Archieven: Verhalen

‘In de fabriek van mijn vader zaten wel vijfentwintig onderduikers’

Marc Driessen woont in een ruim appartement in het centrum van Bergen. Als Lex, Femke en Jolijn aankomen bij zijn huis, verwelkomt meneer Driessen de leerlingen van de Mozaïek in Broek op Langedijk hartelijk en staat de taart al klaar. Het lijkt wel een feestje…

Wat deed uw vader tijdens de oorlog?
‘Mijn vader had een conservenfabriek vlakbij het station van Alkmaar. Zomers stopten ze allemaal groenten in blik zodat je als het winter was ook groenten kon eten. In de oorlog wilde mijn vader niet voor de Duitsers werken. Hij maakte daarom alle apparatuur in de fabriek gereed om te kunnen koken voor de mensen in de regio. Dat noemden ze de centrale keuken. Ze maakten soep van suikerbieten, bloembollen en aardappelen. In grote aluminiumcontainers werd de soep warm gehouden en vervoerd. In de fabriek werd voor heel Alkmaar gekookt en de scholen en kerken waren de uitdeelplekken.’

Hadden jullie onderduikers?
‘In de grote fabriek waren veel afdelingen die niet gebruikt werden en daar zaten wel vijfentwintig onderduikers. Allemaal jonge mannen die eigenlijk naar Duitsland moesten om als dwangarbeider te werken. In de fabriek hadden we een oproepsysteem met kastjes aan het plafond; daarop konden ze via codes zien als de Duitsers huiszoeking kwamen doen. Code 134 betekende dat de Duitsers kwamen. Iedereen racete dan naar een verstopplaats. De fabriek was zo groot dat de Duitsers ze nooit konden vinden. Ze hadden natuurlijk wel een vermoeden en om ons te pesten gooiden ze ons iedere keer weer uit ons huis. Uiteindelijk zijn we in de fabriek gaan wonen want daar konden ze ons niet uitgooien. Ze durfden mijn vader ook niet te arresteren omdat er dan geen eten meer was.

In de fabriek was ook een kleine elektriciteitscentrale. Mensen uit het verzet die het niet eens waren met de Duitsers en contacten hadden met Engeland via een radioverbinding, laadden bij ons de batterijen op zodat ze stroom hadden. De opgeladen accu’s werden vervoerd in kinderwagens; de baby lag dan op de accu.

Een keer had mijn vader de batterijen onder zijn bed staan om op te laden, toen er iemand op het bed ging zitten en er kortsluiting ontstond. Het bed vloog in de fik…’

Had u genoeg eten en spullen in de oorlog?
‘Wij hadden een schildpad, Jantje heette die, konijnen en twee varkens om later op te eten. Het vervelende was dat altijd de helft van het vlees voor de Duitsers was. We hadden ook een koe. Die stond bij een boer en daar haalden we dan melk.

We hadden alleen nauwelijks schoenen. Ik zat op de Adelbertusschool en liep de hele stad door op weg naar school. Toen mijn leren schoenen helemaal stuk waren, kreeg ik klompen met een leren sokje of liep ik op houten kleppers met linnen bandjes.’

Archieven: Verhalen

‘Een soldaat keek door het wc-raampje recht in het gezicht van mijn vader’

Als Sofie, Elize en Jasper aankomen in de wijk in Alkmaar waar Joop Martensen woont, is het erg druk. Fotografen, cameramensen… de Postcodekanjer is daar gevallen en 22 mensen vieren feest! Maar de leerlingen van het Mozaïek in Broek op Langedijk lopen door naar het huisje van meneer Martensen, die hartelijk de deur opendoet; hij is blij dat ze er zijn.

Hoe begon de oorlog voor u?
‘Eigenlijk vond ik dat prachtig… Door de straten marcheerden allemaal soldaten en ze zongen. Ik vond het heel mooi en marcheerde en zong met ze mee.

Haalde u kattenkwaad uit tijdens de oorlog?
‘Ik pikte eten omdat er bijna geen eten meer was voor ons gezin. Ook spijbelde ik van school. Maar school was wel verplicht dus als de Duitse soldaten je zagen, dan werd je gepakt en naar je klas gebracht. Dus als ik een Duitser zag dook ik in de slootkant en bleef daar liggen totdat ze weer voorbij waren.

Op een dag reed er een wagen met gebakken brood door de straat, dat rook zo lekker… Ik liep erachteraan. De wagen stopte bij de school en bracht het brood naar binnen, maar de chauffeur deed de deur niet goed dicht. Ik glipte naar binnen. In de lokalen zaten allemaal Duitsers, die hadden de school gevorderd. Ik verstopte me in het toilet en spiekte waar de broden lagen. Ik ontdekte dat ze in klas 1 lagen en ik heb toen een brood gestolen. Mijn moeder was heel kwaad omdat het zo gevaarlijk was wat ik had gedaan.’

Heeft u ook andere gevaarlijke dingen gedaan?
‘In de remise in Alkmaar stonden allemaal locomotieven om nieuwe kolen in te laden en daar zag ik achter het hek een hele hoop vetkolen liggen. Ik klom over het hek met een jutezak en gooide hem brok voor brok vol met kolen. Toen de zak helemaal vol was draaide ik me om en stond ik ineens oog in oog met een spoorkees. Hij werkte voor de Duitsers. ‘Wat ben jij aan het doen?’, vroeg hij. En ik zei: ‘Ik ben kolen aan het verzamelen voor mijn moeder en zusje zodat we iets kunnen koken en het warmer hebben.’ Gelukkig besloot hij mij te helpen. Ik mocht achterop de fiets met mijn jutezak en hij bracht me via allerlei stegen naar huis. Mijn moeder was woedend. ‘Wat denk je wel, dat doen we niet meer!’, riep ze. Later besefte ik dat de spoorkees iets heel gevaarlijks had gedaan door mij te helpen. Als de Duitse soldaten hem betrapt hadden, hadden ze hem doodgeschoten.’

Wat deed uw vader in de oorlog?
‘Alle jonge mannen in Duitsland moesten in dienst; als ze dat weigerden kregen ze de doodstraf. Dus vochten ze in de oorlog. Daarom verplichtten de Duitsers jonge mannen uit Nederland om in Duitsland te gaan werken als dwangarbeider. Velen wilden dat niet en doken onder.

Ook mijn vader dook onder. Maar hij werd gesnapt toen hij naar de wc ging. Toevallig keek een soldaat door het wc-raampje recht in het gezicht van mijn vader… Ze pakten hem op, samen met de andere jongens die daar zaten ondergedoken. Ik zag ze de straat uitlopen en ik bleef zo lang mogelijk achter ze aanlopen. Mijn vader kwam in een kamp terecht dicht bij de Poolse grens. Hij moest 12 uur per dag werken in een munitiefabriek.

In Duitsland werden veel stadjes en fabrieken platgebombardeerd door de geallieerden, ook waar mijn vader zat. De Duitsers moesten vluchten en mijn vader is toen lopend van de grens van Polen naar Alkmaar gegaan. Toen hij thuiskwam herkende ik hem niet meer en was ik bang voor hem. Hij had een lange baard, lang haar en hij stonk verschrikkelijk. Hij heeft twee weken in bed gelegen om bij te komen en hij heeft er nooit over gesproken.’

Archieven: Verhalen

‘Ik voer als zesjarige met een boot onderduikers de weilanden in’

Jeroen, Tim, Evie en Thijs lopen naar het huisje van Henk Balder (83) dat ligt in het oude deel van Broek op Langedijk, heel pittoresk! Meneer Balder staat al voor het huis op ons te wachten en hij en zijn vrouw ontvangen de leerlingen van het Mozaïek in Broek op Langedijk heel vriendelijk. Vroeger liep hier geen straat, vertelt hij, maar was alles water. Ze deden alles met de boot.

Wat merkte u van de oorlog op school?
‘Tijdens de oorlog zat ik op de Van Arkelschool, waar jullie nu op zitten. Wanneer de sirenes afgingen moesten we zo snel mogelijk uit de banken en tegen de muur aan gaan staan.

Hoe was de Hongerwinter voor u?
‘Wij hadden het in de oorlog nog best goed. We hadden een varken in een hok en dat besloten we te slachten; het spek werd gerookt en dat hingen we op zolder zodat we een hele poos vlees hadden. Maar in de grote steden hadden ze het heel slecht; er was bijna niets meer. Uit Amsterdam en Rotterdam kwamen ze aan de deur voor eten en mijn ouders gaven altijd iets mee. Nog heel lang na de oorlog kwamen mensen bij ons op bezoek omdat ze zo dankbaar waren voor het eten dat wij ze gaven tijdens de oorlog.’

Verzetten jullie je ook wel tegen de Duitsers?
‘Overal zaten jongemannen ondergedoken die niet in Duitsland wilden gaan werken. Wanneer er een razzia plaatsvond en Duitse soldaten eraan kwamen om huiszoeking te doen, werden we gewaarschuwd en voer ik als zesjarige met een boot onderduikers de weilanden in, uit het zicht van de Duitsers. Wanneer we dan een witte vlag uit het raam zagen wapperen in de verte, wisten we dat de kust weer veilig was en keerden we terug.

Naast de bakkerij was een garage waar de Duitse soldaten paarden hadden neergezet. De paarden verveelden zich. Wij gooiden dan steentjes tegen de achterkant van hun poten zodat ze onrustig werden, om de Duitsers te pesten.

Mijn vader had een motorschuitje waar je alleen mee mocht varen in de oorlog als je vracht vervoerde. Maar mijn vader gooide een juten zak over de motor zodat je het geluid niet hoorde en ging varen; je bedacht van alles om de Duitsers dwars te zitten.

De Duitse soldaten hadden het bollengebouw gevorderd. Ze hadden daar allemaal auto’s ingezet. Het verzet heeft toen de strobalen die daarin lagen in de fik gestoken en alle auto s brandden af. Dat was hun manier om de Duitsers dwars te zitten. De Duitsers waren heel erg boos en zochten naar schuldigen maar vonden uiteindelijk niemand.

Achter ons huis was een nest van een wilde eend met twaalf eieren. Mijn vader ging kijken of de eieren goed waren toen net ook Duitse soldaten de eieren eruit wilden halen. Mijn vader ging verschrikkelijk te keer tegen de soldaten en ze dropen af. Dat vond ik moedig van hem.’

Wat vond u heel heftig tijdens de oorlog?
‘Regelmatig gingen Duitsers met een trein met spullen naar Den Helder. Het verzet heeft op een dag die trein laten springen bij Sint Pancras. De Duitsers zochten de daders maar konden ze niet vinden. Uiteindelijk hebben ze tien mannen uit de gevangenis gehaald en naar die plek gebracht. Ze zijn daar allemaal doodgeschoten. Terwijl die mensen daar niets mee te maken hadden. Dat moest gezien worden als een soort waarschuwing. Er staat nog een herdenkingsteken in Sint Pancras op die plek.’

Archieven: Verhalen

‘Alle scholen waren bezet, dus ja dan ging je maar peren pikken’

Gijs, Wes, Maud en Iris gaan naar Nieuwe Niedorp bij de Wieringermeer om Co Munster (88) te interviewen. Ze zijn benieuwd naar zijn verhaal. Als de leerlingen van de Mozaïek in Broek in Langedijk aankomen, kunnen ze het adres niet vinden. De GPS zegt dat ze er zijn, maar het huis staat er niet… Gelukkig vinden ze het met een beetje hulp uiteindelijk toch. Cor Munster woont in een heel ruim en licht huis, en vertelt graag zijn verhaal.

Wat deed uw vader in de oorlog?
‘Mijn vader had een tuinbouwbedrijf en was naast tuinder ook slager. We hadden dus groenten, maar ook varkens, koeien en kippen. We aten veel varkensvlees en omdat je daar pukkels van kreeg slikten we biergisttabletten om dat te voorkomen.

Wij waren met vijftien kinderen thuis en mijn ouders hadden genoeg te eten om ons allemaal te voeden. Omdat wij veel eten hadden, brachten wij, als er een dier geslacht werd, vlees langs de mensen die bijna niets hadden. Soms werd je gezien door de Duitse soldaten en pakten ze alles van je af, we maakten dan dat we wegkwamen! Ook kwamen er mensen uit de steden, zoals Amsterdam en Rotterdam, bij ons langs en gaven wij hen uien, rode bieten en kool. Want daar hadden ze echt honger.’

Hadden jullie onderduikers?
‘We hadden acht jongens die onder de grond bij ons achter zaten ondergedoken. Dat waren jongens die opgeroepen waren om in Duitsland te gaan werken omdat ze daar zelf te weinig arbeidskrachten waren vanwege de oorlog. Ze hadden geen zin om naar Duitsland te gaan. We hadden speciaal voor hen een ruimte gegraven onder de grond van stro en aarde. Heel mooi! Ze verbleven daar vrijwel continue omdat je niet wist wanneer de Duitse soldaten huiszoeking deden. Wij brachten ze eten en drinken en het was leuk om met ze te praten.’

Bent u een keer opgepakt door de Duitse soldaten?
‘We haalden vaak kattenkwaad uit omdat er verder niet veel te doen was. Alle scholen waren bezet dus, ja dan ging je maar peren en appels pikken bijvoorbeeld. Op een keer werden we gesnapt door Duitse soldaten en moesten we in een kar onder een zeil liggen. Daar lag je en reed je dan…. We reden langzaam de heuvel op en ik maakt het zeil een beetje los zodat we eruit konden rollen. We rolden eruit langs de slootkant en landden in het gras…Wat nu? Gelukkig kwam er een motorrijder langs, bij wie we achterop mochten en die ons naar huis bracht. Wat waren onze ouders blij!’

Wat is het heftigste wat u heeft meegemaakt?
‘De Duitsers dreigden meerdere malen de Wieringermeer onder water te zetten aan het einde van de oorlog uit angst voor luchtlandingen van de geallieerden in het westen van Nederland. Ze bliezen uiteindelijk op 17 april 1945 op twee plaatsen de Wieringermeerdijk op en het gebied stroomde vol water. De bewoners vluchtten weg en wij vluchtten naar Hoogwoud. Al onze huishoudspullen lagen op onze paard en wagen en wij, vijftien kinderen, moesten wel 12 km lopen.

Ook onderduikers en verzetsmensen vluchtten het gebied uit. Toen we bij de rand van de Wieringermeer aankwamen werden we opgewacht door Duitse soldaten. Zij waren op zoek naar onderduikers en verzetsmensen. Ze schoten op mensen die verdacht waren en de verzetsleider A.C. de Graaf is die dag op de vlucht, door de Duitse soldaten neergeschoten. De straat waar het gebeurde is, naar hem vernoemd.’

Archieven: Verhalen

‘De 17-jarige Wochem kon niet tegen onrecht en pleegde verzet’

Puk, Sebastiaan, Mijntje en Nathan gaan met de auto naar Bram Kout, die in een heerlijk huis in Sint Pancras woont. Hij en zijn vrouw verwelkomen de leerlingen van het Mozaïek in Broek op Langedijk hartelijk. Meneer Kout was vroeger directeur van een school en hij vertelt graag, helder en uitgebreid. De kinderen vinden het heel interessant en stellen hem allerlei vragen. Meneer Kout was nog jong toen de oorlog begon, pas drie maanden oud.

Hadden jullie onderduikers in huis?
‘Omdat er een tekort aan mankracht was in Duitsland werden jonge mannen in Nederland opgeroepen om in Duitsland te gaan werken. Veel jongens hadden daar geen zin in en doken onder. Mijn zwager en oom zaten daarom bij ons ondergedoken. Wanneer er een razzia was, verstopten zij zich achter de bedstee. De tuinders hierachter op de akkers zagen de Duitsers vanuit Alkmaar aankomen en waarschuwden voor een razzia door een kloet met een laken omhoog te houden. Dan wisten alle jongemannen dat ze zich moesten verstoppen.

Ik herinner me dat ik onder de tafel zat en de Duitse soldaten het huis binnenvielen. Over de tafel hing een kleed, waardoor ze me niet konden zien. Ze ramden op de deur, denderden naar binnen en riepen: ‘Wo sind die Männer?’ (‘waar zijn de mannen’). Heel angstig voelde ik me. Ik zag drie paar Duitse laarzen en een van hen gooide een peuk op de grond. Mijn opa zei: ‘Loop maar naar boven naar de bedden’, maar ze gingen niet verder zoeken. Dat liep goed af voor ons. Mijn moeder huilde en de baby die zij droeg was ook van streek.

Het was heel spannend om onderduikers te hebben. Ze zaten eigenlijk opgesloten in huis. Je wist nooit of je ze buiten kon laten en je wist vaak ook niet of jouw buren te vertrouwen waren. Er waren altijd mensen die stiekem samenspanden met de Duitsers en er was dan ook een bepaald wantrouwen tegen mensen in het algemeen in die tijd.’

Hebben jullie nog meer mensen opgevangen?
‘Tienduizend mensen moesten uit hun huis weg vanwege de Atlantic Wall die gebouwd werd ter verdediging van de kustlijn. Er kwam daarom een verzoek om mensen op te vangen, ook aan alle tuinders hier omdat zij veel ruimte hadden. Mijn vader had een schuur beschikbaar en wij hebben het gezin Van Wijk toen in huis gekregen.’

Hoe keken de mensen in Broek op Langedijk naar de Duitsers?
‘In dit dorp waren best veel mensen die positief stonden tegenover de Duitsers omdat ze producten aan Duitsland leverden. Dus de tuinders vonden het niet zo erg dat de Duitsers hier kwamen, zolang er geen erge dingen gebeurden. Maar toen doordrong wat er gebeurde met de Joodse bevolking, dat de Duitsers bewust een bevolkingsgroep wilde uitroeien om het Duitse ras te zuiveren, wilden ze geen lid meer zijn van de NSB.’

Kent u mensen die in het verzet zaten?
‘Een 17-jarige tuinderszoon, Wochem, kon niet tegen onrecht. Daarom pleegde hij verzetsdaden, zoals richtingborden omdraaien en telefoonkabels doorknippen. Iemand heeft hem toen verraden. Hij is opgepakt en moest mee naar het politiebureau. Wochem was zo vreselijk kwaad dat hij de Duitse officier een klap gaf! Daarop werd hij gevangengenomen en naar een Berlijnse gevangenis gebracht. Hij verbleef daar onder verschrikkelijke omstandigheden, maar wist te ontsnappen en naar Nederland te komen. Terug in Nederland pakte hij zijn verzetsdaden weer op en wederom werd hij opgepakt en dit keer in Duitsland in een kamp gezet. Opnieuw wist hij te ontsnappen en naar Nederland te komen. Besef dat hij onderweg nergens kon schuilen of vragen om eten. Toen hij uiteindelijk bij het huis van zijn ouders aankwam, was hij volledig verwilderd. Zijn moeder schrok zich wild.’

Hoe kwamen jullie aan eten in die tijd?
‘Omdat er heel weinig was, moest het eten eerlijk worden verdeeld. Daarom kreeg iedereen voedselbonnen, maar ook bonnen voor kleding en bijvoorbeeld zeep. Iedereen kreeg ook een stamkaart met een nummer en in de krant werd dan vermeld wie er op welke dag bonnen in mocht leveren. Maar mensen die zaten ondergedoken, kregen natuurlijk geen bonnen. Daarom stalen mensen uit het verzet bonnen uit postkantoren en het gemeentehuis. Dat was gevaarlijk werk.

Zelfs de burgemeester hier speelde het spel mee! Hij liet zich vastbinden op een stoel, zogenaamd door ‘overvallers’ die de bonnen die daar lagen meenamen. Toen de medewerkers de volgende ochtend kwamen, troffen ze de burgemeester vastgebonden aan en sloegen alarm bij de Duitsers. Iedereen speelde het spel mee zodat de Duitsers werkelijk dachten dat de burgemeester was overvallen. Vervolgens werden die bonnen op verschillende dagen op verschillende plekken ingewisseld zodat ze niet doorhadden dat je dubbele bonnen had.’

Wat is het heftigste dat hier in deze omgeving is gebeurd?
‘Op een dag hebben verzetsstrijders de brug bij de spoorlijn op geblazen. Deze brug werd door het verzet opgeblazen om de Duitse soldaten tegen te houden die overstaken naar Texel met voorraden munitie en wapens. De Duitsers waren vervolgens zo boos dat ze twintig mensen uit de gevangenis haalden en doodschoten op diezelfde plek. Echt verschrikkelijk… In Sint Pancras is op die locatie een herdenkingsteken met namen van de slachtoffers geplaatst.’

Archieven: Verhalen

‘We zijn allemaal trots op onze cultuur’

Mevrouw Samar Shaalan komt op bezoek op de Admiraal de Ruijterschool in Amsterdam West om zich door David, Hidde en Samantha uit groep 7 te laten interviewen. Mevrouw Shaalan werd in Libanon geboren. Ze kwam met haar Irakese man naar Nederland.

Hoe was uw leven in Libanon?
Ik ben geboren in 1958. Ik had een goed leven daar. Ik had een leuke baan en een fijne familie. Thuis waren wij met negen kinderen. Mijn vader werkte voor de regering, mijn moeder werkte niet. Maar omdat er veel kinderen waren, was mijn vader ook nog taxichauffeur. Libanon is een mooi land met prachtige natuur, lekker weer en aardige mensen. Ik voelde me erg verbonden met mijn familie en de buren. Mijn lievelingsplek in Libanon is Rouche Manara, dat ligt aan de kust. En elke keer als we erop uit waren geweest, eindigden we daar. Beetje flaneren langs de kust en dan naar huis. Mijn familie is moslim, maar in Libanon wonen veel mensen met een ander geloof: Christenen, Sjiieten, Soennieten, Druzen. Deze groepen vochten met elkaar. Er was wel een burgeroorlog. Dat was best wel eng, want je kunt doodgaan. Er kwam eens een raket in de slaapkamer, maar gelukkig was er niemand gewond.’
Mijn vader is jong gestorven, we waren heel verdrietig. Ik dacht dat het goed zou zijn als ik mijn rijbewijs haalde, dan kon ik met de kleinen toch reisjes maken. Ik was de enige vrouw die dat deed. Ik was erg verdrietig, maar wilde niet bij de pakken neer gaan zitten. Ik wilde iets wat erg zwaar was buigen naar iets goeds.’

Hoe kwam u in Nederland?
Mijn broer studeerde in Parijs en ik ging hem bezoeken. De reis vond ik geweldig en Parijs ook!
Ik had al mijn sieraden verkocht om een ticket te kunnen kopen. In Parijs heb ik mijn man leren kennen. Hij kwam uit Irak. We zijn getrouwd en naar Nederland gekomen. Ik kreeg twee kinderen.’

Wat vindt u van Nederland?
Ik ben erg blij dat ik hier woon. Ik ben gescheiden van mijn man. Ik doe hier vrijwilligerswerk. Bij de vrouwenbazaar. Ik ben daar voorzitter van. Alle mensen hebben mooie dingen en we zijn allemaal trots op onze cultuur. We willen laten zien dat je goed bent, zoals je bent. Ik wil ook zeggen dat dat veel belangrijker is dan geld. We helpen mensen met formulieren invullen en vertellen welke rechten ze hebben’.

Zou u ooit terug willen naar Libanon?
Tja dat is niet zo gemakkelijk, je woont al lang in Nederland en veel van mijn familieleden zijn gestorven.’

Archieven: Verhalen

‘Nu mis ik niet meer zoveel dingen’

Mevrouw Namiye Senol is naar de Admiraal de Ruijterschool in Amsterdam West gekomen om zich te laten interviewen door Semih, Mayan, Roudaina en Mare uit groep 7. Mevrouw Senol was 28 jaar toen zij naar Nederland kwam voor de liefde. Samen met haar man woont zij hier nu twintig jaar. Zij heeft altijd gedacht dat zij weer terug naar Turkije zou gaan, maar nu is Nederland haar tweede thuis geworden.

Waarom bent u naar Nederland gekomen?
‘Ik ben ongeveer twintig jaar geleden getrouwd en van Turkije naar Nederland gekomen. Mijn man woonde hier. Daarom ben ik hierheen gekomen. Turkije is mijn moederland. Mijn vriendinnen, familie en kennissen wonen daar. Ik ben daar opgegroeid, ik heb daar gestudeerd en gewerkt. Een helft van mijn leven heb ik daar gewoond. Vroeger dacht ik dat ik terug zou gaan naar Turkije. Maar langzamerhand is alles veranderd. De kinderen zijn hier geboren, ik heb hier mijn studie, mijn werk. Ik heb een breder leven. Nieuwe relaties, nieuwe vriendinnen. Mijn wortel is belangrijk, maar een goede omgeving maakt je leven mooi. Die heb ik nu hier. Dat vind ik heel leuk. Iedere dinsdagochtend hebben wij ontbijtgroep bijvoorbeeld. Dan komen dertig vrouwen bij elkaar en delen wij onze ervaringen en eten samen. Dat soort dingen, dat soort routines, vind ik heel leuk. Daarvoor heb ik heel hard gewerkt.’

Weet u nog de dag van aankomst in Nederland?
‘Mijn eerste indruk was eigenlijk een beetje teleurstelling. Ik kom uit een grote stad, Istanbul. Hier vond ik het klein en alles ging om zes uur al dicht. Ik dacht: ‘Wat een ander leven hier.’ Ik had weinig contacten. Ik kende niemand. Dat was vreselijk. Ik had alleen mijn man. Buiten Amsterdam had hij wat kennissen, maar in mijn directe omgeving had ik niemand. De eerste jaren vond ik dat helemaal niks. Langzamerhand werd het leuker, vooral als de kinderen naar school gaan. Dan maak je contact met andere mensen. Een taalcursus helpt daar ook bij. Dan wordt het stap voor stap beter. Ik ging studeren en werken hier. En op een gegeven moment had ik een groter sociaal leven. Nu is het helemaal goed hier. Maar ik moest wel heel erg wennen.’

Wat mist u nog uit Turkije?
‘In het begin miste ik mijn familie en vriendinnen, mijn sociale leven. Ik heb heel lang niks hier gehad. Nu heb ik hier een heel ander leven. Ik ben heel sociaal en actief buiten de deur. Nu mis ik niet zoveel dingen meer. Maar daar heb ik heel hard voor gewerkt, voor mijn ontwikkeling en voor mijn kinderen. Ik had een doel en dat heb ik bereikt. Mijn doel was om hier een opleiding te volgen en meer te leren over de cultuur en de samenleving. Onderwijs voor mijn kinderen vond ik ook belangrijk. Nu heb ik een groot netwerk. Ik heb veel contact met Nederlandse en Turkse families, maar ook met families van andere nationaliteiten. Ik doe veel activiteiten in de buurt. Daarom mis ik bijna niets meer aan Turkije.’

Eet u nog steeds Turks eten?
‘Ik eet zeker Turks eten, maar ook ander soort eten. Bijvoorbeeld Marokkaans, Surinaams en Spaans. Ik heb veel Turkse recepten die ik maak. Turkse pizza bijvoorbeeld en Turkse dolmades, die wijnbladeren. Dat vind ik heel lekker. Mijn moeder maakte vroeger altijd brood, dus ik heb ook veel broodrecepten. Ik geef kookworkshops aan kinderen voor mijn werk, dat is mijn grote passie. Wij maken dan met de kinderen gezonde hapjes van groente en fruit. Toen ik net in Nederland kwam, moest ik zelf heel erg wennen aan het eten. Ik kon niks vinden van wat ik gewend was van uit Turkije. Maar nu is alles ook hier! Vroeger nam ik mijn favoriete eten en drinken mee uit Turkije, maar dat hoeft nu niet meer. Dat is een groot verschil tussen toen en nu.’

 

Archieven: Verhalen

In de beginjaren miste ik Turkije, nu mis ik Amsterdam.’

Op de Admiraal de Ruijterschool in Amsterdam West interviewen Jahmillyano, Emma, Kayley en Rowen uit groep 7 meneer Mustafa Ayranci. Hij is geboren in het Koerdisch dorp Celep in Turkije en kwam op zijn 18e naar Nederland om te studeren.

Waarom bent u naar Nederland gekomen?
‘Ik kon in mijn dorp niet verder studeren. Eigenlijk kon ik nergens in Turkije verder studeren.  Er was geen visum verplicht voor de Turken om naar Nederland te komen. Ik heb een paspoort gehaald en ben in de trein gestapt. Ik hoorde toen vaak over Nederland, maar ik wist er helemaal niets van. Ik heb geluk gehad toen ik naar Nederland ben gekomen. Mijn vrienden hadden voor mij een kamer gehuurd op de Albert Cuypstraat 12. Op mijn tweede of derde dag was ik met mijn vrienden bij de kroeg. Vanaf de Vijzelgracht ben ik richting de Albert Cuypstraat gelopen over de Heinekenbrug. ’s Nachts om 02:00 uur kom ik een vrouw tegen fluitend aan het fietsen was. Door de wind waaide haar jurk alle kanten op. Zij voelde veilig. Toen dacht ik: ‘Dat is het land waar ik wil wonen. Waar een vrouw zonder angst ’s nachts fluitend op de fiets kan zitten. Zij voelt zich vrij.’ Sinds die tijd ben ik trots op Amsterdam, op het multiculturele Amsterdam. Daardoor voel ik mij altijd thuis.’

Hoe voelde het toen je je naam moest veranderen?
‘Mijn ouders waren allebei Koerdisch. Door mijn grootmoeder ben ik Masto genoemd, dat is de naam van de broer van mijn oma. Toen ik zeven jaar oud was, ging ik naar school. Maar in Turkije zijn de Koerdische namen op school verboden. Binnen één dag werd mijn naam veranderd naar Mustafa. Ik was een kind en ineens werd Mustafa naar mij geroepen. Daar luisterde ik natuurlijk helemaal niet naar, want ik heette Masto. Daardoor werd ik veel gewaarschuwd door mijn juffen en meesters en kreeg ik soms zelfs een klap. Dat was heel moeilijk. Ik moest heel erg wennen. Maar het moest, anders mocht ik niet meer naar school. Volgens de wet mag ik mijn naam niet terug veranderen, ook niet in Nederland. De Koerdische namen waren verboden in Turkije en volgens de Turkse wet heet ik nu Mustafa.’

Hoe heeft u uw leven hier opgebouwd?
‘Ik ben als jongen van 18 jaar hier alleen gekomen. Ik moest werk hebben om geld te verdienen. Mijn vrienden hebben mij hierbij geholpen. Het geld dat ik verdiende, spaarde ik en stuurde ik naar mijn ouders en broers in Turkije. Ik heb nog acht broers en zussen. Er was daar veel armoede, maar ik moest zelf ook leven hier. Ik had een huis nodig, werk, een netwerk. Ik moest in contact komen met Amsterdammers. Daardoor ben ik terecht gekomen bij de groep van mensen met de Turkse afkomst. Ik ben hier ook in contact gekomen met mensen van Armeense gemeenschap, met Christen-Turken, met Koerden en met Turken. Daardoor zagen wij ongelijkheid, ook binnen verschillende gemeenschappen. Toen hebben wij gezamenlijk een verenging opgericht die strijdt tegen ongelijkheid en alle vormen van onderdrukking, discriminatie en racisme. Ik werkte toen bij een fabriek en ik kreeg elke week mijn salaris in een envelop. Mijn vriend en collega Henk vroeg aan mij hoe veel ik verdiende. Ik verdiende toen honderdachtenzestig gulden, maar Henk verdiende tweehonderdtachtig gulden. De volgende dag ging Henk naar de personeelschef, Dries. Vanaf die week kreeg ik net zoveel geld als Henk. Daarna gingen wij strijd voeren tegen ongelijkheid tussen werknemers en heb ik mijn leven verder opgebouwd.’

 

Archieven: Verhalen

‘Ik was gewend dat je op straat iedereen begroet’

Yassin, Jay, Lola en Yassin uit groep 7 van de Admiraal de Ruijterschool in Amsterdam West ontvangen meneer Julio Rafael op hun school om hem te interviewen voor Aankomst in mijn Buurt. Meneer Rafael, die meestal Quito wordt genoemd, werd in 1955 op Aruba geboren.

 Hoe woonde u op Aruba?
Ik woonde samen met mijn vader, moeder, twee zussen en vijf broers in een riante woning. Ik kom niet uit een rijk milieu, maar we hadden het goed thuis. Het stadsdeel waar we woonden, behoorde tot de minst ontwikkelde gebieden op het eiland Aruba. Toch heb ik laten zien, dat zoiets niet van invloed hoeft te zijn.’
‘Toen ik een jaar of 11, 12 was begon ik na te denken over wat ik later wilde worden. Wat wil ik zou willen zijn in de maatschappij. Ik droomde ervan arts te worden of advocaat en uiteindelijk is het dat niet geworden. Wat ik nog het belangrijkste vond was om te gaan schrijven.’

Hoe was het vroeger bij u thuis?
Thuis moesten we hard werken. De kinderen werden aan elkaar gekoppeld. De oudste zus en ik moesten de woonkamer en tweede woonkamer schoonmaken.  De tweede zus en een andere broer hadden de dagelijkse afwas en afwisselend had ieder van de kinderen de taak om boodschappen te halen. Ik had daarnaast de taak om ’s middags de herdershonden uit te laten. Van deze periode heb ik heel wat opgestoken.’
‘Thuis was het soms een wedstrijd, wie had het beste rapport en wie niet, dat ervaarde ik als een extra steun om mijn best te doen.’
‘Mijn vader had in de tuin een volière met zo’n twintig kanaries, die ik op de zaterdag moest schoonmaken. Soms nam ik plaats in de schommelstoel van mijn vader en ging nadenken over de toekomst en de wisselwerking tussen verleden en toekomst. Ik leerde veel van de dieren, maar ook van de mens. Ik denk dat wij een moeten zijn met de dierenwereld. Als je goed luistert weet je wat ze willen zeggen.’

Hoe heeft u de naam Quito gekregen?
Mijn roepnaam Quito heb ik te danken aan een leerlinge op de kleuterschool. Ik zat op de kleuterschool en daar was een meisje. Zij kon mijn naam niet uitspreken en kwam ze op de naam Quito. Toen ik naar de eerste klas moest, ik was een jaar of 6, vroeg een van de nonnen waar ik les van kreeg: ‘Hoe wil je genoemd worden?’ Uiteraard zei ik toen Quito. Mijn officieel naam is Julio Rafael en dat betekent ‘God geneest, heeft genezen’. Ik vind het zelf ook een beetje raar en gebruik mijn naam niet.’

Wanneer bent u naar Nederland gekomen?
In de jaren ’70 vertrok ik naar Nederland. Mijn ouders stuurde al hun kinderen naar Nederland om verder te studeren. Op deze dag was ik triest en tegelijkertijd blij. In Nederland vond ik alles anders. Ik was bijvoorbeeld gewend dat je op straat iedereen begroet. In Nederland was dat anders.’
‘Toen ik hier aankwam, vond ik alles netjes en goed geregeld. Ik besefte me op een gegeven moment dat dat een kwestie is van regels. Je hebt hier in Nederland allerlei wetgevingen die toezien op dat regels gehandhaafd worden. Binnen deze regels heb je de vrijheid om je eigen weg te vinden.’
‘Mijn ouders hebben de reis betaald, ze betaalden de studie en mijn verblijf. Ik had het gevoel, ik mag nu niet achterover gaan zitten en niets doen. Ik wilde ook dat mijn ouders zich trots zou voelen. Ook als ik moe ben, dan wil ik het afmaken. Schrijven vereist veel discipline. Dat doe ik nu al 30 jaar.

 

 

 

 

 

 

Archieven: Verhalen

‘Je moet weten dat ik alleen Fries sprak’

Djess en Soukaina, leerlingen van groep 7 van de Admiraal de Ruijterschool in Amsterdam West interviewen meneer Jitze Johannes Staphorsius. Dat is zijn hele naam, maar iedereen noemt hem Hans. Ze praten met hem op hun eigen school. Hij is als kind vanuit Friesland naar Amsterdam verhuisd en sprak toen nog geen Nederlands

Hoe was uw kindertijd?
Ik ben geboren in een klein Fries dorpje Gorredijk. Daar woonde ik met mijn ouders en twee broers. Mijn vader had een winkel. Hij verkocht naaimachines en was fotograaf. Na de oorlog werden er weinig naaimachines verkocht. Er was grote armoede. Mijn vader verdiende eigenlijk te weinig om van te leven. Wij woonden aan de doorgaande weg in Gorredijk. Dat was best een drukke weg. In ieder geval drukker dan waar we gingen wonen. Mijn ouders zijn, toen ik ongeveer 6 jaar was naar Amsterdam ‘geëmigreerd’. Mijn vader werd conducteur en wij gingen in Geuzenveld wonen.’

Hoe was het wonen daar?
Het was een hele overgang. Je moet weten dat ik alleen Fries sprak. Dat spraken ze niet in Amsterdam. Je begrijpt elkaar dan niet, samen dingen doen is dan lastig, ze vonden mij maar raar. Ook had ik mijn vriendinnetje achtergelaten in Friesland, ik moest echt enorm wennen.’
Ik was onvoordelig jarig, dus het duurde bijna een jaar voordat ik naar school kon. In de tussentijd zwierf ik op straat. Het grappige is dat onze nieuwe straat eigenlijk rustiger was dan Gorredijk. Ons huis was een stuk luxer. Het was een eengezinswoning. We hadden nu koud en warm stromend water en in plaats van in de teil, konden we nu douchen. Er waren drie slaapkamers. Wat ik wel gek vond, is dat je in Amsterdam alles achter slot en grendel moest stoppen, anders was het verdwenen.’

Wat voor werk hebt u gedaan?
Doordat ik achterstanden had opgelopen kwam ik op de lomschool terecht. Daarna ben ik naar de L.T.S. gegaan. Ik leerde voor automonteur. Maar ik moest alleen ijzer vijlen en dat vond ik saai. Toen spijbelde ik vaak. Ik kreeg de keuze: loodgieter of schilder? Het werd loodgieter. Ik kwam bij de G.E.B. (Gemeentelijk Energiebedrijf) terecht als gasmonteur. Later werd ik begeleider in een welzijnsvereniging en kinderopvang.’

Bent u getrouwd?
Ja, maar dat ging niet gemakkelijk. Dat kwam door het geloof. Ik was Hervormd (Protestants) en mijn vrouw Rooms- Katholiek. In die tijd trouwde je meestal met iemand uit je eigen geloofsgemeenschap. Maar wij zijn nu bijna vijftig jaar getrouwd. Mijn vrouw verstaat Fries, maar kan het niet spreken. Ook mijn vier kinderen spreken het niet.’

Wilt u wat zeggen in het Fries?
Ik hald fan dyn mem. Ik hou van je moeder.’
Hoe giet it. Hoe gaat het met je?

 

Contact


Heb je een vraag aan ons? Wilt u meedoen als verteller, als basisschool, of een bijdrage leveren door een interview te begeleiden? Neem contact op, we helpen graag verder.

Christine: +31 6 816 834 18

NL41 TRIO 0254 753892