoed. Tijdens de oorlog was alles er weggehaald en de onderburen waren vertrokken. Na de oorlog bleek er achter een luikje op de vliering nog van alles te liggen! Het luikje was te klein voor een volwassene, maar ik kon er wel door en heb alles weggehaald. Toen had de hele buurt weer nieuwe kleren! Eigenlijk is dat diefstal, maar in de oorlog gelden andere regels.’

Hoe was de reis naar Terschelling?
We zaten met meer kinderen in het ruim van de boot. Het was benauwd en we kregen luizen. Je miste je ouders, maar er was wel eten. In Amsterdam was vaak luchtalarm en dan hadden we geen les. In 1948 zijn we als gezin vanaf Kattenburg naar Terschelling vertrokken. Vooral mijn vader werd door alle Kattenburgers uitgewuifd. Hij kreeg applaus voor wat hij in de oorlog heeft gedaan.’

Archieven: Verhalen

‘Na de oorlog kon ik eindelijk weer naar Terschelling’

Esmee, Nina, Marijne en Hidde van de Openbare Basisschool ’t Hunnighouwersgat in Midsland gaan op bezoek bij mevrouw Bartie Fawcett. Ze worden bij de achterdeur van de Terschellinger boerderij In Formerum verwelkomt. Mevrouw Bartie is vroeger kleuterjuf geweest op het eiland en ze vindt het dan ook heel leuk dat de kinderen bij haar op bezoek komen. Ze was 4 jaar toen de oorlog begon en woonde toen in IJmuiden.

Kunt u zich herinneren dat de oorlog uitbrak?
‘De oorlog kwam onverwacht. Ik was bijna 4 jaar en ineens hoorde ik veel lawaai toen ik in bed lag. Achterop de fiets bij mijn vader zijn we snel gevlucht naar een ander deel van IJmuiden. Omdat mijn vader bij de sluis werkte en we daar ook woonden, werd het te gevaarlijk om daar te blijven.’
‘Mijn vader is geboren in het wapen van Terschelling en heeft heel lang gevaren. Toen hij vaker thuis wilde zijn is hij havenmeester geworden in IJmuiden waar we met het gezin gingen wonen.’
‘De vlucht van IJmuiden naar Wormerveer heeft misschien wel het meest indruk op me gemaakt in de oorlog. We moesten met paard en wagen en ik mocht maar twee dingetje meenemen.’

Kon u niet naar Terschelling in de oorlog?
‘Nee, ik mocht daar niet naar toe en dat vond ik vreselijk. Ik miste mijn familie op Terschelling heel erg. Een van mijn opa’s ging op de Landerummer Kooi eenden vangen en die stuurde hij dan in bruin papier via de post naar ons toe. Alle pakjes werden opgevuld met bonen. Dan hadden we dus lekker kooieend met bruine bonen.’

Had u speelgoed?
‘Ik maakte in de oorlog zelf speelgoed van een winterwortel, wat lucifers en klei. Er was weinig te eten en mijn vader ging op de fiets naar een boer om eten voor het gezin te halen. De boer was aardig want hij vroeg normale prijzen. Mijn familie had geiten en konijnen en die hebben we moeten opeten omdat er niets anders te eten was.’
‘Als kind accepteer je dat er oorlog is. Ik mocht alleen niet spelen met kinderen van een foute NSB- familie.’

Weet u nog hoe het was toen de oorlog afgelopen was?
‘De vader van mijn vriendinnetje van mevrouw was zeeman. Na de oorlog herkende ze haar vader niet meer. Hij was vijf jaar weggeweest. Dat was best heel raar. Toen Nederland werd bevrijd woonden we in Wormerveer en daarvan herinner ik me de jeeps van de Canadezen en de soldaten die ons chocoladerepen gaven. Dat had ik nog nooit gegeten. Heerlijk was dat.’
‘Na de oorlog kon ik eindelijk weer naar Terschelling en sliep ik in de bedstee van het Drosthuis. Heel fijn was dat.’

 

Archieven: Verhalen

‘Wel moest ik een burka aan als ik naar buiten wilde’

 

Assia, Gini, Jahvencio en Douae van het Montessori Kindcentrum Oostzanerwerf in Amsterdam-Noord  interviewen Janki Devi. Mevrouw Devi is Hindoestaans en geboren in Afghanistan. Ze is nu 65 jaar en inmiddels woont ze langer in Nederland dan in Afghanistan. Ze wil helemaal niet meer terug,want ze kent daar nu niemand meer. Bovendien is het daar ook niet veilig voor haar. Net als Douae, Assia en Gini komt ook Janki uit een groot gezin. Ondanks de minder leuke dingen die mevrouw Devi vertelt, is het een gezellige ontmoeting.

 Hoe was het om op te groeien in Afghanistan?
‘Toen ik nog heel jong was, was het wel leuk. We waren thuis met zes kinderen. Ik heb drie broers en twee zussen. Mijn vader had een stoffenwinkel. Er was niet zoveel speelgoed, maar ik speelde met stoffen poppetjes. Toen ik ouder was, 13 of 14 jaar werd het steeds moeilijker. In mijn dorp Gardez mocht ik niet alleen naar buiten, jongens mochten dat wel. Ik mocht samen met mijn broer naar buiten, maar moest wel een burka aan, Een burka is een kledingstuk dat het hele lichaam bedekt, ook de ogen zie je niet. Daar zit gaas zodat jij er wel doorheen kan kijken, maar niemand kan jouw ogen zien. Het was ook gevaarlijk voor meisjes op straat. Er was natuurlijk nog geen mobiele telefoon toen. Op een gegeven moment werd er een meisje uit ons dorp meegenomen, ontvoerd. Niemand wist waar ze was of wat er met haar is gebeurd. Toen hebben mijn ouders besloten om het dorp te verlaten en naar Kabul te verhuizen. Daar woonden kennissen.’

 Ging u ook naar school?
‘Mijn oudste zus en ik zijn niet naar school geweest. Het was in die tijd voor meisjes niet verplicht om naar school te gaan, voor jongens wel. Maar mijn vader vond het niet nodig, want wij moesten het huishouden doen. Ik hield ervan om te helpen met koken. Dat deden we niet op een gasfornuis, maar nog op een vuur.’

Waarom werden jullie gepest?
‘Afghanistan is een Islamitisch land, maar wij waren Hindoestaans. In het Hindoeïsme is de koe een heilig dier. Wij bidden voor haar en hebben respect voor de koe; we zien haar als moederfiguur, want we drinken haar melk. Daar werd ik mee gepest. Kinderen zeiden dan: ‘jullie koe is dood.’ Ze gooiden ook stenen tegen de koe aan.’

Hoe kwam u in Nederland terecht en hoe vond u het hier?
‘Er was een oorlog in Afghanistan, ik was inmiddels getrouwd met mijn man en had twee kinderen. In 1986 zijn wij gevlucht, voor de oorlog dus. We wilden eigenlijk helemaal niet naar Nederland gaan, maar naar Canada. Maar we kwamen via Pakistan in Amsterdam terecht. Het was niet makkelijk, want we spraken geen Nederlands. We kwamen terecht in de Kinkerstraat in Amsterdam-West. Daar was een opvangcentrum, waar we met meerdere vluchtelingengezinnen bij elkaar woonden. We hadden daar met z’n vieren één kleine kamer en de keuken deelden we met de andere gezinnen. We konden daar zelf koken wat we wilden. Daar hebben we drie maanden gewoond. Daarna kregen we een flat in de Bijlmer. Ik wilde eerst de Nederlandse taal leren, dat was heel moeilijk. Ik mocht niet naar school, maar kwam te werken in een Turkse kledingzaak. Iedereen sprak met elkaar door met handen te gebaren en dingen aan te wijzen. Toen dat werk stopte, ben ik naar school gegaan om Nederlands te leren. Dat vond ik leuk. Ik wilde iets leren; ik wilde een goede toekomst. Ik heb vier jaar op school gezeten. Die school heette Taal op maat. Toen ik mijn certificaat had ben ik in een kinderdagverblijf gaan werken. Dat heb ik zelf gekozen. Ik heb jaar daar veertien jaar gewerkt en daar ben ik heel trots op.’

 

 

 

Archieven: Verhalen

‘Sinds dat moment heb ik me voorgenomen dat ik moet strijden tegen alle vormen van discriminatie’

Kiki, Mirel, Tiqion en Rihanna van het Montessori Kindcentrum Oostzanerwerf in Amsterdam-Noord interviewen Mustafa Ayranci. Meneer Ayranci komt uit Turkije uit de provincie Konya, even groot als Nederland. Mirel en Rihanna kennen Turkije goed, omdat hun ouders daar ook vandaan komen. Meneer Ayranci woont nu al vijftig jaar in Amsterdam en ook al een hele poos in Noord. Hij was 20 jaar toen hij hierheen kwam.

Hoe was het om in Turkije op te groeien?
‘Ik ben in Celep geboren, dat is een Koerdisch dorp, 90 kilometer van de hoofdstad Ankara vandaan. Ik sprak geen Turks. Ik sprak Koerdisch, mijn ouders zijn allebei Koerden. Toen ik zeven jaar was ging ik naar een school toe waar iedereen Turks praatte, wat ik op dat moment niet kon. Op de basisschool kon ik mijn meester niet verstaan. Hij werd boos op mij, omdat ik niet wist wat hij bedoelde. Hij pakte mij aan mijn haren, tilde mij op, dit deed mij echt pijn.  Ook had ik geen broek aan, maar een lange jurk, zoals alle Koerden. Dit was niet ‘normaal’ volgens mijn meester. Ik mocht pas weer terugkomen als ik een broek aan deed. Maar in mijn dorp waar ik woonde, verkochten ze geen broeken. Mijn moeder moest naar de markt in de stad, waar ze maar één keer per week heen ging. Ik moest dus een week wachten voordat ik een broek had en naar school kon.  Tot op de dag van vandaag doet het me pijn. Sinds dat moment heb ik me voorgenomen dat ik moet strijden tegen alle vormen van discriminatie. Zo mogen in sommige dorpen in het Oosten van Turkije nog altijd niet alle meisjes naar school. Ik vind dat heel erg.’

Zou u uw naam willen veranderen in uw echte naam?
‘Mijn echte naam is ‘Masto’, een Koerdische naam, maar omdat dit in Turkije verboden is, is mijn naam veranderd in ‘Mustafa’. Ik kan mijn naam veranderen, maar dan moet mijn geboorteakte naar Nederland verstuurd worden. Met een Koerdische naam is dat onmogelijk, omdat het in Turkije verboden is om een Koerdische naam te hebben. In het dorp in Turkije noemt iedereen mij nog Masto, mijn Koerdische naam.’

Wat doet u allemaal in uw vrije tijd?
‘Ik ben nu gepensioneerd en doe daarom vrijwilligerswerk voor mensen in Amsterdam. Zo help ik ze met brieven opstellen, bijvoorbeeld over hun uitkering. Er komen ook mensen naar mij toe die last hebben van discriminatie.  Wij sturen ze dan weer door naar het Anti Discriminatie Meldpunt. Voordat ik met pensioen ging heb ik veel gedaan voor arbeiders uit het buitenland. Samen met andere mensen zorgden we ervoor dat deze mensen evenveel betaald krijgen als de Nederlanders. Ik richtte in 1974 de Turkse Arbeidersvereniging op; de HTIB. Wij streden voor gelijke lonen, goede huisvestiging en de positie van illegale gastarbeiders. Ik ben ook actief geweest voor het opzetten van Anti Discriminatie Meldpunt.’

Waarom bent u naar Nederland gekomen en waarom Amsterdam?
‘Ik ben naar Nederland gekomen, omdat er voor mij geen toekomst was om door te studeren in Turkije. Hier studeerde ik sociaal-maatschappelijk werk. Ik heb toen in drie maanden Nederlands geleerd. Mijn collega Henk heeft mij daar erg bij geholpen. Overal in ons kantoor legde hij papiertjes neer met Nederlandse woorden erop zoals ‘telefoon’ en ‘tafel’ en hij liet mij het herhalen. De hele dag door. Ik ben erg blij dat ik in Amsterdam ben gekomen, Amsterdam is een vrije stad. Ik kwam een keer om twee uur ’s nachts een vrouw tegen op de fiets, haar jurk waaide als een vogel. De vrouw voelde zich zo vrij en veilig, dat ze aan het fluiten was. In Turkije zou dat niet kunnen. In Amsterdam voelt dat als vrijheid.’

Archieven: Verhalen

‘Jonge kinderen werden overal buiten gehouden’

Jarin, Joep en Roog van de Vosserschool op West-Terschelling gaan op bezoek bij mevrouw Nely Haringa-Kracht. Ze woont vlakbij de school. Toen de oorlog uitbrak was ze 7 jaar oud en woonde ze in Harlingen. Mevrouw Haringa verhuisde op haar 21e naar Terschelling omdat ze trouwde met Cor Haringa. Die werd later kapitein van de Koegelwiek, de eerste snelboot tussen Harlingen en Terschelling.

Wat heeft de meeste indruk op u gemaakt?
‘Dat was het bombardement op Harlingen in het eerste jaar van de oorlog. Het getroffen gebied was niet ver van ons huis. De Hofstraat en Brouwersstraat waren getroffen. Er is een heel gezin bij omgekomen en van een ander gezin hebben slechts twee mensen het overleefd. De vernieling was enorm. De dakpannen vielen op je hoofd. Wij hebben een half jaar bij mijn grootouders gewoond omdat ons huis onbewoonbaar was geworden.’

We hadden nauwelijks school. We konden niet in ons eigen schoolgebouw. Soms hadden we school in een soort verzorgingshuis of bij de schoolmeester thuis. We zijn door de hele stad heen geweest. Een schoolreisje hebben we niet gehad.’

‘Jonge kinderen werden zo veel mogelijk overal buitengehouden. Mensen die onderdoken zag je ineens niet meer. Ik wist wel dat er een vluchtroute door het huis was, voor het geval de NSB aan de deur kwam.’

Hoe ging het met het eten thuis?
Mijn vader werkte in de haven. Daar kon hij soms etenswaren bemachtigen, die iemand achterover gedrukt had. Er was een gaarkeuken waar je eten kon halen. Bijvoorbeeld gort met pruimen. Gort lijkt wel wat op rijst. We gingen voor eten ook wel lopend naar boeren in de omgeving, naar dorpen als Arum en Kimswerd. Het overgebleven eten dat de Duitse soldaten niet meer hoefden, was in principe voor de varkens. Omdat de mensen honger leden, was het de kunst om te zorgen dat het bij de mensen terecht kwam. Dat lukte vaak wel. Bonnen waren waardevol, om voedsel te krijgen.’

Was het verplicht om voor de Duitsers te werken?
Mijn vader werkte in de haven, maar hij moest later ook bunkers bouwen op Terschelling. Eens in de zoveel weken kwam hij dan naar huis. Ook mijn oom moest voor de Duitsers werken. Mijn zus moest werken in Hotel Centraal, waar Duitsers verbleven. Ze kon dan stiekem meeluisteren naar de Engelse radio. Ze werkte ook bij de notaris. Dat was tegenover het hotel.’

Heeft u ook mooie herinneringen aan de oorlog?
Weinig. Ik heb vooral veel slechte ervaringen. We hebben ook wel lol gehad, maar je mocht niet overal komen. We speelden wel buiten en bij luchtalarm moesten we naar binnen. Na acht uur ’s avonds mocht je niet meer buiten. Als je bij luchtalarm moest schuilen, deed je dat in een portiek of bij mensen thuis.’

‘De bombardementen en de begrafenissen waren de ergste dingen. De stad werd niet alleen door de Duitsers, maar ook door de geallieerden gebombardeerd. Vooral de haven was doelwit. Bij de begrafenissen waren de Duitsers ook in het zwart.’

 

 

Archieven: Verhalen

‘Ik ben blij dat ik gekomen ben en kansen gegrepen heb’

Kwadjo, Shanell en Maysa  van het Montessori Kindcentrum Oostzanerwerf  in Amsterdam-Noord interviewen Fatima Ouahou. In Marokko heeft mevrouw Ouahou nog steeds een record discuswerpen op haar naam staan.

Kunt u iets vertellen over uw leven in Marokko?
‘Kenitra is een moderne stad waar ik rechten studeerde. Wij woonden daar met mijn ouders en zeven broers en zussen. Grote gezinnen zijn heel normaal in Marokko. Daar kennen we een ‘wij-cultuur’, met grote families waar je voor elkaar zorgt en op elkaar terug kunt vallen. Hoe groter de familie, hoe beter eigenlijk. Dat geeft kracht om je leven verder op te bouwen. Hier zie je meer een ‘ik- cultuur’ en zijn mensen meer op zichzelf aangewezen. Ik vond het leven daar fijn. Mijn hobby en passie was discuswerpen en ik was daar heel goed in. Met collega-topsporters reisden we door heel Marokko voor wedstrijden. Na al die jaren heb ik nog altijd een record op mijn naam staan. Toen ik hier kwam en op mijn achtentwintigste het sporten na een tijdje weer op wilde pakken, vonden ze mij te oud.’

Hoe was de overgang naar Nederland?
‘Mijn man werkte in Nederland en ik ben voor gezinshereniging met onze dochter gekomen. Ik heb mijn man op de universiteit in Marokko leren kennen. De vader van een vriendin zegt altijd grappend: ‘Fatima heeft twee mooie dingen van haar periode aan de universiteit overgehouden: ze heeft een man gevonden én ze heeft een goede studie gevolgd. Twee halen, één betalen’.  Ik vond het heel spannend om hierheen te komen, ik kende niemand en sprak de taal niet. Ook hadden ze hier eetgewoontes die ik niet kende. Het eerste jaar moest ik erg wennen maar daarna heb ik mijn best gedaan om goed in te burgeren en de weg te leren kennen. Toen ik het inburgeringstraject afrondde, kreeg ik een brief van burgemeester Cohen waarin hij mij feliciteerde. Ik was zo trots op mijzelf. De brief is heel bijzonder voor mij en heb ik altijd bewaard.’

Was het moeilijk hier u weg te vinden?
‘Ik ben hier niet geboren en getogen, maar heb toch de taal geleerd op een niveau, dat ik hier verder mijn weg kan vinden en kan communiceren met mensen. Ik ben iemand die van uitdagingen houdt, dus ik ging ervoor. Hier kregen mijn man en ik nog drie kinderen, waarvan één bijzonder dochtertje. Ze heet Malak en heeft het syndroom van Down.  Haar naam Malak betekent in het Arabisch ‘engeltje’. En zij is echt zo! Omdat ik zoveel van haar leerde, heb ik een stichting opgericht die ik naar Malak heb vernoemd.  Bij Stichting Malak helpen we ouders die ook kinderen hebben met een beperking. We beantwoorden vragen en helpen ze op weg. Verder ben ik actief bij verschillende organisaties, help vrouwen verder te komen en geef trainingen. Ik ben blij dat ik gekomen ben en kansen gegrepen heb. Ik heb er iets moois van gemaakt. Voor mijzelf, voor mijn kinderen en voor de samenleving. ‘

Gaat u nog weleens terug?
‘Bijna elk jaar ga ik terug naar Marokko om mijn familie te bezoeken. Ik vind het belangrijk dat mijn kinderen een verbinding hebben met hun moederland, zodat ze zich niet geïsoleerd voelen. Zelf heb ik hier behalve hun, geen familie. Nu voelen ze dat ze niet alleen vrienden hebben, maar ook familie in Marokko waar zij bij horen. Ook vind ik het belangrijk dat ze hun oorspronkelijke omgeving leren kennen.’

Is er nog iets wat u ons wilt meegeven?
‘Vertrouw in jezelf. Iedereen heeft zijn eigen unieke kwaliteiten. Geloof in je eigen kracht. En blijf proberen en doorzetten. En als het niet lukt is het ook niet erg, dan vraag je mensen om je heen of je gaat iets anders proberen.’

 

 

Archieven: Verhalen

‘Er was weinig werk en er was weinig vrijheid in Marokko’

De leerlingen van het Montessori Kindcentrum Oostzanerwerf  in Amsterdam-Noord Margriet, Tanem, Curtis en Nolan  hebben  Abdou Menebhi geïnterviewd. Ze vonden het heel dapper dat meneer Menebhi in Marokko tegen mensen in durfde te gaan en deelnam aan demonstraties.

Waarom wilde u naar Nederland komen?
‘Ik kwam hier toen ik ongeveer 17 jaar was, heel jong. Ik had in Marokko niet zo’n goede toekomst. Er was weinig werk en er was weinig vrijheid in Marokko. Het was echt een dictatuur. De politie beschermt mensen wel als je demonstreert. Ze treden niet altijd goed op, bijvoorbeeld als er gecontroleerd wordt omdat je een kleur hebt of moslim bent.
Eerst ging ik naar Parijs omdat ik ook Frans spreek, maar in Nederland zaten al vrienden en die vroegen of ik ook naar Amsterdam wilde komen.’

 Was u toen illegaal?
‘Ja ik was illegaal en had dus geen papieren. Met een groep Marokkanen die ook geen papieren hadden zijn we opgevangen in de Mozes en Aäronkerk. Het voelde echt als een familie. Als je illegaal bent mag je helemaal niks. Niet werken en je hebt nergens recht op. Een groep ging zelfs in hongerstaking. We wilden niet uitgezet worden en de solidariteit in Nederland was toen heel groot. Actiegroepen, politieke partijen iedereen was solidair. We kregen eten en spullen en iedereen was met ons begaan. Krakers, studenten, iedereen! We stonden met een foto in de krant en het heeft gewerkt. De hele groep kreeg een verblijfsvergunning. Dat was een bijzondere tijd. Nog steeds heb ik goed contact met deze mensen en ken hun kinderen ook goed.’

Waar is uw thuis?
‘Amsterdam is echt mijn stad geworden. Hier ben ik thuis. Ik ga heel regelmatig naar Marokko om mijn familie en vrienden te bezoeken. Ook daar vind ik het heel fijn. Het is voor mij een lekker, warm vakantieland geworden. Toch wil ik na een tijdje heel graag weer naar huis en dat is dan Amsterdam in Nederland. Economisch gaat het hier misschien wel beter, maar sociaal niet. De mensen zijn harder geworden en er is nog steeds discriminatie.’

We hoorden dat u Wilders heeft aangeklaagd, klopt dat?
‘Ja! Hij heeft uitspraken gedaan in het openbaar die racistisch zijn en dat mag niet. Hij haat moslims en wil het liefst dat Nederland wit is. Hij had al eerder uitspraken gedaan, maar nu ging hij te ver. We hebben een rechtszaak aangespannen. De rechter heeft uiteindelijk pas na vier jaar uitgesproken dat de uitspraak van Wilders racistisch was. Hij hoefde niet naar de gevangenis.’

Contact


Heb je een vraag aan ons? Wilt u meedoen als verteller, als basisschool, of een bijdrage leveren door een interview te begeleiden? Neem contact op, we helpen graag verder.

Christine: +31 6 816 834 18

NL41 TRIO 0254 753892